Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
20596
De voltooiing van de interne markt
Nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 1 juni 1990 Hierbij ontvangt u de tweede vervolgrapportage over de voltooiing van de interne markt De rapportage volgt in opzet de vervolgrapportage van juni 1989 (kamerstuk 20 596, nr. 14). Deze jaarlijkse rapportages volgen op de EZ-notitie over de interne markt uit 1988 (kamerstuk 20 596, nr. 1) en beogen tegemoet te komen aan uw verzoek aan ons om een regelmatig overzicht te verschaffen over de voortgang in de besluitvorming inzake de voltooiing van de interne markt, de beleidsimplicaties hiervan, de wijze waarop het bedrijfsleven zich voorbereidt en de rol van de overheid hierbij. De Minister van Economische Zaken, J. E. Andriessen De Staatssecretaris van Economische Zaken, P. Bukman
013589F ISSN0921 7371 SDU uitgevenj 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
TWEEDE VERVOLGRAPPORTAGE 1. Inleiding Voor u ligt de tweede, jaarlijkse, vervolgrapportage over de voltooiing van de interne markt. De eerste vervolgrapportage werd in juni 1989 door onze ambtvoorgangers aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 20 596 nr 14). Hiermee wordt vervolg gegeven aan de eerste EZ-notitie over de voltooiing van de interne markt uit mei 1988 (Kamerstuk 20 596 nr 1). De rapportages beogen, conform het verzoek van de Vaste Commissie voor Economische Zaken, een regelmatig overzicht te verschaffen over de voortgang in de voltooiing van de interne markt in de EG, de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven zich hierop voorbe– reidt en de rol van het ministerie van EZ ter zake. In de notitie van 1988 werden inhoud en achtergronden van het Witboek van de Commissie van de EG uit 1985 geschetst. in de vervolg– rapportage van 1989 kon worden geconstateerd dat de uitvoering van de plannen, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, bevredigend verliep. Tevens werd geconstateerd dat, mede als gevolg van de voltooiing van de interne markt, de aandacht voor andere Europese integratievraagstukken toenam. Naast deze verbreding werd ook een verdieping, een intensivering, van de Europese integratie geconstateerd. Deze ontwikkelingen versterken het besef dat de voltooide interne markt met ruim 320 miljoen consumenten niet alleen tot grotere afzet– mogelijkheden leidt, maar dat er in een aantal sectoren ook versnelde aanpassingen nodig zijn vanwege de toenemende concurrentie op de thuismarkt en de daarmee samenhangende krappere winstmarges. Het rapport «Nederland en Europa 1992» van het CBP (mei 1989, Kamerstuk 20 596 nr 9) schetste hiervan een realistisch beeld, met als hoofdcon– clusie een boven het EG-gemiddelde liggend positief effect voor het reeds internationaal georiënteerde Nederlandse bedrijfsleven. Een doorberekening van de resultaten van de CPB-studie door het Econo– misch Instituut voor het midden– en klembednjf laat ook voor het Neder– lands MKB een gunstig effect zien. De doelstellingen voor het economisch beleid, zoals vastgelegd in de regeringsverklaring van dit kabinet, zijn onverminderd in lijn met de doelstellingen die aan de voltooiing van de interne markt ten grondslag liggen: het scheppen van gunstige voorwaarden voor de economische ontwikkeling en het wegnemen van groeibelemmeringen. De impuls tot strukturele veranderingen en tot (internationale) samenwerking en de versterking van het elan van het bedrijfsleven voortvloeiend uit het afbreken van de grenzen, versterken de noodzaak van dit beleid. Ook het voor dit gebied relevante EZ-beleidsinstrumentarium, zoals in de eerdere rapportages beschreven, blijft volledig van kracht. De verbreding van de Europese integratie tot andere beleidsterreinen heeft zich sinds het verschijnen van de vorige rapportage voortgezet (al blijven de concrete besluiten tot de voltooiing van de interne markt zelf beperkt). Zo is, met name op initiatief van de vakbonden en het Europees Parlement het spectrum verbreed met de «Sociale Dimensie» en blijken milieu en interne markt in toenemende mate raakvlakken te vertonen. Het besluit tot realisering van de Economische en Monetaire Unie (EMU) neemt een prominente plaats op de Brusselse agenda in. In juli van dit jaar gaat de eerste fase van deze EMU van start, eind dit jaar de Inter– Gouvernementele Conferentie (IGC), die zal moeten besluiten over de uitvoering van de volgende fase van de EMU noodzakelijke verdragsaan– passing. Daarenboven zorgen de ontwikkelingen in Midden en Oost-Europa tot onvermoede nieuwe impulsen. Binnenkort zullen onderhandelingen moeten starten over de toepassing van de EG-regels in het huidige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
DDR-gebied. De doelstelling hierbij is het inbedden van het verenigde Duitsland in een versterkt Europees integratieproces. Bovenstaande ontwikkelingen hebben ook de discussie over het versterken van de Europese instellingen (Europees Parlement en Commissie) en het politieke optreden van de Gemeenschap naar buiten een nieuwe impuls gegeven. De Europese Raad van eind april te Dublin besloot, ter voorbereiding van een eventuele afzonderlijke IGC hierover, de verschillende aspecten van een politieke unie te iaten inventariseren. De discussie over deze volgende stap in het integratieproces zal de voltooiing van de interne markt en de in het verlengde hiervan liggende economische en monetaire integratie naar onze mening niet in gevaar mogen brengen of vertragen. Interne markt en EMU dienen de eerste prioriteit te behouden. Het EZ-beleid is er daarbij op gericht het Neder– iandse bedrijfsleven in een optimale uitgangspositie te brengen. Deze rapportage volgt de systematiek van de rapportage uit 1989. Hoofdstuk 2 bevat een nieuwe stand van zaken van de voltooiing van de interne markt. Met name zal de voortgang in de besluitvorming in de afgelopen twaalf maanden aan de orde komen, alsmede de terreinen waarop onvoldoende voortgang wordt geboekt. Tevens wordt gekeken naar de ontwikkelingen in de EG buiten de directe sfeer van het Witboek. Hoofdstuk 3 schetst de accenten van het Nederlandse beleid in het licht van de in het voorafgaande hoofdstuk beschreven ontwikkelingen. Tevens zal een meer naar beleidsterreinen en doelgroepen toegespitste benadering worden gehanteerd (industrie, handel en diensten, energie, technologie). Hoofdstuk 4 bevat snige opmerkingen over de voorbereiding van het Nederlandse bedrijfsleven op de genoemde integratieprocessen en de rol van EZ ter zake. Opgenomen is een eerste overzicht van het Programma Ondersteuning studies 1992 (POS) en andere onderdelen van het 1992-project van dit ministerie. Deze rapportage beoogt geen alomvattend beeld van de Europese integratievraagstukken te geven. Verwezen kan worden naar het jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de door verschillende ministeries aan de Tweede Kamer gezonden notities over deelaspecten van de interne markt, zoals de notitie «De Nederlandse bouwnijverheid in de EG» van het ministerie van VROM (juli 1989), de notitie «Sociale Dimensie Europa 1992 van het ministerie van SoZaWe (augustus 1989), de nota «WVC en het tot standkomen van de EG-interne Markt», de EZ-nota «Consumentenbeleid en de voltooiing van de interne markt» (mei 1990) en de reguliere verslaglegging van de EG-raden aan de Tweede Kamer. 2. Voortgang Interne Markt Momenteel is ruim 55% van de voorziene maatregelen vastgesteld, ofwel 158 maatregelen. Tïjdens de laatste maanden van het Spaanse voorzitterschap, medio 1989, kon een groot aantal richtüjnen worden vastgesteld. Het daaropvolgende Franse voorzitterschap concentreerde zich op de meer complexe, politieke dossiers; een 17-tal dossiers kon worden afgesloten. De Raad heeft momenteel 114 voorstellen in eerste lezing in behan– deling. Zoals uit onderstaande tabel blijkt zijn er nog knelpunten op het gebied van de goederencontrole (met name op veterinair en fytosanitair gebied), de industriële samenwerking en de dossiers waarover de Raad met eenparigheid moet besluiten (fiscale harmonisatie, personen– verkeer).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
Stand van zaken per 10 mei 1990 Type maatregel Goederencontrole Personencontrole Vrij verkeer goederen Overheidsopdrachten Vrij verkeer werknemers Diensten Kapitaalverkeer Industriële samenwerking B.T.W. Accijnzen Totaal
88 7 77 6 14 47 3 20 11 11
45 4 61 3 8 26 3 4 3 1
0 0 4 1 0 4 0 0 0 0
42 3 12 0 6 17 0 16 8 10
1 0 0 2 0 0 0 0 0 0
284
158
9
114
3
Bron: EZ/BEB A = Totaal aantal voorstellen noodzakelijk voor de voltooiing IM. B = Door de Raad aangenomen voorstellen: vastgestelde maatregelen. C = Gemeenschappelijk standpunt van de Raad, voor 2e lezing bij EP. D = Nog in behandeling bij de Raad (in eerste lezmg) E = Nog in te dienen door de Commissie.
Ook de Commissie heeft het afgelopen jaar flink doorgewerkt. Op drie richtlijnen na (op het gebied van de goederencontrole en de overheids– opdrachten) zijn alle voorstellen thans bij de Raad ingediend. De Commissie werkt overigens nog wel aan de aanpassing van een aantal reeds ingediende voorstellen. Het Europese Parlement heeft thans een record aantal van 64 maatre– gelen in behandeling, het merendeel in eerste lezing. Over 9 voorstellen moet het EP zich in tweede lezing uitspreken op basis van een Gemeen– schappelijk standpunt van de Raad. De Commissie constateert in haar vijfde voortgangsverslag over de uitvoering van het Witboek dat de bespreking in het EP door deze werkdruk voor een aantal dossiers (telecom, certificatie, verzekeringen) meer tijd vergt dan voorzien was. Ook deze meer uitvoerige behandeling van voorstellen door het EP is een consequentie van de intensivering van het integratieproces. Bovenstaande cijfers geven geen volledig inzicht in de daadwerkelijke voortgang. Immers niet elke maatregel heeft hetzelfde gewicht. Zoals eerder werd aangegeven moet een aantal cruciale knelpunten, onder meer op het gebied van de fiscale harmonisatie en het personenverkeer, nog worden opgelost. Hieronder wordt de voortgang van de belangrijkste terreinen kort geschetst. - De voortgang is het grootst in de technische harmonisatie dossiers, dankzij de «nieuwe aanpak». Door zich bij harmonisatie te beperken tot de essentiële vereisten en door het stemmen bij meerderheid heeft de Raad over 80% van de voorstellen overeenstemming bereikt. Ook de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen, waarbij vanwege de «nieuwe aanpak» de nationale normalisatie– en certificatie-instituten een belang– rijke rol vervullen, draait op volle toeren. Op het terrein van de normali– satie en certificatie zijn de ontwikkelingen in de afgelopen periode veelsoortig geweest. De voorstellen van de Europese Commissie inzake de zogenaamde «globale aanpak» zijn in de EG-ministerraad behandeld. Daarbij zijn de algemene uitgangspunten voor de Europese keuring en certificatie door een resolutie overgenomen en is de Commissie gevraagd onderhandelings-mandaten op deze terreinen aan de Raad voor te leggen. Deze zijn van belang voor een verdere stroomlijning van de werkzaamheden en voor de relatie op deze terreinen met derde landen. Gedurende het laatste jaar zijn de richtlijnen persoonlijke bescher– mingsmiddelen, in te brengen actief medische apparatuur en automa– tische wegwerktuigen aangenomen of is er een politiek akkoord bereikt. De besluitvorming over de landbouwtrekkers is afgerond. Met name op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
het gebied van de motorvoertuigen zal het komende jaar voortgang moeten worden geboekt. Er dienen nog drie richtlijnen (betreffende: massa's en afmetingen, luchtbanden en ruiten) te worden vastgesteld alvorens kan worden overgegaan tot een Europese typegoedkeuring. Deze richtlijnen zijn reeds aanzienlijke tijd geblokkeerd, vanwege de koppeling die sommige lidstaten hanteren met het invoerregime voor auto's aan de buitengrenzen. De Raad bereikte in december overeenstemming over de richtlijn gastoestellen. De richtlijn geeft een aantal veiligheids–, gezondheids– en energiebesparingseisen. Nederland heeft zich bij de discussie over de laatste richtlijn ervoor ingezet dat deze maatregel ons beleid gericht op rendementsverbetering voor gastoestellen niet doorkruist. Alle voorziene regelgeving op het gebied van de chemische produkten is inmiddels goedgekeurd. De besluitvorming over de twintig maatregelen inzake de levensmiddelen is voor het grootste deel vastgesteld De voorstellen betreffende de verplichte voedingswaarde-etikettering en de doorstraling van voedingsmiddelen zijn nog in behandeling bij de Raad. Nederland is geen voorstander van het voorgestelde systeem van verplichte voedings– waarde-etikettering. - In de telecommunicatiesector is het laatste jaar voortgang geboekt met de aanneming van de richtlijn «openbare werken», die de geharmo– niseerde toegang van telecommunicatiediensten tot deze netten regelt. De richtlijn sluit aan op onze eigen Wet Telecommunicatie Voorzieningen en zal de desbetreffende monopolies in de lidstaten opheffen. Een ander voorstel, in bespreking bij de Raad, betreft de onderlinge erkenning van de goedkeuring van eindapparatuur. Punt van zorg blijft de te bespeuren neiging tot overregulering. Vermelding verdient voorts dat de Commissie ter opening van de betrokken markten tevens het instrument van art. 90 EEG-verdrag beproeft. Daarmee kan zij in beginsel zonder tussenkomst van de Raad richtlijnen tot de lidstaten richten. Door een aantal lidstaten wordt dit uiteraard als zeer bedreigend ervaren. Een (lopende) procedure bij het Hof van Justitie zal duidelijkheid verschaffen over de vraag of de Commissie in dit soort gevallen niet toch een weg met meer procedurele waarborgen behoort te kiezen. - Op het terrein van de liberalisatie van de markt voor overheidsop– drachten is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Aangenomen zijn de richtlijn inzake overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en de controlerichtlijn inzake overheidsopdrachten voor werken en leveringen, die het minimum-niveau voor rechtsbescherming in de lidstaten voorschrijft. De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt bereikt over de richtlijn overheidsopdrachten in de uitgesloten sectoren (water, energie, vervoer en telecommunicatie). De toegang van bedrijven uit derde landen tot deze opdrachten was een centraal punt in de onderhan– delingen. Resteren nog de voorstellen voor een controlerichtlijn uitge– sloten sectoren en voor een richtlijn inzake overheidsopdrachten op het gebied van diensten, die op korte termijn door de Commissie bij de Raad zullen worden ingediend. Teneinde de participatie van het MKB in overheidsopdrachten te vergroten zoekt de Commissie naar instru– menten, buiten de directe regelgeving om, die de toegankelijkheid kunnen vergroten. - De volledige liberalisatie van het kapitaalverkeer zal reeds per 1 juli a.s. (als ook de eerste fase van de EMU van start gaat) gestalte krijgen. Spanje, Portugal, lerland en Griekenland kunnen tot eind 1992 nog een aantal restricties handhaven. Deze restricties hebben onder meer betrekking op kapitaalverkeer van persoonlijke aard, rekening-courant– transacties en effectentransacties. - Op het terrein van de liberalisatie van de financiële diensten is de voortgang aanzienlijk. Met de aanneming van de tweede bankenrichtlijn en de richtlijn solvabiliteitsratio kredietinstellingen in 1989 nadert de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
interne markt voor bancaire diensten zijn voltooiing. Banken kunnen na 1992 op basis van één vergunning in de hele EG vestigingen openen en grensoverschrijdende diensten aanbieden. Dit geldt in principe ook voor dochterondernemingen van banken van buiten de EG. Het bedrijfsecono– misch toezicht wordt uitgeoefend door de autoriteiten in de lidstaat van eerste vestiging. Ten behoeve van de wederzijdse erkenning van deze «home country control» zijn deze toezichtregels geharmoniseerd. - Op het gebied van de verzekeringen is daarentegen nog veel werk te verzetten. Met name op het gebied van de schadeverzekeringen voor particulieren (massa-risico's). De Commissie heeft aangekondigd te komen met een aanvullend voorstel waardoor ook deze markt wordt geliberaliseerd. Bescheiden vooruitgang is geboekt met het Gemeen– schappelijk Standpunt in de Raad over de 2e richtlijn levensverzeke– ringen. De richtlijn kent te veel uitzonderingsbepalingen; reden tot zorg zijn in het bijzonder de overgangsbepalingen die tot na 1992 doorlopen. Nederland heeft om deze reden niet met het Gemeenschappelijk Standpunt ingestemd. - In oktober 1989 werd de voor de Nederlandse Mediawereld zo belangrijke mediarichtlijn «televisie zonder grenzen» aangenomen. Deze regeling beoogt wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten nader op elkaar af te stemmen. De richtlijn bevat onder meer regels voor de maximaal uit te zenden hoeveelheden reklame en de inhoud ervan, de bescherming van jeugdigen en een bepaling over het aandeel Europese programma's. Tevens wordt beoogd de Europese audiovisuele produktie te bevorderen, waaraan men verder invulling probeert te geven in het programma «Eureka-audiovisueel». - Op het gebied van de toeristische diensten kan het Gemeenschap– pelijk Standpunt van de Raad in december 1989 over de richtlijn pakket– reizen gemeld worden. De richtlijn beoogt de harmonisatie aan concur– rentievoorwaarden voor pakketreizen en een betere voorlichting en bescherming van de consument. - In de transportsector werden op het terrein van het wegvervoer en de luchtvaart enige resultaten geboekt. De goedkeuring van een eerste beperkte regeling voor het zg. cabotagevervoer voor het goederen– vervoer over de weg kan worden gezien als een doorbraak. Desondanks blijft de voortgang op dit terrein naar Nederlands inzicht onvoldoende. Zo gaat het (nog) niet goed met de fiscale harmonisatie in het wegvervoer, vooral ook gezien de Duitse reactie hierop (Strassenbenutzungsgebühr). In de zomer van 1990 wordt naar verwachting een tweede pakket libera– liseringen voor de luchtvaart aangenomen. Dit leidt tot een verdere stap in de richting van een interne markt voor het luchtvervoer. Op het gebied van het zeevervoer zijn nog grondige besprekingen noodzakelijk voordat besluitvorming over liberalisatie plaats kan vinden. In Gemeenschaps– verband is de discussie over het EG-spoorvervoerbeleid op gang gekomen. Een besluit over de uitbreiding van het communautair contingent 1991 en 1992 voor het goederenvervoer over de weg, zal binnenkort worden genomen. De liberalisatie van het personenvervoer over de weg heeft nog niet zijn beslag gekregen. - Op het terrein van de intellectuele eigendom is een aantal belang– rijke besluiten tot stand gekomen. Op het gebied van de merken kan worden gewezen op de richtlijn tot aanpassing van de nationale merken– recht-systemen (deze zal in Nederland worden uitgevoerd via de Benelux-Merkenwet) en de in voorbereiding zijnde EEG-verordening tot instelling van een communautair merk. Hierin wordt de mogelijkheid geboden om een merk met één aanvraag in alle lidstaten op dezelfde wijze bescherm te krijgen. De locatiekeuze voor het Merkenbureau vormt de laatste hindernis voor aanneming. Nederland heeft Den Haag als locatie voorgesteld. Het Gemeenschapsoctrooiverdrag brengt in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
bijzonder met zich dat (via een uniforme verleningsprocedure) materiële regels tot stand komen waardoor het verkregen octrooirecht in de hele EG dezelfde rechtsgevolgen zal hebben. Het Verdrag is in december 1989 ondertekend en zal ter bekrachtiging aan de nationale parlementen worden voorgelegd. Twee andere voorstellen op dit gebied zijn momenteel in behandeling bij de Raad. Het betreft de (octrooirechtelijke) bescherming van biotechnologische vindingen en de (auteursrechtelijke) bescherming van computerprogramma's. Met betrekking tot de bescherming van biotechnologische vindingen wordt geconstateerd dat de Commissie nog steeds niet met een voorstel voor het Europese kwekersrecht is gekomen. Om een juist evenwicht tussen octrooi– en kwekersrecht te garanderen is een goede afstemming tussen deze voorstellen noodzakelijk. - Met de in december van het afgelopen jaar aanvaarde verordening voor een EEG-fusiecontrole beschikt de Europese Commissie nu over een extra instrument voor haar concurrentiebeleid. Uiteindelijk heeft ook Nederland met de verordening ingestemd, zij het aarzelend. Deze aarzeling hield nauw verband met het toepassingsbeleid van de veror– dening (afgebakend door middel van de gekozen toepassingsdrempels waarboven de Commissie bevoegd is). De belangrijkste drempelwaarde is gerelateerd aan een wereldomzet van de gezamenlijke fusiepartners van 5 miljard ECU. Het gevonden compromis zal ertoe leiden dat ook grote concentratiebewegingen - vaak in verband met de naderende voltooiing van de interne markt - voorwerp zullen zijn van nationaa! (en dus uiteenlopend) fusiebeleid. Voordat de verordening op 21 september a.s. in werking treedt, zal de Commissie nog verduidelijken in hoeverre ook joint venture hier door worden geraakt. Nederland blijft streven naar een aanzienlijke neerwaartse aanpassing van de toepassingsdrempels, zodat de Commissie ruimere bevoegdheden in handen krijgt. - Ook op andere gebieden van het EEG-mededingingsbeleid is er voortgang geboekt. Het afgelopen jaar zijn twee verordeningen in het kader van het anti-kartelbeleid tot stand gekomen. Een verordening stelt onder voorwaarden franchise-contracten vrij van het kartelverbod, de andere doet dit voor know-how contracten, waarmee een belemmering voor overdracht van technologische ontwikkelingen wordt opgeheven. Om samenwerking van kleine– en middelgrote ondernemingen niet onnodig te belemmeren, behoeft het MKB geen aanmelding te doen, zodat tijdrovende administratieve procedures worden vermeden. - Op het gebied van de staatssteun heeft de Commissie, na het verschijnen van haar inventarisatie van steunmaatregelen over de jaren 1981 tot en met 1986 een intensivering van haar beleid aangekondigd. Eerder, onder andere economische omstandigheden goedgekeurde steunmaatregelen zullen wellicht opnieuw worden getoetst, de aanmel– dings– en verslagleggingsplicht voor lidstaten zal worden gestroomlijnd en de toetsingskriteria zullen worden verduidelijkt. - Het voorstel voor een Europese Vennootschap (EV) is door de Commissie ingediend. De EV voorziet in een bovennationale vennoot– schapsvorm die grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven zal bevorderen. Nederland ziet, evenals het Europese bedrijfsleven zeker het belang van een werkelijk Europese Vennootschapsvorm. De EV die de Commissie voorstelt is echter nog allerminst een volledig supranationaal instrument. Via tal van wijzigingen wordt sterk teruggevallen op nationale rechtssystemen, onder meer op het gebied van de werknemerszeggen– schap. Positief is wel dat ook kleinere ondernemingen (met een startka– pitaal van minimaal 100.000 ECU) voor de EV kunnen kiezen. Deze drempel zou verder verlaagd moeten worden. Aan de SER is gevraagd een advies ter zake uit te brengen. In één adem met de EV dient het voorstel voor een vijfde richtlijn vennootschapsrecht genoemd te worden. Ook dit voorstel ziet op de inrichting van vennootschappen. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
optiek is uiteraard een andere: met de richtlijn zal het bestaande nationale vennootschapsrecht op dit terrein worden geharmoniseerd. De beraadslagingen hierover nemen zeer veel tijd in beslag, onder andere vanwege de gedetailleerdheid ervan. Ook hier speelt de gevoelige kwestie van de medezeggenschap van werknemers. - Interessant is een tweetal richtlijnen waarmee respectievelijk de vierde en zevende richtlijn vennootschapsrecht (betreffende jaarreke– ningen) zullen worden gewijzigd. De afwijkinav,n die in dat verband ten behoeve van het MKB zullen worden gecreëerd (vermindering van administratieve lasten) worden door Nederland positief tegemoet getreden. - In december 1989 werden de 11e en 12e richtlijn vennootschaps– recht door de Rad aangenomen. De 11e richtlijn harmoniseert de publi– catieplicht van vestigingen van vennootschappen die onder het recht van een andere lidstaat vallen. De verplichting voor deze vestigingen om ook zelf jaarrekeningen te publiceren hoort hiermee tot het verleden. De twaalfde richtlijn harmoniseert de regels m.b.t. eenpersoonsvennoot– schappen met beperkte aansprakelijkheid. Voor Nederland zal deze richtlijn weinig gevolgen hebben, omdat in ons land al een dergelijke vennootschapsvorm bestaat. - In behandeling is nog de dertiende richtlijn vennootschapsrecht betreffende de opheffing van belemmeringen tegen overname van bedrijven door een openbaar bod. Met name juridische beschermings– constructies tegen ongewenste overnames staan ter discussie. In dit licht lijkt vooral Nederland, met een relatief open aandelenmarkt en een bedrijfsleven met veelal alleen juridische beschermingsconstructies, onevenredig te worden geraakt. Waakzaamheid is dus geboden. - De verordening over de Europese Economische Samenwerking Verbanden (EESV) is per 2 juli 1989 in werking getreden. Dat wil zeggen dat vanaf deze datum ook voor het Nederlandse MKB is voorzien in een soepele structuur voor grensoverschrijdende samenwerking, met behoud van economische zelfstandigheid. - Eind 1988 werd de richtlijn wederzijdse erkenning van hogere onder– wijsdiploma's aangenomen. Hierin worden de voorwaarden vastgelegd, die lidstaten kunnen hanteren bij de toelating tot een beroep, waarvoor een dergelijk diploma van eigen burgers wordt vereist. De omzetting in nationale wetgeving zal op 1-1-1991 reeds moeten zijn voltooid. De Commissie heeft medio 1989 een soortgelijke regeling voor de overige gereglementeerde beroepen ingediend. Nederland betwijfelt de wense– lijkheid van deze richtlijn, omdat het zeer de vraag is of deze uitgebreide regelgeving daadwerkelijk leidt tot het verder uitbouwen van het vrije verkeer voor werknemers. - Na jaren touwtrekken bereikte de Raad een politiek akkoord over het voorstel verblijfsrecht voor economische niet-actieven (gepensioneerden, studenten en overige niet-actieven met voldoende inkomsten). Deze regeling in het kader van «het Europa van de Burger» noemt de voorwaarden (voldoende eigen middelen en een dekkende ziektekosten– verzekering) voor vrije toegang en verblijf in andere lidstaten. Het wachten is op advies van het Europees Parlement alvorens dit voorstel definitief kan worden aangenomen. Zoals uit het bovenvermelde blijkt is er duidelijk voortgang op de meeste terreinen. Uitzondering hierop zijn de landbouw, het vrije perso– nenverkeer en de fiscale harmonisatiedossiers; de drie belangrijkste hobbels, die nog vóór 1993 genomen moeten worden. - Bij de fytosanitaire en veterinaire-maatregelen ligt, in kwantitatieve zin, nog het grootste pakket op tafel. Het betreft hier ongeveer de helft van de bijna 100 voorstellen op dit gebied. Het grote aantal maatregelen (1/3 van het totaal aan witboekvoorstellen) is hier zeker debet aan. De Commissie heeft het grootste deel van de voorstellen pas eind
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
8
1989/begin 1990 gepresenteerd. Raad en Parlement zullen het komende jaar aandacht moeten besteden aan de resterende voorstellen. In 1989 is, naast een 9-tal technische dossiers, overeenstemming bereikt over de richtlijn inzake de reorganisatie van de veterinaire controles. Hierdoor wordt de afschaffing van controles aan de binnengrenzen voor een belangnjk deel gerealiseerd - De voorstellen over het vrije personenverkeer, zijn daarentegen juist om politieke redenen grotendeels geblokkeerd. Hier spelen namelijk gevoelige problemen als privacy, asiel– en visumbeleid, terrorisme– en drugsbestrijding, die een communautaire aanpak tot dusver in de weg hebben gestaan. De oplossingen van deze vraagstukken, die een belangrijk onderdeel vormen voor de afschaffing van de grenscontroles, worden nu door de lidstaten op intergouvernementeel niveau nagestreefd. De Commissie wil zich hierbij baseren op de systematiek van het Akkoord Schengen. Een en ander is door de jongste ontwikke– lingen in Midden en Oost-Europa in een stroomversnelling gekomen. Het ligt in de bedoeling om voor het eind van dit jaar te komen tot een overeenkomst inzake asielrecht en een overeenkomst betreffende controle aan de buitengrenzen. - Op het terrein van de fiscale harmonisatie is door een meer flexibele aanpak van de Commissie enige vooruitgang geboekt. Een politiek akkoord in de Raad heeft hierbij geholpen. De harde noten over de hoogte van de BTW-tarieven zullen echter naar verwachting niet eerder dan tijdens het Nederlandse voorzitterschap (eind 1991) gekraakt kunnen worden. Uitgangspunt voor Nederland blijft een ondergrens voor het normale tarief van ten minste 16%. Momenteel wordt gewerkt aan overeenstemming over de tariefindeling. Voor Nederland is het onder meer van belang dat het normale tarief voor energiedragers gehandhaafd kan blijven. Voor de Horeca zal het verlaagde tarief veilig gesteld moeten worden. De Raad besloot in oktober 1989 dat voorlopig het bestaande bestemmingsland-beginsel voor de BTW-heffing gehanteerd zal blijven worden, met dien verstande dat controle en heffing bij invoer niet meer aan de grens plaats vindt, maar via een administratieve aangiftepro– cedure. De Commissieplannen voor een clearingstelsel zijn daarmee voorlopig van de baan. Voor het reizigersverkeer zullen op 1 januari 1993 alle fiscale belemmeringen opgeheven moeten zijn. Alleen voor de aankoop van voertuigen en postorderaankopen wordt hierop een uitzon– dering voorzien. - De Commissie presenteerde eind 1989 een aantal aangepaste voorstellen voor de accijnzen. De uniforme tarieven uit het witboek hebben plaatsgemaakt voor minimumtarieven en bandbreedtes. Voor de accijnzen op minerale oliën zouden volgens Nederland echter (nagenoeg) uniforme tarieven moeten gelden vanwege het grote risico voor grensef– fecten en fraude. In een voltooide interne markt bestaat voor deze produkten weinig ruimte voor sterk afwijkende prijzen per lidstaat. Dit betekent overigens ook dat accijnzen en heffingen, omwille van bepaalde onderdelen van het milieu-energie– of vervoersbeleid, nadrukkelijk in de Gemeenschappelijke tariefstelling betrokken moeten worden. Ook de Commissievoorstellen voor de tabaksaccijns behoeven nog enige bijstelling. Met name de voorgestelde verhouding specifiek - ad valorum accijns is voor zowel sigaretten als shag onbevredigend. - Het pakket van drie maatregelen ter versterking van de samen– werking tussen ondernemingen uit verschillende lidstaten door het opheffen van fiscale belemmeringen heeft ook het afgelopen jaar de eindstreep niet kunnen halen. Voor Nederland is met name de bepaling in de moeder-dochterrichtlijn die de BRD de mogelijkheid laat behouden een bronbelasting te heffen op dividenduitkeringen van dochter– aan moederbedrijf, problematisch. In samenhang met de bepalingen uit de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
9
richtlijn fiscale regeling voor fusies, splitsing en inbreng van activa ontstaat hierdoor een ongewenste concurrentieverstoring. Een punt van zorg blijft nog steeds de implementatie van de EG-richt– lijnen. Deze omzetting van communautaire regelgeving in nationaal recht heeft het afgelopen jaar, mede vanwege aandrang van de Commissie, meer aandacht opgeëist. Het is overigens niet alleen traagheid van de nationale administraties die de achterstand veroorzaakt. EG-regelgeving is niet zelden complex en onduidelijk en de i oeringstermijnen zijn veelal kort. Bovendien is de EG-regelgeving veelal systematisch moeilijk impasbaar in de nationale wetgeving. Ook blijkt dat nationale overheden de implementatie nogal eens koppelen aan een bredere aanpassing van de wetgeving, hetgeen de snelheid van de omzetting niet bevordert. De Commissie meldt in haar vijfde voortgangsrapport dat thans 70% van de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen (van de aangenomen voorstellen) zijn vastgelegd. De resterende 30% is echter zodanig over de verschillende lidstaten en maatregelen verdeeld dat nu nog slechts 21 maatregelen in alle 21 lidstaten zijn geïmplementeerd. Nederland scoort met een achterstand van 24 maatregelen beter dan gemiddeld, maar volle aandacht blijft geboden. Dit geldt ook voor EZ. In 1989 zijn 6 richt– lijnen door EZ uitgevoerd. 11 richtlijnen zijn in behandeling. Aan de Kamer werd reeds gerapporteerd (Kamerstuk 21 109 nr. 8) dat binnen EZ een werkgroep is ingesteld waarin de voortgang van het voor EZ relevante omzettingsproces wordt gestimuleerd. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de voorstellen ter voltooiing van de interne markt langzaam maar zeker worden afgerond. Langzamerhand valt echter te constateren dat de voorziene maatregelen niet zonder meer toereikend zijn om op een aantal terreinen de gewenste geïntegreerde markt te bereiken. In sommige sectoren zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om tot volledige liberalisatie te komen. Zo liggen er bij voorbeeld voor transport al aanvullende voorstellen bij de Raad en worden nog aanvullende voorstellen ingediend (verzekeringen) of worden reeds ingediende voorstellen aangepast. Ook op het terrein van de Europese markt voor energie is de Commissie na de totstandkoming van het Witboek met nadere voorstellen gekomen. Een ander nieuw dossier draagt de tot de verbeelding sprekende titel «grote transeuropese netwerken». Het betreft hier bijvoorbeeld netwerken in de sfeer van het vervoer (in brede zin), de energiedistributie en de telematica. Het dossier is gebaseerd op de overweging dat de bestaande netwerken doorgaans vanuit nationale optiek tot stand zijn gebracht waardoor in de aanloop naar '92 de koppeling van deze netwerken meer actualiteit krijgt. De voortgang bij de voltooiing van de interne energiemarkt is door de Europese Commissie en de Europese Raad op een breed front aangepakt. In de tweede helft van vorig jaar heeft de Commissie een viertal voorstellen gedaan die voortvloeien uit haar werkprogramma ter voltooiing van de interne energiemarkt. - een richtlijn van de Raad betreffende een communautaire procedure inzake de doorzichtigheid van de prijzen van aardgas en electriciteit voor industriële eindverbruikers. - een richtlijn van de Raad over de doorvoer van electriciteit over de nationale netten. - een richtlijn van de Raad over de doorvoer van aardgas over de nationale netten. - een verordening inzake mededeling aan de Commissie van investe– ringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en electriciteit. De eerste richtlijn, waarover de Raad op 21 mei 1990 een politiek akkoord bereikte bevordert voor de industriële grootverbruikers van gas en electriciteit de doorzichtigheid van de prijzen in de lidstaten. De prijs–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
10
vergelijking tussen de lidstaten wordt verbeterd. Dit is een van de voorwaarden voor een betere marktwerking in een markt waar van nature (quasi-)monopolies opereren. De richtlijnen betreffende de doorvoer van electriciteit (gemeenschappelijk standpunt op 21 mei 1990) en aardgas (nog in discussie) over de nationale netten beogen blokkades van doorvoer door tussenliggende netwerken te verbieden. De voorgestelde verordening over mededeling van investeringspro– jecten stuit op groot verzet van vele lidstaten in de Raad, omdat het niet alleen gaat om informatie aan de Commissie, maar ook om het recht voor de Commissie om deze informatie door te geven aan andere lidstaten. Hierbij zijn direct concurrentie-aspecten in het geding. Bovendien zou de Commissie bevoegdheid krijgen aanbevelingen te doen met betrekking tot de voorgenomen investering. Daarmee zou de Commissie weliswaar niet formeel een goedkeuringsrecht voor een investering hebben, maar van een volledige vrije ondernemersbeslissing is geen sprake meer. De Commissie heeft in februari j.l. een mededeling aan de Raad gedaan over «energie en het milieu». Deze activiteiten zullen de komende tijd nadere invulling krijgen. Een van de initiatieven is het programma SAVE (Special Action program for Vigorous Energy saving). Dit programma vertoont veel overeenkomsten met de Nota Energiebe– sparing, die onlangs aan de Kamer is aangeboden, waardoor dit beleidsplan wordt versterkt. Voorts zal het Europees programma Thermie, waarin o.a. het ontwikkelen en verspreiden van energiebespa– ringstechnieken en hernieuwbare energiebronnen worden gesubsidieerd, na het akkoord in de Raad in mei over de financiële inkleuring tot en met 1992, van start kunnen gaan. Op het terrein van het technologiebeleid is in april j.l. het derde EG-kaderprogramma Onderzoek en Ontwikkeling door de Raad vastgesteld. Met deze vaststelling is het startsein gegeven voor de invulling van de 15 programma's die onder dit kaderprogramma vallen. Verwacht wordt dat deze invulling tijdens het Italiaanse voorzitter– schap (tweede helft 1990) gestalte zal krijgen. Veel aandacht is de laatste tijd uitgegaan naar de EMU.Gewerkt wordt op basis van de aanzetten gegeven door het comité Delors. De laatste voorbereidingen voor het opstarten van de eerste fase per 1 juli a.s. zijn getroffen. Belangrijk hierbij is het besluit over de herziening van de convergentiebeschikking (t.b.v. multilaterale surveillance) en het besluit inzake de samenwerking tussen de presidenten van de Centrale Banken (t.b.v. coördinatie monetair beleid). De voor de tweede en derde fase noodzakelijke verdragswijziging zal besproken worden op de Intergouver– nementele Conferentie (IGC) die in december van start zal gaan. Belangrijk vraagstuk hierbij is in hoeverre bindende EG-regels en/of : Indende EG-procedures voor het begrotingsbeleid van de lidstaten noodzakelijk zijn. In het volgende hoofdstuk komen we hier op terug. De Sociale Dimensie heeft nader vorm gekregen door de aanneming door elf lidstaten van het «Gemeenschapshandvest van de sociale grond– rechten van werknemers». Ten aanzien van de invulling van dit handvest heeft de Commissie begin januari een actieprogramma gepubliceerd, waarin zij de voorstellen daartoe aankondigt. Bij de behandeling van deze maatregelen (bijvoorbeeld op het terrein van de sociale zekerheid) zal het subsidiariteitsbeginsel een grote rol spelen. Daarbij is ook van belang de keuze tussen regelingen overeengekomen door de sociale partners versus overheidsregulering. Ten aanzien van het milieu is een aantal maatregelen in bespreking: kwik in batterijen, cadmium, CFK's en emissienormen auto's. De Commissie werkt, op basis van door de Raad bij resolutie aangenomen doelstellingen, aan een brede «afvalstrategie». Het Europees Milieu Agentschap kan na de locatiekeuze, waarvoor ook Nederland kandideert, van start. Een effectief Gemeenschappelijk milieubeleid is een harde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
11
noodzaak. Niet alleen is een groot deel van de milieuproblematiek grens– overschrijdend van aard, de voltooiing van de interne markt heeft ook tot gevolg dat vele milieumaatregelen slechts op Gemeenschapsniveau effectief kunnen worden vastgesteld. In een voltooide interne markt is de ruimte voor een nationaal afwijkend milieupolitiek instrumentarium, formeel dan wel materieel, bëperkt. Met name nationale maatregelen zoals produktvoorschriften en produktheffingen leiden al snel tot ongeoorloofde inbreuken op het vrije verkeer. Het deskundigenrapport«1992- de milieudimensie» dat in november 1989 (in opdracht van de Commissie) werd gepubliceerd is nog in studie bij Commissie en lidstaten. Het rapport constateert dat, onder andere als gevolg van de door de voltooiing van de interne markt versnelde econo– mische groei, een aantal milieuproblemen nog acuter kan worden. Anderzijds biedt de interne markt volgens het rapport juist ook mogelijk– heden en middelen voor duurzame groei. In de loop van dit jaar zal de Commissie naar verwachting concrete voorstellen aan de Raad aanbieden, teneinde te verzekeren dat de positieve effecten van de voltooiing van de interne markt niet gepaard zullen gaan met een onaan– vaardbare milieubelasting. Het afgelopen jaar is het besef dat Europese samenwerking niet exclusief betrekking kan hebben op het huidige EG-gebied toegenomen. De belangstelling om op een andere manier deel te nemen aan de interne markt is door de EVA-landen zowel gezamenlijk als, in bepaalde gevallen, ook individueel herhaaldelijk naar voren gebracht. De Commissie zal binnenkort onderhandelingen starten met de gezamenlijke EVA-landen over de vormgeving en invulling van deze deelname in het kader van een Europese Economische Ruimte (EER). Niet alle EVA-landen hebben gelijke ideeën over hun relatie met de EG. Oostenrijk opteert voor een volledig lidmaatschap, voorafgegaan door een associatie met het EMS. Ook Noorwegen heeft belangstelling voor het EMS. De andere EVA-landen willen (nu nog) meer op afstand blijven. In de rapportage van vorig jaar meldden wij reeds dat de Midden– en Oosteuropese landen een toenemende interesse voor de EG en de interne markt ten toon spreidden. De toenadering van vooral de Midden– europese landen tot de EG is vanwege de stormachtige ontwikkelingen eind 1989 versneld. De bilaterale akkoorden van de EG met deze landen (Hongarije, Polen, Tsjechoslowakije, Bulgarije) voortvloeiend uit het EG-Comecon akkoord uit 1988 bieden een kader voor uitbreiding van de handel en versterkte samenwerking. Met Roemenië vinden nog onder– handelingen plaats. De Europese Raad in Dublin heeft zich in positieve zin uitgelaten over de vereniging van beide Duitslanden en daarmee impliciet ook de opneming van het huidige DDR-gebied in de EG aanvaard. Een verdrags– wijziging is hiervoor niet noodzakelijk. Het gaat niet om een formele toetreding van een nieuwe lidstaat. Wel zal, als ware het een toetreding, onderhandeld moeten worden over een overgangsregime. De Commissie stelt voor hierbij een drie-fase model te hanteren. In de eerste fase, beginnend na de instelling van de monetaire unie tussen BRD en DDR zal het vrije verkeer van goederen gerealiseerd moeten worden. In dat verband zal de EG-regelgeving op het gebied van de technische voorschriften voor produkten en de BTW ingevoerd worden. Belangrijk in deze fase is de toepassing van de Gemeenschappelijke mededingings– regels. In de tweede fase, na de formele, staatkundige vereniging, zullen de vier vrijheden van de interne markt volledig gerealiseerd kunnen worden. De Commissie voorziet lange overgangstermijnen voor landbouw, energie en milieu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
12
3. Het Nederlandse beleid in perspectief van de Interne Markt In de voorafgaande notities is ingegaan op het belang van de interne markt voor de Nederlandse economie. Onvertraagde voltooiing van de interne markt en de hierop aansluitende economische en monetaire integratie blijft eerste prioriteit. Tevens is stilgestaan bij het Nederlandse beleid in het perspectief van een interne markt. Hierbij bleek dat het voltooien van de interne markt een element is in het bredere proces van internationalisering van de economie. Het nu daadwerkelijk ter hand nemen van de voltooiing van de interne markt is zowel een reactie op dit internationaliseringsproces als een katalysator van dit proces. Kern van het Nederlandse beleid in het licht van deze ontwikkelingen is het bedrijfsleven in een goede uitgangspositie te brengen. In de regerings– verklaring is aangegeven dat dit voorwaardenscheppend beleid onver– minderd zal worden voortgezet. Daartoe behoren de zorg voor evenwichtige macro-economische verhoudingen en een exportgericht handelsbeleid; de zorg voor een goede economische infrastructuur, het zorgen voor een adequaat aanbod van opgeleiden en een actieve opstelling ten aanzien van de rol van het Nederlandse bedrijfsleven bij harmonisatie, normalisatie en certificatie. Daarnaast is het beleid gericht op het versterken van het funktioneren van het bedrijfsleven in het licht van de aanpassingsprocessen die plaatsvinden. Internationalisatie wordt bevorderd, samenwerking en netwerkvorming wordt gestimuleerd, en er wordt steun gegeven aan belangrijke internationale technologieprojecten, met tevens aandacht voor de verspreiding van resultaten. De in het regeerakkoord aangekondigde sterkte-zwakte analyse is het kader waarin wordt bezien of in het licht van de sterktes en zwaktes van het bedrijfsleven in het beleid nieuwe accenten dienen te worden geplaatst. Het Nederlandse beleid krijgt ook vorm bij de inbreng in de commu– nautaire besluitvorming. Conform onze nationale uitgangspunten streven wij ook in Brussel goede regelgeving na. Kernbegrippen hierbij zijn: kwaliteit van de wetgeving, deregulering, subsidiariteit en partnerschap overheid-bedrijfsleven. Deregulering, subsidiariteit en partnerschap liggen in elkaars verlengde. Voor ons geldt dat alleen zaken met een werkelijk Europese dimensie op EG-niveau regeling behoeven; zaken die niet noodzakelij– kerwijs een Europese benadering vergen dienen te worden overgelaten aan de hiervoor meer geeigende nationale, of lagere, overheden. Ook de Brusselse overheid zal zich in haar regelgeving bescheiden moeten opstellen, met gedeelde verantwoordelijkheden tussen overheid en bedrijfsleven. Zelfregulering kan hierbij in een aantal gevallen een . ntrekkelijke optie zijn. Voor de kwaliteit van de regelgeving zijn bovenstaande kriteria recht– streeks bepalend. Door te veel te willen regelen en door te gedetailleerde bepalingen, met de nodige uitzonderingen voorzien, ontstaat weinig doorzichtige wetgeving. Dit leidt tot problemen bij implementatie en interpretatie en zet bovendien de deur naar fraude en ontwijking open, met als gevolg extra administratieve lasten voor overheid en bedrijfs– leven. Slechte compromissen verdienen niet vanzelfsprekend de voorkeur boven het uitblijven of vertraging van regelgeving. De totstandkoming van de door grote delen van het internationale bedrijfsleven zo gewenste Economische en Monetaire Unie is het laatste jaar in een stroomversnelling geraakt. In hoofdstuk 2 is dit reeds geschetst. De discussie over de vormgeving van de toekomstige EMU die na de publicatie van het zgn. Delors-rapport op gang is gekomen, concentreert zich op zaken als de zelfstandigheid en het mandaat van het toekomstig Europees stelsel van Centrale Banken en de wijze waarop waarborgen kunnen worden gecreëerd opdat het begrotmgsbeleid in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
13
afzonderlijke lidstaten het Gemeenschappelijke monetaire beleid niet zal doorkruisen. Bij dit laatste punt moet worden geconstateerd dat er een zekere spanning bestaat tussen dit soort waarborgen en het, door zowel de Europese Commissie als de Nederlandse regering onderschreven, subsidiariteitsbeginsel. Ofschoon op sommige van deze terreinen zich in de afgelopen tijd een zekere consensus is gaan aftekenen, is de discussie zeker niet afgerond. Wel lijkt thans brede steun te bestaan voor een ook door de Nederlandse regering gewenste onafhankelijke Europese monetaire autoriteit met als primair mandaat het nastreven van prijsstabiliteit. Voorafgaande aan de Intergouvernementele Conferentie zal een en ander nader moeten worden gepreciseerd. De (aanzetten tot) economische hervormingen in Midden– en Oost-Europa zullen op koite termijn slechts een beperkt effect op de economische ontwikkelingen in de Gemeenschap hebben. Voor de wat langere termijn kunnen de hervormingen aanzienlijke gevolgen hebben voor de Gemeenschap. Het CPB schetst in zijn Economisch Beeld 1991 een perspectief waarin voor deze landen kansen liggen in de landbouw en bij de «low» en «medium tech» produkten uit sectoren als chemie, basismetaal, kleding en schoeisel en houtindustrie. Daarnaast liggen er, aldus het CPB, kansen op het terrein van assemblage en in de toeris– tische industrie. Al met al tekent zich een beeld af waarin de industrie van met name zuidelijke lidstaten met een toenemende concurrentie uit het oosten zullen worden geconfronteerd. Voor de noordelijke lidstaten geldt dat ze zich versterkt moeten richten op de meer geavanceerde industrie en commerciële dienstverlening. Naast een op termijn zeker hogere uitvoer vanuit de Gemeenschap naar Midden– en Oost-Europa, kunnen - als gevolg van de integratie met deze economieën - in de Gemeenschap ook schaal– en concurrentie-effecten optreden. Een bijzonder geval vormt de DDR; het hoge tempo dat daar in het perspectief van de vereniging met West-Duitsland lijkt te worden ontwikkeld zal de komende jaren directe gevolgen hebben voor de Gemeenschap. Op basis van enkele tentatieve berekeningen komt het CPB in het Economisch Beeld 1991 tot de conclusie dat door de econo– mische eenwording van Duitsland voor Nederland per saldo een beeld resulteert met o.a. een oplopend overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans en een wat hoger produktievolume in de bedrijven Dit gaat evenwel gepaard met een hogere rente, een vrij forse dip in de investeringen in woningen en een wat hogere inflatie. Het rente-écart ten opzichte van de Bondsrepubliek zal kunnen afnemen indien de trend– matige appreciatie tendens van de Duitse Mark wat minder sterk wordt. Misschien van groter belang voor Nederland en de Gemeenschap in zijn geheel is het feit dat het CPB ook voor de wat langere termijn van de Duits Duitse integratie een versnelling van de groei in Duitsland verwacht. De ontwikkelingen in een belangrijk deel van de Nederlandse industrie blijven in het teken staan van de voortgaande internationalisering. Om mee te kunnen blijven doen, moeten bedrijven voldoende flexibel zijn om snel op de wisselende marktomstandigheden te kunnen inspelen. Gelet op het relatief hoge Nederlandse loonkostenpeil zal de concurrentie– kracht nog meer gebaseerd moeten zijn op toepassing van hoogwaardige technologie, een hoge produktiviteit, een goede kwaliteit van produkt en proces en een snel reactievermogen. Samenwerking met andere bedrijven en onderzoeksinstellingen is geboden: het verschaft bedrijven de mogelijkheid om op een flexibele manier draagvlak te scheppen voor de kostbare technologie-ontwikkeling en voor het opvangen van de groeiende ondernemersrisico's. Dit alles in internationale samenwerking. Om de aansluiting te behouden met de internationale concurrentie is het deelnemen aan internationale netwerken nuttig en vaak noodzakelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
14
De EG speelt een belangrijke rol bij de vaststelling van de concurren– tievoorwaarden in de communautaire scheepsbouw, omdat concurrentie tussen overheidsinterventies op dit gebied vermeden moet worden. Een vergelijkbare motivering ligt ten grondslag aan de recente activiteiten van de Verenigde Staten (in OESE-kader) om wereldwijd tot afspraken te komen over interventies van de overheid in de scheepsbouwsector,. Ook de electronica is een mondiale markt geworden, waar afspraken tussen bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Japan grote gevolgen kunnen hebben voor de producenten in de gemeenschappelijke Europese markt. Keuzes voor een bepaalde norm (zoals voor hoge definitie-televisie) kunnen hierbij onmiddellijk consequenties hebben voor de omvang van de markt. Voor bovenstaande sectoren blijft voltooiing van de interne markt noodzakelijk om de concurrentie op de wereldmarkt aan te kunnen. De Europese structuur voor normalisatie en certificatie heeft zodanig vorm gekregen dat het mogelijk wordt om op nationaal niveau enige consequenties te overzien. De Interdepartementale Commissie voor Normalisatie en Certificatie heeft hierover recent advies uitgebracht dat door de Minister van Economische Zaken is overgenomen. Thans vindt overleg plaats met andere betrokken departementen teneinde te bereiken dat het bedrijfsleven zich kan instellen op keuringen en certificatie die goed aansluiten op Europese ontwikkelingen. De nadere invulling van een aantal «nieuwe aanpak» richtlijnen door middel van Europese normen vordert gestaag, zij het met een kleine achterstand. Uit enkele onderzoeken die in opdracht van Economische Zaken zijn verricht, blijkt dat het voor belanghebbenden niet eenvoudig is om hier voldoende op in te spelen. Op drie manieren zal aan dit probleem aandacht worden besteed. Op de eerste plaats zal de voorlichting vanuit Economische Zaken op het terrein van normalisatie, en certificatie, in relatie tot de Interne Markt worden versterkt. Op de tweede plaats zal EZ meer geld vrijmaken met het oog op een versterking van de rol van het bedrijfsleven in de Europese normalisatie. Op de derde plaats heeft het Nederlandse Normalisatie-instituut (NNI) besloten een commissie van hoog niveau, vanuit bedrijfsleven en andere maatschap– pelijke groeperingen te laten nadenken over de toekomstige strategie van het instituut. De effecten van de Interne Markt zijn een duidelijk focuspunt voor deze commissie. Zoals in de vorige rapportage reeds is aangegeven wordt de Kamer afzonderlijk gerapporteerd op de terreinen Kwaliteit en Logistiek en Toeleveren en Uitbesteden. Ook in de branches van de commerciële dienstverlening speelt de internationalisering een centrale rol. Met name in de transport– en distri– butiesector, de financiële dienstenverlening en adviessector zijn ontwik– kelingen als concentratie, schaalvergroting en samenwerking aan de orde van de dag. samenwerking over de huidige grenzen vergt ook dat bedrijfsculturen op elkaar aansluiten, sterker nog dan bij producerende bedrijven. Onderzoek heeft uitgewezen dat wil de sector slagvaardiger kunnen opereren op een voltooide interne markt het kennisniveau moet worden verhoogd, de externe communicatie verbeterd kan worden en de toepassing van informatietechnologie moet worden gestimuleerd. Zonder goed functionerende branche-organisaties of andere samenwerkingsver– banden kunnen deze ontwikkelingen niet adequaat gevolgd en opgepakt worden. Dergelijke organisaties moeten niet alleen een breed draagvlak maar ook de financiën en de kwaliteit hebben om te functioneren. De ontwikkelingen in de sectoren gaan zo snel, er is zoveel informatie, dat een individueel bedrijf dit niet meer kan bijhouden. Het overheidsbeleid gericht op de omgeving, de bedrijfsvoering en thema's als kwaliteitszorg, logistiek, informatie-stimulering wordt in toenemende mate door de commerciële dienstensector gebruikt. Opvallend is dat van de in het kader van het Programma Ondersteuning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
15
Studies 1992 goedgekeurde onderzoeksvoorstellen het grootste gedeelte afkomstig is uit de commerciële dienstensector. In hoofdstuk 4 komen we hier op terug. Naast de deelname in EUREKA (waarvan Nederland vanaf 1 juli voor één jaar het voorzitterschap draagt) en Cost is voor het nationale techno– logiebeleid de recente vaststelling van het derde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling van groot belang. Dit programma loopt van 1990 tot en met 1994 en heeft een omvang van 5,7 miljard ECU. Eind 1992 is een herziening mogelijk waarmee het principe van voortschrij– dende planning is ingevoerd. Vergeleken met de vorige kaderpro– gramma's is in dit programma extra budgettaire ruimte gecreëerd voor milieu, bio-technologie en menselijk kapitaal. Parallel aan deze interna– tionale ontwikkeling wordt op nationaal niveau met voorrang gewerkt aan de invulling van de adviezen van de Adviescommissie voor de Uitbouw van het technologiebeleid. Naast voorzieningen op infrastructureel niveau (StiPT, de 18 Innovatiecentra) wordt met name aandacht gegeven aan activiteiten ter bevordering van kennisverspreiding. Zo worden thans de mogelijkheden bezien van de uitbreiding van het systeem van Technisch Wetenschappelijke Attaché's, vindt bezinning plaats op taken en omvang van het bureau EG-liaison en wordt met nationale activiteiten als het KIM-experiment (Kennisdragers in het MKB) aansluiting gezocht bij EG-programma's ter zake. Dit experiment is bedoeld om het aantal kennisdragers op HBO– en VWO-niveau in het middelgrote en kleinere bedrijfsleven te vergroten. Aanvullende instrumenten, gericht op de vergroting van de toegankelijkheid voor het MKB, worden overwogen. Samenhangend met het 3e EG-kaderprogramma, maar ook met de toenemende belangstelling voor samenwerking vanuit derde landen wordt tevens met voorrang gewerkt aan de bepaling van een Nederlands standpunt inzake intellectuele eigendomsrechten bij hande! in kennis. Ook internationaal verdient de afstemming tussen vraag en aanbod van kennis extra aandacht en dient gekomen te worden tot nadere afspraken over de wijze waarop kennis te gelde kan worden gemaakt. De Commissie is dit voorjaar begonnen aan een discussie met de industrie, vertegenwoordigers van de lidstaten over nieuwe energiedoel– stellingen, die de doelstellingen voor 1995 moeten vervangen c.q. actua– liseren. De klassieke peilers van het energiebeleid. t.w. besparing, diver– sificatie en de ontwikkeling van eigen energiebronnen dienen herbe– vestigd te worden, niet alleen ter versterking van de voorzieningsze– kerheid, maar ook tot behoud van een goed milieu Op Europees niveau kan het nationale energiebesparingsbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Energiebesparing, versterking vinden, waarmee ook de milieudoelstel– lingen worden bevorderd. Het concept van één markt brengt met zich dat de handelspolitieke toegangsvoorwaarden tot die markt overal dezelfde moeten zijn. Natlonaal uiteenlopende regimes, die ondanks een formeel reeds lang bestaande gemeenschappelijke handelspolitiek nog steeds werden toegelaten, moeten worden gelijkgetrokken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de op nationale basis t.o.v. derde landen gehandhaafde invoercontin– genten. De opdehng van communautaire contingenten over lidstaten, zoals tot nu toe bijvoorbeeld in de automobielsector en onder het Multi Vezel Akkoord (textiel en kleding), verliest hierdoor zijn betekenis. Voor derde landen zal dit in het algemeen een voordeel betekenen, voor een aantal EG-lidstaten daarentegen verdergaande aanpassing van hun bedrijven aan de mondiale concurrentie. Het Europese autodossier is een sprekend voorbeeld van de relatie tussen interne vrijmaking en de externe aspecten. Om één systeem van typegoedkeuring te kunnen invoeren, moet het netwerk van keurings– eisen compleet zijn. Al langer dan tien jaar is de aanneming van de nog ontbrekende drie richtlijnen (massa's en afmetingen, luchtbanden en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
16
ruiten) geblokkeerd; de interne markt voor auto's komt daardoor niet tot stand. De Lidstaten die nu nog op hun nationale markt in staat zijn een zekere bescherming aan de eigen industrie te bieden, willen die blokkade pas opheffen als de bescherming ook na 1992 nog enige tijd zal blijven bestaan. Ook ontstaat Gemeenschappelijke bemoeienis over toelatmg van bedrijven uit derde landen, op het gebied van de vestiging en toegang tot het dienstenverkeer (eenmaal ergens binnen kan men immers ook alle andere lidstaten bestrijken), met eventueel reciprociteits-aspecten zoals in de Tweede Bankenrichtlijn, de overheidsopdrachten, de telecom en de certificatie. Een verdergaande stap voor de uitbouw van de externe EG bevoegdheden is nog weer dat de Europese Commissie mandaat vraagt om over landingsrechten te onderhandelen met derde landen of over transit van energie. Een en ander illustreert de onvermijdelijke tendens naar veel verdergaande EG-bevoegdheden op het gebied van de externe betrekkingen, ook op terreinen buiten de strikte handelspolitiek, als complement op het versterkte integratieproces. De opbouw van Europese identiteit mag niet tot blokvorming leiden. De voltooiing van de interne markt mag niet ten koste gaan van de openheid van de Gemeenschap in handelspolitieke zin: geen «Fort Europa». De onderhandelingen in de Uruguay-ronde in GATT-kader zullen hiervoor een duidelijke toetssteen zijn. 4. Voorbereidingsactiviteiten gericht op het bedrijfsleven Het wordt steeds moeilijker om bedrijven in Nederland te vinden die niet op de hoogte zijn van de «grenzenloze uitdaging» die zich met het voltooien van de interne markt voltrekt. Hoewel er nog geen volledige duidelijkheid bestaat over alle maatregelen, waardoor ook niet op alle terreinen afgeronde informatie kan worden gegeven, is uit onderzoek gebleken dat «Europa 1992» als begrip en momentaanduiding bij het bedrijfsleven in ruime mate bekend is. Wel bestaat er, vooral bij middel– grote en kleine bedrijven behoefte aan voldoende kennis en inzicht over de inhoud en de gevolgen ervan. De cruciale rol, die bij de kennisover– dracht en de verwerking van deze specifieke kennis door het bedrijfs– leven is weggelegd voor de intermediaire kaders (zoals brancheorgani– saties en Kamers van Koophandel), wordt door EZ waar mogelijk onder– steund. Voorafgaande aan een meer gedetailleerd overzicht van de voorlich– tingsactiviteiten moet worden opgemerkt dat de contacten met het bedrijfsleven natuurlijk niet beperkt blijven tot voorlichting over de tot stand gekomen maatregelen. In het kader van de opstelling van het Nederlandse standpunt voor de onderhandelingen in de EG-Raden vindt zeer frequent overleg plaats met het betrokken bedrijfsleven over de afzo1 derlijke voorstellen. Het betreft overleg in verschillende samenstel– lingen, omdat de voorstellen een grote verscheidenheid van onderwerpen betreffen. Om te verzekeren dat alle geraakte bedrijven worden bereikt (en er dus voldoende afstemming plaatsvindt) werd vorig jaar gestart met oveileg met de RCO organisaties om nieuwe ontwikkelingen en eventuele knelpunten te signaleren. EZ zal de komende tijd initiatieven nemen om ook de contacten met de brancheorganisaties verder uit te breiden, vooral met het oog op een verdere verbetering van de informa– tieverstrekking aan de aangesloten bedrijven. Ook met de Vakbeweging viiid. er in samppwerking met SoZaW regelmatig overleg plaats over de ontwikkelingc. . Samen met SoZaW is een scholingsproject van de vakbeweging over 1992 financieel ondersteund. Op het terrein van de voorlichting is er, zoals in eerdere notities is toegezegd, de afgelopen twee jaar een struktuur opgezet om de beschikbare informatie door te geven aan het bedrijfsleven. Dit gebeurde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
17
in een tijd toen er nog een beperkt informatieaanbod uit andere bronnen bestond. De behoefte aan een aantal van deze instrumenten is met het toenemen van alternatieven dan ook afgenomen. Zo is het aantal vragen dat via de zogeheten Eurolijn naar EZ wordt doorgeleid het afgelopen jaar afgenomen. Over de afgelopen periode ligt het gemiddelde per maand op 80 vragen. Het betreft hier specifieke vragen van het bedrijfsleven die zo mogelijk binnen 24 uur door de beleidsonderdelen van EZ worden beantwoord. De aard van de vragen betreffen inlichtingen over het vrije dienstenverkeer, het vestigingsrecht, de technische handelsbelemmeringen, de transportsector, de fiscale harmonisatie en het MKB-beleid. Het aantal vragen dat het departement rechtstreeks bereikt, via het Bureau 1992, is per maand bijna het drievoudige van het aantal dat via de Eurolijn binnenkomt. 75% van deze vragen zijn verzoeken om toezending van het informatiepakket van EZ. Dit pakket wordt periodiek geactualiseerd. De overige vragen zijn van specifieke aard en worden op gelijke wijze als via de Eurolijn beantwoord. Daarnaast wordt ook de EVD veelvuldig gebeld voor informatie over exporteren binnen (en natuurlijk ook buiten) Europa. De Euro-databank die in november 1988 is opgericht en waarin algemene informatie over de EG, de maatregelen van het Witboek en contactadressen zijn opgenomen vertoont de laatste maanden een duidelijke afnemende trend in de raadpleging. Het ligt voor de hand dat deze trend mede veroorzaakt wordt door de toename van het aantal informatiepunten over de EG in Nederland en tevens door andere databestanden (zoals CELEX en INFO '92 van de Europese Commissie) die inmiddels voor een breed publiek beschikbaar zijn gekomen. Aan deze informatiebehoefte lijkt derhalve in toenemende mate te worden voldaan via deze kanalen. De EG-adviescentra in Nederland (EIC's), waarvan in de vorige rapportage reeds melding werd gemaakt, zijn thans alle acht opera– tioneel (Diemen, Helmond, Wijchen, Den Haag/EVD, Den Haag/regio, Groningen, Enschede, Utrecht). De centra zijn gericht op advisering van het MKB op het gebied van de interne markt. De EIC's maken deel uit van een netwerk van nu 187 vestigingen in de hele EG en werken onder verantwoordelijkheid van de Commissie. Bij het verstrekken van deze informatie wil de overheid nadrukkelijk samenwerken met de intermediaire organisaties. Op dit terrein vervulden vooral de brancheorganisaties en de Kamers van Koophandel een rol. De overheidsactiviteiten zijn aanvullend en komen niet in de eerste plaats van bestaande activiteiten. Medio 1988 werd besloten tot een gezamen– lijke voorlichtingscampagne van de Kamers van Koophandel, VNO, NCW, KNOV en NCOV, met medewerking van EZ, over diverse aspecten van de Europese integratie die direct relevant zijn voor de bedrijfsvoering. Deze campagne, onder het motto «Europa Concreet», is in het voorjaar van 1989 van start gegaan. Doelgroep vormt het midden– en kleinbedrijf. Per halfjaar wordt een thema behandeld, dat in een zestal sessies regionaal in Nederland aan de orde komt. De seminars hebben een laagdrempelig karakter, de geboden informatie is, in lijn met de naam van de campagne, zo concreet mogelijk. Dit voorjaar wordt het thema Europese produkteisen, normen en keurmerken behandeld. Afgelopen jaar werd door EZ, VNO, NCW, KNOV en NCOV besloten hun gezamenlijke periodieke uitgifte van het Eurobulletin te beëindigen. De groeiende vraag naar specifieke informatie, vereist momenteel een scherper hierop toegesneden aanpak. Hierin wordt, na overleg met bovengenoemde organisaties, voorzien met het uitbrengen van een met zekere regelmaat uit te geven nieuwsbrief. Deze sobere, minder uitge– breide maar daardoor ook sneller uit te brengen uitgave, primair gericht op de intermediairs die de informatie zullen moeten doorgeven aan hun
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
18
achterban, zal beter aan de vraag naar actuele, specifieke informatie moeten voldoen. Hierin zal ook aandacht worden geschonken aan de resultaten van de studies van het POS '92 en zal verder nauwlettend de totstandkoming van de in het Witboek voorziene richtlijnen worden gevolgd, waarbij ook nieuwe ontwikkelingen in Brussel kunnen worden gesignaleerd. Het eind 1988 ingestelde Programma Ondersteuning Studies 1992 (POS '92} is bestemd voor organisaties of samenwerkingsverbanden die belangen behartigen van een branche, bedrijfstak of een andere groep van bedrijven. Individuele ondernemingen en zelfstandige adviseurs komen niet in aanmerking, evenmin organisaties in de primaire landbouw en visserij. Het ministerie kan 50% bijdragen in de externe onderzoek– kosten, met een maximum van f 150.000 per onderzoek. De bekendmaking van de studieresultaten door de organisaties aan de betrokken bedrijven vindt in overleg plaats met EZ. De aanvragende organisaties zijn primair verantwoordelijk voor de publiciteit en verspreiding van de onderzoeksresultaten, terwijl EZ waar nodig onder– steuning verleent aan het uitdragen van deze resultaten. In het EZ-informatiepakket zullen samenvattingen verschijnen van de onder– zoeken. Voor het POS '92 was in 1989 een budget van f 5 miljoen gereser– veerd. Dit bedrag werd in twee termijnen (tranches), resp. drie en twee miljoen gulden, beschikbaar gesteld. In 1990 is er voor een derde tranche f 2 miljoen gereserveerd. Op 28 maart j.l. werd een enigszins herziene regeling in de Staatscourant gepubliceerd. Tot uiterlijk 1 september a.s. kunnen bij EZ onderzoeks– voorstellen worden ingediend. In de eerste en tweede tranche van het programma zijn in totaal 33 onderzoeksaanvragen gehonoreerd. Het gaat hierbij voornamelijk om onderzoeken in de dienstensector, de transportsector en de bouw en industrie. De onderzoeken bestrijken uiteenlopende aspecten zoals harmonisatie van regelgeving, effecten van normalisatie en onderzoek naar consumentengedrag, marktontwikkelingen, exportmogelijkheden en concurrentieposities. Studies van de volgende organisaties zijn inmiddels afgerond: Algemene Bond van Uitzendbureau's; Nederlands Bureau voor Toerisme; Nederlandse Wegvervoersorganisatie Organisaties; Vereniging van Landgrens Expediteurs; Verbond Nederlandse Groothandel; Ver. Verf– en Drukinktfabrikanten; de VACO (bandenbranche); Fenecon (Confectie en tricotage); N.O.B. Wegtransport; Ver. van Nederlandse Installateurs; Ver. van Financieringsondernemingen in Nederland. Van enkele studies geven wij een korte samenvatting. «Europe 1992 en de Nederlandse toerisme-branche» gaat er vanuit dat voortgaande economische groei in de EG en in Nederland, mede als gevolg van Europa 1992, tot extra impulsen voor het toerisme zal leiden. Of Nederland daarvan ten volle kan profiteren is mede afhankelijk van de vraag of het thans concurrerende prijspeil gehandhaafd kan blijven. Verder wordt geconstateerd dat fiscale EG-maatregelen een bedreiging voor de toeristische sector kunnen vormen, vooral waar het gaat om overhevelingen van horecadiensten van het lage naar het hoge standaard BTW-tarief. De prijsontwikkeling in de luchtvaart, die enerzijds onder invloed staat van de verdergaande liberalisering in EG-verband maar aan de andere kant ook kan worden beïnvloed door afschaffing van de taxfree verkopen, is nog niet exact in te schatten. Het onderzoek gaat verder in op een aantal concrete EG-maatregelen, waaronder met name het consumentenbeleid dat, b.v. via de Ontwerp-richtlijn pakketreizen, grote gevolgen voor deze bedrijfstak kan hebben. In de vervoerssector is in opdracht van NOB Wegtransport een drietal Handboeken Strategisch Beleid verschenen, nl. voor de deelmarkten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
19
tankvervoer, geconditioneerd vervoer en groupage. Deze handboeken richten zich nadrukkelijk tot de ondernemer en bieden hem informatie over het eigen marktsegment en over ontwikkelingen die daarbij van belang zijn. De markt wordt zowel vanuit nationaal als vanuit Europees gezichtspunt beschreven. Steeds worden, per EG-maatregel of anderszins, de kansen/voordelen en de bedreiging/nadelen voor de diverse sectoren opgesomd. De bedoeling van de handboeken is dat de vervoerondernerner met dit materiaal praktisch aan de slag gaat om een eigen strategisch beleid te ontwikkelen. De installateurs en «1992», opgesteld in opdracht van de vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven, constateert dat de concurrentiepo– sitie van Nederlandse bouwmstallatiebedrijven in Europa goed is. De hoge reële arbeidskosten worden in voldoende mate gecompenseerd door een hoge produktiviteit, die op haar beurt mede wordt bereikt door een bevredigend investeringsniveau. Om deze (relatieve) voorsprong te behouden dienen ondernemers, branchevereniging en overheid alert te blijven werken aan de factoren die de concurrentiekracht beïnvloeden. Dat zijn in positieve zin produktiviteit, investeringen, onderzoek en ontwikkeling en in negatieve zin arbeidskosten, bruto-rendement, BTW-verschillen en mogelijk de geringe schaalgrootte van de Neder– landse bedrijven. De bedrijven zelf zullen een actief, strategisch en offensief beleid moeten voeren, niet alleen gericht op Nederland maar zeker ook op het buitenland. Het rapport behandelt uitvoerig de econo– mische positie van de bouw en de bouwinstallatiebedrijven in het licht van maatregelen, die deze branche raken, zoals het vrije verkeer van werknemers, de liberalisering van de markt voor overheidsopdrachten, de nieuwe aanpak bij de technische harmonisatie en normering en het mededingingsbeleid. Het rapport «De Bandenbranche: Op weg naar 1993» werd op 13 februari 1990 tijdens een «Europa-Dag» voor de bandenbranche gepre– senteerd. Deze studie is verricht in opdracht van de Vereniging VACO. Ook hier wordt de markt, zowel in nationaal als in Europees perspectief, onder de loep genomen. Eén van de gevolgen van Europa 1992 is dat door fusies en overnames in de auto-industrie de inkoopmacht richting toeleveranciers verder toeneemt. De openstelling van de grenzen betekent tevens dat de internationale oriëntatie van de bandenhandel groter wordt, waarbij groothandelaren nog meer de verkoopfunctie van de importeur gaan vervullen. Een ander gevolg is dat de buitenlandse bandenservice-bedrijven eenvoudiger toegang hebben tot de Neder– landse markt, en andersom. Voor deze sector kan, net als voor andere, de Europese regelgeving op het gebied van produktaansprakelijkheid grote consequenties hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 596, nr. 27
20