Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
2
Rijksbegroting voor het jaar 1988
20200 Hoofdstuk XV Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
IMr. 94
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 30 mei 1988 De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid' heeft op 20 april 1988 mondeling overleg gevoerd met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Bijstandsbesluit landelijke normering met betrekking tot het recht op de norm voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar (Kamerstuk 20 200, XV, nr. 78). Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Nypels (D66), Weijers (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), voorzitter, Beckers-de Bruijn (PPR), Spieker (PvdA), Moor (PvdA), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), ondervoorzitter, Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Groenman (D66), OomenRuijten (CDA), Ter Veld (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Linschoten (VVD), Alders (PvdA), Kamp (VVD), Nijhuis (VVD), Leijnse (PvdA), Doelman-Pel (CDA), G. Terpstra (CDA), Van Gelder (PvdA), De Leeuw (CDA) en Biesheuvel (CDA). Plv. leden: Tommei (D66), Wolters (CDA), B. de Vries (CDA), Van Es (PSP), Worrell (PvdA), Kok (PvdA), Van lersel (CDA), Hageman (PvdA), Korthals (VVD), Engwirda (D66), De Kok (CDA), Van der Vlies (SGP), Melkert (PvdA), De Grave (VVD), Wöltgens (PvdA), Franssen (VVD), Schutte (GPV), Knol (PvdA), Paulis (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Vliegenthart (PvdA), Tuinstra (CDA) en Leerling (RPF)
Mevrouw Hageman (P.v.d.A.) citeerde een passage uit de nota van toelichting bij de ontwerp-AMVB, waarin de staatssecretaris de aanleiding voor de voorgenomen bezuiniging uiteenzet. Hij constateert een toenemende spanning tussen de bijstandsnorm voor een 18 tot en met 20-jarige alleenstaande en het inkomen dat deze jongeren veelal met arbeid kunnen verdienen. Mevrouw Hageman meende echter dat deze spanning zich alleen voordoet op 18-jarige leeftijd, wanneer de uitkering iets hoger is dan het minimumjeugdloon. Bij 19 en 20-jarigen is dat niet het geval. Waarop baseert de staatssecretaris zijn uitspraak? Welke cijfers liggen hieraan ten grondslag? De enige achtergrond van deze maatregel lijkt de bezuiniging van 75 min. die bij de Algemene Politieke Beschouwingen is aangekondigd. Die bezuiniging is door de P.v.d.A. fractie afgewezen. Zij veronderstelde dat de problemen die gemeenten ondervinden bij de uitvoering van het Jeugdwerkgarantieplan (Jwg) ook reden kunnen zijn voor de maatregel. Dit plan beoogt uitwonende jongeren een 32-uurs baan te verschaffen en thuiswonende jongeren een 19-uurs baan. Nu het in de praktijk moeilijk blijkt om passende 32-uurs banen voor jongeren te vinden, wordt het zoveel mogelijk afschaffen van de uitwonende norm misschien als een oplossing gezien. Dit voorstel betekent weer een verslechtering van de positie van jongeren. De Jongerenbeweging van de FNV heeft tijdens de Aktiedag evaluatie stelselherziening in Eindhoven opgesomd welke, voor jongeren nadelige beslissingen in de afgelopen jaren zijn genomen. Al die maatregelen hebben er echter niet toe kunnen leiden dat er meer werk voor jongeren beschikbaar is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
1
De voorgestelde maatregel is in strijd met de idee om jongeren zo snel mogelijk zelfstandig te maken, aldus mevrouw Hageman. Zij sloot zich aan bij het Jongerenplatform dat in een open brief stelt dat het kabinet geen samenhangend beleid voert ten aanzien van jongeren, hun inkomenspositie, hun perspectief op werk en scholing en de studiefinanciering. De P.v.d.A. fractie voelt meer voor een goed werkgelegenheidsbeleid, een goed Jwg met een scholingsplicht, dan het zonder meer afnemen van rechten zonder verder enig perspectief te bieden. Het is betreurenswaardig dat de staatssecretaris slechts met één zin ingaat op de ideeën van de Raad voor het Jeugdbeleid over het perspectief op zelfstandigheid voor jongeren en een afnemende onderhoudsverplichting van ouders. In reactie op het advies van het College ABW heeft de staatssecretaris gezegd dat de meerderjarigheidsgrens dan wel is verlaagd tot 18 jaar, maar dat de onderhoudsplicht van de ouders uitdrukkelijk is gehandhaafd. De voorgestelde maatregel biedt geen enkel perspectief op werk of op werkervaring en scholing. Het voornemen is ook in strijd met het toekomstige 1990-beleid, dat erop is gericht dat jongeren, geboren na 1 januari 1973, zelfstandig in hun onderhoud kunnen voorzien. Mevrouw Hageman constateerde dat de verlaging van de meerderjarigheidsgrens ook problemen geeft ten aanzien van de jeugdhulpverlening. Wanneer een jongere al jeugdhulpverlening geniet voordat hij 18 jaar wordt, blijft dv hulpverlening ook na zijn 18e verjaardag van kracht. Is hij ouder dan 18 jaar dan kan niet langer een beroep worden gedaan op de jeugdhulpverlening. Projecten als begeleid kamerbewonen e.d. worden zo sterk bemoeilijkt. Het voorstel zal jongeren ontmoedigen een baan wat verder van huis aan te nemen, zo vervolgde zij. Een baan verder van huis kan betekenen dat de jongere moet verhuizen. Als hij dan binnen 12 maanden om de een of andere reden zijn baan verliest, is hij genoodzaakt naar huis terug te gaan. Dat is een risico dat velen niet zullen nemen. De staatssecretaris stelt in de nota van toelichting dat hij niet verwacht dat de fraudegevoeligheid zal toenemen. Mevrouw Hageman betwijfelde dit. Jongeren die van plan zijn uit huis te gaan, zullen nu misschien eerder geneigd zijn tijdig voor hun 18e verjaardag een beroep te doen op de jeugdhulpverlening om zodoende toch in aanmerking te komen voor de uitwonende norm. Vervolgens wees zij op de groep jongeren met incestervaringen. Als deze jongeren na hun 18e jaar het huis willen verlaten, zullen zij wellicht via een rechterlijke procedure een beroep moeten doen op de ouders die onderhoudsplichtig zijn. Dit zal vaak op bezwaren stuiten. Hoe denkt de staatssecretaris dit op te lossen? Zullen gemeenten op grond van het individualiseringsbeginsel de uitwonende norm kunnen toepassen of komen de jongeren dan in aanmerking voor een uitkering in het kader van de ABW, die verhaald zal worden op de ouders? Mevrouw Hageman vond het teleurstellend dat er geen onderzoek is gedaan naar de samenstelling van de groep jongeren op wie de voorgenomen maatregel van toepassing is. Veel van die jongeren hebben wellicht het huis verlaten om een gezinscrisis te voorkomen. Van een ander deel verkeren de ouders misschien ook al in een moeilijke sociale positie. De groep voormalige eenoudergezinnen die aanvullende bijstand nodig heeft, zal weer groter worden als jongeren besluiten langer thuis te blijven. Ook de groep ouders, die een beroep moet doen op de bijstand, omdat zij een hulpbehoevend kind ouder dan 17 jaar hebben, zal groter worden. Het is merkwaardig dat het voorstel alleen geldt voor alleenstaande uitwonende jongeren, meende mevrouw Hageman. Omdat het de enige manier is om het huis te verlaten, zullen er veel ondoordachte huwelijken en samenwoningsrelaties worden aangegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
2
Zij herhaalde tot slot dat haar fractie dit voorstel van de staatssecretaris afwijst. Zij vroeg de staatssecretaris een samenhangend beleid voor te bereiden waarin aandacht zal worden geschonken aan de positie van jongeren wat inkomen, opleiding en studie betreft, de werkgelegenheidsplannen en de verplichtingen die daar tegenover staan. Mevrouw Beckers-de Bruijn (P.P.R.) concludeerde dat deze maatregel er één is uit een reeks, die de mogelijkheden voor jongeren op een zelfstandig bestaan beknot. De staatssecretaris stelt in de nota van toelichting dat jongeren, als zij toch buitenshuis willen gaan wonen, een aanvullend beroep moeten doen op de onderhoudsplichtige ouders. Maar hoe valt dat te rijmen met het bijstandsbeleid voor bijvoorbeeld alleenstaande ouders? Wanneer de werkloze jongere die het huis verlaat, het laatste thuiswonende kind is, wordt de uitkering van de achterblijvende ouder verlaagd tot 70%. Het kind kan dan toch moeilijk een financieel beroep doen op de ouder, of zal de staatssecretaris de uitkering dan weer verhogen? Mevrouw Beckers vroeg voorts of de financiële hulp van de ouder van de uitkering van het kind zal worden afgetrokken. Zal deze regeling gevolgen hebben voor het inkomen van uitwonenden in het kader van het Jwg? Als dat ook wordt verlaagd zullen uitwonende jongeren met een baan alsnog een beroep moeten doen op hun ouders. Bestaan er plannen in die richting? Kan de staatssecretaris uitleggen waarom de verschillen met de studiefinanciering zo groot worden? Mevrouw Beckers verwees hierbij naar de tabel op bladzijde 9 van het ABW-advies. Mensen hebben, of ze nu studeren of werkloos zijn, een zelfde bedrag nodig om van te kunnen leven. Zij wees op het verband tussen de voorgenomen maatregel en de Rww voor 22 tot en met 26-jarigen. De uitkeringen worden zodanig verlaagd dat jongeren in feite worden gedwongen iedere baan te accepteren of om te gaan studeren. Omdat voorts de jongerentabel in de IHS zal verdwijnen, zal «gewoon» wonen voor veel jongeren onmogelijk worden. Het aantal thuislozen zal als gevolg van deze maatregel flink toenemen, vreesde mevrouw Beckers. Gehuwde en samenwonende jongeren worden uitgezonderd van de maatregel. En hoewel het kabinet waarschuwt dat het aantal echtscheidingen dramatisch toeneemt, dwingt het jongeren die het huis willen verlaten, te gaan trouwen of samenwonen om zo in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. De staatssecretaris concludeert al te gemakkelijk dat de consequenties van deze maatregel voor mannen en vrouwen gelijk zijn. Wanneer de maatregel een toenemend aantal huwelijken tot gevolg zal hebben, zijn de gevolgen voor vrouwen niet neutraal. De emancipatie van meisjes wordt op deze manier niet bevorderd. Mevrouw Beckers meende ten slotte dat het de staatssecretaris duidelijk zal zijn dat haar fractie deze maatregel brandhout vindt. De heer Eisma (D66) refereerde aan een recente bijeenkomst van de Vereniging van Directeuren van Sociale Diensten (DIVOSA) met het thema «25 jaar ABW». Daar is geconstateerd dat de maatschappelijke zekerheid die de wet zou moeten geven, is aangetast door de steeds terugkerende wijzigingen van de uitkeringsrechten en door het loslaten van het uitgangspunt dat mensen met een bijstandsuitkering delen in de welvaartsverbetering. Hij onderschreef deze conclusie. De rust en continuïteit van aanspraken op bijstand en de hoogte ervan zijn niet verzekerd in het voorstel van het kabinet om de aanspraak op bijstand van uitwonende jongeren tussen 18 en 21 jaar te beperken. Deze wijziging, die uitsluitend is bedoeld om tegemoet te komen aan de bezuinigingen die het kabinet zich heeft opgelegd, mag geen doorgang vinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
3
Door de voorgestelde maatregel van het kabinet worden veel zelfstandig wonende jongeren gedwongen weer naar de ouders terug te keren. De uitwonende norm zal alleen worden toegekend als de mogelijkheid ontbreekt om bij de ouders te wonen of als betrokkene geruime tijd voorafgaande aan de bijstandsverlening buiten het gezinsverband van de ouders woonde. De overheid gaat zich dus een oordeel aanmatigen over de noodzaak of behoefte om in een bepaald geval zelfstandig te gaan wonen, meende de heer Eisma. Daarmee vindt een belangrijke aantasting van de persoonlijke levenssfeer van deze groep burgers plaats. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten stelt in een advies dat deze opstelling moeilijk te verenigen is met het recht op bescherming van de privacy dat door de Grondwet en verdragen wordt verzekerd. Het wijst er vervolgens op dat de maatregel inbreuk zal maken op het internationaal vastgelegde recht om in vrijheid een plaats van verblijf te kiezen. De heer Eisma herhaalde tot slot dat het zeer ongewenst is deze wijziging in de ABW door te voeren. Mevrouw Kraaijeveld W o u t e r s (C.D.A.) merkte allereerst op dat haar fractie heeft toegezegd deze maatregel te willen bezien, hoewel ze er aan twijfelde of de maatregel in de praktijk te hanteren is. Invoering zal afhankelijk worden gesteld van die hanteerbaarheid. Over de invulling van de maatregel stelde zij een aantal kritische vragen. De voorgestelde maatregel is een omgekeerde beweging van de meerderjarigheidsgrensverlaging. De mogelijkheid voor jongeren om zelfstandig te gaan wonen en op eigen benen te staan, wordt door deze maatregel beperkt. De staatssecretaris is niet inhoudelijk ingegaan op de opmerkingen die daarover in de adviezen worden gemaakt. Wil hij dat alsnog doen? Mevrouw Kraaijeveld verwachtte geen problemen met de aansluiting op de kinderbijslag (AKW). Zij vroeg de staatssecretaris om een bevestiging van haar conclusie dat de regeling meer thuiswonenden tot gevolg zal hebben, maar dat er ten aanzien van die thuiswonenden geen andere benadering wordt gekozen. Ook de aansluiting met de studiefinanciering zal geen problemen opleveren. Zij wees er echter wel op dat de staatssecretaris de maatregel voorstelt op het moment dat de afstemming tussen studiefinanciering en bijstand voor jeugdigen net is ingevoerd. De ongelijke behandeling wordt nu van een andere kant geïntroduceerd. De student wordt niet gedwongen thuis te wonen, de werkloze jongere wel. Ook wat dit aspect betreft, heeft de staatssecretaris geen inhoudelijke reactie op de adviezen gegeven. Wil hij dat alsnog doen? Mevrouw Kraaijeveld was van mening dat de maatregel geen wezenlijke verandering zal brengen voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Ook nu is de uitkering voor die groep aanmerkelijk hoger dan voor alleenstaanden. Zij verwachtte dan ook geen toename van het aantal huwelijken en samenwoningsrelaties. De staatssecretaris doet de fraudegevoeligheid van de regeling wat te gemakkelijk af, zo meende zij. Het vaststellen van de 12 maanden referteperiode zal een toename van het aantal fraudegevallen te zien kunnen geven. De 12 maanden referte-periode zal overigens nog meer problemen kunnen geven. Om arbeidservaring op te doen, is het belangrijk dat jongeren flexibel reageren op het arbeidsaanbod. Ook een tijdelijke baan ver van huis moet, waar mogelijk, worden aangenomen. Dat betekent dat de jongere moet verhuizen. Wanneer zijn baan vervalt, wordt er geteld hoeveel maanden hij zelfstandig heeft gewoond. Hoe wordt die periode vastgesteld? Wordt de tijd die hij vóór de verhuizing heen en weer heeft gereisd, meegerekend? Hoe wordt er gerekend wanneer een jongere van de NWW in de bijstand komt en binnen de NWW nog geen 12 maanden zelfstandig heeft gewoond? Het vaststellen van de 12 maanden referte-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
4
periode zal nog veel problemen kunnen opleveren, verwachtte mevrouw Kraaijeveld. Zij benadrukte dat de maatregel geen nadelige gevolgen mag hebben voor het Jwg. Hoewel een thuiswonende voldoende heeft aan een 19-uurs baan, moet het streven gericht blijven op het verschaffen van 32-uurs banen. Welke consequenties voor het Jwg verbindt de staatssecretaris aan de voorgenomen maatregel? Het is zowel voor de jongeren als werkgevers belangrijk dat de eventuele gevolgen duidelijk zijn. De staatssecretaris heeft niet aangegeven hoe het bedrag van 75 min. dat hij wil bezuinigen, is samengesteld. Mevrouw Kraaijeveld veronderstelde dat daarin geen inverdieneffecten van het Jwg zijn opgenomen. Zij vervolgde met de inkomensproblemen van diegenen die echt niet thuis kunnen wonen. Voorde 16- en 17-jarigen bestaat de wegloopregeling. De positie van jongeren die in het verlengde daarvan na hun 18e verjaardag in de bijstand komen, is goed geregeld. Ook de positie van jongeren die uit huis zijn geplaatst, is goed geregeld. Een probleem ontstaat wanneer jongeren van 18 jaar hulpverlening nodig hebben. Als de omstandigheden dat vragen, moeten zij een beroep kunnen doen op de jeugdhulpverlening. Tijdens de uitgebreide commissievergadering van 18 april 1988 is een motie ingediend waarin de minister van WVC wordt gevraagd om het jeugdhulpverleningscircuit in die gevallen toegankelijk te maken. De staatssecretaris heeft de positie van die jongeren niet verwoord in de nota van toelichting. De minister-president kondigde tijdens het driedaagse debat voor pasen een studie aan naar de verschillende jeugdinkomens in Nederland. Hoe ziet de staatssecretaris de voorgestelde maatregel tegen de achtergrond van de besprekingen die aan dit voornemen van de minister-president zijn gewijd? Moet invoering van de maatregel worden opgeschort tot de uitkomst van die studie bekend is, of kan de maatregel worden ingepast in eventuele wijigingsvoorstellen als gevolg van die studie? Mevrouw Kraaijeveld was er niet zonder meer van overtuigd, dat de maatregel goed hanteerbaar is. Haar eindconclusie stelde zij afhankelijk van het antwoord van de bewindsman. De heer Linschoten (V.V.D.) wees ook op het driedaagse debat voor pasen. Er is toen een aantal afspraken gemaakt op het punt van de inkomens en uitkeringen van jongeren. Desalniettemin stelt de staatssecretaris voor een aantal stringente voorwaarden te verbinden aan het recht van 18- tot en met 20-jarigen op de hogere bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Het betekent in wezen dat het recht op zelfstandig wonen voor die categorie jongeren wordt afgeschaft, met uitzondering van hen die onmogelijk thuis kunnen wonen. De maatregel roept een aantal principiële en praktische vragen op. De belangrijkste principiële vraag is of zelfstandig wonen van jongeren tussen de 18 en 21 jaar met een Rww-uitkering, al dan niet behoort tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Die vraag wordt in de nota van toelichting niet adequaat beantwoord, aldus dit lid. Deze vraag heeft veel te maken met de manier waarop de inkomens- en uitkeringspositie van jongeren in het algemeen wordt beschouwd. Uit de opmerkingen van de minister-president tijdens het driedaagse debat kon worden afgeleid, dat de financiële positie van jongeren nog dit jaar moet worden besproken. Daarbij zullen verschillende zaken aan de orde komen; de relatie met de studiefinanciering bijvoorbeeld. De daarover kortgeleden ingevoerde wetgeving stelt onder meer dat de financiële positie van de ouders van doorslaggevende betekenis is voor de inkomenspositie van de jongere. Bovendien is er een belangrijk verschil in bedragen tussen beide regelingen. De relatie met de kinderbijslagwetgeving moet ook aan de orde komen evenals de problematiek van de jeugdhulpverlening, de fraudegevoeligheid, de relatie met het Jwg. Dat zijn allemaal zaken die in de maatregel onvoldoende zijn uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
5
De heer Linschoten stelde vast dat het nu te vroeg is om op die vragen een antwoord van de regering te verwachten. Eerst zal de principiële discussie over de inkomenspositie van jongeren in de Kamer moeten worden gevoerd. Daarbij zal ook het zelfstandig wonen aan de orde komen. De vraag zal worden gesteld of er van het begin af aan volledig recht bestaat op sociale zekerheid. Voorts of het arbeidsverleden wellicht een rol speelt. Ook zal de verhouding met de wedde van een dienstplichtig militair aan de orde komen. Al deze principiële vragen moeten zijn beantwoord, voordat een definitieve beslissing over de maatregel kan worden genomen. De regering heeft een studie naar de inkomenspositie van jongeren toegezegd. De heer Linschoten vroeg de staatssecretaris te bevorderen dat de Kamer daarover op korte termijn kan beschikken en niet eerder met voorstellen naar de Kamer te komen voordat de discussie over de toegezegde studie is afgerond. Het antwoord van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Staatssecretaris constateerde dat, hoewel dat niet voor alle leeftijdscategorieën geldt, er toch een spanning is tussen de bijstandsnorm en het minimum jeugdloon. Hij erkende dat de voorgenomen bezuiniging één van de argumenten is voor de voorgenomen maatregel. Het streven naar een vermindering van de uitgaven in de collectieve sector moet op een sociaal verantwoorde manier worden ingevuld. Deze maatregel wordt onderbouwd door een aantal samenhangende argumenten. Wanneer deze maatregel wordt doorgevoerd, zal in het kader van het Jwg in meer gevallen dan aanvankelijk werd voorzien, kunnen worden volstaan met een baan van 19 uur. Dat neemt niet weg dat de mogelijkheid voor een 32-uurs baan blijft bestaan. De inverdieneffecten van het Jwg zijn niet meegenomen in de berekeningen. De staatssecretaris drong erop aan de discussie over het Jwg zelf uit te stellen totdat de definitieve wetgeving met betrekking tot het plan aan de orde komt. Desgevraagd bevestigde hij dat er geen enkele relatie bestaat tussen de voorgenomen maatregel over het recht op de Rww-uitkering voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar en de wijze waarop de banen in het Jwg gefinancierd zullen worden. Hij verbond aan het feit dat er reeds veel maatregelen zijn getroffen die nadelige effecten hebben voor jongeren, niet de conclusie dat deze maatregel dan maar geen doorgang moet vinden. De voorgenomen maatregel is gebaseerd op een zelfstandige, goede motivering. Er is geen strijdigheid met het streven naar zelfstandigheid van jongeren, zo vervolgde de staatssecretaris. De vraag is of een jongere werkelijk zelfstandig is als hij niet langer afhankelijk is van zijn ouders, maar van een uitkering uit de collectieve middelen. Er is pas sprake van echte zelfstandigheid wanneer de jongere in zijn eigen onderhoud kan voorzien met een inkomen uit arbeid. Dat is de achtergrond van een aantal maatregelen die erop zijn gericht een werkgelegenheidsperspectief te bieden. Het zogenaamde 1990-beleid wordt verwoord in artikel drie van de Toeslagwetgeving. Vanaf 1990 zal voor de dan 18-jarigen een ander beleid worden ingezet, maar dat heeft met name betrekking op partners in een huwelijks- of samenwoningsrelatie en niet op alleenstaanden. De voorgenomen maatregel is dus niet in strijd met dit beleid. Voor de 18- tot en met 20-jarigen die in het kader van de jeugdhulpverlening op enig moment aanspraak doen op een uitwonende norm, is in de voorliggende maatregel inderdaad geen sluitende regeling getroffen. De staatssecretaris zegde toe in de Nota van toelichting de mogelijkheid daartoe op te nemen. In situaties waar hulp in het kader van het hulp-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
6
voorzieningsbeleid van WVC noodzakelijk wordt geacht, zal op dezelfde manier worden gehandeld als bij de wegloopregeling en de regeling voor 18- tot en met 20-jarigen die voor hun achttiende jaar in het kader van de jeugdhulpverlening uit huis zijn geplaatst. In die gevallen moet er duidelijk sprake zijn van een crisissituatie waarin de jongere werkelijk niet langer thuis kan blijven wonen. Hij zegde voorts toe met de minister van WVC overleg te voeren over een formulering die kan worden opgenomen in de tekst van het besluit zelf. De staatssecretaris benadrukte dat de regeling in beginsel niet is afgewezen tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in het najaar van 1987. Tijdens dit mondeling overleg is de invulling van de regeling aan de orde. De nieuwe regeling zal een prikkel zijn om een baan te zoeken als de jongere zelfstandig wil gaan wonen. Er is dus geen sprake van ontmoedigingDat de jongere voor zijn 18e jaar in de jeugdhulpverlening zal vluchten, vond de staatssecretaris wat ver gezocht. Bovendien vindt in het kader van de jeugdhulpverlening altijd nog een zekere toetsing plaats. Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen waarom jongeren besluiten het huis te verlaten. De vraag is of de kosten voor buitenshuiswonen moeten worden aangemerkt als noodzakelijke kosten voor het bestaan in het kader van de ABW. De staatssecretaris was van mening dat dit niet het geval is. De regeling voor voormalige éénoudergezinnen verandert niet, maar het is niet uitgesloten dat het beroep op deze toeslagregeling zal toenemen. De voorgestelde maatregel brengt geen verandering in de regeling voor gehuwden of samenwonenden. Het is dus niet te verwachten dat het aantal jongeren die dit als een uitwijkmogelijkheid zien, zal toenemen. De staatssecretaris benadrukte dat de toelichting niet anders zou zijn geweest, als hij hem na het paasdebat zou hebben geschreven. De invalshoek voor de regeling is ongewijzigd. De heer Linschoten meende dat het merkwaardig is dat de staatssecretaris de Kamer om een oordeel vraagt, zonder dat de door de regering tijdens het paasdebat aangekondigde studie over de inkomenspositie van alle jongeren beschikbaar is. Die studie zal in de Kamer aan de orde worden gesteld. Dan pas kan een afgewogen beslissing kunnen worden genomen. De Staatssecretaris antwoordde dat over deze maatregel in beginsel al een beslissing is genomen. De concepten zijn vervaardigd en de adviesaanvragen verzonden. Natuurlijk is er een relatie met andere regelingen, bijvoorbeeld de studiefinanciering. Er is een zekere discrepantie tussen het recht op de norm voor uitwonende werklozen en studenten tot 21 jaar. De minister van Onderwijs en Wetenschappen heeft echter al aangekondigd dat hij een aanpassing van de studiefinanciering op dat punt overweegt. De staatssecretaris was van mening dat er geen reden is om deze maatregel op te schorten tot het brede kader van het jongerenbeleid aan de orde komt. De invoering van de maatregel zal dan nog meer vertraging oplopen. Hij wees de opvatting van de hand dat hij een onzorgvuldig beleid voert door een deel van de besluitvorming vooruit te schuiven op de discussie over het jongerenbeleid in het algemeen. Mevrouw Beckers vreesde dat aanvaarding van deze maatregel tot gevolg kan hebben, dat hij als argument wordt gebruikt om bij studenten eenzelfde verlaging door te voeren. Dat is het gevaar van een afzonderlijke beslissing. De Staatssecretaris antwoordde dat er een samenhang is, maar dat al vóór het paasdebat is besloten de regelingen op elkaar af te stemmen. Een beslissing over deze regeling zal dus niet als argument dienen om de studiefinanciering aan te passen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
7
Hij erkende dat het voor een jongere niet gemakkelijk zal zijn een beroep te doen op de ouders, als die een verlaagde uitkering hebben. Hij had in de toelichting echter willen benadrukken dat de onderhoudsplicht ook blijft bestaan als de jongere buitenshuis woont. De verlaging van de eenouder norm naar de alleenstaande norm kan in bepaalde situaties worden gecompenseerd. De financiële hulp van de ouders wordt beschouwd als hulp door familie en zal niet worden verrekend. De staatssecretaris was het niet eens met de constatering van het congres van DIVOSA. Met de voorliggende wijziging in het regime van een aantal normen en uitkeringen in het kader van de ABW wordt de maatschappelijke zekerheid die de bijstandswet biedt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, ten principale niet aangetast. De roep om rust op het sociale zekerheidsterrein mag niet betekenen dat er geen wijzigingen in de regelingen meer kunnen worden aangebracht. De forse overschrijdingen op de uitgaven voor de sociale zekerheid vragen om heroverweging van een aantal zaken. Een betere afstemming van regelingen zal van tijd tot tijd noodzakelijk zijn. In een aantal gevallen zal de fraudegevoeligheid toenemen, in andere gevallen zal zij echter afnemen. De referte-eis van 12 maanden moet gecontroleerd worden en dat draagt de mogelijkheid tot fraude in zich. Het criterium is een aaneengesloten periode van 12 maanden zelfstandig wonen. Daarbij speelt geen rol of de jongere werkt, werk heeft gehad of studeert. Fraudegevoeligheid is overigens eigen aan de bijstandsverlening, aldus de staatssecretaris. Hij was het niet eens met de conclusie dat een beslissing over de maatregel moet worden uitgesteld. Naar zijn mening kon de commissie over deze zaak een zelfstandig oordeel uitspreken. Na ampel overleg besloot de commissie de tweede termijn van dit overleg te verdagen totdat de door de regering toegezegde notitie over de uitkeringspositie van jongeren is ontvangen. Zij vroeg de staatssecretaris zijn besluitvorming en de invoering van de AMvB tot dat moment op te schorten. De staatssecretaris zegde toe de commissie schriftelijk van zijn antwoord in kennis te stellen. Voorts zegde hij toe, geen beslissingen te zullen nemen alvorens de commissie over zijn antwoord van gedachten heeft kunnen wisselen. De voorzitter van de commissie, Kraaijeveld-Wouters De griffier van de commissie, Van der Windt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 200 hfdst. XV, nr. 94
8