Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 600 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1998
Nr. 17
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 28 oktober 1997 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 25 september 1997 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – haar brief van 2 april 1997 inzake de voortgangsrapportage Medische technology assessment (MTA) en doelmatigheid van zorg (VWS-97–473); – haar brief van 16 september 1997, bevattende een overzicht van doelmatigheidsonderzoeken in de sector volksgezondheid (VWS-97–1189); – haar brief van 25 juni 1997 over een plan van aanpak naar aanleiding van de notitie gepaste zorg II: «het kan altijd beter» (25 000-XVI, nr. 69). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
1
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), Meyer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).
Mevrouw M. M. H. Kamp (VVD) vroeg de minister een korte reactie op het op 28 augustus jl. door de Ziekenfondsraad uitgebrachte Voortgangsverslag over doelmatigheid. Hoe oordeelt zij erover dat de Ziekenfondsraad ondanks de goede samenwerking met de Gezondheidsraad bij de beoordeling van de 126-lijst, eigen ideeën over een groslijst naar buiten heeft gebracht? Tevreden was zij met het voornemen tot besluitvorming over afstemming en coördinatie van doelmatigheidsonderzoek. Hoe en volgens welke tijdsplanning krijgt dit vorm? Krijgt het Rathenauinstituut hierbij een functie? Heeft het kabinet al een standpunt ingenomen over het zogenaamde «wachtkamerfonds»? Resultaten van doelmatigheidsonderzoek worden nog onvoldoende geïmplementeerd. Dit zou kunnen worden verbeterd door er een minder vrijblijvend karakter aan te geven, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de nascholingsstructuur voor huisartsen. Mag uit de stukken worden afgeleid dat verzekeraars onvoldoende aandacht hebben voor bevordering van doelmatigheid? Mevrouw Kamp complimenteerde de minister met de nota naar aanleiding van het verslag op het wetsvoorstel 25 258 en het tussen specialisten, ziekenhuizen en verzekeraars bereikte akkoord. Mag hieruit worden afgeleid dat fiscale en sociale-zekerheidsvraagstukken zodanig
KST25178 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
1
zijn opgelost dat specialisten er echt voor kunnen kiezen om vrije beroepsbeoefenaar te blijven? Zij steunde het voornemen om certificering van zorginstellingen te versnellen door middel van een tijdelijke extra financiële bijdrage aan de stichting Harmonisatie kwaliteitsbeleid zorgsector (SHKZ). Wel waarschuwde zij dat de kwaliteit er niet onder mag lijden. Is het gezien de achtergronden voor arbeidsverzuim (eenderde psycho-sociaal) wel reëel om eraan vast te houden dat Arbo-artsen niet rechtstreeks mogen verwijzen naar de tweede lijn? Zij steunde het voornemen tot uitbreiding van de leeftijdsgroep die wordt betrokken bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Over vergroting van het bereik van onderzoek naar baarmoederhalskanker wordt echter niet gesproken. Berichtgeving duidt erop dat deelname groter zou kunnen worden als oproepen niet meer worden verzonden door de GGD’en maar de huisarts. Hoe ziet de minister dit? Verbaasd was mevrouw Kamp over de stellingname van de minister in reactie op de PvdA-notitie gepaste zorg II over de rechtskracht van de Europese richtlijn aanbesteding. De brief van 25 juni jl. stelt dat deze richtlijn zonder meer van toepassing is, terwijl in het eerdere antwoord op Kamervragen nog de suggestie werd gewekt dat instellingen zelf moesten bepalen of de richtlijn al dan niet van toepassing was. Hoe zit dit? Met instemming nam zij er kennis van dat de RVZ is gevraagd een inventarisatie te maken van doelmatigheid belemmerende wet- en regelgeving. Verloopt dit onderzoek volgens schema en wanneer mag dit advies worden verwacht? Zij juichte het toe dat de NZF in het komend najaar een conferentie over inkoopinitiatieven organiseert. Deelt de minister de suggestie uit de PvdA-notitie dat met doelmatige inkoop zo’n 400 mln. à 500 mln. kan worden bespaard? De heer Oudkerk (PvdA) verheugde zich eveneens over de recent tussen specialisten, ziekenhuizen en zorgverzekeraars bereikte overeenstemming. Terecht maakt de minister bij de beschrijving van doelmatigheid van zorg onderscheid tussen: 1. doelmatigheid, gericht op een efficiënte bedrijfsvoering in de gezondheidszorg, ten einde zoveel mogelijk tijd en geld vrij te maken voor echte zorg aan patiënten; 2. doelmatigheid, gericht op het zoveel mogelijk op maat leveren van zorg. Door middel van een groot aantal organisatie- en patiëntgeoriënteerde onderzoeken (die volgens de brief van 16 september jl. bij elkaar zo’n 104 mln. kosten) wordt getracht op beide terreinen de doelmatigheid zo groot mogelijk te maken. De besteding van deze middelen is te rechtvaardigen als met de resultaten ook echt doelmatigheidswinst wordt behaald. Het ontbreekt echter aan de daarvoor benodigde onderlinge afstemming en implementatie. Welk effect hebben onderzoeken in de praktijk? Zorgen maakte hij zich over de afstemming van onderzoeksinspanningen tussen de Ziekenfondsraad, Zorgonderzoek Nederland (ZON) en NWO. Het lijkt erop dat tussen genoemde instellingen een gevecht om het primaat op het onderzoeksveld gaande is. De RGO spreekt hierover op 1 oktober a.s. met betrokken partijen, maar uiteindelijk moet de minister in dezen de knoop doorhakken. In welke richting denkt zij? Bezorgd was de heer Oudkerk over de wijze waarop verzekeraars hun in de Ziekenfondswet en de AWBZ neergelegde plicht tot zo doelmatig mogelijk handelen nakomen. Meer aandacht voor doelmatigheid kan worden bevorderd door slecht presterende verzekeraars te straffen in de budgettering en goed presterende verzekeraars te belonen met een extra toeslag op het budget. Is dit mogelijk? Ook pleitte hij voor bekorting van de tijd tussen afronding van onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen, hulpmiddelen e.d. en de beslissing over het al dan niet opnemen ervan in het verstrekkingenpakket.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
2
Uit reacties van de NZF-voorzitter op de presentatie van de notitie gepaste zorg II leidde de heer Oudkerk af dat zeker zo’n 300 mln. besparing kan worden bereikt door middel van een efficiëntere inkoop. Een uit 1995 daterende (door Coopers & Lybrand inmiddels geverifieerde) rapportage van de Nederlandse vereniging voor inkopers en logistiek in instellingen van gezondheidszorg geeft aan, dat met een professioneel inkoopbeleid voor de gehele intramurale sector structureel zo’n 500 mln. zou kunnen worden bespaard. Op basis van deze cijfers gaat de notitie gepaste zorg II ervan uit dat professionele inkoop in 1998 een besparing van 100 mln. kan opleveren, oplopend tot 400 mln. in 2002. Desgevraagd stipuleerde hij dat professionele inkoop per se centrale inkoop betekent. In tegenstelling tot de indruk die werd gewekt bij de presentatie van het Jaaroverzicht zorg (JOZ) 1998 zijn in de notitie geschetste besparingen van belang, niet voor het verlagen van de collectieve lastendruk, maar voor de verbetering van de zorg. Instellingen moeten deze «winst» kunnen inzetten voor verbetering van de echte zorg. Ook is ten onrechte bij de presentatie van het JOZ 1998 de indruk gewekt als zou de notitie gepaste zorg II ertoe leiden dat zorginstellingen tot in detail wordt voorgeschreven welk inkoopbeleid zij moeten voeren. Integendeel, de notitie pleit voor het opheffen van wet- en regelgeving die instellingen belemmert om op dit gebied een goed beleid te voeren. Het desbetreffende RVZ-advies wachtte hij af. Over toepassing van de Europese richtlijn aanbestedingen moet goede voorlichting worden gegeven, zo bepleitte de heer Oudkerk. Door in de brief van 25 juni te duiden op een «meldingscirculaire» en het «stimuleren» van «onderhandelingen», wekt de minister de indruk dat de richtlijn een vrijblijvend karakter heeft, terwijl dat juist dwingend is. Dit betekent uiteraard niet dat Europese aanbesteding te allen tijde verplicht is. Dat moet alleen worden overwogen als dit ook echt doelmatiger is. Hoewel hij erkende dat een goed inkoopbeleid op zich niet via een AMvB kan worden afgedwongen, bepleitte de heer Oudkerk om de kwaliteit ervan wel via een AMvB aan de Kwaliteitswet zorginstellingen gekoppelde AMvB te waarborgen. Zo’n waarborg kan ruimte scheppen om elders belemmerende regels te schrappen. Dit sluit goed aan bij initiatieven om ziekenhuizen met aanneemsommen te laten werken. De vrijheid die zij daarmee krijgen, vereist dat wettelijk is gegarandeerd dat ook echt kwaliteit wordt geleverd. Wat vindt de minister van zo’n AMvB? De notitie gepaste zorg II verplicht niet tot elektronische inkoop, maar signaleert slechts dat vele instellingen reeds elektronisch inkopen zonder dat de daarvoor gebruikte systemen op elkaar aansluiten. Ervaringen in Zweden en andere Scandinavische landen hebben geleerd dat afstemming van deze systemen grote doelmatigheidswinst kan opleveren. Is de minister bereid de totstandkoming van zo’n eenduidig systeem te stimuleren? Hij steunde het bij interruptie door de heer Van Boxtel gedane verzoek om (schriftelijk) te worden geïnformeerd over de reactie van het kabinet op berichten als zou de farmaceutische industrie trachten automatiseringssystemen van huisartsen op te kopen. Verwijzend naar een recent in Elsevier gepubliceerd vergelijkend onderzoek naar ziekenhuisvoorzieningen (waarbij hij overigens vraagtekens zette) vroeg hij aandacht voor benchmarking in de zorgsector. Hoe wil de minister dit concreet stimuleren? Dat de minister aan het slot van de eerste alinea van de brief van 25 juni jl. schrijft dat zij bereid is om zinvolle initiatieven op het vlak van het doelmatig inkopen te stimuleren, geeft aan dat zij (op een enkele uitzondering na) niet bereid is om zelf initiatieven te nemen. Hoe verhoudt zich dit tot haar verantwoordelijkheid voor een doelmatige besteding van overheidsgelden? Zij zou het initiatief kunnen nemen om als «show case» de inkoopfunctie van een zorginstelling door te lichten. Ervaring hiermee in een middelgrote Nederlandse gemeente heeft geleerd dat van zo’n voorbeeldonderzoek een geweldige inktvlekwerking kan uitgaan. Op die manier kunnen barrières worden doorbroken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
3
De heer Van Boxtel (D66) complimenteerde de minister en haar ambtenaren eveneens met het kennelijk bereikte akkoord tussen specialisten, ziekenhuizen en verzekeraars. Het antwoord van de minister op de nadere vragen van de heer Oudkerk over de PvdA-notitie, wachtte hij af. Met de minister was de heer Van Boxtel van mening dat er iets moet worden gedaan aan de «lappendeken» aan doelmatigheidsonderzoeken. Centrale coördinatie is nodig om departement en Kamer inzichtelijk een eenduidig te informeren over de voortgang van het onderzoek en de resultaten ervan. Nu is dat niet mogelijk. De beslissing bij welke instantie deze centrale rol zou moeten worden ondergebracht, liet hij aan de minister over. Uit de brief van 2 april jl. was hem gebleken dat de rol van de patiënt te vaak onderbelicht blijft in de aanpak van doelmatigheidsonderzoeken. Is de minister bereid de patiënt als ervaringsdeskundige bij uitstek een rol te geven? Een en ander kan door de ZON worden gefaciliteerd. De bereidheid van patiëntenbewegingen om geschikte ervaringsdekundigen te leveren zou kunnen worden beloond door de opbrengsten die hieruit voortvloeien, terug te sluizen naar de zorg. In de brief van 2 april jl. geeft de minister aan, te overwegen technologieën onder artikel C van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) te brengen. Waarom neemt zij deze beslissing niet gewoon? Hoe staat het met de toetsing van de 126-lijst? Moet dit niet aan strakkere termijnen worden gebonden? Het verheugde de heer Van Boxtel dat gedragsverandering van partijen leidt tot bescheiden voortgang met de bevordering van doelmatigheid, maar daarbij tekende hij aan dat nog te weinig concrete resultaten zichtbaar worden. Een recent overleg met de Gezondheidsraad leert dat doelmatigheid het best kan worden bevorderd door «opinion makers» te beïnvloeden. Hoe wil de minister bevorderen dat zorgaanbieders en -verzekeraars hun verantwoordelijkheid in dezen opnemen en uitdragen? Sceptisch was hij over de oproep van de minister aan zorgverzekeraars om meer te werken met gedifferentieerde tarieven. Zonder meer kritisch was hij over het doelmatiger aanschaffen van hulpmiddelen en het benchmarken. Hoe is te verklaren dat een verzekeraar per verzekerde f 600 goedkoper kan werken dan zijn naaste concurrent of een bepaalde voorziening voor zo’n f 70 000 minder kan inkopen dan een ander? Waarom wordt de laagste (inkoop)prijs niet gehanteerd als maatstaf voor de budgettering van alle verzekeraars? Is de spiegelinformatie die wordt verzameld door Ziekenfondsraad en ZN openbaar en zo neen, is dit terecht met het oog van het belang van sturing op het punt van doelmatigheid? Gebruikt het CTU dit soort informatie om zorgverzekeraars zo nodig te corrigeren en te pressen om meer aan te sluiten bij de goedkoopste verzekeraar? Op termijn zijn hier zeker honderden miljoenen guldens mee te besparen. Is de minister bereid om (net als bij medicijnen) met behulp van wettelijke maatregelen een kosteneffectieve toepassing van implantaten te bevorderen? Desbetreffende Europese richtlijnen zien alleen toe op kwaliteit, maar niet op doelmatigheid. Hoe wordt doelmatigheid van particuliere verzekeraars bevorderd? Wil de minister bevorderen dat uitkomsten van haar overleg met ZN beter en strakker worden toegepast, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de contractuele verplichting om kwalitatief goede en doelmatige zorg te verlenen? De heer Lansink (CDA) betreurde het dat de MTA-voortgangsrapportage van 2 april jl. zich beperkt tot het schetsen van een beeld van de geboekte voortgang en niet ingaat op de vraag naar een pakket beleidsmaatregelen inclusief een implementatieplan, zoals verwoord in de motie-De Jong (25 004, nr. 8). Aandacht vroeg hij in dezen vooral voor de coördinatie van doelmatigheidsonderzoek. Hij steunde de in par. 2 van de rapportage beschreven ketenbenadering. Toevoeging van «impactmeting» aan deze keten is van grote betekenis. De kernvraag wat MTA precies oplevert, blijft echter nog onvoldoende beantwoord. In dit verband vond hij immateriële resultaten (mentaliteitsverandering) belangrijker dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
4
materiële. De in par. 4 van de rapportage beschreven aanvullende maatregelen geven aan dat mede door de spanning tussen politieke wensen op macroniveau en uitvoeringsproblemen op meso- en microniveau, nog een lange weg is te gaan voordat harde resultaten aantoonbaar zullen zijn. In dit verband nam hij met waardering (maar gezien de ervaringen uit het verleden toch ook met wat scepsis) kennis van het bereikte akkoord tussen specialisten, ziekenhuizen en verzekeraars. In verband met de ontwikkeling van systemen voor spiegelinformatie vroeg hij aandacht voor initiatieven van verzekeraars tot introductie van de zorgpas. Teleurgesteld was de heer Lansink over de brief van 25 juni jl. (25 000XVI, nr. 69). Er kan niet worden volstaan met het zenden van meldingscirculaire over de Europese richtlijn aan zorginstellingen. Gedachten om ziekenhuizen te laten werken met een aanneemsom zijn niet nieuw. Immers al bij de budgettering speelde substitutievrijheid een grote rol. Ook de motivering voor de weigering om budgetparameters aan te passen geeft al aan dat instellingen via substitutie het zorgvolume kunnen verhogen. Vraag is dan wel, op welke andere wijze instellingen kunnen worden aangesproken op doelmatig gedrag. In dit verband vroeg hij aandacht voor invoering van een bonus-malussysteem. Hij twijfelde aan de houdbaarheid van de stelling dat de Kwaliteitswet zorginstellingen niet specifiek is te gebruiken voor doelmatigheidsbevordering van facilitaire dienstverlening. Indien dit toch zo blijkt te zijn, hoe moet dan de doelmatigheid van dit soort dienstverlening worden bevorderd? De gedachte om dit te bewerkstelligen via een op deze wet gebaseerde AMvB verwierp hij, omdat regelgeving in het algemeen niet stimulerend werkt. Resultaten kunnen beter worden bereikt door (financiële) prikkels te geven. Benieuwd was hij naar de reactie van de minister op de nadere toelichting van de heer Oudkerk op voorstellen betreffende elektronische inkoop. Een conferentie over dit onderwerp is toch een erg mager resultaat. Welke mogelijkheden biedt Internet in dezen? Alle stukken overziende signaleerde de heer Lansink slechts twee echte resultaten: mentaliteitsverandering en benchmarking. Hoe belangrijk ook, dit geeft aan dat nog een lange weg is te gaan. Zoals de titel van de PvdA-notitie al aangeeft, kan het altijd beter. De vraag is alleen, wanneer en hoe en met welk resultaat? In dat verband vroeg hij een reactie van de minister op de uiteenlopende berichten over de besparingen die kunnen worden bereikt met de in de PvdA-notitie beschreven maatregelen. Ten slotte zette hij grote vraagtekens bij het realiteitsgehalte van het recent door Elseviers gepubliceerde vergelijkend onderzoek naar dienstverlening door ziekenhuizen. Dit geeft aan hoe belangrijk het is een zorgvuldig systeem van benchmarking op te zetten. Het antwoord van de minister De minister vond het recente akkoord tussen specialisten, ziekenhuizen en zorgverzekeraars een belangrijke stap voorwaarts. Over sociale en fiscale vraagstukken in dit verband is uitvoerig overlegd met betrokken bewindslieden. Partijen weten aan welke voorwaarden moet worden voldaan om vrij beroepsbeoefenaar te kunnen blijven. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het desbetreffende wetsontwerp is dit nader uiteengezet. In haar beleid gericht op doelmatigheidsbevordering maakte de minister onderscheid in drie categorieën, te weten: 1. doelmatigheid in het primaire zorgproces, het handelen van individuele zorgverleners. Dit kan worden bevorderd door onderzoek, het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen en het nemen van pakketbeslissingen; 2. doelmatigheid bij organisatie van het zorgproces zelf. Hierbij kan de patiënt als ervaringsdeskundige een belangrijke rol vervullen. ZON en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
5
Ziekenfondsraad worden gewezen. Ook trekken zorginstellingen lessen uit ervaringen uit het bedrijfsleven; 3. doelmatigheid bij de organisatie van de facilitaire bedrijfsvoering door middel van benchmarking, verstrekking van spiegelinformatie, het ontwikkelen van normen en het eisen van transparantie ten einde met het daardoor verkregen inzicht verzekeraars en instellingen aan te sporen tot grotere doelmatigheid. Budgettering is een belangrijk instrument om doelmatigheid van instellingen te bevorderen. Zo is als een vorm van doelmatigheidstaakstelling in de begroting voor 1998 het groeipercentage voor curatieve beperkt 0,7, terwijl instellingen op grond van demografische gegevens eigenlijk 1% groei nodig zouden hebben. In dit verband kan worden overwogen om ziekenhuizen (incl. medisch specialisten) voor een periode van vier jaar een (aan een bepaald groeipercentage gekoppelde) lumpsum te geven. Budgetparameters zijn dan niet meer nodig en instellingen hebben dan binnen hun budget echte substitutievrijheid. De minister onderschreef dat verzekeraars een belangrijke rol spelen bij de bevordering van doelmatigheid. Zij voldoen thans absoluut niet aan de bepaling in de Ziekenfondswet en de AWBZ om onnodige verstrekkingen en uitgaven te voorkomen. Hoewel het op lokaal niveau soms goed gaat, wordt in het algemeen naleving van gemaakte afspraken niet gecontroleerd. Ook zijn er geen sancties. ZN buigt zich thans over een code voor verzekeraars, die o.a. ook aandacht schenkt aan doelmatigheid. De beste manier om verzekeraars te prikkelen tot doelmatigheidsbevordering is het vergroten van hun financiële risico’s. Verhoging van de nominale premie voor dit doel wees zij af. Wel sprak het idee van een bonus-malussysteem haar aan. Zij zegde toe, dit idee voor te leggen aan de voorzitter van het CTU. Daarbij zal ook aandacht worden gevraagd voor de wens om het CTU-toezicht meer te richten op doelmatig optreden van verzekeraars en voor de wens om vergelijkende gegevens over verzekeraars zo tijdig openbaar te maken dat verzekerden een reële keuze voor een bepaalde verzekeraar kunnen maken. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer geïnformeerd. Het is aan patiëntenorganisaties om verzekerden te wijzen op hun recht om van verzekeraar te wisselen. Resultaten van onderzoek zijn inderdaad niet altijd meetbaar. Soms hebben ze een immaterieel karakter. Soms zijn ze wel materieel maar toch niet goed zichtbaar omdat ze direct voor een ander doel worden gebruikt. Hoe dan ook is onderzoek van belang om betrokkenen aan het denken te zetten en de ogen te openen voor nieuwe mogelijkheden. De budgettering is er mede op gericht om instellingen te stimuleren hun onderzoek ook te richten op doelmatigheidsbevordering. Over de resultaten ervan zouden zij elkaar via korte publicaties meer moeten informeren. Door een gebrek aan coördinatie van onderzoek is een «lappendeken» ontstaan. De RGO wil trachten over de coördinatie goede afspraken te maken met alle betrokken partijen. In het geval dit niet mocht lukken, was de minister voornemens desnoods zelf de knoop door te hakken. Zij zegde toe mede naar aanleiding van een RGO-advies schriftelijk terug te komen op de implementatie van onderzoeksresultaten. Het recente voortgangsverslag geeft aan dat de Ziekenfondsraad bezig is de commissie ontwikkelingsgeneeskunde om te vormen tot een commissie doelmatigheid. Met het oog daarop worden nieuwe groslijsten gemaakt van bestaande en nieuwe voorzieningen, teneinde naar de «top vijftig» daarvan «top-downonderzoek» te verrichten. Naar acht onderwerpen uit de 126-lijst wordt nog nader patiëntgebonden onderzoek verricht. Dit wordt bij het «top downonderzoek» betrokken. Daarnaast lopen nog een aantal onderzoeken die moeten uitmonden in richtlijnen. Hoewel zij de adviezen van het Rathenau-instituut waardeerde, zag zij gezien het specifieke karakter van het instituut geen reden het een aparte rol te geven in het verdere MTA-proces. Door middel van maatregelen als neergelegd in de Wet bijzondere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
6
medische verrichtingen (WBMV) wordt getracht de lengte van het postontwikkelingsgeneeskundetraject te bekorten. Het voornemen is om door middel van vroegtijdig contact met de commissie ontwikkelingsgeneeskunde inzicht te krijgen in de macrokostenconsequenties van opname van nieuwe ontwikkelingen in het pakket. In dit verband wordt gewerkt aan de vorming van een bufferfonds (wachtkamerfonds) waaruit tijdelijk voorzieningen kunnen worden betaald die zulke aanzienlijke kostenconsequenties met zich brengen dat er tussentijds geen pakketbesluit over kan worden genomen. Zo ontstaat een doorzichtige financieringsstructuur en zijn aparte subsidieregelingen voor bepaalde verstrekkingen niet meer nodig. Getracht wordt in 1999 met het bufferfonds te starten. Desgevraagd zegde de minister toe, alvorens naar buiten te treden met een kabinetsstandpunt betreffende het recente WRR-rapport over een nieuw systeem voor de gezondheidszorg, de Gezondheidsraad te vragen dit rapport te toetsen op ethische aspecten, vooral waar het de marginale geneeskunde betreft. Arbo-artsen en huisartsen overleggen thans beter met elkaar dan vroeger. Er moet een vorm van samenwerking van de grond komen die recht doet aan de rol van de Arbo-arts als begeleider van mensen op de werkvloer. In zo’n situatie achtte de minister het niet uitgesloten dat de Arbo-arts patiënten direct doorverwijst. Voorwaarde is daarbij wel dat de huisarts op de hoogte wordt gebracht. De Kamer wordt ook hierover nader geïnformeerd. Verder kondigde zij aan dat de huisarts een centrale rol gaat vervullen bij het oproepen voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Met de desbetreffende beleidsintentie heeft de LHV ingestemd. De minister ontkende dat de Europese richtlijn aanbesteden op alle zorginstellingen van toepassing is. Wel moet iedere instelling toetsen in hoeverre bedoelde richtlijn van toepassing is in de eigen situatie. De voorbereiding van het RVZ-advies over belemmerende wet- en regelgeving ligt op schema. Mede naar aanleiding van de PvdA-notitie gepaste zorg, heeft de NZF het initiatief genomen om in januari a.s. een conferentie te organiseren over inkoop, met als centraal thema het bedrijfsvergelijkend onderzoek. De resultaten van deze conferentie moeten worden gemonitord. De minister sprak de hoop uit dat de NZF zich hiermee zal willen belasten. De zorgpas kan worden gebruikt voor het verkrijgen van spiegelinformatie. Het ministerie van VWS is actief betrokken bij de ontwikkeling hiervan. Van de toelichting van de heer Oudkerk betreffende elektronische inkoop nam zij kennis. In dat verband gaf zij aan dat het ministerie van VWS het gebruik van uniforme automatiseringssystemen stimuleert. Het idee van een «show casestudie» sprak haar zeer aan. Zij zegde toe hierover met de NVZ te overleggen. Bureau Bakkenist heeft inmiddels een benchmarksysteem voor de thuiszorg ontwikkeld. Zij prefereerde het om de kwaliteit van inkoop te borgen door middel van certificering en achtte het derhalve vooralsnog niet nodig om hiervoor een AMvB aan de Kwaliteitswet zorginstellingen te koppelen. Over besparingen die met de maatregelen uit de PvdA-notitie zouden kunnen worden behaald wenste de minister thans niet uitlaten. Wel ging zij ervan uit dat pas na verloop van enige tijd wat omvangrijker resultaten kunnen worden behaald. Veel instellingen werken immers met langlopende contracten. Ten slotte deelde de minister mee dat een projectteam studeert op mogelijkheden om te bezuinigen op de verstrekking van hulpmiddelen. Zij voelde veel voor een hulpmiddelenvergoedingssysteem. Langs die weg zouden honderden miljoenen kunnen worden bespaard.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
7
Nadere gedachtewisseling Mevrouw M. M. H. Kamp (VVD) benadrukte dat doelmatigheidsbevordering niet alleen ziekenhuizen aangaat, álle instellingen in de gezondheidszorg. De gedachte om ziekenhuizen een lumpsum te geven trok haar wel aan, maar daarbij tekende zij aan dat de termijn van vier jaar fricties kan oproepen met de geldende begrotingssystematiek. Ten slotte onderstreepte zij dat niet de overheid, maar instellingen en verzekeraars primair verantwoordelijk zijn voor doelmatigheidsbevordering. De heer Oudkerk (PvdA) bepleitte om resultaten van de NZF-conferentie daadwerkelijk in beleid te vertalen. Uitgaande van de wettelijke plicht voor de overheid om te waken over een doelmatige besteding van overheidsgelden, kunnen zaken aan derden worden gedelegeerd, mits controle op de besteding duidelijk blijft. In dat kader hield hij vast aan zijn pleidooi voor een aan de Kwaliteitswet zorginstellingen gekoppelde AMvB. Inderdaad zijn verzekeraars primair verantwoordelijk voor doelmatigheidsbevordering, maar in de praktijk komt er nog niet veel van terecht. Sceptisch was hij dan ook over de code voor goed verzekeraarschap. Mocht die onvoldoende stimulerend werken, dan moet er in navolging van de Wet-BIG en de Kwaliteitswet zorginstellingen desnoods een kwaliteitswet zorgverzekeraarschap komen. Ten slotte pleitte hij voor een aparte wet op de informatievoorziening. De heer Van Boxtel (D66) benadrukte dat in de gekozen systematiek primair de verzekeraars verantwoordelijk zijn voor sturing op kwaliteit en doelmatigheid. Tot nu toe gebeurt dat te weinig. Zo verbaasde hij zich erover dat spiegelinformatie niet bij de overheid bekend is en dat slechts wordt gespiegeld aan een gemiddeld niveau. Vindt de minister dat zij over deze informatie moet kunnen beschikken en dat zij invloed moet hebben op de wijze waarop die informatie wordt gebruikt? Wil zij het CTU de mogelijkheid geven om verzekeraars die ver achterblijven bij de goedkoopste, te sanctioneren? Hoe doelmatig zijn de veelal landelijk opererende particuliere verzekeraars? Door kleinere regionale verzekeraars uit de markt te concurreren, dreigt daar aanwezige kennis over doelmatig functioneren verloren te gaan. Ten slotte bepleitte hij maatregelen ter waarborging van de onafhankelijkheid van automatiseringssystemen van huisartsen. De heer Lansink (CDA) onderschreef dat doelmatigheidsbevordering álle instellingen in de gezondheidszorg betreft en benadrukte eveneens de cruciale rol die verzekeraars spelen in dit verband. Mocht zelfregulering op dit gebied onvoldoende resultaat hebben, of mocht de aangekondigde code onvoldoende inhoud hebben, dan kunnen desnoods enkele aanvullende artikelen in de AWBZ en de Ziekenfondswet worden opgenomen. Aan een aparte wet op goed verzekeraarschap had hij vooralsnog geen behoefte. Verheugd was hij over de instemming van de minister met de reeds herhaaldelijk door de Kamer geuite wens tot aanscherping van de budgettering van verzekeraars. De minister deelde de visie dat doelmatigheidsbevordering álle instellingen in de zorgsector aangaat. Hoewel zij erkende dat er tussen een lumpsum voor vier jaar en de geldende begrotingssystematiek mogelijk fricties kunnen ontstaan, vond zij dit instrument van groot belang om de instellingen in alle rust de mogelijkheid te bieden om beleid te voeren. In een regeerakkoord zou kunnen worden vastgelegd dat zo’n lumpsum bestaat uit het dan geldende budget, plus een bepaald percentage volumegroei.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
8
De minister zegde toe te zullen volgen wat de sector gaat doen met de resultaten van de komende inkoopconferentie. Zij bleef erbij dat andere instrumenten tot doelmatigheidsbevordering een kans moeten hebben gekregen alvorens eventueel een AMvB bij de Kwaliteitswet zorginstellingen kan worden overwogen. In dit kader is het allereerst van belang dat uitvoering wordt gegeven aan reeds geldende bepalingen in de AWBZ en de Ziekenfondswet. Zij zegde toe, dit eveneens voor te leggen aan de voorzitter van het CTU. Ook zal daarbij aandacht worden gevraagd voor de noodzaak om spiegelinformatie doorzichtig en voor iedereen beschikbaar te maken. De Kamer wordt hierover geïnformeerd. Volgens plan zouden per 1 januari a.s. verzekeraars voor alle variabele kosten 100% risicodragend moeten worden. Een definitief besluit hierover is nog niet genomen, omdat ZN er aandacht voor heeft gevraagd dat het verdeelmodel ertoe kan leiden dat verzekeraars er ten onrechte fors op achteruit gaan. De Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd. Met ZN zal worden overlegd over doelmatigheidsbevordering door particuliere verzekeraars. De minister deelde de zorg dat door het wegconcurreren van kleinere regionale verzekeraars de op dat niveau aanwezige kennis over doelmatig functioneren verloren gaat. Om te kunnen beoordelen of bestaande wetgeving op het gebied van informatievoorziening kan worden gehandhaafd of moet worden samengebundeld in één wet op de informatievoorziening wordt thans geïnventariseerd in welke wetsartikelen de informatievoorziening is geregeld. Er wordt naar gestreefd de Kamer hierover nog voor de behandeling van het JOZ 1998 te informeren. Het ministerie van VWS heeft aandacht voor de bewaking van de onafhankelijkheid van automatiseringssystemen die in gebruik zijn bij huisartsenpraktijken. Zo nodig zullen financiën beschikbaar worden gesteld om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van deze systemen verloren gaat. De Kamer wordt hierover op de hoogte gehouden. De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhoven De griffier van de commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 600 XVI, nr. 17
9