Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
2
Rijksbegroting voor het jaar 1987
19 700 Hoofdstuk XI Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Nr. 18
LIJST V A N VRAGEN Vastgesteld 13 november 1986 De vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 1 ontvangt gaarne antwoord van de regering op de navolgende in haar midden naar voren gebrachte vragen naar aanleiding van de op Prinsjesdag bij de Kamer ingediende begrotingsvoorstellen en de daarbij gegeven toelichting, met uitzondering van het onderdeel Milieubeheer. De commissie acht de plenaire behandeling van de begrotingsvoorstellen voldoende voorbereid als de regering op deze vragen zal hebben geantwoord.
1 9 7 0 0 , X I , NR. 2; M E M O R I E VAN TOELICHTING Inleiding 1 Wat zijn de oorzaken van het feit dat ruim 10% van de sociale verhuurders financieel in de knel dreigt te komen door een te forse uitputting van de reserves?
1
Samenstelling: Leden: De Beer (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Weijers (CDA), Eversdijk (CDA), Spieker (PvdA), Van Erp (VVD), Veldhoen (PvdA), Van Noord (CDA), Van Vlijmen (CDA), De Pree (PvdA), Wolters (CDA), Van Es (PSP), Tommei (D66), Te Veldhuis (VVD), Hummel (PvdA), JorritsmaLebbink (VVD), Paulis (CDA), Schaefer (PvdA), voorzitter, Tegelaar-Boonacker (CDA), Wolffensperger (D66), Verspaget (PvdA), Melken (PvdA), Koetje (CDA). Plv leden: Scherpenhuizen (VVD), Vos (PvdA), Nijland (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Blauw (VVD), Wöltgens (PvdA), Schartman (CDA), Duyn (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Van de Camp (CDA), Lankhorst (PPR), Eisma (D66), Van Rey (VVD), De Boois (PvdA), Van den Berg (SGP), Boers-Wijnberg (CDA), Rienks (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Nypels (D66), Leerling (RPF), Castricum (PvdA), Schutte (GPV).
Verwacht de regering dat op korte termijn sociale verhuurders failliet zullen worden verklaard?
Wat is de samenstelling en de taakopdracht van de Voorlopige Raad voor vastgoedinformatie?
Kan nader worden ingegaan op de aard (o.a. fasering) van het werk van de Commissie Kadaster-Bedrijfsleven?
HOOFDSTUK 1 . PERSONEEL EN ORGANISATIE 1.2. Personeel
Waar wordt de komende jaren vooral de verdergaande daling van het arbeidsvolume gerealiseerd op het departement, rekening houdend met verdere decentralisatie van de volkshuisvesting?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
1
6 Binnen welke termijn kunnen de resultaten van de evaluatie betreffende de intreding van 25 werkloze schoolverlaters worden verwacht? Welke invloed heeft de recente vacaturestop op dit project? 1.3. Materieel 7 Hoeveel bedragen de uitgaven voor automatisering binnen het materiële budget? Leidt de invoering van automatisering ook tot besparingen? Zo ja, kan hiervan een indicatie gegeven worden? 1.4. Organisatie 8 Wordt de Kamer nog nader ingelicht over de hoofdlijnen van de nieuwe organisatie van het DGVH?
H O O F D S T U K » . ALGEMEEN BELEID 2 . 1 . Wetgeving 2.1.1. Bij de Tweede Kamer aanhangige
wetsvoorstellen
9 Wanneer kan de memorie van antwoord op het voorlopig verslag inzake Wetsvoorstel Kadasterwet (17 496) worden tegemoetgezien? 10 Wanneer kan de memorie van antwoord op het voorlopig verslag inzake Wetsvoorstel Wijziging Woonwagenwet (19 414) worden tegemoetgezien? 2.1.4. Wetgeving in voorbereiding 11 Waarom heeft de totstandkoming van de nieuwe Woonschepenwet geen hoge prioriteit? 2.1.5. Wetten welke nog niet in werking zijn getreden 12 Betekent de aankondiging dat bij gelegenheid van de herziening van de Woningwet de Wet inzake aanschrijving tot verbetering van woningen zal worden ingetrokken, dat laatstgenoemde onderdeel gaat uitmaken van de Woningwet? 2.2. Voorlichting en externe betrekkingen Internationale
betrekkingen
13 Met welke landen zijn zogenaamde Memoranda of Understanding uitgewisseld? Wat houden deze globaal in? 14 Wat zijn de resultaten - tot nu toe - van het Eurocodeproject van de Europese Gemeenschap?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
2
2.3. Emancipatie 15 Zijn er al resultaten bekend van het experiment ter bevordering van de deelname van vrouwen in het besturen van woningbouwcorporaties? Zo ja, hoe luiden die, zo neen, op welke termijn zijn deze te verwachten? 16 Welke belemmerende bepalingen bestaan er bij het woonruimteverdelingsbeleid voor vrouwen uit opvangtehuizen of gescheiden vrouwen? 17 a. Waarom houdt het ministerie van VROM en niet dat van WVC zich met de emancipatiekansen en mogelijkheden in landelijke gebieden bezig? b. Is vanuit de landelijke gebieden op zo'n onderzoek aangedrongen? Zo ja, welke groepen of organisaties hebben dit gedaan? Hoe representatief zijn deze collectiviteiten voor de landelijke gebieden? 18 Waarop richt zich het evaluatieonderzoek naar het functioneren van de Stichting Vrouwen Bouwen en Wonen? Wanneer kunnen de uitkomsten van het onderzoek worden verwacht? 19 Welk percentage vrouwen heeft zitting in de adviesorganen, die ten behoeve van het Ministerie van VROM werkzaam zijn? 2.4. Stand van zaken grote operaties Hero verwegingen 20 Wanneer is een regeringsstandpunt te verwachten over het heroverwegingsrapport «Huur- en subsidiebeleid in de 90-er jaren» en de evaluatie nieuwbouwprog ram mering? Decentralisatie 21 Kan de correcte tekst van de laatste zin van blz. 21 worden gegeven? Reorganisatie
rijksdienst
22 Waar in de begrotingstoelichting valt uitgebreider te lezen over de visie van de Algemene Leiding van het departement? (Verwezen wordt naar Hoofdstuk 1, Ministerie, onderdeel a, maar dat is niet terug te vinden). HOOFDSTUK 3. W O N I N G B O U W EN S T A D S V E R N I E U W I N G 3 . 1 . Inleiding 23 In hoeverre is de afname van de groei van de objectsubsidies veroorzaakt door het huurbeleid en in hoeverre door de gedaalde rente? 24 Kan met cijfermatige vergelijking worden aangetoond dat de harmonisatiekloof belangrijk is afgenomen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
3
25 Hoe zal de ontwikkeling van de harmonisatiekloof zijn in de komende jaren bij het nu voorgestelde beleid? 26 Kan nader worden uiteengezet op welke wijze de «bandbreedte» tussen nominale rente en trendmatige huurverhoging van invloed is op de volkshuisvestingsuitgaven? 27 Hoe is de samenstelling, de precieze taakopdracht en de werkwijze van de werkgroep die mogelijkheden moet bezien om conform het Regeerakkoord subsidies terug te dringen? 28 Welke zijn de belangrijkste gesignaleerde knelpunten in het begrotingsbeheer? 3.2. Woningbouwprogrammering 3.2.1.
Woningbehoefte
3.2.1.1. Behoefte aan nieuwbouw 29 Hoe komt het dat de individualisering sneller is toegenomen dan verwacht? Waarop waren deze verwachtingen gebaseerd? Op welke wijze is de mate van individualisering gemeten? 30 Waarom is de opheffing van het statistische woningtekort niet meer als doelstelling van het beleid gehandhaafd? 3.2.2. Het
woningbouwprogramma
3.2.2.1. Het nieuwbouwprogramma 1987-1991 31 Kan het verschil worden aangegeven qua huurniveau tussen een woningwetwoning, een non-profit huurwoning en een vrije sector huurwoning met bijdrage van f 2 0 0 0 0 , - resp. f 6 5 0 0 bij gelijke kwaliteit? 32 Op welke vooronderstellingen zijn de programma-adviezen van Gedeputeerde Staten met betrekking tot de sociale huursector en andere sectoren gebaseerd? 33 Wordt in de meerjarenraming rekening gehouden met een tenminste gelijkblijvend niveau van de zogeheten stadsvernieuwingstoeslag in het kader van het NKS? 34 Kan overeenkomstig het overzicht onder 6 (gewijzigde budgettaire systematiek) van de artikelsgewijze toelichting bij de begroting van VROM voor het jaar 1984 (18 100, XI, nr. 2, blz. 235) zichtbaar worden gemaakt welke meerjarige verschuivingen optreden in kapitaalmarktleningen, rijksleningen, subsidies, middelen (rijksbegroting) en niet-belastingmiddelen door het voorgestelde nieuwbouwprogramma 1987-1991 en wat daarvan per saldo het effect is op de rijksbegroting?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
4
35 Kan een dergelijk overzicht ook worden gegeven voor het voorgestelde verbeteringsprogramma? 36 Welk deel van de toe te kennen premies op grond van de premiekoop-Aregeling was in de afgelopen jaren bestemd voor betaling van hypotheekrente en welk deel zal daarvoor de komende vier jaar bestemd zijn, uitgaande van de in de begrotingstoelichting genoemde rekenrente voor de periode 1987 t/m 1990? 37 Wat is het financiële voordeel voor elk van de binnen de premiekoopA-regeling gehanteerde inkomensgroepen van de daling van de hypotheekrente die zich tussen 1984 en 1991 heeft voorgedaan resp. vermoedelijk zal voordoen, uitgaande van de in de begrotingstoelichting genoemde rekenrente? 38 Met welk bedrag zou voor elk van de te onderscheiden inkomensgroepen de premie omlaag kunnen worden gebracht indien het in 1987 en volgende jaren optredende voordeel van de geraamde daling van de hypotheekrente wordt geneutraliseerd?
39 Wat zijn voor de periode 1987 t/m 1991 de financiële gevolgen voor de rijksbegroting van een eenmalige ophoging van het nieuwbouwprogramma voor 1987 met: - 10 000 woningwetwoningen; - 10000 premiehuur-non profit woningen; - 10 000 premiehuur-beleggers woningen; - 10 000 premiekoop A woningen? (Zie het rekenvoorbeeld uit Kamerstuk 17 869, nr. 3, antwoord 23) 40 Hoe zou de berekening (zoals uitgevoerd in onderdeel VI ad B van Kamerstuk 16 668 nrs. 1 en 2) volgens zowel de methode van het SCP als van VROM moeten luiden, uitgaande van de sinds 1978 opgetreden ontwikkeling van de gemiddelde verkoopprijs en van de huurtrend c.q. feitelijk opgetreden gemiddelde huurverhoging? 41 Welk percentage leveren die berekeningen op voor het bruto-huurwaardeforfait in 1986? 42 Wat zou de toepassing van dat percentage voor de periode 1987 tot 1991 aan extra inkomsten opleveren? 3.2.2.2. Het woningverbeteringsprogramma 1987-1991 43 Welke maatregelen zijn er genomen met betrekking tot de voorlichting van woonverbetering van huurwoningen aan de particuliere eigenaren/ verhuurders? 44 Hoeveel bedragen onder het huidige systeem van woningverbetering de gemiddelde subsidies per woning?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
5
3.2.2.4. Flexibiliteit 45 Welke regels zullen gelden voor de uitwisselbaarheid tussen de categorieën binnen de sociale huursector? Welke wijzigingen zijn daarin aangebracht en om welke redenen? 3.2.3. Kosten van de
woningbouw
3.2.3.1. De kosten van de nieuwbouw 46 Kan een overzicht worden gegeven van de gemiddelde woninggrootte in de nieuwbouw in de jaren vanaf 1975? 3.2.4.
Bouwlokaties
3.2.4.2. Lokatie-instrumentarium 47 Hoe zijn de ervaringen tot op heden met de nieuwe lokatiesubsidieregeling 1986? 3.3. Stadsvernieuwing 3.3.2. Geldelijke steun ten behoeve van nieuwbouw in gebieden
stadvernieuwings-
3.3.2.2. Nieuwbouw vrije sector 48 Welke redenen zijn er dan om voor de jaren 1 988-1 991 gemiddeld een betrekkelijk gering aantal te bouwen woningen onder de premie D-regeling te laten vallen, gelet op het succes van deze regeling volgens de memorie van toelichting? 3.3.3. De verbetering van huurwoningen 3.3.3.1. Inleiding
49 Waarom wordt bij dynamisch gesubsidieerde woningen pas bij de eerstvolgende renteconversie rekening gehouden met de verhoging van de onderhoudsnorm? 3.3.3.3 De nieuwe systematiek 50 Kan de redenering worden vermeld die ten grondslag ligt aan de bepaling in het huidige Besluit Huurprijzen Woonruimte dat een «inhaalhuurverhoging» na het verhelpen van gebreken niet is toegestaan? Wat is de reden dat nu wordt voorgesteld een dergelijke huur-inhaal wel mogelijk te maken? 3.4. Huur en subsidiebeleid 3.4.1. Geldelijke steun eigen woningen 51 Hoe is de stand van zaken in het overleg over de totstandkoming van het Intergemeentelijk Risicofonds?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
6
3.4.2. Geldelijke steun
huurwoningen
52 Wat gebeurt er in het kader van het NKS met de tijdelijke extra subsidie voor kleine eenheden en de regiotoeslag na het jaar 1987? 3.4.3.
Huurbeleid
53 a. Welke factoren bepalen de ontwikkeling van het huurniveau in de komende vijf jaar? b. Wat is het gewicht van elk van deze factoren? c. Welke raming van de ontwikkeling van het feitelijk huurniveau valt thans te maken? 3.4.3.1. Aanvangshuren 54 Wat zijn de gevolgen voor de vraaghuur van de voorgenomen afschaffing van de 0,3%-aftrek? 55 Welke negatieve effecten zal de afschaffing van de 0,3%-aftrek kunnen veroorzaken? 56 Is het de bedoeling dat de langere aanvangshuren een percentueel hogere huurstijging zullen ondergaan dan de - nog vast te stellen trendmatige? Zo ja, hoe groot zal de huurstijging voor woningen met deze huren kunnen zijn? 3.4.3.2. Trendmatige huurverhoging 57 Hoe verhoudt zich de passage in de memorie van toelichting over de trendmatige huurstijging tot de Troonrede 1987, waarin een trendmatige huurstijging van 2% wordt aangekondigd? 58 Met welke bouwkosten-ontwikkeling is rekening gehouden bij de bepaling van het trendmatige percentage op 2%? 59 a. Welke meerjarenbedragen zijn gemoeid met een eenmalige verlaging van het percentage van de trendmatige huurverhoging van twee naar een respectievelijk nul procent en op welke posten worden meer en minder uitgaven zichtbaar? b. Kunnen dezelfde gegevens worden verstrekt voor een eenmalige verlaging van het boventrendmatige percentage van 2(4) procent naar 2(3) procent, 2 procent of 3 procent? 3.4.3.6. Individuele huursubsidie 60 Kan een overzicht worden gegeven van de rekenkundige veronderstellingen die ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de meerjarenuitgaven voor individuele huursubsidie en het aantal gerechtigden ten behoeve van de VROM begroting voor de jaren 1984, 1985, 1986 en 1987?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
7
61 Kan het verloop van de geraamde gemiddelde jaarlijkse bijdrage over deze jaren worden gegeven en toegelicht? 62 Kan worden aangegeven wat bij deze ramingen het gewicht en effect is van de trendmatige huurverhoging, de huurharmonisatie, het verbeteringsprogramma, de nieuwbouw en de ontwikkeling van uitkeringen en inkomens? 3.4.3.7. Woonlastenontwikkeling 63 Kan een overzicht gegeven worden van de woonlastenontwikkeling in de periode 1980-1987, uitgesplitst naar huurders en eigenaar-bewoners in diverse inkomenscategorieën en met inachtneming van de ontwikkeling van de verschillende componenten van de woonlasten? 3.4.3.8. Warmte-isolatie 64 a. Welke gedachten bestaan over de integratie van de warmte-isolatieregeling in de nieuwe woningverbeteringsregeling? b. Welke zijn de «bestaande afstemmingsproblemen»? c. In welke mate leidt verlaging van het NIP-budget tot verhoging van het budget voor de verbeteringsregeling? d. Welk bedrag is gemiddeld genomen gemoeid met het treffen van isolatievoorzieningen bij woningverbetering? e. Welke voorzieningen worden daarvoor getroffen? f. Wordt in de huidige situatie het treffen van isolatievoorzieningen bij verbetering gesubsidieerd uit het NIP-budget? 65 Wordt de vermindering van de post Nationaal Isolatie Programma gecompenseerd door verhoging van het budget voor de nieuwe verbeteringsregeling? 3.5. Decentralisatie en deregulering 3.5.1.
Decentralisatie
3.5.1.1. Het normkostensysteem 66 a. Tot welk meer en minder werk heeft het NKS tot nu toe geleid (vertaald in mensjaren op betrokken afdelingen)? b. Welke ramingen kunnen worden gemaakt van de te realiseren besparingen op menskracht in de komende vier jaar? c. Hoe zullen deze besparingen worden aangewend? 3.6. Verdeling en beheer van de woningvoorraad 3.6.7. Het beheer van de sociale
huursector
3.6.1.1 Toegelaten instellingen 67 Hoe groot is het rentevoordeel dat toegelaten instellingen hebben gehaald als gevolg van het vervroegd aflossen van rijksleningen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
8
68 Bestaat enig inzicht welke toegelaten instellingen hiervan vooral hebben geprofiteerd? 3.6.2.
Woonruimteverdeling
3.6.2.2. Doorstromingsbevorderende maatregelen 69 a. Wanneer ontvangt de Kamer de studie naar doorstromingsbevorderende maatregelen? b. Met welke departementen vindt over welke elementen overleg plaats? c. Zal alleen een studie worden gepresenteerd of komt de regering ook met voorstellen? d. Kan van elk van de genoemde voorstellen zo nauwkeurig mogelijk het administratieve uitvoeringstechnische aspect worden beschreven met een raming van de vereiste menskracht en kosten? 3.6.3.
Leegstand
70 In hoeverre spoort op dit moment het beleid van de provincie Utrecht niet met de groeitaakstelling van Amersfoort? 3.7. Bijzondere aandachtspunten 3.7.1.
Ouderen
71 Welke mogelijkheden zijn er om de exploitatielasten van verzorgingstehuizen terug te brengen door conversie van gesloten leningen? 72 Wanneer kunnen de resultaten van de evaluatie van de subsidieregeling voor bejaarden bij verhuizing worden tegemoetgezien? 73 Bij de huisvesting van ouderen is een ontwikkeling van meer zgn. «aanleunwoningen» te constateren. Worden er van rijkswege voor de bouw van deze woningen gelden ter beschikking gesteld? Zo ja, hoe groot is dit bedrag voor de periode 1987-1991 ? 3.7.2. Etnische
minderheden
74 Kan nader informatie worden gegeven over de verdeling van woningen uit een Project Grote Woningen aan grote buitenlandse gezinnen? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan een eventuele bewoning van woningen uit dit project door andere gezinnen? 75 Op welke wijze bewaakt het Departement het gestelde in de Minderhedennota ten aanzien van brandgevaarlijke pensions? 76 Hoeveel en welke gemeenten zijn in gebreke gebleven bij de rapportage over circulaire MG 83-16?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
9
77 Is al gereageerd op het verzoek van het Nederlands Centrum Buitenlanders om een formatieplaats voor huisvesting? 3.7.4.
Gehandicapten
78 Welke mogelijkheden zijn er op dit moment aanwezig om de tijdsduur van behandeling van aanvragen tot woningaanpassing door gehandicapten te versnellen? Is het mogelijk de klachtencommissie daarbij in te schakelen? 3.8. Onderzoek 3.8.1.
Onderzoeksbeleid
79 Welke taken van de - inmiddels opgeheven - VRA-OGO worden niet vervuld? 3.8.2.
Onderzoeksgebieden
80 Hoe vrijblijvend zal het bestuurlijk onderzoek op doelmatigheid en werkbaarheid van het bestuursinstrumentarium op het terrein van de volkshuisvesting zijn? 3.8.3. Stuurgroep Experimenten
Volkshuisvesting
81 In hoeverre hebben ervaringen in het kader van experimenten tot dusver geleid tot aanpassing c.q. versoepeling van bestaande regelgeving? 82 Is er een overzicht beschikbaar van de 35 SEV-projecten?
HOOFDSTUK 4. RUIMTELIJKE ORDENING 4 . 1 . Notitie Ruimtelijke Perspectieven 83 Welke status heeft de notitie Ruimtelijke Perspectieven? 84 Is de notitie Ruimtelijke Perspectieven leidraad voor het ruimtelijk beleid van de regering? 85 Wat wordt bedoeld met de zinsnede «en die al op korte termijn tot beleidsuitspraken zullen moeten leiden»? 86 Kan worden toegelicht hoe en waarom de positie van de Rotterdamse haven in direkte zin afhankelijk is van de economische ontwikkelingen in de Pacific? 87 Gelden identieke overwegingen als voor de Rotterdamse haven ook voor andere Europese havensteden, zoals Amsterdam, Londen, Antwerpen, Hamburg, Leningrad?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
10
88 Op welk niveau (nationaal, EG, Europees) zal een strategisch antwoord moeten worden gevonden op de consequenties voor de internationale ruimtelijke distributiesfeer en infrastructuur? 89 Welke mogelijkheden op internationaal gebied staan ten dienste om een adequaat ruimtelijk beleid te voeren? 90 Kan, met het oog op de beperktheid van het Nederlandse grondgebied, worden uiteengezet wat bedoeld wordt met de zinsnede «of nog wel moet worden uitgegaan van voor het gehele grondgebied uniform geldende normen»? Op welke ruimtelijke normen wordt hier gedoeld? 91 Wordt overwogen ruimtelijke normen te decentraliseren? Zo ja, hoe? 92 Wie worden in de laatste zin van blz. 52 met «anderen» bedoeld? 93 Kan gespecificeerd worden met welke doelgroepen en groeperingen uit de samenleving de discussie over de notitie Ruimtelijke perspectieven wordt gevoerd?
94 Met wie wordt overleg gevoerd over de notitie Ruimtelijke Perspectieven in het kader van een actief doelgroepenbeleid? 4.2. Besluitvorming 4.2.1. Planologische kernbeslissingen:
stand van zaken en
vooruitzichten
95 Welke consequenties heeft het opschorten van de PKB-procedure Markerwaard voor het beheer van het Markermeergebied?
96 Kan de regering aangeven in hoeverre de opschorting van de PKB-Vestigingsplaatsen voor Kerncentrales gevolgen heeft voor het ruimtelijke beleid van lagere overheden, bijvoorbeeld in verband met het waarborgingsbeleid? 97 Welke consequenties heeft het waarborgingsbeleid (PKB-Vestigingsplaatsen voor Kerncentrales) voor de ruimtelijke planning (streek- en bestemmingsplannen)? 98 Hebben de nadere studies over Moerdijk en Westelijke Noordoostpolderdijk een extra vertraging in de besluitvorming op ruimtelijk gebied tot gevolg? 99 Leidt de voorgenomen vestiging van een windmolenpark op de Westelijke Noordoostpolderdijk voor wat betreft deze locatie tot intrekking van de planologische kernbeslissing Vestigingsplaatsen voor Kerncentrales?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
11
100 Kan de minister meedelen in welk stadium van overleg hij verkeert met de Minister van Verkeer en Waterstaat over de herziening van het Structuurschema Vaarwegen? 4.2.2. Wet- en regelgeving 101 Is de regering van mening dat de notitie «Afstemming op maat» (19 275) dient te resulteren in praktische toepassing van de aangedragen nieuwe afstemmingsmogelijkheden? 102 Is de regering van mening dat de Kamer het met deze zienswijze eens is? 103 Op welke terreinen zullen de voornemens over het afstemmingsonderzoek worden getoetst? 104 Zijn de escapades met de coördinatieregelingen in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening? Zo neen, waarom niet? 105 Uit welke voorbeelden blijkt de behoefte (of noodzakelijkheid) om een coördinatieregeling te ontwerpen?
106 Waarom wordt nog geëxperimenteerd met gecoördineerde aanwijzing en operationele gebiedsaanwijzing? Hoeveel kosten die experimenten? 107 Acht de minister een gecoördineerde aanwijzing en een operationele gebiedsaanwijzing beide nog mogelijk als resultaat van de vervolgstudies van het afstemmingsonderzoek? 108 Wanneer heeft de evaluatie van de invoeringsbegeleiding van de gewijzigde Wet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening plaats? Wanneer zullen de resultaten aan de Kamer worden voorgelegd? 109 Acht de minister het handhaven van het Kroonberoep bij bestemmingsplannen, zoals voorzien in de Tijdelijke Wet Kroongeschillen, een voorwaarde voor de uitvoering van de denkbeelden uit «Bestemmen met beleid»? 4.2.3. Kroonberoepen inzake
bestemmingsplannen
100 Vindt de minister het terugbrengen van de gemiddelde proceduretijd van het Kroonberoep van 4 jaar en 8,5 maand naar 4 jaar en 7,5 maand een bevredigend en vermeldenswaardig resultaat? 111 Hoeveel maanden bedroeg de gemiddelde termijn in de verslagperiode (tabel 1) wanneer wel bezwaren waren ingediend of is dat in beide gevallen 23,5 maand?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
12
112 Worden ambtsbericht GS en Advies Adviseur ook in de gewijzigde Wet op de Ruimtelijke Ordening niet aan een bepaalde termijn gebonden en zo ja, waarom niet? 113 In tabel 3 op blz. 56 wordt voor het aantal aanhangige zaken per 1 -1 '86 genoemd: 787 bij de Raad van State? Zou dit gezien de overige aantallen niet 727 moeten zijn? 4.3. Stedelijke gebieden 4.3.1.
Algemeen
114 Welke mogelijkheden staan het Rijk ten dienste om de ruimtelijke doelstellingen in het kader van het verstedelijkingsbeleid te realiseren gelet op de toename van het aandeel «vrije sector woningen» in de nieuwbouw? 115 Wordt in de eerste alinea van deze paragraaf gedoeld op problemen met betrekking tot het ruimtelijk beleid op randstadniveau met een provinciegrens-overschrijdend karakter? Kan daar nader op worden ingegaan? 116 Via welk wettelijke kader acht de minister het mogelijk de ontwikkelingen met een provinciegrens-overschrijdend karakter tot een oplossing te brengen? 117 Welke majeure problemen liggen ten grondslag aan de ontwikkelingen met grensoverschrijdend karakter? 118 Welke zijn de problemen ten aanzien van provinciale planvorming, gesignaleerd tijdens genoemde studiedag? 4.3.2. Regionale stedelijke
ontwikkeling
119 Wordt er in Houten en Utrecht regelmatig onderzocht of de te bouwen woningen tegemoet komen aan de behoefte, zodat niet voor de leegstand wordt gebouwd? 120 Indien de ophoging van de woningbouwtaak van Houten met 2000 woningen niet ten koste gaat van Utrecht, ten koste van welke gemeenten gaat dit dan wel? 121 Wat is de kern van het gesignaleerde verschil van mening met het provinciaal bestuur van Zuid-Holland over de hoogte van de woningbehoefte na 1 990 in deze provincie en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van de Haagse regio? 122 Is het verschil van mening met het provinciaal bestuur van Zuid-Holland over de woningbehoefte na 1990 al opgelost? Welke cijfers zijn hier onderwerp van overleg? Wat is precies de relatie met de ontwikkeling van de bouwlokaties in Zoetermeer en eventueel Leidschendam?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
13
123 Wat is de stand van zaken met betrekking tot het bestuurlijk overleg inzake de taakstelling van Almere na 1990? Wat is het standpunt van het provinciaal bestuur van Flevoland ten aanzien van dit vraagstuk, in het bijzonder in het licht van de gememoreerde opvatting van het provinciaal bestuur van Noord-Holland terzake?
124 Indien Almere zou moeten zorgen voor opvang van de overloop uit het Gooi, met welk aantal zou de minimum taakstelling van 12 000 woningen na 1990 dan kunnen worden verhoogd?
125 Is ten departemente bekend, dat de verkoop van woningen in Almere moeizaam verloopt? Wordt dit gegeven voldoende in de besluitvorming betrokken, met name waar de samenstelling van het nationale bouwprogramma relatief meer vrije sectorbouw aangeeft?
126 Welke consequenties heeft de gewijzigde samenstelling van het nationale bouwprogramma voor de invulling van de taakstelling voor respectievelijk de grote steden en de andere gemeenten? 127 Kan de minister aangeven binnen welk kader het overleg plaatsvindt om te komen tot de gewenste bundeling van woningbouw in de stadsgewesten? 128 Welke causale verbanden geven aanleiding tot de constatering dat een groter aandeel van de woningbouwproduktie in de steden buiten de sociale huursector zijn beslag dient te krijgen opdat optimale benutting van de intensiveringscapaciteit in bestaand stedelijk gebied tot stand komt? Staat het verminderen van het aandeel van de sociale huursector niet op gespannen voet met in de Structuurschets beoogde bundelingvan woningbouw in de stadsgewesten? 129 Hoe kan bevorderd worden dat de grote steden een groter aandeel zullen krijgen en uitvoeren in de bouwproduktie «buiten de sociale sector»? 130 Kan worden aangegeven hoe de groeikernen in hun bouwprogramma's de gewijzigde samenstelling van het nationale bouwprogramma kunnen opvangen? 131 Kan getalsmatig worden aangegeven hoe de woningbouwprogamma's in gewijzigde vorm zullen worden verdeeld over de grote steden, de groeikernen en andere gemeenten? 132 Is het waar, dat buiten de grote steden en de groeikernen de sociale woningbouw vrijwel nihil zal zijn? 133 Zijn de bouwprognoses in de grote steden, de groeisteden, groeikernen en andere gemeenten in overeenstemming met de te verwachten ruimtelijke en demografische ontwikkelingen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 9 8 7 , 1 9 700 hfdst. XI, nr. 1 8
14
134 a. Op welke wijze zal de gesignaleerde problematiek van de aanwezigheid van potentiële overcapaciteit in bestemmingsplannen en de bedreiging van ruimtelijke doelstellingen die deze zou kunnen inhouden met de provinciale besturen worden besproken? b. Worden in dit verband de bevindingen uit het genoemde SEO-rapport integraal als grondslag voor bespreking en nader te voeren beleid beschouwd? 4.3.3. Inrichting en spreiding 135 Welke verklaring is er voor de vestigingsoverschotten in het Centraal Veluws Natuurgebied en in de Hoekse Waard? 136 Is er, nu in deel E van de Structuurschets Stedelijke Gebieden de wenselijkheid van een vertrekoverschot zich beperkt tot de open ruimte van het Centraal Veluws Natuurgebied, nog sprake van een spanning met het provinciale beleid, zoals neergelegd in het voorontwerpstreekplan Veluwe? 137 Op welke wijze zal de aansluiting van de provinciale planning op het kader van de Structuurschets inzake de begrenzing van open ruimten bevorderd worden? 138 Welke procedure staat de minister voor ogen met betrekking tot de mogelijke herijking van het regionaal-economisch beleid? b. Is daarbij voorzien in een adequate afstemming met de besluitvormingsprocedure die zal leiden tot de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening? 4.3.4. Stedelijke
inrichting
139 Op basis van welke referentiekader en welke probleemstelling is (zal) de aangekondigde studie naar de problematiek van de na-oorlogse woningen vanuit de ruimtelijke invalshoek (worden) aangevangen? 140 Is de regering van mening, dat de Wet geluidhinder en de Interimwet bodemsanering regelrecht belemmerend werken op de voortgang van het bouwproces of vinden alleen lagere overheden dat? 141 Zijn er in het Haagse stadsgewest minder problemen met de Wet Geluidhinder en de Interimwet Bodemsanering voor wat betreft de continuïteit van het bouwproces in bestaand stedelijk gebied dan in de stadsgewesten rond de andere drie grote steden? 142 Welke voorstellen ter verbetering in de regelgeving voorzover betrekking hebbend op de Wet Geluidhinder (evaluatie door de commissie-Wessel), zullen in toekomstig beleid worden opgenomen? 143 In hoeverre wordt aandacht besteed aan «compact bouwen in kleinere gemeenten»? Welke regelingen zijn inmiddels van kracht (motie-Veldhoen)?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
15
144 Langs welke weg zal het inzicht in de kwantitatieve ontwikkeling van het compacte bouwen zodanig bevorderd worden dat een samenhangende beleidsevaluatie binnen afzienbare termijn tot stand kan komen? 145 Zijn geen nadelen van het compacte bouwen in de stad bekend? 146 Moeten in plaats van verouderde bedrijfsterreinen nieuwe bedrijfsterreinen worden gerealiseerd of is dat op te vangen binnen de bestaande voorraad bedrijfsterreinen? 4.4. Landelijke gebieden 4.4.2. Bestemming, inrichting en beheer 147 Wordt gewacht met het verlenen van vergunningen aan grotere recreatieprojecten tot een goede afweging heeft plaatsgevonden? 148 Hoever is de voorbereiding gevorderd van de Ontgrondingenwet en de Landelijke Beleidsnota Ontgrondingen? 149 Welke mogelijkheden op korte termijn zijn aanwezig om meer inhoud te geven aan het beleid, dat in de relatienotagebieden wordt voorgestaan? 4.4.3. Wonen en verzorging 150 Wanneer zullen de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van maatschappelijke veranderingen op het platteland aan de Kamer worden aangeboden? Welke plattelandskernen zijn (volgens nu reeds beschikbare informatie) verstoken van elke vorm (w.o. buurt- en belbussen) van openbaar vervoer? 4.4.4. Gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer en open ruimten 151 Indien naar aanleiding van het onderzoek project de Haaglanden aan mengvormen gedacht, kan de minister mededelen hoe agrariërs op basis van de huidige wetgeving in deze situatie worden ingeschakeld? 4.7. Waddenzee 152 Wordt inzake het Waddenzeebeleid duurzaam overleg gepleegd met de regering van de Bondsrepubliek Duitsland c.q. de deelstaat Sleeswijk-Hol stein om een goede afstemming van het milieubeleid te krijgen? 4.8. Onderzoekbeleid 153 Is niet een nauwere samenwerking tussen overheid en Wetenschappelijk Onderwijs mogelijk, waardoor een belangrijk deel van de onderzoeken waarover onder meer in dit hoofdstuk wordt gesproken, als afstudeerprojecten kan worden uitgewerkt?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
16
154 Welke rol speelt de notitie «Vrije tijd - een visie» van de lnterdepartementale werkgroep, op uitnodiging van het Ministerie van W.V.C, in het afgelopen jaar uitgebracht, bij de invulling van het onderzoekprogramma voor 1987?
HOOFDSTUK 6. RIJKSGEBOUWENDIENST 6 . 1 . Vraag en aanbod 6.1.2. Meerjarenprogramma's
(ver-)bouw en aankopen
155 Wat was de aard van de «onverwacht langdurige procedures» die hebben geleid tot vertraging in de uitvoering van projecten van de Rijksgebouwendienst?
156 Kan een overzicht worden gegeven van de projecten uit het meerjarig (ver)bouwprogramma (inclusief het aandeel van de lease projecten) van de RGD over de periode vanaf 1977 t/m 1987? b. Kan worden toegelicht om welke redenen daarin welke veranderingen zijn aangebracht? 157 Kan van elk in de in het programma 1987 en meerjarig programma opgenomen projecten (incl. lease projecten) worden aangegeven in welk stadium van uitvoering respectievelijk voorbereiding zij verkeren? 6.1.4. Normering en onderzoek 158 Wat is de aard van de problemen met de CBS-index voor de woningbouw bij de bijstelling van budgetten van in voorbereiding zijnde projecten van de Rijksgebouwendienst?
HOOFDSTUK 7. DIENST V A N HET KADASTER EN DE OPENBARE REGISTERS 7 . 1 . De ontwikkeling op de langere termijn 159 Heeft de uitbreiding van de mogelijkheden voor cliënten van het Kadaster gevolgen voor de tarieven van deze of andere, traditionele diensten? 7.8. Kadastrale tarieven 160 Kunnen een aantal voorbeelden gegeven worden van werkzaamheden die het Kadaster verricht voor andere overheidsinstanties en waarvoor geen tarieven worden berekend? Hoeveel bedragen de kosten voor dit soort werkzaamheden?
HOOFDSTUK 8. BOUWBELEID 8.3. Bouwproces 161 Welke knelpunten bestaan er in de kennisinfrastructuur?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
17
8.5. Bouwexport 162 Geeft het ministerie van VROM ook steun aan kleinere bedrijven, die zich richten op de export van hun bouw-activiteiten naar het buitenland? Zo ja, welke steunmaatregelen zijn dit?
BIJLAGE 2 VOORTGANGSRAPPORTAGE RUIMTELIJKE O N T W I K KELINGEN 5. De landelijke gebieden 5.2. Randstadgroenstructuur en bufferzones 5.2.2.
Bufferzones
163 In welk kader zou een evt. aanwijzing van een bufferzone tussen Arnhem en Nijmegen kunnen plaatsvinden nu deze niet behoort tot de tien bufferzones van de Structuurschets Stedelijke gebieden? 5.4. Openluchtrecreatie 5.4.1. Recreatief
medegebruik
164 Welke andere functies, behalve die van recreatie, heeft het Groene Hart nog meer voor de stedelijke bewoners? Wat wordt bedoeld met de uitdrukking «een cultureel bepaald collectief waardenpatroon?» 5.8. Natuur en landschap 5.8.2. Grote
landschapseenheden
165 Wat is de relatie tussen de landelijke beleidsnota voor de oppervlaktedelfstoffenvoorziening en de landelijke beleidsnota ontgrondingen?
BIJLAGE 5 OVERZICHT MOTIES EN TOEZEGGINGEN 166 Kan nadere informatie gegeven worden over de voortgang en de aard van het overleg met het CBS over de uitvoering van de motie de Beer/ Wolters voorkomend op stuk 1 9 200 XI, nr. 51? 167 Kan nadere informatie worden verstrekt omtrent aard en voortgang van het onderzoek naar eventuele invoering van het bedrijvencentrum in de verdeelsleutel MPS (17 970, nr. 17)? 168 Kan nadere informatie gegeven worden over voortgang en termijn van afronding van de notitie over vergoeding van schade door bepaalde planologische maatregelen (14 889, nr. 121)?
169 Op wat voor termijn kan de evaluatie van de Regeling bijdrage verhuisen herinrichtingskosten worden tegemoet gezien (vindplaats toezegging: 18616, nr. 24, blz. 5)?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
18
170 Waarom is het onderzoek naar de mogelijkheden van zelfwerkzaamheid in huurwoningen nog niet gestart (vindplaats toezegging: II 85/86, blz. 1812)? 171 Hoe wordt gewerkt aan de uitvoering van de toezegging om aandacht te schenken aan de verhouding ruimtelijke ordening en ontgrondingen (vindplaats toezegging: II 82/83, blz. 746)? ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Algemeen 172 Kan, voorzover de slotwijzigingen beschikbaar zijn, voor de begrotingen 1977 t/m 1985 voor de posten betreffende subsidies en leningen worden aangegeven: a. wat de oorspronkelijke opgenomen bedragen waren b. hoe die uiteindelijk luiden c. hoe de verschillen zijn te verklaren? 173 Welk bedrag van de homogene groep «objectsubsidies en leningen» is het gevolg van dynamische financiering en welk deel van de stijging is het gevolg van de nieuwe verbeteringsregeling? 174 Kan de meerjarenraming voor 1987 t/m 1991 worden gegeven volgens de oude indeling van de begrotingsartikelen? 175 Kunnen de onderdelen 2.2. en 2.3. van tabel 4 worden uitgesplitst zodat het meerjarig aandeel van elk van de in de toelichting genoemde posten in deze mutaties zichtbaar wordt gemaakt? 176 Kan een uitputtend overzicht worden gegeven (inclusief verwerking van de lagere trend plus rentedaling) van de in het MPS, MPW en begroting opgenomen voorstellen waaraan in enig jaar financiële gevolgen zijn verbonden met vermelding van de meerjarige effecten die daaraan zijn verbonden? 177 a. Kan tabel 2.1. worden uitgesplitst naar het meerjarenaandeel dat elk van de te onderscheiden posten bijdraagt aan de ingevulde verlaging van de begrotingsuitgaven (van f 6 9 2 min. in 1987 oplopend tot f 1407 min. in 1990)? b. Kan het in die tabel genoemde saldo van begrotingsontvangsten en kapitaalmarktuitgaven worden uitgesplitst? 178 Kan de saldoberekening (van f 3 6 4 min. in 1987 oplopend tot f 715 min. in 1990) worden uitgesplitst? 179 Tot welk totaalbedrag zijn de begrotingsontvangsten (te rekenen vanaf en inclusief de Nota Volkshuisvestingsproblematiek 1983 tot en met de begroting 1987) meegeteld in het saldo van gerealiseerde c.q. voorgenomen ombuigingen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
19
180 a. Welke effecten treden op in de uitgaven en inkomsten op de begroting volkshuisvesting ten gevolge van de verwerking van de door het CPB gehanteerde renteontwikkeling voor de komende vier jaar en op welke artikelen komen deze effecten tot uitdrukking? b. Wat is in het algemeen het effect van een verlaging van de rente met 1%-punt en op welke posten komt die verlaging met welk bedrag tot uitdrukking? 181 Wat zijn de budgettaire gevolgen van de verlaging van de trendmatige huurstijging in de meerjarenramingen tot 2%? Hoe worden deze budgettaire gevolgen verwerkt? 182 Kan, uitgesplitst naar homogene posten, worden weergegeven hoe de VRO-meerjarenramingen luidden voor elk van de begrotingen vanaf 1978? 183 Kan voor elk van de tussen 1978 en 1987 uitgevoerde ombuigingsoperaties worden aangegeven welke bijdrage de VRO-begroting daaraan heeft geleverd, zowel in guldens als relatief gemeten aan het VRO-begrotingstotaal als aan het totale ombuigingsbedrag? 184 Kunnen de meerjarencijfers over de periode 1983 t/m 1990 van elk van de tussen 1983 en 1988 uitgevoerde ombuigingen-exercities worden gegeven voor wat betreft de daarin opgenomen «begrotingsontvangsten»? 185 Wat zal het totale BTW-bedrag in 1987 zijn dat gemoeid is met nieuwbouw, renovatie en onderhoud van woningen? Artikelen 5 en 25 186 Wat is het verschil tussen de posten 5 en 25 die allebei onderzoek behelzen? 187 a. Kan worden aangegeven welke middelen jaarlijks sinds 1980 in totaal op de VRO-begroting zijn geraamd voor extern (uit te besteden) en intern (zelf te verrichten) onderzoek (exclusief het onderdeel Milieubeheer)? b. Kan worden aangegeven welk deel van de personeelssterkte (in arbeidsplaatsen en personeelskosten) vanaf 1980 beschikbaar is (geweest) voor onderzoek (exclusief Milieubeheer)? Artikel 28 188 Tot hoelang lopen de subsidieverplichtingen op grond van de BGSPH 1968 en de BGSTI 1968 en daarvoor geldende regelingen nog door? Hoeveel bedragen deze verplichtingen? Artikel 29 189 Op welke percentage dkp-huur en aanvangshuur is de berekening van de jaarlijkse bijdrage van elk van de onder a t/m g van artikel 29 genoemde categorieën gebaseerd (zie 19 700, XI, nr. 3, bijlage V).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
20
Artikel 39 190 a. Kan voor de periode 1978 tot en met 1990 een overzicht worden gegeven van het jaarlijks verloop van de post woningwetleningen exclusief liquiditeitstekorten, het beslag van de liquiditeitstekorten, de ontvangsten wegens rentebetaling voor verstrekte leningen en de ontvangsten wegens aflossingen? b. Kan voor de hiervoor genoemde uitgaven en inkomstencategorieën worden aangegeven hoe de meerjarenramingen in elk van de begrotingen vanaf 1978 heeft geluid? Artikel 40 191 Hoe waren in 1985, 1984 en 1983 de toegekende locatiesubsidie over de te onderscheiden nieuwbouwcategorieën gespreid en welke bedragen waren daarmee per categorie gemoeid? Welke veronderstellingen zijn ten aanzien van de locatiesubsidies in 1987 gehanteerd?
19 700, X I , NR. 3; BIJLAGEN I T / M V
BIJLAGE I. TOELICHTENDE STAAT V A N DE UITGAVEN 192 Wat is vanaf de begroting voor 1977 per jaar van de artikelen waarop artikel 12 van de Comptabiliteitswet van toepassing is verklaard de kasmatige neerslag van de overloop (uitgesplitst per jaar t/m 1986), zodat per begroting per artikel de neerslag van jaar tot jaar wordt zichtbaar gemaakt?
BIJLAGE II B. OVERZICHT V A N HET PERSONEEL NAAR SALARISSCHAAL 193 a. Kan een overzicht worden gegeven (overeenkomstig Bijlage II onderdeel B van VRO 1987) van de personeelssterkte vanaf 1977 (zowel de begrotingssterkte als de werkelijke bezetting), inclusief en exclusief de correctie voor de herbezetting en waar nodig gecorrigeerd voor de samenvoeging van VRO met Milieubeheer? b. Kan worden weergegeven welke beleidsmaatregelen respectievelijk welke autonome ontwikkelingen sinds 1980 in welke mate de omvang van de personeelssterkte hebben beïnvloed? c. Kan worden aangegeven hoeveel arbeidsplaatsen in totaal sinds de invoering van de arbeidstijdverkorting in verband met herbezetting binnen VRO (exclusief Milieubeheer beschikbaar zijn gekomen en op welke onderdelen deze zijn gerealiseerd?
BIJLAGE V. OVERZICHT PRESTATIEGEGEVENS Algemeen 194 Kan een overzicht worden gegeven van de prestatiegegevens vanaf 1977 met een toelichting op en verklaring van de daarin opgetreden effecten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
21
Artikel 29 195 Kan de geraamde jaarlijkse bijdrage voor wat betreft de woningwetsector en de premiehuur-nonprofit sector worden uitgesplitst (eventueel aan de hand van ervaringscijfers) voor «kleine» woningen (die onder de verruimde tabel vallen) en «gewone» woningen?
19700, X I , NR. 5; BEGROTING V A N O N T V A N G S T E N ; M E M O R I E VAN TOELICHTING Algemeen 196 Zullen in 1987 tariefsverhogingen worden doorgevoerd? Zo ja, welke? Artikelen 5 en 7 197 Hoe groot bedragen naar schatting de versnelde aflossingen in 1986 en welke rentederving houden deze in voor het Rijk, uitgaande van het verschil met de thans geldende rente voor woningwetleningen?
1 9 7 0 0 , X I . NR 7; NOTA BOUWPROGNOSES 1986-1991 I. De Bouwnijverheid 1986-1991 198 Op grond waarvan wijken de gegevens in Tabel I.2 voor 1982 af van de - als definitief aangeduide - cijfers 1982 in de Nota Bouwprognoses 1985-1990? V. Bouwwerken voor de marktsector 199 Hoe ontwikkelt zich de gebouwenquote in 1985 voor respectievelijk landbouw, nijverheid en diensten (zie Nota 85-90, p 41)? VI. Bouwarbeidsmarkt /.
Werkgelegenheid
200 Hoe luiden de meest recente gegevens c.q. ramingen voor de werkgelegenheid in de bouwnijverheid per regio (zie Nota 85-90 p. 33). 3.
Knelpunten
201 Hebben zich al knelpunten voorgedaan in de arbeidsvoorziening bij reguliere en/of terugploegprojecten? Zo ja, waar? Welke maatregelen zijn sindsdien genomen om bedoelde knelpunten op te heffen? De voorzitter van de commissie, Schaefer De griffier van de commissie, Eikerbout
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 700 hfdst. XI, nr. 18
22