Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17394
Psychiatriebeleid
Nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Leidschendam, 12 januari 1983 Op 7 februari 1983 zal de vaste Commissie voor Volksgezondheid een UCV houden over het psychiatriebeleid. Voor deze enkele malen verdaagde vergadering heeft de voormalige Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne u ter voorbereiding gezonden: 1. de brief dd. 16 april 1982 (gedrukt stuk nr. 17394, nr. 1) waarin werden behandeld de onderwerpen: - huisvesting psychiatrie - s.g.a.-patiënten - jeugdpsychiatrie. 2. de lijst van antwoorden ter beantwoording van de vragen die de vaste commissie ter voorbereiding van een UCV over bovenvermeld onderwerp heeft gesteld (gedrukt stuk nr. 17 394, nr. 4). Ik heb begrepen dat de Commissie voor Volksgezondheid bij de gedachtenwisseling ook aan de orde wil stellen het gedeelte van de memorie van toelichting op de begroting van het voormalig Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne voor het dienstjaar 1983, dat betrekking heeft op het psychiatriebeleid, respectievelijk de geestelijke volksgezondheid (gedrukt stuk nr. 17 600, hoofdstuk XVII, nr. 2, blz. 36 e.v.). Ik ga ervan uit dat de leden van de commissie reeds over die stukken beschikken. Voor de goede orde bericht ik u dat ik in het algemeen de inhoud van de hiervoor genoemde stukken kan onderschrijven. Ter aanvulling op die stukken zend ik u hierbij nog een notitie met de volgende inhoud: - recente ontwikkelingen met betrekking tot de huisvesting psychiatrie - beschermende woonvormen - psychogeriatrie - RIAGG-ontwikkeling. De laatste twee onderwerpen zijn van de zijde van uw commissie geagendeerd. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, J. P. van der Reijden
4 vel
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
1
NOTITIE OVER HET PSYCHIATRIEBELEID
1. Huisvesting psychiatrie In de brief dd. 16 april 1982 is uitvoerig ingegaan op het beleid dat met betrekking tot de actie huisvesting psychiatrie wordt gevoerd. Recentelijk is een initiatiefgroep «Moratorium bouw psychiatrische ziekenhuizen» gevormd. Deze initiatiefgroep dringt aan op bevriezing van bouw- en vernieuwingsplannen van psychiatrische ziekenhuizen. Als argumenten worden genoemd: 1. Van opneming in een psychiatrisch ziekenhuis gaat een schadelijke werking uit. 2. Het op de extra- en semimurale geestelijke gezondheidszorg gerichte beleid is onvoldoende afgestemd op het beleid ten aanzien van de intramurale geestelijke gezondheidszorg. 3. De discussie over alternatieven voor het psychiatrisch ziekenhuis is nog gaande. Deze actie geeft mij aanleiding tot het plaatsen van de volgende kanttekeningen: Aan het opnemen van personen in een APZ of PAAZ zijn inderdaad bepaalde risico's verbonden. De gevaren van vervreemding van het thuismilieu en hospitalisatie moeten niet worden onderschat. Mede met het oog op deze risico's is het beleid gericht op de realisering respectievelijk versterking van activiteiten die opneming in een APZ of PAAZ kunnen voorkomen, respectievelijk verkorten. Dit uitgangspunt wordt nagestreefd door middel van de ontwikkeling van: a. Regionale Instituten voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg, de RIAGG's. (Hiervoor zij verder verwezen naar paragraaf 4 van deze notitie); b. crisiscentra; c. psychiatrische dagbehandeling; d. beschermende woonvormen. Het is noodzakelijk dat, meer dan tot dusver RIAGG's, crisiscentra en dagbehandeling zich richten op personen met ernstige psychiatrische stoornissen zodat opneming ook van die patiënten zo mogelijk wordt voorkomen. Het voorgaande neemt niet weg dat voor een aantal psychiatrische patiënten nu en in de toekomst opneming in een APZ, respectievelijk PAAZ niet kan worden vermeden. Residentiële voorzieningen blijven dan ook noodzakelijk. Met betrekking tot het functioneren van APZ'en hebben zich een aantal veranderingen voorgedaan, terwijl het beleid mede gericht is op voortzetting en versnelling van dit vernieuwingsproces. Bij de discussie over het functioneren van de APZ'en wordt mijns inziens soms ten onrechte uitgegaan van een overtrokken beeld. In dit verband zijn de volgende aspecten van belang: a. De APZ'en bieden niet slechts huisvesting maar tevens gedifferentieerde professionele behandeling. De behandelmogelijkheden zijn belangrijk toegenomen, terwijl tevens de aan APZ'en verbonden behandelstaf belangrijk is uitgebreid. b. Het APZ is een multifunctionele voorziening geworden met als basispakket de volgende functies: - polikliniek - dagbehandeling - klinische zorg, en wel kortdurend, voortgezet en langdurend - hostel.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
2
De rol van het APZ is dan ook bepaald niet beperkt tot patiënten die langdurende, respectievelijk blijvende behandeling nodig hebben. Ruim 87% van de klinisch opgenomen patiënten wordt binnen een jaar na opname weer ontslagen. c. Een toenemend deel van de APZ-activiteiten wordt gevestigd buiten de hoofdlokatie van het betreffende APZ. Dit geldt in het bijzonder voor: - de polikliniek - dagbehandeling - sociowoningen - hostels. Verder hebben sommige APZ'en het initiatief genomen om een behandelkliniek van beperkte omvang buiten de hoofdlokatie te vestigen. d. Een voortdurend toenemend deel van de in APZ'en opgenomen patiënten is gehuisvest in, respectievelijk zal gehuisvest zijn in, kleinschalige voorzieningen in de vorm van: - sociowoningen (buiten de hoofdlokatie) - woningen op de hoofdlokatie - paviljoenen met een kleinschalige opzet (kleine groepen). Overigens is duidelijk geworden dat, voor sommige categorieën patiënten, vergaande vormen van kleinschaligheid kunnen leiden tot een stijging van de personeelsbehoefte, met name van gekwalificeerde beroepskrachten. In de huidige financieel-economische situatie is dit een zorgelijk probleem. Men moet er dan ook op bedacht zijn dat in de gegeven situatie verbetering van de woonsituatie kan leiden tot het ontstaan van knelpunten in de personeelsvoorziening. e. Het beleid is erop gericht de klinische capaciteit van de bestaande te grote APZ'en te verkleinen. Een dergelijk proces van verkleining van de klinische capaciteit is bij alle grote APZ'en in gang gezet. f. De klinische capaciteit van APZ'en zal in de toekomst ook in totaal gezien belangrijk kleiner zijn dan nu nog het geval is. Bij de beleidsvorming wordt uitgegaan van een mogelijke verkleining van de APZ-capaciteit met in totaal enkele duizenden bedden met een gelijktijdige versterking van andere vormen van zorg. g. De APZ'en functioneren in toenemende mate als deel van een regionaal netwerk van voorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg. Met het oog hierop is het noodzakelijk dat de APZ'en zullen deelnemen in regionale instituten voor de geestelijke volksgezondheid (RIGG-vorming). h. Voor elk APZ wordt een eigen, geografisch afgebakend, verantwoordelijkheidsgebied vastgesteld. Binnen dit gebied is het APZ verantwoordelijk voor de a-selecte opneming van alle patiënten die zijn aangewezen op hulpverlening door een APZ (opnamegarantie). Dit is met name van belang voor ernstige psychiatrische patiënten die intensieve psychiatrische behandeling behoeven. Ten aanzien van nieuwbouw op de hoofdlokatie van APZ'en wordt een terughoudend beleid gevoerd. Voor een aantal APZ'en zal dit meebrengen dat een bouwstop voor nieuwbouw op de hoofdlokatie moet worden afgekondigd. Hooguit zullen overbruggingsvoorzieningen voor een beperkte tijd kunnen worden toegestaan. Een volledige en ongenuanceerde bouwstop voor nieuwbouw ten behoeve van alle APZ'en moet worden afgewezen, en wel op grond van de volgende overwegingen:
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17394, nr. 6
3
1. Een groot aantal patiënten is nog steeds gehuisvest in gebouwen van slechte tot zeer slechte kwaliteit. 2. Het is gebleken dat een belangrijk aantal van de langdurig opgenomen patiënten niet in aanmerking komt om te worden overgeplaatst naar andere voorzieningen (beschermde woonvormen etc). 3. Voor de toekomstige behoefte aan klinische capaciteit in APZ-verband wordt als taakstelling aangehouden 1,1%o. In enkele regio's ligt de huidige capaciteit echter nu nog beneden deze 1,1%o-norm (slechte spreiding). Tenslotte zij opgemerkt dat, uiteraard steeds voor zover sprake is van een opname-indicatie, de APZ'en onder meer verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de volgende categorieën psychiatrische patiënten: - organisch cerebraal gestoorden - chronische psychotici - geronto-psychiatrische patiënten - sterk gedragsgestoorde en/of agressieve patiënten - patiënten die langdurend respectievelijk blijvend residentiële behandeling hebben (dubbel gehandicapten) - patiënten die in een gesloten afdeling moeten worden behandeld - patiënten die langdurend respectievelijk blijvend residentiële behandeling behoeven - patiënten met al of niet irreversibele verslavingsproblematiek. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de stand van zaken betreffende de uitvoering van de Actie huisvesting psychiatrie per 30 november 1982. Hierbij wordt opgemerkt dat in deze aantallen de volgende voorzieningen zijn begrepen: Aantal plaatsen — nieuwe APZ'en — hostels — sociowoningen — dependance van APZ'en — renovatie van bestaande gebouwen — nieuwbouw op hoofdlokatie van bestaande APZ'en
1346 164 366 272 1380 6387
Totaal
9915
2. Beschermende woonvormen In paragraaf 1.9 van de notitie dd. 16 april 1982 is reeds ingegaan op de problematiek van de beschermende woonvormen. Op 26 augustus 1982 is door de Ziekenfondsraad een interim-advies uitgebracht over de AWBZ-financiering van de beschermende woonvormen. De raad komt daarin tot de conclusie dat, indien AWBZ-financiering gewenst is, dit vooralsnog zal dienen te geschieden op basis van artikel 52, eerste lid, sub e, van deze wet. Hierbij dient dan een aantal voorwaarden te worden gesteld, o.a. betreffende budgettaire neutraliteit en beheersbaarheid. Een goede regeling van de beschermende woonvormen is mijns inziens urgent. Hierbij heb ik het volgende overwogen: 1. Het vermoeden is gerezen dat nog steeds in APZ'en personen worden opgenomen voor wie een andere vorm van hulpverlening geïndiceerd is, met name door beschermende woonvormen. 2. De voorgenomen verschuiving van APZ-capaciteit naar die van beschermende woonvormen kan bijdragen aan het voorkomen van belangrijke investeringen in APZ-accommodatie. 3. De evengenoemde verschuiving van capaciteit naar de beschermende woonvormen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verkleining van de klinische capaciteit van APZ'en.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
4
Ten aanzien van de financiering was het beleid tot nu toe erop gericht de beschermende woonvormen onder te brengen in de normale financiering via de AWBZ, aangezien onderlinge substitutie met de klinische capaciteit van APZ'en alleen kan worden gerealiseerd als sprake is van één uniform systeem van financiering. Gelet op de financieel-economische situatie, alsmede het regeerakkoord zal een en ander opnieuw moeten worden overwogen. Overeenkomstig het voorlopig regeringsstandpunt betreffende beschermende woonvormen dd. juni 1981 zal hierbij veel aandacht moeten worden gegeven aan de noodzaak te voorkomen dat de ontwikkeling van de beschermende woonvormen leidt tot een stijging van het totale kostenniveau (budgettair neutraal). Aan een zekere sanering van de bestaande beschermende woonvormen (pensiontehuizen) valt vanwege allerlei onvolkomenheden niet te ontkomen. Eveneens overeenkomstig het voorlopig regeringsstandpunt zal de pianning van de beschermende woonvormen plaatsvinden door middel van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. De verdere uitbreiding van de capaciteit van de beschermende woonvormen dient gepaard te gaan met een evenredige verkleining van klinische APZ-capaciteit. In verband hiermee is een goede planning en strakke beheersing van de ontwikkeling van de capaciteit van zowel de APZ'en als van de beschermende woonvormen noodzakelijk. Het streven is gericht op het doen ontstaan van regionale instellingen voor beschermende woonvormen (RIBW). Slechts daardoor is het mogelijk op flexibele wijze het personeelsbestand van de beschermende woonvormen af te stemmen op de variabele zorgbehoefte van de bewoners. In aansluiting op het Rapport beschermende woonvormen dd. 11 juni 1981 zullen hostels als deel van een APZ, respectievelijk CPZ worden geaccepteerd. 3. Psychogeriatrie 3.1.
Inleiding
Psychogeriatrie is een onderdeel van de gezondheidszorg dat zich bezighoudt met de psychische stoornissen van het senium 1 , in het bijzonder met die, welke voor het eerst in belangrijke mate verschijnen na de leeftijd van 65 jaar. Bij gebruik van het begrip psychogeriatrie wordt meestal uitsluitend gedacht aan patiënten met dementiële beelden. Dat is evenwel niet geheel terecht. Het gaat namelijk ook om bejaarden met depressieve beelden, soms ook paranoïde en neurotische stoornissen. Te vaak wordt een bejaarde met een depressie voor «dement» aangezien, met alle gevolgen van dien. Hoewel de term psychogeriatrie in ons land de laatste tijd is ingeburgerd, wordt ook wel een meer gedragswetenschappelijke inhoud aan deze term gegeven. Het gaat dan om patiënten in de derde levensfase die door decompensatie van het lichamelijk en/of psychosociaal evenwicht meer of minder ernstige gedragsafwijkingen vertonen. Bij de zorg voor psychogeriatrische patiënten zijn betrokken: - eigen milieu, buren, vrijwilligers - de eerstelijnsgezondheidszorg: huisartsen, wijkverpleegkundigen, maatschappelijk werk - de tweedelijnszorg: verpleeghuizen, ziekenhuizen en algemene psychiatrische ziekenhuizen.
> Het tijdperk in het leven dat aanvangt met de teruggang in de lichamelijk ontwikkeling.
Een belangrijke rol is verder weggelegd voorde sociaal-psychogeriatrische functie van de Regionale Instituten voor Ambulante Geestelijke Gezondh e i d s z o r g (de RIAGG's).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
5
Het beleid ten aanzien van de psychogeriatrie is een onderdeel van het beleid met betrekking tot de geestelijke volksgezondheid. Er is evenwel een duidelijke samenhang met het beleid ten aanzien van de ouder wordende mens. In dit verband wordt verwezen naar de Nota Bejaardenbeleid 1976 en naar de Nota Bouwstenen voor een Ouderenbeleid 1981, welke laatste nota aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden, maar waaraan evenwel geen regeringsstandpunt is verbonden. 3.2.
Uitgangspunten
De algemene beleidsuitgangspunten bij de hulpverlening aan psychogeriatrische patiënten zijn: 1. de bejaarde dient zo lang als redelijkerwijs mogelijk is in de eigen omgeving te worden gehandhaafd; 2. de bejaarde mag alleen in een daarvoor geëigende ziekenhuisvoorziening worden opgenomen na voorafgaande observatie; 3. het tot stand brengen c.q. in stand houden van een regionaal netwerk van voorzieningen dat onderling een goede samenhang vertoont, goed samenwerkt en waarbij de patiënten het contact met de samenleving ten principale niet verliezen. ad 1 Dit uitgangspunt wordt niet in de eerste plaats nagestreefd omdat het goedkoper zou zijn voor de ziektekostenverzekering, maar voornamelijk omdat dit voor het welzijn van de betrokken patiënt beter is. In dit verband is de taak van het RIAGG van belang, te weten het ondersteunen van de eerstelijnsgezondheidszorg en het verzorgend milieu van de bejaarde, de preventie, hulpverlening, alsmede nauwe betrokkenheid bij de indicatiestelling en advisering met betrekking tot de plaatsing in observatiecentra en dagbehandeling in psychogeriatrische afdelingen van verpleeghuizen. Deze functies zijn van grote betekenis omdat meer dan 95% van alle bejaarden met psychogeriatrische aandoeningen onder de zorg van de eerstelijn valt. ad 2 Ingevolge de bepalingen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is het verlenen van een verstrekking, i.c. de betaling van de kosten van het verblijf in een verpleeghuis slechts mogelijk na een voorafgaand klinisch of poliklinisch onderzoek (artikel 4 Besluit verpleging AWBZ 1968). ad 3 Hetgeen onder ad 1 en ad 2 is vermeld lijkt het best te kunnen worden bereikt indien per regio een samenhangend netwerk van voorzieningen waar ouderen gebruik van kunnen maken tot stand komt. De sociaal-psychogeriatrische dienst van de RIAGG's, de eerstelijnsgezondheidszorg, de verpleeghuizen en andere voorzieningen in de tweedelijn, dienen van zo'n netwerk onderdeel te zijn. Voor de effectiviteit van zo'n netwerk is het van belang dat het functioneert binnen een gezondheidsregio, dan wel een gebied dat samenvalt met één of meer werkgebieden van RIAGG's. In de zorg voor psychogeriatrische patiënten kan een aantal knelpunten worden gesignaleerd, welke voor een deel belemmerend werken op het tot stand komen van het hiervoor genoemde voorzieningennetwerk. De belangrijkste knelpunten betreffen: a. de taak van de RIAGG's t.a.v. de psychogeriatrie b. de plaats van de observatie van vermeende psychogeriatrische patiënten c. het tekort aan verpleeghuisbedden voor psychogeriatrische patiënten d. het leefklimaat in verpleeghuizen voor psychogeriatrische patiënten e. de afstemming van het indicatiebeleid van bejaardenoorden en verpleeghuizen f. het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
6
In het onderstaande wordt in het kort ingegaan op deze knelpunten. 3.3. De sociaal-psychogeriatrische
functie van de RIAGG's
In verband met het feit dat opneming in een intramurale voorziening in onze samenleving over het algemeen genomen gepaard gaat met een aantal als negatief te waarderen processen (bij voorbeeld stigmatisering, segregatie en hospitalisatie) is het beleid gericht op het zo lang en zoveel mogelijk handhaven van de oudere mens in zijn of haar woonsituatie. De consequentie van dit beleid, dat in feite een voortzetting betekent van het beleid dat door mijn ambtsvoorgangers is ingezet, is, dat de extramurale gezondheidszorg een belangrijke rol heeft te vervullen bij de zorg voor psychogeriatrische patiënten. Het reeds ingezette beleid met betrekking tot de verdere concretisering van de sociaal-psychogeriatrische functie van de RIAGG's zal daarom met kracht worden gecontinueerd. Met name in een tijd waarin gewoekerd moet worden met beperkte financiële middelen is dit van belang omdat aangenomen mag worden dat het verzorgen van psychogeriatrische patiënten in de eerste lijn ook uit financieel oogpunt aantrekkelijker is dan opneming in een verpleeghuis. In dit kader kan dan ook gesproken worden van een mogelijk bijkomend gunstig effect. De sociaal-psychogeriatrische taak van de ambulante geestelijke gezondheidszorg dient uit te groeien tot een volwaardige functie. Deze functie is tweeërlei. Aan de ene kant is de functie van de ambulante zorg in het geheel van de geestelijke gezondheidszorg voor ouderen er één, die het best kan worden omschreven als een scharnier- of schakelfunctie tussen de eerstelijns- en de gespecialiseerde zorg in de hogere echelons. Deze schakelfunctie dient zodanig te zijn ingekleed, dat op dit niveau in ieder geval de centrale aanmelding van die categorie patiënten/cliënten, die wellicht opname behoeven, kan plaatsvinden. In verband met het feit, dat de hulpverlening in de eerste lijn over het algemeen genomen helaas nog te weinig is toegesneden op de observerende en verwijzende taken, die in dit kader moeten worden verricht, wordt op deze wijze voorzien in een bestaande lacune in het verwijzings-, beoordelings- en plaatsingssysteem, zo dicht mogelijk bij diezelfde eerste lijn. Aan de andere kant dienen door de ambulante zorg meer taken voor de bejaarde patiënt cliënt te worden uitgeoefend. Bejaarden en hun potentiële verwijzers moeten in principe aanspraak kunnen maken op alle taken en methodieken, die door de RIAGG's worden aangeboden. Het betreft hier: 1. hulpverlening: het in samenwerking met de huisarts, wijkverpleging en de maatschappelijke dienstverlening bieden van hulp (gerichte therapieen) aan thuiswonende psychogeriatrische patiënten/cliënten; huisbezoek is daarbij gezien hun veelal verslechterde mobiliteit vaak een vereiste; 2. preventie: - het vroegtijdig signaleren en onderkennen van nog behandelbare psychische stoornissen van mensen in de derde levensfase ter voorkoming van opneming in intramurale voorzieningen; - het bijdragen aan epidemiologisch onderzoek op sociaal-psychogeriatrisch gebied, met name binnen de regio; - het ontwikkelen en in samenwerking met hulpverleners uit de eerstelijnszorg en de maatschappelijke dienstverlening toepassen van methodieken van attitudeveranderingen ten opzichte van de ouder wordende mens in de samenleving; - het geven van voorlichting en advies aan diverse maatschappelijke organisaties, dienstverlenende disciplines en het publiek ter voorkoming van ernstige psychische stoornissen en opneming in intramurale voorzieningen; 3. dienstverlening: het adviseren en ondersteunen van de eerstelijnsgezondheidszorg, de maatschappelijke dienstverlening en de staven van verzorgingshuizen, door middel van consultatie, supervisie, voorlichting enz.;
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6 i
7
4. ondersteuning: het bevorderen van de specifieke deskundigheid van hulpverleners op het terrein van de gerontologie en de geriatrie, alsmede het bijdragen aan algemeen epidemiologisch onderzoek op sociaal-geriatrisch gebied. Ook de eventueel noodzakelijk zijnde medicatie behoeft deskundige ondersteuning. De sociaal-psychogeriatrische teams binnen RIAGG's vormen wat de indicatiestelling en het plaatsingsadvies betreft, de spil voor het gehele beoordelings- en plaatsingssysteem. Het naast elkaar opereren van gescheiden beoordelingscircuits is dan ook in het belang van de psychogeriatrische patiënt/cliënt ongewenst. De hiervoor gegeven schets van de gewenste situatie is over het algemeen genomen nog slechts ten dele gerealiseerd. Aan verdere uitbouw van de sociaal-psychogeriatrische functie van de RIAGG's zal dan ook prioriteit worden gegeven. Sinds 1980 zijn hiervoor financiële middelen vrijgemaakt. Zo is in 1982 een extra bedrag van f2 min. uitgetrokken. In de komende jaren zal de uitbouw van deze functie zijn definitieve beslag moeten krijgen. 3.4. Observatie van psychogeriatrische
patiënten
Helaas is het vaak zo dat de bejaarde die in aanmerking komt, dan wel lijkt te komen voor opneming in een psychogeriatrisch verpleeghuis, reeds zodanig geestelijk gehandicapt is, dat hij of zij nauwelijks in staat is de consequenties van een opneming te overzien. De opname-indicatie wordt daarom zoveel mogelijk genomen na overleg met de naaste familie van de betrokkene. Een beslissing tot opneming heeft voor de betrokkene ingrijpende consequenties: - afscheid van de levenspartner (in vele gevallen); - afscheid van de eigen woning en het eigen vertrouwde milieu; - opneming in een instituut met min of meer strenge regels; - belemmering in de bewegingsvrijheid; - niet zelden een (niet officiële) beperking van de vrijheid zelf de financiën te regelen; - opneming in een instituut dat ondanks alle goede bedoelingen nauwelijks het eigen milieu kan imiteren. De bejaarde in kwestie staat soms bloot aan druk van zijn omgeving tot opneming. In de meeste gevallen is deze druk goed bedoeld, maar soms kunnen hiertegen bedenkingen worden geopperd. In dit verband is het naar mijn oordeel noodzakelijk dat opneming in een psychogeriatrisch verpleeghuis slechts mag plaatsvinden nadat een goede observatie en beoordeling van de op te nemen patiënt hebben plaatsgevonden. De observatie van psychogeriatrische patiënten is van grote betekenis. In de richtlijnen als bedoeld in artikel 3 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen is bepaald dat een gezondheidsregio dient te beschikken over tenminste één observatie-afdeling welke in beginsel moet zijn verbonden aan een algemeen ziekenhuis waaraan ook een PAAZ (een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis) is verbonden. In deze richtlijnen is niet voorzien in uitbreiding van de taak van de algemeen psychiatrische ziekenhuizen op het gebied van de observatie. In de praktijk evenwel beschikken enkele algemene psychiatrische ziekenhuizen over een observatie-afdeling voor psychogeriatrische patiënten. Ik overweeg dan ook observatie als facultatieve functie van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis aan te merken. 3.5.
Verpleeghuizen
Het tekort aan capaciteit In de richtlijnen als bedoeld in artikel 3 van deWetziekenhuisvoorzieningen is ter regulering van de groei en spreiding van het aantal verpleeghuisbedden voor psychogeriatrische patiënten de volgende beleidsnorm neergelegd:
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
8
«Het aantal verpleeghuisbedden voor deze categorie patiënten bedraagt 1,25% van het aantal inwoners van 65 jaar en ouder. Voor de steden Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage geldt een percentage van maximaal 1,5. Voor de beide groepen verpleeghuispatiënten te zamen (somatisch zieken en psychogeriatrische patiënten) kan het percentage beschikbaar te stellen bedden met maximaal 0,2 van de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder worden verhoogd». Naar de situatie per 1 januari 1982 waren in ons land 19 042 bedden voor psychogeriatrische patiënten beschikbaar. Ten opzichte van de krachtens de hiervoor genoemde norm beschikbaar te stellen bedden betekent dit een achterstand van ongeveer 2000 bedden. Als wordt uitgegaan van de bevolkingsprognoses voor 1990 zullen tot dat jaar, uitgaande van de thans geldende beddennorm, nog ongeveer 4700 verpleeghuisbedden voor psychogeriatrische patiënten moeten worden gerealiseerd2. Per 1 oktober 1982 waren op grond van de Wet ziekenhuisvoorzieningen verklaringen afgegeven voor de bouw van nieuwe verpleeghuizen c.q. uitbreiding van bestaande verpleeghuizen, als gevolg waarvan 4660 bedden beschikbaar zullen komen voor psychogeriatrische patiënten. De behoeftenorm
2 Bevolkingsprognose 1990: 14941082 inwoners. Hiervan ouder dan 65 jaar: 1 837 196 Op basis van de 1,25%-norm beschikbaar te stellen aantal bedden voor p.g.-patién- 22 965 ten extra t.b.v. grote steden 783
beschikbaar te stellen bedden per 1990 aanwezig aantal bedden per 1-1-1982 Tot 1990 binnen de geldende norm te bouwen bedden
23 748
19042
4706
In de hiervoor beschreven prognose van het voor 1990 beschikbaar te stellen aantal bedden is uitgegaan van de thans geldende norm. Uit verschillende delen van ons land is evenwel aangedrongen op verhoging van de hier bedoelde norm. In verband met deze aandrang is in 1978 aan het College voor Ziekenhuisvoorzieningen de vraag voorgelegd of de toen geldende norm (deze geldt overigens thans nog) dient te worden aangepast. Alhoewel een subcommissie van het College voor Ziekenhuisvoorzieningen tot de conclusie kwam dat, gezien vooral de toeneming van het aantal hoogbejaarden, een norm van 1,5% beslist niet als te hoog gezien moest worden, meende het college dat de norm van 1,25% vooralsnog moest worden gehandhaafd omdat nog lang niet in alle regio's de norm van 1,25% was bereikt en er daarom geen goed beeld van de behoefte was ontstaan. Gelet op de huidige financieel-economische situatie waarin ons land verkeert acht ik verhoging van de geldende norm thans uitgesloten. Een vermeerdering van het aantal bedden voor psychogeriatrische patiënten wordt hiermee echter niet uitgesloten. Naar mijn mening zal moeten worden nagegaan of een deel van de verpleeghuisbedden voor somatisch zieken kan worden herbestemd voor psychogeriatrische patiënten. Tegen deze achtergrond zal het nodig zijn om te komen tot een vermindering van het aantal bedden voor somatisch zieken. De behoefte daaraan zal kunnen worden teruggedrongen door enerzijds een verruiming van de z.g. dagbehandeling voor somatisch zieken te bevorderen en anderzijds een taak toe te kennen aan de bejaardenoorden waar het gaat om verzorging van bejaarden die in het huidige regime voor opneming in een verpleeghuis voor somatisch zieken in aanmerking komen. In dit verband kan verder niet voorbij worden gegaan aan de praktijk zoals die zich in de laatste jaren ontwikkelt in de verpleeghuizen. Steeds vaker blijkt dat in verpleeghuizen voor somatisch zieken een aanzienlijk aantal patiënten verblijft, dat naar de huidige normen voor opneming in een psychogeriatrisch verpleeghuis in aanmerking zou komen. Voor een deel vindt dit laatste zijn oorzaak in het feit dat reeds in verpleeghuizen opgenomen somatisch zieke patiënten dementeren en eigenlijk zouden moeten worden opgenomen in een psychogeriatrisch verpleeghuis. Het tekort aan bedden in deze sector maakt «overplaatsing» in feite onmogelijk.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
9
Anderzijds bereiken mij signalen waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de behoefte aan bedden voor somatisch zieke verpleeghuispatiënten thans ruimschoots wordt gedekt. Dit laatste zou kunnen betekenen dat er in somatische verpleeghuizen een zekere «ruimte» is ontstaan. In dit verband rijst de vraag of vastgehouden moet worden aan de stringente normering van het aantal verpleeghuisbedden voor somatisch zieken enerzijds en het aantal verpleeghuisbedden voor psychogeriatrische patiënten anderzijds. Gepleit wordt wel voor het loslaten van deze stringente normering. Ik overweeg thans of het aanbeveling verdient één norm voor het beschikbaar te stellen aantal verpleeghuisbedden per gezondheidsregio aan te houden ten behoeve van beide categorieën patiënten te zamen. Afhankelijk van de lokale of regionale situatie zou dan kunnen worden ingespeeld op de werkelijke behoefte. Probleem hierbij is dat in beginsel de eisen welke worden gesteld aan een verpleeghuis(afdeling) voor psychogeriatrische patiënten verschillen van die voor somatisch zieken. Hierop zal nader worden ingegaan in het kader van de notitie, welke wordt voorbereid ten behoeve van UCV-Nota bouwstenen ouderenbeleid. Het leefklimaat In 1980 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne op vragen vanuit uw Kamer geantwoord dat de overheid een algemene maatregel zou moeten vaststellen met betrekking tot het op slot houden van de toegangsdeuren van psychogeriatrische (afdelingen van) verpleeghuizen. Tot op heden is een zodanige algemene maatregel niet vastgesteld. Ik stel mij voor ter zake initiatieven te ontwikkelen. Het is duidelijk dat dit probleem samenhangt met de kwestie van het leefklimaat in de verpleeghuizen. Dit leefklimaat heeft mijn bijzondere aandacht en ik sluit hierbij aan bij de voormalige Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne die in haar adviesaanvraag aan de - toen nog geheten - Centrale Raad voor de Volksgezondheid met betrekking tot de voorwaarden voor een optimaal leefmilieu in verpleeghuizen vroeg grote aandacht te besteden aan die aspecten van het verpleeghuis die iets kunnen toevoegen aan de kwaliteit van het leven van de patiënten. In zijn interim-advies van juni 1982 heeft genoemde raad opgemerkt dat het leefklimaat in het ene verpleeghuis nogal verschilt van dat in het andere. In sommige verpleeghuizen, zo merkt de raad op, heeft men met betrekkelijk eenvoudige middelen veel bereikt op het punt van verbetering van de woonfunctie, in andere daarentegen bestaan nog situaties als in de tijd waarin deze huizen werden opgezet als een soort ziekenhuis, waarin men langer kon verblijven. De raad acht het van belang dat meer aandacht wordt geschonken aan de privacy-aspecten in het verpleeghuis. Voor wat betreft de ruimtelijke privacy kan, aldus de raad, al vaak heel wat gewonnen worden, indien patiënten, die met anderen een bedkamer moeten delen, kunnen beschikken over een eigen ruimte die een zekere privacy kan bieden. In dit verband acht de raad verder een belangrijk punt dat, waar een verblijf in een verpleeghuis een vaak langdurige of zelfs altijddurende scheiding van de levenspartner met zich meebrengt, gezocht wordt naar mogelijkheden de valide partner dichter bij de verpleegde te brengen, zodat een geregeld en zoveel mogelijk normaal contact mogelijk blijkt. Met de raad ben ik van oordeel dat ernaar gestreefd dient te worden de privacy in het verpleeghuis te verbeteren. Het ligt in mijn voornemen bij het vaststellen van beoordelingsmaatstaven voor de bouw van verpleeghuizen, in het oog houdend de exploitatietechnische aspecten van deze problematiek, zoveel mogelijk rekening te houden met het verbeteren van de privacy van de patiënten. Het zal echter duidelijk zijn dat de huidige economische situatie beperkingen stelt aan de financiële mogelijkheden om een en ander op korte termijn op grotere schaal te realiseren.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
10
De problematiek van de achterblijvende levenspartner is complex. Deze situatie doet zich niet alleen voor als het gaat om opneming van een patiënt in een verpleeghuis, maar geldt evenzeer voor langdurige, dan wel permanente opneming in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. Ook met betrekking tot opneming in een bejaardenoord kan zich deze problematiek voordoen. Naar mijn mening vraagt dit nader onderzoek. Voor een deel hangt de huisvestingsproblematiek hiermee samen. Aan de verbetering en het onderhouden van een goed leefklimaat kan verder worden bijgedragen door familieraden en vrijwilligerswerk. Relatie
bejaardenoord/verpleeghuis
De vraag wie voor opneming in een bejaardenoord in aanmerking komt wordt onder verantwoordelijkheid van het desbetreffende college van burgemeester en wethouders beantwoord door de z.g. artikel 6j (Wet op de Bejaardenoorden)-commissie (de z.g. indicatiecommissie). De toetsing van de verpleeghuisindicatie geschiedt door de adviserend geneeskundige van het AWBZ-verbindingskantoor. Zowel de Centrale Commissie Bejaardenoorden als de Centrale Raad voor de Volksgezondheid hebben in 1981 interim-adviezen uitgebracht met betrekking tot de afstemming van de indicatiestelling bejaardenoord-verpleeghuis. In beide interim-adviezen wordt gepleit voor overleg over de z.g. randgevallen. Een probleem hierbij is echter dat er met betrekking tot de opneming van patiënten in verpleeghuizen nog geen uniforme indicatiecriteria zijn. Met betrekking tot de verpleging van «potentiële» verpleeghuispatiënten zal worden bezien of hier ook een taak voor de bejaardenoorden is weggelegd. In verband hiermee acht ik het noodzakelijk te komen tot een voldoende op de verschillende zorgvormen afgestemd indicatiesysteem. 3.6. Onderzoek en onderwijs Eind 1982 is geïnstalleerd de Stuurgroep Onderzoek Ouderwordende mens (SOOM). Deze stuurgroep heeft tot taak het gerontologisch onderzoek te bevorderen, te coördineren en te zoeken naar financiering. Prioriteit zal hierbij worden gegeven aan onderzoek op het gebied van de préseniele dementie (ziekte van Alzheimer). In de opleiding tot arts wordt thans nog te weinig aandacht besteed aan de geriatrie en de psychogeriatrie. Vooral op het punt van de opleiding van huisartsen is dit een manco, aangezien ca. 95% van alle bejaarden onder de zorg van een huisarts valt. Het ligt in mijn voornemen om te bewerkstelligen dat universiteiten en hogescholen, onder meer gedurende de specifieke huisartsopleiding, meer aandacht gaan schenken aan de gerontologie. Ter zake zal ik overleg plegen mrt de Minister van Onderwijs en Wetenschappen. 3.7. Slot In het licht van de huidige financieel-economische problematiek zal het grote inspanningen vragen om het voorzieningenniveau zoals wij dat thans kennen te handhaven. Met de realisering van alle verlangens om te komen tot enerzijds uitbreiding van beschikbare capaciteit en anderzijds verbetering van bestaande voorzieningen zijn bedragen gemoeid die de huidige mogelijkheden te boven gaan. In verband hiermede zal meer dan tot nu toe kritisch moeten worden bezien welke alternatieve mogelijkheden aanwezig zijn om in redelijkheid te kunnen voldoen aan genoemde verlangens. Ik zie hierin niet alleen een taak voor de voorzieningen binnen het circuit van de gezondheidszorg, maar ook voor de bejaardenoorden. In intradepartementaal verband is daartoe inmiddels een aanzet gegeven.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
11
4.
RIAGG-ontwikkeling
4 . 1 . Invoering
van de
AWBZ-verstrekking
Per 1 januari 1982 is de AWBZ-verstrekking «hulp v o o r of v a n w e g e een Regionale Instelling v o o r A m b u l a n t e Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG)» i n g e v o e r d , w a a r b i j uitgegaan is van de s a m e n v o e g i n g van de tot dan eveneens uit de A W B Z gefinancierde w e r k v o r m e n Medisch O p v o e d k u n d i g Bureau (MOB), Sociaal Psychiatrische Dienst (SPD), Instituut v o o r M u l t i d i s ciplinaire Psychotherapie (IMP) en Bureau v o o r Levens- en Gezinsvragen (LGV). O m d a t per g e n o e m d e d a t u m deze s a m e n v o e g i n g nog niet overal t o t stand was g e k o m e n , is ter bevordering daarvan de «Begeleidingscommissie RIAGG-vorming» ingesteld. Deze c o m m i s s i e , onder leiding van de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, is samengesteld uit v e r t e g e n w o o r d i g e r s v a n de V e r e n i g i n g Nederlandse Ziekenfondsen (VNZ),de Nederlandse Vereniging v o o r A m b u l a n t e Geestelijke Gezondheidszorg (NVAGG), het secretariaat Ziekenfondsraad, de Geneeskundige Hoofdinspectie v o o r de Geestelijke Volksgezondheid en de desbetreffende beleidsafdelingen van het Directoraat-Generaal Volksgezondheid. In 1982 is in de c o m m i s s i e o.a. aan de orde geweest: - De problematiek van de GG en GD'en v a n de grote steden In alle gevallen is het mogelijk geweest met betrokkenen tot een - per stad verschillende - o p l o s s i n g te k o m e n v o o r de met de RIAGG-vorming v e r b a n d h o u d e n d e problematiek zoals de 7 x 24-uurs bereikbaarheid, crisisinterventie en de rechtspositionele aspecten van de in dienst van de g e m e e n t e zijnde hulpverleners. - De rechtspositionele p r o b l e m e n welke ontstaan w a n n e e r z.g. B-3 instellingen w o r d e n s a m e n g e v o e g d met privaatrechtelijke instellingen (pensioenbreuk). In overleg met v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de werkgevers- en w e r k n e m e r s o ganisaties is besloten in 1983 met een definitieve oplossing hiervoor te k o m e n . In afwachting daarvan kan via de v o r m i n g van een federatie tussen g e n o e m d e instellingen een tussenoplossing w o r d e n verkregen. - De problematiek van het m a c h t i g i n g s s y s t e e m In de loop van 1982 is een aantal p r o b l e m e n gesignaleerd v e r b a n d h o u d e n d met de privacy van cliënten en met de d o e l m a t i g h e i d van het m a c h t i g i n g s s y s t e e m als zodanig. De Ziekenfondsraad is daarop verzocht o m met de VNZ en de N V A G G , zijnde de contactpartners, te trachten b i n n e n het huidige systeem van de A W B Z een oplossing te bewerkstelligen welke t e g e m o e t komt aan de door de hulpverleners hierover geuite klachten en de b o v e n g e n o e m d e Begeleidingscommissie daarover te i n f o r m e r e n . Inmiddels heeft de NVAGG een rapport gepubliceerd betreffende de evaluatie van het m a c h t i g i n g s s y s t e e m . Hierin w o r d t , met i n a c h t n e m i n g van de primaire doelstelling van het m a c h t i g i n g s s y s t e e m , een belangrijke beperking van de toepassing v o o r g e s t e l d . Hierbij w o r d t het machtigingssysteem ten principale ter discussie gesteld v o o r de RIAGG's. De discussie hierover is nog niet beëindigd. - De functie psychotherapie in de RIAGG De inpassing van de psychotherapie-functie in de RIAGG (de v o o r m a l i g e IMP'en) heeft bij psychotherapeuten, afkomstig uit de v o o r m a l i g e IMP'en, nogal w a t p r o b l e m e n o p g e r o e p e n o m d a t m e n vreesde dat het v e r d w i j n e n van de IMP-organisatievorm tot kwaliteitsverlies zou gaan leiden. Daar echter het beleidsuitgangspunt is dat de RIAGG de totale verstrekking aan de verzekerde zal moeten kunnen aanbieden, w o r d t onder meer via de v o r m i n g van een z.g. Organisatorische Eenheid Psychotherapie (OEP)
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
12
decentralisatie van de IMP'en beoogd, met behoud van de kwaliteit van de hulpverlening. In de normen en voorwaarden voor de erkenning van RIAGG's wordt bovendien aandacht gegeven aan de minimumkwaliteitseisen, terwijl aan de andere kant de COTG-richtlijnen ervoor zorgen dat de financiële ruimte conform het Financieel Overzicht Gezondheidszorg (FOG) niet wordt overschreden. Per 1 januari 1982 zijn de instellingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg, al dan niet in RIAGG-verband samenwerkend, middels een collectieve beschikking en daarbij gestelde voorwaarden ten aanzien van kwaliteit en RIAGG-vorming voorlopig erkend voor de periode tot 1 januari 1983. In de loop van 1982 is aan de Ziekenfondsraad advies gevraagd over een stelsel van normen en voorwaarden voor erkenning van RIAGG's, dat per 1 januari 1983 de grondslag zou moeten zijn voor de dan af te geven (voorlopige) erkenning van de RIAGG's. Gelet op de benodigde zorgvuldigheid welke hierbij betracht dient te worden, is de Ziekenfondsraad er niet in geslaagd de advisering over alle normen en voorwaarden voor genoemde datum af te ronden. In verband hiermee is bij de erkenning per 1 januari 1983 wederom gebruik gemaakt van voorlopige normen en voorwaarden. Het door de Ziekenfondsraad uitgebracht deeladvies ter zake is daarin verwerkt. Te verwachten is dat in de loop van 1983 een en ander definitief gestalte zal krijgen. 4.2. Verdere ontwikkelingen Het voorgaande had betrekking op de invoering van de RIAGG-verstrekking per 1 januari 1982. Voor de verdere ontwikkeling van de RIAGG in de naaste toekomst dient een gericht voorwaardenscheppend beleid te worden ontwikkeld, opdat de RIAGG een volwaardige instelling voor geestelijke gezondheidszorg wordt. Bij motie van de geachte afgevaardigden Cornelissen en Janmaat-Abee (17 217, nr. 8) d.d. 26 april 1982 werd de toenmalige Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne verzocht een werkgroep in te stellen met als taak voorstellen te ontwikkelen met betrekking tot omschrijving en regeling van de verschillende taken en methoden binnen de RIAGG's. Met betrekking tot de uitvoering van deze motie mag ik verwijzen naar een brief, die ik recentelijk aan u heb doen toekomen. Om een indruk te geven van de vragen waar de op te richten werkgroep mee te maken krijgt, noem ik u een aantal belangrijke aspecten van de RIAGG-ontwikkeling. Achtereenvolgens zijn dat: a. Het scheppen van zodanige condities dat de psychiatrische behandeling van cliënten binnen de RIAGG's optimaal kan plaatsvinden. Van groot belang acht ik namelijk dat alle RIAGG's in staat zijn ook de zwaardere psychiatrische problematiek adequaat op te vangen. Tot die condities behoren onder meer: - goede acute psychiatrische hulpverlening door middel van een 7 x 24-uurs bereikbaarheid en (medewerking aan) crisisinterventie; - het opnieuw tot leven brengen van de zogenaamde outreaching hulpverlening, alsmede de begeleidingsfunctie; dit kan ook worden aangeduid als het versterken van de klassieke voor- en nazorgfunctie en systematische hulp aan chronische patiënten, verblijvend in beschermende woonvormen of in de maatschappij; - goede, gestructureerde samenwerking met het reglement A.P.Z., alsmede semi-murale voorzieningen in RIGG-verband (Regionale Instituten voor Geestelijke Gezondheidszorg). b. Integratie van de MOB- en Jeugd Psychiatrische Dienst-hulpverlening tot één hulpverleningseenheid voor jeugdzorg; zulks om onnodige overlappingen te voorkomen. c. Verdere ontwikkeling van de sociaal psychogeriatrie-functie van de RIAGG (zie paragraaf 3 van deze notitie).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
13
d. Een duidelijke plaatsbepaling van de psychotherapie en de daarbij behorende organisatorische eenheid, mede in relatie tot de overige functionele eenheden in de RIAGG. e. Het regelen van de opleiding, deskundigheidsbevordering en bijscholing van medewerkers binnen de RIAGG's. Een voorbereidingscommissie Opleidingsbeleid RIAGG's zal hiertoe binnenkort haar werkzaamheden aanvangen (zie ook punt 4.3 hierna). Ten aanzien van deze en andere vragen zal de in te stellen werkgroep moeten gaan adviseren. Op initiatief van de NVAGG en met financiële steun van het Preventiefonds zal in 1983 een landelijk te organiseren project worden gerealiseerd ter bevordering van de inhoudelijke RIAGGorganisatie-ontwikkeling, waarbij integratie van de hulpverlening van belang is. 4.3.
Psychotherapie
Om uitvoering te geven aan de beleidsvoornemens ten aanzien van de psychotherapie zal vooruitlopend op de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg een «noodwet» of «tussenwet» op de psychotherapeut worden opgesteld met een daarop gebaseerde subsidieregeling ten behoeve van de psychotherapie-opleidingen. Deze wettelijke regeling biedt tevens de mogelijkheid de registratie van psychotherapeuten te regelen en het COOP (Centraal Orgaan Opleidingen Psychotherapie) in te stellen. Een subsidieregeling is noodzakelijk door het feit dat de psychotherapie-opleiding niet in de wettelijke verstrekking RIAGG kan worden opgenomen. De tot nu toe in artikel 52, lid e, van de AWBZ opgevoerde gelden zullen daartoe weer via de rijksbegroting worden geleid. 4.4. De RIAGG te midden van andere
voorzieningen
In het advies van de Ziekenfondsraad inzake de wettelijke regeling ambulante geestelijke gezondheidszorg (1981 nr. 160) werd er onder meer op gewezen, dat door het invoeren van de RIAGG-verstrekking krachtens de AWBZ het noodzakelijk werd om de verstrekking, geregeld in het «Besluit Beperking niet-klinische psychotherapeutische hulpverlening», alsmede de hulp verleend door psychiaters en zenuwartsen krachtens de Ziekenfondswet, opnieuw te bezien. Op deze beide regelingen is ook de financiering van poliklinieken van APZ'en gebaseerd. Deze bezinning werd noodzakelijk geacht in verband met het feit dat de aanspraken in het kader van enerzijds de Ziekenfondswet en anderzijds de AWBZ niet dusdanig leken te verschillen dat, gelet op artikel 8 van de Ziekenfondswet, het handhaven van beide aanspraken in het kader van twee wetten verantwoord was. Het zogenaamde Overleg Structuur Geestelijke Gezondheidszorg heeft zich het afgelopen jaar beziggehouden met het bezien van de mogelijkheden om te komen tot één verstrekking extra-murale gezondheidszorg waarvan deel uitmaken de verstrekkingen als hiervoor genoemd. Een en ander heeft echter, gezien de complexiteit van de hieraan verbonden problematiek, tot nu toe niet tot voorstellen geleid, reden waarom ultimo 1982 dezerzijds is aangedrongen de voortgang met betrekking tot de advisering hierover te bespoedigen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
14
Bijlage
Overzicht fase 1 en 2 van de Actie Huisvesting Psychiatrie per 30 november 1982 Stadium waarin het project zich bevindt
Fase 1 programma van eisen: in voorbereiding, resp. goedkeuring verleend schetsontwerp: in behandeling goedkeuring verleend bestedingsgerede stukken: in behandeling
Aantal plaatsen per 28 februari 1982
Aantal plaatsen per 30 november 1982
460
280
158 350
180 424
126
Totaal in voorbereiding vergunning verleend gereed
1094 1615 3529
884 1285 4069
Totaal fase 1
6238
6238
1126
934
314 74
624
355 352
252 401
Fase 2 verklaring: goedkeuring verleend programma van eisen: in behandeling goedkeuring verleend schetsontwerp: in behandeling goedkeuring verleend bestedingsgerede stukken: in behandeling
—
Totaal in voorbereiding vergunning verleend gereed
2221 346 760
2211 611 855
Totaal fase 2
3327
3677
Fase 1 en 2 in voorbereiding vergunning verleend en gereed
3315 6250
3095 6820
Totaal fase 1 en 2
9565
9915
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 394, nr. 6
15