Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1974-1975
13 286
Beleid ten aanzien van in Nederland verblijvende Molukkers
Nr. 1
Verslag van een mondeling overleg Vastgesteld 3 februari 1975 De vaste Commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk voerde op woensdag 18 december mondeling overleg met de Minister van Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk Werk en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de heer Kooijmans, over het beleid ten aanzien van in Nederland verblijvende Molukkers. De bewindslieden waren voor dit overleg vergezeld van de heren dr. G. Hendriks, directeur-generaal van Maatschappelijke ontwikkeling, drs. J. Kapsenberg, hoofd van de afdeling Molukkers van het Ministerie van C.R.M, en drs. Th. M. P. Klaus, sous-chef directie oosten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De commissie brengt als volgt verslag uit. Als inleiding op het overleg zette de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk uiteen welke de uitgangspunten zijn die de Regering bij het voeren van een beleid voor ogen staan. In de eerste plaats neemt de Regering aan dat de toekomst van het merendeel der in Nederland verblijvende Molukkers in Nederland zal liggen. In de tweede plaats beschouwt de Regering de discussie over de politieke aspiraties als afgesloten. Anderzijds meent de Regering dat voor Molukkers die dat wensen de mogelijkheid moet blijven bestaan naar Indonesië terug te keren. Van 13 tot 20 september 1974 zijn in Djakarta oriënterende besprekingen gevoerd tussen Nederlandseen Indonesische beleidsambtenaren. Een aidemémoire dat de Nederlandse Regering in december 1973 aan de lndonesische ambassadeur te Den Haag heeft overhandigd, was aanleiding tot deze besprekingen, die zich vooral hebben toegespitst op de volgende punten: a. het verlangen van in Nederland verblijvende Molukkers naar een dialoog met land en volk van Indonesië; b. een herziening van de voor Molukkers bestaande repatriëringsfaciliteiten; c. eventuele moeilijkheden die repatriërende Molukkers zouden kunnen ondervinden door de Indonesische nationaliteitswetgeving. Betreffende het eerste punt is overeengekomen dat zowel in Den Haag als in Djakarta een uit Nederlanders en Indonesiërs samengestelde commissie zal worden gevormd die de dialoog tussen Molukkers in Nederland en het Indonesische volk zal moeten bevorderen en tevens in staat zal zijn gegevens uit te wisselen en voorlichting te verzorgen. In de komende weken zal een eerste aanzet tot de vorming van deze commissies kunnen worden verwacht.
2 vel
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 286, nr. 1
1
Ook aangaande het derde punt heeft Indonesië zich direct zeer welwillend opgesteld. Wanneer Molukkerszich vrijwillig in Indonesië willen vestigen, kunnen zij direct nadat de Indonesische ambassade toestemming tot vestiging heeft verleend een verzoek tot verkrijging van het Indonesisch staatsburgerschap indienen, hetwelk hun in de regel één jaar na definitieve vestiging verleend zal worden. Eén jaar acht men in Indonesië de tijd die gemiddeld gemoeid zal zijn met administratieve verwerking van een dergelijk verzoek. Over de herziening van repatriëringsfaciliteiten is men niet direct tot overeenstemming gekomen. Op de Nederlandse, in het aide-mémoire van 1973 neergelegde voorstellen die vooral waren gebaseerd op individuele terugkeer en garanties dat de repatrianten zich materieel staande zouden kunnen houden zijn van Indonesische zijde tegenvoorstellen ingediend, die voor repatriërende Molukkerseen plaats toekennen in regionale ontwikkelingsprojecten en transmigratieprojecten. De Nederlandse Regering zal in het voorjaar van 1975 een antwoord op de Indonesische tegenvoorstellen geven. Staatssecretaris Kooijmans zette uiteen dat de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken bij zijn laatste bezoek aan Indonesië tegenover de regering aldaar duidelijk heeft herhaald dat de Nederlandse Regering de politieke aspiraties van de Molukkers die streven naar een onafhankelijke Republiek Zuid-Molukken geenszins deelt, doch dat dit de in de Nederlandse grondwet neergelegde vrijheid van meningsuiting voor die Molukkers onverlet laat. Dat mogelijk in Indonesië levende misverstanden waren weggenomen, blijkt hieruit, dat de Indonesische regering duidelijk heeft gesteld dat naar haar mening de Nederlandse Regering de verantwoordelijkheid draagt voor de in Nederland verblijvende Molukkers maar dat de Indonesische regering alles in het werk wil stellen om de oplossing van eventuele problemen te bevorderen. Na de inleiding van de bewindslieden werden van uit de commissie enige vragen gesteld. Een lid van de V.V.D. fractie vroeg met vele andere leden hoe de in Nederland verblijvende Molukkers in de hierboven genoemde dialoog betrokken zullen worden. Dit lid meende dat de Regering de plicht heeft de Molukkers duidelijk te maken dat zij de discussie over hun politieke aspiraties als gesloten beschouwt. Een lid van de P.v.d.A.-fractie vroeg of Molukkers die willen repatriëren behalve de Indonesische nationaliteitswetgeving nog andere moeilijkheden op hun weg vinden. Zoals bij voorbeeld de voorwaarde politieke aspiraties te laten varen. Dit lid vroeg zich af of het werk dat het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk onder Molukkers verricht niet volledig gefrustreerd zou worden wanneer de Regering al te duidelijk blijk zou geven van haar opvatting over de Molukse politieke aspiraties. Een lid van de C.H.U.-fractie vroeg nadere inlichtingen over het in het verleden reeds meermalen door hem aan de orde gestelde inspraakorgaan voor Molukkers. Wanneer Molukkers in Indonesië wonende familie willen bezoeken, doen zich vaak moeilijkheden voor over de daarvoor benodigde documenten. Dit lid vroeg of hiervoor een oplossing is gevonden. Wellicht, zo meende het, kan de faciliteitenwet 1 , waarvan de memorie van antwoord overigens nog steeds niet is verschenen, hiervoor een oplossing bieden. Hoedanig, zo vervolgde het, zijn de contacten tussen de Indonesische ambassade in Den Haag en de Molukkers? Tot slot vroeg het in welke positie het Iccan zich bevindt en of deze stichting een bijdrage kan leveren in een verbetering van de verhouding tussen Nederlanders en Molukkers. Een lid van de A.R.P.-fractie vroeg of het bericht in het dagblad 'Trouw' van 18 december 1974 over arrestatie van Molukkers in Indonesië wegens ' Ontwerp van Wet betreffende de positie van Molukkers (Kamerstuk 12 839).
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 286, nr. 1
2
subversieve politieke activiteiten op waarheid berustte. Een lid van de P.v.d.A.-fractie vroeg wat de status is van in Nederland verblijvende Molukkers die om een of andere reden de Indonesische nationaliteit bezitten. Het meende dat de Garantiewet Militairen K.N.I.L. zodanig moet worden aangepast dat de achterstand in de pensioenvoorziening van in Nederland verblijvende Molukkers wordt teniet gedaan. Graag wilde dit lid vernemen waarom met ingang van januari 1975 het categoraal opbouwwerk zou worden afgebouwd. Volgens dit lid ware het beter dit te continueren. Tot slot vroeg het welk beleid in de toekomst gevoerd zal worden ten aanzien van opleiding en onderhoud van predikanten voor Molukkers. Een lid van de K.V.P.-fractie vroeg of men overgegevens beschikt betreffende de samenstelling van de Molukse gemeenschap. Een goede voorlichting van de Molukkers, ook in samenwerking met de Indonesische ambassade achtte dit lid noodzakelijk. Ook achtte het ondanks naar voren gebrachte bezwaren een duidelijke uitspraak van het regeringsstandpunt over politieke aspiraties van Molukkers van groot belang. Dit lid besloot met de vraag of ook Molukkers worden betrokken bij de bestudering van de Indonesische voorstellen overtransmigratie- en regionale ontwikkelingsprojecten. De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk antwoordde als eerste op de gestelde vragen. Over de dialoog tussen de Molukse gemeenschap en Indonesië merkte hij het volgende op. Vooreerst zullen de beide Nederlands-Indonesische commissies hun gedachten gaan formuleren over de wijze waarop de gewenste dialoog het best tot stand zal kunnen worden gebracht. Over de uiteindelijke resultaten van dit werk zal tussen beide gesprekspartners indien men althans een zinvolle dialoog nastreeft, volledige overeenstemming moeten bestaan. Tot nog toe heeft men zich van Indonesische zijde zeer positief opgesteld, maar men dient er rekening mee te houden dat met de gehele procedure enige tijd gemoeid zal zijn. Hij zegde de voorkeur te blijven geven aan het voeren van een passief repatriëringsbeleid omdat een actief beleid de zeer kleine groep die werkelijk wil repatriëren zeker niet zal uitbreiden terwijl het anderzijds wel een nadelige invloed zou kunnen uitoefenen op de onderlinge verhoudingen in de groep zelf. In contacten met de Molukse gemeenschap laat men van regeringszijde een en andermaal geen twijfel bestaan over het standpunt dat de Nederlandse Regering inneemt ten aanzien van het streven naar een onafhankelijke Republiek Zuid Molukken. Over het langverbeide Molukse inspraakorgaan merkte de Minister opdat dit na zeer langdurig en intensief overleg met diverse geledingen van de Mo lukse gemeenschap over deelneming daaraan nu naar verwachting binnen afzienbare tijd zal kunnen worden geïnstalleerd. Een nadere uiteenzetting wordt gegeven over het categoriaal opbouwwerk binnen de Molukse gemeenschap, dat vooral gericht is op maatschapppelijke belangenbehartiging, het opbouwen van een relatie tussen Nederlanders en Molukkers en voorlichting. Het belangrijkste instrument voor dit opbouwwerk zijn de 32 plaatselijke, door het departement gesubsidieerde, Molukse stichtingen waarvan de besturen geheel uit Molukkers bestaan. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het bestuur van een stichting representatief zijn voor de betreffende gemeenschap en de activiteit van een stichting gericht zijn op het bevorderen van het welzijn van de plaatselijke Molukse gemeenschap. Wordt aan beide voorwaarden voldaan, dan wordt vanwege het departement een gebouwter beschikking gesteld en een exploitatiesubsidie verleend. De stichtingen werken bijna uitsluitend met vrijwilligers. Het departement stimuleert thans de opleiding van Molukse beroepskrachten om deze vrijwilligers in de toekomst van de nodige professionele steun te kunnen voorzien. Slechts 13 van de 32 plaatselijke welzijnsstichtingen wensen begeleid te worden door het Iccan, een landelijke welzijnsstichting met een gemengd
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 286, nr. 1
3
Moluks-Nederlands bestuur. Een van de redenen voor deze terughoudendheid is dat het Iccan formeel op gespannen voet staat met Badam Persatuan, de grootste Molukse belangenorganisatie die zelf aanspraak maakt op een groot deel van de aan het Iccan verleende subsidie. Op dit ogenblik bevinden zich naar schatting ongeveer 32 000 Molukkers in Nederland. Van hen zijn er ± 1000 gevestigd in liefst op korte termijn op te heffen woonoorden. Van de overigen zijn ± 24 000 in wijken en ± 7000 solitair of in gezinsverband buiten die wijken woonachtig. De buiten de Molukse gemeenschap woonachtigen zijn veelal tot Nederlander genaturaliseerd. Zij distantiëren zich van de politieke vraagstukken van die gemeenschap. Van de in woonwijken geconcentreerde Molukkers is naar schatting 15 pet. pro-lndonesisch gezind terwijl ± 70 pet. sympathiseert met de Republik Maluku Selatan (R.M.S.). De resterende 15 pet. spreekt zich niet duidelijk voor het ene of het andere standpunt uit. Over de zorg voor predikanten werd opgemerkt dat zeer onlangs op kosten van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in een met de Raad van Kerken gelieerd instituut in Oegstgeest een groep van 26 jonge hulppredikanten is opgeleid. Thans wordt bezien of een dergelijke cursus voor herhaling vatbaar is. Het Ministerie hoopt, na onlangs met vertegenwoordigers van de Raad van Kerken daarover gevoerde besprekingen, op korte termijn een regeling te treffen voor vergoeding van reiskosten aan Molukse predikanten. In formeel opzicht ondervinden Molukkers die willen repatriëren weinig moeilijkheden. Wanneer het oriënterend gesprek op de Indonesische ambassade een positief karakter heeft, worden de voor Indonesië vereiste documenten verstrekt. In tegenstelling tot voorheen zijn nu zodanige afspraken met Indonesië gemaakt dat vanuit Nederland de passage voor de gehele reis tot de eindbestemming geregeld kan worden. Moeilijkheden kunnen zich echter gemakkelijk voordoen in het persoonlijke vlak. Velen zijn het Bahasa Indonesia niet machtig, waardoor niet te onderschatten taalproblemen optreden. Ook missen velen de voor een betrekking vaak vereiste vakbekwaamheid terwijl ze zich anderzijds er niet voldoende op hebben ingesteld werkzaam te zijn als zelfstandig ondernemer. Van ambtelijke zijde werd medegedeeld dat men over ongeveer twee maanden advies aan de regering hoopte uit te brengen over de Indonesische voorstellen ten aanzien van transmigratie- en regionale ontwikkelingsprojecten. Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heeft enkele Molukkers in de gelegenheid gesteld in Indonesië de mogelijkheden voor een betrekking op zelfstandig ondernemerschap te onderzoeken en daarover verslag uitte brengen. Wanneer de Indonesische voorstellen in enigerlei vorm door de Nederlandse regering zullen worden aanvaard, zal er op worden toegezien dat de Molukkers zelf bij het in ontwikkeling brengen van projecten worden betrokken. De initiatieven in die richting van de Rukun Maluku, een door Molukkers opgerichte organisatie die zich de bevordering van repatriëring ten doel stelt, worden door het ministerie positief beoordeeld. De zogenaamde faciliteitenwet waarvoor een ontwerp bij de Kamer is ingediend, beoogt regelen te geven voor de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten. Deze wet zou derhalve ook van toepassing zijn op in het wetsontwerp genoemde Molukkers die later de Indonesische nationaliteit hebben verkregen. Inwerkingtreding van deze wet zal nooit de formaliteiten voor bezoek aan familie in Indonesië kunnen vereenvoudigen omdat de Indonesische regering autonoom is in het vaststellen van criteria voor het verlenen van een visum. De Molukse ex-K.N.I.L. militairen die niet het Nederlanderschap bezitten zijn vanaf 1964 op grond van een beschikking van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het genot gesteld van een pensioenvervangende uitkering. Er wordt op aangedrongen dat zij na inwerkingtreding van de faciliteitenwet pensioen zullen ontvangen op grond van de Garantiewet Militairen K.N.I.L. Ook Staatssecretaris Kooijmans verklaarde in zijn antwoord nadrukkelijke dat de Nederlandse Regering tegenover betrokkenen geen onduidelijkheid
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 286, nr. 1
4
laat bestaan over haar standpunt inzake de vestiging van een onafhankelijke Republiek Zuid-Molukken. Geheel los van het voorgaande, zo vervolgde hij, kan men zich de vraag stellen of na voltooiing van het dekolonisatieproces in het kader van de Verenigde Naties stappen kunnen worden ondernomen om in zekere matetegemoet te komen aan wensen die bij bepaalde minderheden in de wereld leven ten aanzien van hun identiteit. Over de voorbereidingen voor een dialoog tussen Indonesië en de Molukse gemeenschap merkte hij op dat de Nederlandse Regering bij haar aanbod tot bemiddeling duidelijk gesteld heeft dat de aanwijzing van gesprekspartners en de vorm waarin de dialoog moet plaatsvinden aangelegenheden zijn waarover de betrokken partijen zélf een beslissing moeten nemen. Vooralsnog lijkt een gesprek tussen vertegenwoordigers van de lndonesische regering en vertegenwoordigers van de RMS niet wel denkbaar. Anderzijds doet de Indonesische ambassade alles wat in haar vermogen ligt om in gesprek te komen met verschillende groeperingen uit de Molukse samenlevingen mijdt zij inmenging in interne conflicten. Tot slot verklaarde Staatssecretaris Kooijmans dat de Regering reeds vernomen had van in Indonesië verrichte arrestaties van Molukkers. In tegenstelling tot de berichten in het dagblad 'Trouw' van 18december 1974 duiden de inlichtingen van de Regering erop dat er sprake was geweest van arrestaties wegens gewone delicten.
Kleisterlee Tilanus Van Dijk Voogd Wolff Van der Lek J.N. Scholten Garden iers-Berendsen Haas-Berger Van Ooijen Keja Du Chatinier Van Veenendaal-van Meggelen De Boer Coppes Kosto De Koning (B.P.) Nooteboom Langedijk-de Jong
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 286, nr. 1