Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
29 815
Jeugdzorg 2005–2008
Nr. 76
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 8 juni 2006 1. Inleiding
1
In een brief van 30 juni 2004 (TK 2003–2004, 28 606, nr. 19) heb ik u toegezegd dat de Jeugdbescherming zal worden verbeterd met behulp van een daartoe op te zetten beleidsprogramma «Beter Beschermd». Tijdens meerdere debatten met uw Kamer verwees ik naar dit programma. Tot nog toe maakte ik gebruik van de voortgangsrapportage enberichten jeugdzorg om u te informeren over de voortgang van het programma (TK 2005–2006, 29 815, nrs. 40 en 47). De rapportages jeugdzorg lenen zich evenwel minder voor uitgebreide en inhoudelijke informatieverstrekking over een concreet onderwerp. Met name tijdens het Algemeen Overleg jeugdzorg (tweede termijn) met uw Kamer op 16 maart jl., bleek mij uw behoefte aan informatie over het programma en over de uitwerking daarvan in de praktijk. Daarom treft u in onderhavige brief deze informatie aan.
Op 1 januari 2003 bedroeg het aantal onder toezicht gestelde minderjarigen 20 236, in 2004 20 928 en in 2005 22 243. Het aantal minderjarigen onder (voorlopige) voogdij (ama’s niet meegerekend) bedroeg op 1 januari 2003 5021, in 2004 5108 en in 2005 5376. 2 Knelpunten zijn bijv. gesignaleerd in de volgende rapporten: – «Met recht onder toezicht gesteld», evaluatie herziene OTS-wetgeving (VerweyJonker Instituut, 2000), – «909 zorgen», een onderzoek naar de doelmatigheid van de ondertoezichtstelling (VU, 2001), – «Maatregel ... Regelmaat», reconstructie van (het doorbreken van) transgenerationale overdracht van kinderbeschermingsmaatregelen (Adviesbureau van Montfoort, 2001). – «Jeugdbescherming onder de loep, een casestudie van de regio Amsterdam» (B&A, Den Haag, 2005), – «Onderzoek naar de kwaliteit van het hulpverleningsproces aan S.», (Inspectie Jeugdzorg, 2005). – De Eerste voortgangsrapportage van de Jeugdzorgbrigade (2005). – «Kansen in de Keten, een onderzoek naar de keten in jeugdzorg» (Inspectie Jeugdzorg, 2005. – «De positionering van de jeugdrechter», (Raad voor de Rechtspraak, Den Haag 2006).
Om de jeugdbescherming beter te organiseren, sneller en effectiever te maken moet een aantal knelpunten worden weggenomen2. De knelpunten zitten vooral in de samenwerking tussen de instanties binnen de keten van de jeugdbescherming, in de uitvoering van voogdijen en ondertoezichtstellingen en in de wetgeving. Op deze drie onderdelen (wetgeving,
KST98421 0506tkkst29815-76 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
2. Achtergrond, doel en werkwijze Het beroep op de jeugdbescherming is de laatste jaren gestaag toegenomen1 en zal naar verwachting voorlopig blijven stijgen. Die verwachting is gebaseerd op het toenemende aantal meldingen van kindermishandeling, verwaarlozing, fysiek of psychisch geweld en seksueel misbruik. De grotere aandacht voor en alertheid op de jeugdproblematiek is daar mede debet aan. Dit betekent dat een goed georganiseerde, snelle en effectieve jeugdbescherming nodig is om de verantwoordelijkheden van de overheid, mede op basis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, te kunnen waarmaken.
1
samenwerking in de keten en uitvoering) richten zich dan ook de projecten van onderhavig programma met de volgende doelen: 1. een kindgerichte, in de praktijk goed werkbare wettelijke basis van de jeugdbescherming; 2. een efficiënt besluitvormingsproces in de jeugdbescherming en 3. verdere professionalisering van de uitvoeringspraktijk door een doelgerichte uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) en voogdij. De verantwoordelijke overheden (Justitie, VWS, provincies en grootstedelijke regio’s) alsmede de meest betrokken uitvoeringsorganisaties (bureau’s jeugdzorg en Nidos, Raad voor de Kinderbescherming en zittende magistratuur) dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het behalen van deze doelen. Zo is het programma ook vormgegeven. Hieronder, in paragraaf 3, zal ik u op de onderdelen van het programma informeren over de resultaten: wat er gaat veranderen, wanneer zijn die veranderingen merkbaar in de praktijk en welke problemen worden met de veranderingen opgelost. 3. Resultaten A. Kinderbeschermingswetgeving
Wat gaat er veranderen? De kinderbeschermingswetgeving wordt op vier hoofdpunten aangepast: a. Het belang van het kind centraal Het belang van het kind – in de zin van onbedreigd opgroeien – zal bij alle afwegingen leidend zijn, bij voorbeeld bij de keuze voor een gezagsbeperkende of gezagsontnemende maatregel. Bij een OTS zal, explicieter dan nu het geval is, in de beschikking van de kinderrechter worden gemeld welke problemen van de OTS-pupil verholpen moeten worden, met andere woorden: wat het doel van de maatregel is. b. De gronden voor kinderbeschermingsmaatregelen (OTS, ontheffing, ontzetting). De samenhang tussen de OTS en de gezagsontnemende maatregelen wordt versterkt. Die samenhang is met name nodig om een vloeiende overgang van de gezagsbeperking (de ondertoezichtstelling) en gezagsontneming (de huidige ontheffing en ontzetting) te creëren. De grond voor de OTS wordt zo geformuleerd dat deze maatregel gemakkelijker toepasbaar is voor relatief «lichte» zaken en voor kortdurende trajecten. Zo worden een grotere variatie in de duur en de doelen van de OTS bevorderd. Ook wordt gewerkt aan een bevoegdheid voor het bureau jeugdzorg om een schriftelijke aanwijzing (zoals het volgen van een opvoedcursus) ter bekrachtiging aan de rechter voor te leggen. Als de rechter het van belang vindt dat de aanwijzing wordt opgevolgd om het doel van de OTS te realiseren, kan de rechter hieraan een civiel dwangmiddel (dwangsom of lijfsdwang) verbinden. c. Verbetering van de rechtspositie van belanghebbenden. De rechtspositie zal zo worden vormgegeven, dat de meeste rechten toekomen aan de feitelijk verzorgers van de minderjarige, bij voorbeeld de pleegouders. Het zal moeilijker worden een uithuisplaatsing in het kader van de OTS tegen het advies van de feitelijke verzorgers in, af te breken. Dit kan onder meer door ook in OTS-zaken gebruik te maken van het zogenoemde «blokkaderecht». d. Toezicht op uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen. De dubbele toetsing van besluiten bij de OTS wordt afgeschaft. Dat wil zeggen dat besluiten óf aan de rechter, óf aan de Raad voor de Kinderbescherming worden voorgelegd. Daarnaast wordt externe verantwoording over de uitvoering van voogdijen door de bureaus jeugdzorg en Nidos geregeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
2
Wanneer zijn de veranderingen merkbaar in de praktijk? Het advies van de hiertoe ingestelde werkgroep is nagenoeg afgerond. De uitvoeringspraktijk en cliënten zijn over het advies al informeel geconsulteerd. De voorstellen worden thans «vertaald» in een concept wetsvoorstel dat begin juli voor formele consultatie wordt voorgelegd. Het ligt in de bedoeling het wetsvoorstel in oktober 2006 aan de Raad van State te zenden en in het voorjaar van 2007 aan de Tweede Kamer aan te bieden. Tegelijk met dit traject zal de implementatie worden voorbereid zodat die delen van het advies die al binnen de huidige wetgeving kunnen worden gerealiseerd, meteen kunnen worden opgepakt. De andere wijzigingen kunnen, indien deze door het parlement zijn aangenomen, snel daarna in werking treden. Uw Kamer heeft mij tijdens het AO over jeugdzorg van 16 maart jl. verzocht te bezien of de consultatiefase kan worden versneld. Met de informele consultatieronde tijdens de voorbereiding van de voorstellen, is daaraan al in zoverre tegemoet gekomen dat het naar verwachting niet nodig zal zijn om nog ingrijpende wijzigingen aan te brengen. De consultaties zijn voor het hele wetgevingstraject onontbeerlijk omdat de beoogde verbeteringen in de praktijk ook echt gerealiseerd moeten worden. De aanpassingen van de wet moeten knelpunten oplossen en geen nieuwe knelpunten mogen veroorzaken. Ik zie deze zorgvuldige voorbereiding daarom uiteindelijk als tijdwinst. Daarnaast ben ik wettelijk verplicht om aan de Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) advies te vragen.
Welke problemen worden hiermee opgelost? Met de voorstellen zal met name tegemoet worden gekomen aan de kritiek: – dat een expliciete aanduiding ontbreekt dat het belang van het kind altijd leidend moet zijn; – dat een evidente relatie tussen de feitelijke situatie en de meest geëigende kinderbeschermingsmaatregel ontbreekt; – dat de rechtspositie van pleegouders en de minderjarige te weinig is verankerd; – dat een verantwoordingsmechanisme over de uitvoering van voogdijen ontbreekt. B. Afstemming werkwijze in de keten
Wat gaat er veranderen? Een efficiënte samenwerking moet mede bijdragen aan snelle besluitvorming over de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen en (indien aldus besloten) tot de feitelijke start van de hulpverlening. Daartoe worden nieuwe werkwijzen ontwikkeld tussen, in ieder geval, het bureau jeugdzorg (met Advies- en Meldpunt Kindermishandeling), de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter. Tevens zullen de mogelijkheden van (digitale) informatie-overdracht tussen de ketenpartners eind 2006 zijn verkend (in aansluiting op andere reeds in gang gezette trajecten als het «elektronisch kinddossier») en zal de Raad voor de Kinderbescherming besluiten toetsen van bureaus jeugdzorg om ondertoezichtstellingen niet te verlengen of uithuisplaatsingen te beëindigen. Het realiseren van een betere samenwerking in de keten vindt plaats in proefprojecten. Doel van de proefprojecten is: het creatief ontwikkelen en beproeven van werkwijzen waarin de samenwerking tussen de ketenpartners zodanig efficiënt is dat besluitvorming over al dan niet inzetten van kinderbeschermingsmaatregelen in kort tijdsbestek plaatsvindt en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
3
feitelijke start van de hulpverlening aan de jeugdige (die zich in een bedreigende opvoedingssituatie bevindt) of diens gezin binnen de kortst mogelijke tijd op gang komt. De beoogde resultaten van de proefprojecten zijn: – De ketenpartners (BJZ/AMK, RvdK, ZM) hebben hun werkwijze zo georganiseerd dat bij het vermoeden dat een kind zich in een bedreigende situatie bevindt, er op zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen een week: A. contact plaatsvindt met kind en opvoeders (of hulpverleners), B. een besluit is genomen over de wenselijkheid van het treffen van een (evt. voorlopige) maatregel én C. indien een (evt. voorlopige) maatregel nodig is, de rechter de beschikking daartoe heeft afgegeven. – In geval van een voorlopige maatregel, volgen een nadere analyse en definitieve besluitvorming zo snel mogelijk daarna doch uiterlijk binnen twee maanden na de oorspronkelijke zorgmelding1. – Indien bij stap B. geconcludeerd wordt dat een maatregel niet direct nodig is maar nader onderzoek wel wenselijk is, vinden dit onderzoek én de besluitvorming eveneens zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee maanden na de oorspronkelijke zorgmelding plaats. – De hulpverlening komt zo snel mogelijk na de eerste besluitvorming op gang. – Bij kennelijk ernstige situaties worden acuut besluiten genomen en maatregelen getroffen en gelden bovengenoemde termijnen niet. – De proefprojecten geven bij de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen prioriteit aan de besluitvorming over zaken waarin (waarschijnlijk) kindermishandeling dan wel verwaarlozing aan de orde is2. – In de nieuw te ontwikkelen werkwijzen hebben de ketenpartners de onderzoekstaken efficiënt op elkaar afgestemd. Er zullen heldere afspraken zijn gemaakt tussen BJZ/AMK, Raad en ZM over informatieverzameling (onderzoek) en informatieoverdracht. – Ten behoeve van een goede informatieoverdracht in concrete zaken en ten aanzien van de uitwisseling van beleidsinformatie ontwikkelen de partners een (overleg)structuur. – De ontwikkelde werkwijze wordt geschikt gemaakt om, in ieder geval, regionaal uit te voeren (goede kwaliteit van besluitvorming en proces en overdraagbaar).
1
De stuurgroep heeft zich in deze ambitie laten inspireren door de uitkomsten van een expertmeeting, gehouden op 24 oktober 2005, waaraan o.m. vertegenwoordigers van de ketenpartners en deskundigen deelnamen. 2 Dit is een concrete aanbeveling van de Jeugdzorgbrigade (tweede voortgangsrapportage).
Wanneer zijn de veranderingen merkbaar in de praktijk? Op dit moment worden op zes plaatsen nieuwe, efficiënte werkwijzen ontwikkeld: in de regio’s Amsterdam, Rotterdam, Overijssel, Zeeland, Gelderland en Limburg. Er volgen waarschijnlijk nog twee regio’s. De proefprojecten gingen op 1 april van start en zij zo ingericht dat deze in november 2006 voldoende informatie opleveren om een oordeel te kunnen geven over (vermoedelijke) resultaten m.b.t. doorlooptijden en kwaliteit van het samenwerkingsproces. Op basis daarvan zullen besluiten worden genomen over het landelijk bevorderen van aangetoonde goodpractices, voor de introductie van een landelijke norm voor de doorlooptijd en voor een systeem van monitoring. Met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen direct in de uitvoeringspraktijk is niet alleen gegarandeerd dat de werkwijze uitvoerbaar is en op draagvlak kan rekenen maar het beperkt tevens de termijn die nodig is voor de implementatie van de nieuwe werkwijze. De proefprojecten ontvangen landelijk georganiseerde ondersteuning, vergoeding voor de inhuur van een extern adviseur (zo zij dat wensen) en enige compensatie voor de inzet van medewerkers. Het toetsen door de Raad voor de Kinderbescherming van de besluiten van bureaus jeugdzorg om ondertoezichtstellingen niet te verlengen of
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
4
uithuisplaatsingen te beëindigen, gebeurt vanaf 1 januari van dit jaar bij alle raadsvestigingen. In maart 2005 had ik u toegezegd dat de Raad voor de kinderbescherming deze taak zo snel mogelijk weer volledig zou gaan uitoefenen (TK 2004–2005, 29 815, nr. 23). Door middel van een monitor wordt gevolgd hoe de taak wordt uitgevoerd en wat de resultaten zijn van de toetsing.
Welke problemen worden hiermee opgelost? Meerdere signalen leidden tot de conclusie dat veel viel te verbeteren aan het proces binnen en tussen de organisaties die verantwoordelijk zijn voor besluitvorming en uitvoering van de jeugdbescherming. Knelpunten hebben met name betrekking op de lange tijd die dossiers bij organisaties liggen zonder dat er aan gewerkt wordt, op doublures van onderzoeken en op gebrekkige informatie-uitwisseling1. C. Uitvoering ondertoezichtstelling en voogdij
a. Ondertoezichtstelling Wat gaat er veranderen? Gezinsvoogdijwerkers passen allen een professionele werkwijze toe die effectief is en die zich kenmerkt door planmatig werken en die duidelijkheid bij en betrokkenheid van cliënten garandeert. Deze vernieuwde werkwijze werd bekend onder de naam Deltaplan gezinsvoogdij. Wanneer zijn de veranderingen merkbaar in de praktijk? Het is de bedoeling dat in alle bureaus jeugdzorg en landelijke werkende instellingen tegelijk gestart wordt met de invoering van de kwaliteitsverbetering gezinsvoogdij. De eerste scholingsronde start in september 2006. In 2007 zal naar verwachting zo’n 40% van alle gezinsvoogdijwerkers werken volgens de nieuwe werkwijze, eind 2008 moet dat 100% zijn. Voor het implementatietraject is de combinatie PI Research, Adviesbureau Van Montfoort en Pro Education aangetrokken. De provincies hebben inmiddels in de doeluitkering bureaus jeugdzorg een bedrag ontvangen. In de justitiebegroting is in een opbouw voorzien van € 7 miljoen in 2006, naar € 10 miljoen in 2007 en €14 miljoen in 2008 en verder. Een evaluatieonderzoek levert deze zomer informatie op over de effecten van de nieuwe werkwijze voor de duur van de OTS en het aantal uithuisplaatsingen. Een tijdschrijfonderzoek en een advies voor een productiviteitsnorm zullen naar verwachting voor het eind van dit jaar voldoende informatie opleveren om een nieuwe kostprijs te kunnen bepalen voor de uitvoering van de gezinsvoogdij. Ik ben met de MOgroep en het IPO overeen gekomen de uitkomsten van beide trajecten te accepteren als bindend. Op basis van de uitkomsten zullen de bedragen voor de invoering van de nieuwe werkwijze definitief worden vastgesteld.
1
Knelpunten zijn m.n. gesignaleerd in de volgende rapporten: – «Jeugdbescherming onder de loep, een casestudie van de regio Amsterdam» (B&A, Den Haag, 2005), – Tweede rapportage van de jeugdzorgbrigade, aangeboden door de staatssecretaris van VWS (TK 2005–2006, 29 815, nr. 44). – «De positionering van de jeugdrechter» (Raad voor de rechtspraak, Den Haag, 2006).
b. Voogdij. Wat gaat er veranderen? Analoog aan de «kwaliteitsverbetering gezinsvoogdij» wordt een werkwijze ontwikkeld voor het uitvoeren van de voogdij bij de bureaus jeugdzorg en Nidos. Dat betekent dat planmatig werken met voogdijpupillen met formulering van gewenste ontwikkeldoelen leidend wordt. De werkwijze zal zich onder meer baseren op de visie, zoals hierboven bij de Wetgeving al werd aangegeven, dat voor voogdijpupillen het pedagogisch en juridisch gezag zoveel mogelijk aan elkaar verbonden wordt en bij een natuurlijke persoon wordt belegd in plaats van bij een instelling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
5
Dat wil zeggen dat de plaatsing van een voogdijpupil in een pleeggezin de voorkeur krijgt boven plaatsing in een tehuis. En dat vervolgens de pleegouders, zodra dat verantwoord is, in staat worden gesteld om naast het pedagogische ook het juridische gezag over hun pleegkind te verwerven. Waar dat niet kan, bijvoorbeeld bij bijzondere doelgroepen als amv’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) en verstandelijk of anderszins gehandicapten, moet actief geïnvesteerd worden in het creëren van een sociaal netwerk waar voogdijpupillen na het bereiken van hun meerderjarigheid op terug kunnen vallen. Bij deze categorie minderjarigen zullen de voogdij-instellingen er dus in het bijzonder op moeten letten dat er voldaan wordt aan de condities voor die stabiele leefsituatie.
Wanneer zijn de veranderingen merkbaar in de praktijk? De MO-groep en Nidos bereiden een plan van aanpak voor voor de ontwikkeling van de werkwijze. Naar verwachting zullen de plannen dit najaar gereed zijn en zal vervolgens meteen gestart worden met de ontwikkeling van de werkwijze. Met deze ontwikkeling is bewust even gewacht totdat het implementatietraject van de werkwijze voor gezinsvoogdij goed op gang was. Gezien de veelheid aan professionaliseringstrajecten zou «teveel, tegelijk» een te zware druk op de uitvoering hebben betekent. Dit mede vanwege het feit dat de professionals bij bureau jeugdzorg veelal een gecombineerde portefeuille gezinsvoogdij en voogdij hebben. Met name de Jeugdzorgbrigade heeft hiervoor gewaarschuwd. Voor de ontwikkeling en invoering van de nieuwe werkwijze is jaarlijks € 2 miljoen gereserveerd.
Welke problemen worden hiermee opgelost? De professionele scholing van huidige (gezins)voogdijwerkers is veelal algemeen van aard. Een (wetenschappelijk ontwikkelde) specifieke werkwijze voor de uitvoering van gezinsvoogdijwerk en voogdijwerk ontbrak. Ontwikkeling van en scholing in een specialistische werkwijze is van belang om zoveel mogelijk te kunnen garanderen dat met de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel het bij het opleggen van die maatregel beoogde doel zo snel en zo goed mogelijk wordt bereikt. Professionals moeten zich dus kunnen bedienen van bewezen effectieve werkwijzen en kunnen verlangen in de toepassing ervan geschoold te worden. 4. Effectmeting
Wat gaat er veranderen? In een NIZW-project worden wetenschappelijk gevalideerde, landelijke meetinstrumenten ontwikkeld voor het bepalen van de belemmeringen voor een onbedreigde ontwikkeling van een minderjarige. Het instrument geeft aan wat de aard en de ernst van de problemen van jeugdigen zijn. Dit meetinstrument heeft de potentie, juist vanwege de wetenschappelijke validiteit, om door de hele keten van jeugdzorg en jeugdbescherming gehanteerd te worden. Die criteria kunnen derhalve ook worden gehanteerd om aan te geven of voor een bepaalde minderjarige een kinderbeschermingsmaatregel nodig is en wat het na te streven doel voor de maatregel moet zijn. Het instrument biedt eveneens het perspectief van effectmeting. Bij herhaalde toepassing bij een jeugdige kan worden vastgesteld of de eerder gesignaleerde problemen in aard en ernst afnemen. Het ontwikkelen van de criteria en van een instrument voor effectmeting liggen zodoende in elkaars verlengde. Een van de initiatiefnemers voor dit project is het IPO. De ministeries van VWS en Justitie maken de ontwikkeling financieel mogelijk. Wanneer zijn de veranderingen merkbaar in de praktijk? Het instrument moet eind 2007 gereed zijn voor landelijke invoering. Nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
6
tijdens de ontwikkeling van het instrument zal het in de praktijk worden uitgeprobeerd.
Welke problemen worden hiermee opgelost? Ketenpartners hanteren niet als vanzelfsprekend dezelfde criteria om te bepalen wat de problemen zijn rond een jeugdige. Bij de besluitvorming over in te zetten maatregelen is het relevant dat partijen dezelfde criteria hanteren. Indien overeenstemming bestaat over de aard en de ernst van de problemen, kan concreter geformuleerd worden wat een verbetertraject moet opleveren. De hulpverlener kan op basis daarvan bepalen welke inzet gepleegd moet worden. Vervolgens dient vastgesteld te worden of met de ingezette middelen het gestelde doel, onder meer bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel, dichterbij wordt gebracht of niet. Op dit moment ontbreekt zulke effectmeting. 5. Looptijd programma Het programma Beter Beschermd loopt in beginsel tot 31 december 2006. Dan zullen belangrijke verbeteringen in gang zijn gezet. Mede aan de hand van de bevindingen van een evaluatie zal ik rond de jaarwisseling 2006/ 2007 in samenspraak met de betrokken mede-overheden bepalen op welke wijze de via Beter Beschermd ingezette veranderingen verder ontwikkeld en/of ingevoerd zullen worden. De Tweede Kamer ontvangt begin 2007 een rapportage over de resultaten en het vervolg op het programma. 6. Tot slot: communicatie De partners in het programma Beter Beschermd verzorgen primair de communicatie naar de professionals in de jeugdbeschermingsketen. Daarnaast zorgt het ministerie van Justitie voor informatie-uitwisseling naar andere belangstellende en belanghebbende organisaties zoals het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg, de Inspectie Jeugdzorg, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen. Alle relevante documenten worden bovendien op de algemeen toegankelijke website www.justitie.nl/ beterbeschermd geplaatst. In de eerste weken van september zullen de verantwoordelijke overheden regionale bijeenkomsten organiseren om de betrokkenen professionals in de keten te informeren over en enthousiast te maken voor de verbeteracties en de verdere professionalisering van de uitvoering en het proces. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 815, nr. 76
7