Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 800 IV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IV (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) voor het jaar1991
Nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAAIMSE EN ARUBAANSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 5 maart 1991 Hierbij doe ik u toekomen een lijst van afspraken gemaakt tijdens het op 27 en 28 februari 1991 te 's-Gravenhage gehouden overleg met de Minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, de heer G. de Paula, •alsmede een samenvatting en conclusies van het overleg met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen, Ing. J. E. Giskus. De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, E. M. H. Hirsch Ballin
113066F
SDU uitgevenj –s-Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
Samenvatting en conclusies van het overleg tussen de minister voor ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen, Ing. J. E. Giskus, en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, Mr. E. M. H. Hirsch Ballin, gehouden op woensdag 27 februari 1991 te Den Haag Minister Giskus en minister Hirsch Ballin bespraken tijdens hun recente overleg de relatie met betrekking tot de ontwikkelingssamenwerking tussen beide landen. Geconcludeerd werd dat de ontwikkelingssamen– werking een belangrijk element blijft vormen in de sociaal-economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen. De relatie dient gebaseerd te zijn op een breed maatschappelijk draagvlak in zowel de Nederlandse Antillen alsmede Nederland. Beide bewindslieden staan positief tegenover een heroriëntatie van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zulks met het oog op de huidige en toekomstige politiek-maatschappe– lijke ontwikkelingen in de Nederlandse Antillen. Een eerste aanzet hiertoe heeft minister Hirsch Ballin gegeven in de zgn. diskussienota «De Neder– landse hulp en bijstand aan de Nederlandse Antillen en Aruba in toekomstperspectief» van 6 augustus 1990. Overeengekomen werd dat ook de Antilliaanse regering een standpunt zal bepalen en voorstellen zal doen voor een nieuw beleid en de vormgeving van de relatie tussen beide landen met betrekking tot de ontwikkelingssamenwerking. Beide ministers waren van oordeel dat de nieuwe samenwerkingsrelatie zodanig gestructureerd dient te zijn dat daarmee een meer efficiënte en effectieve aanwending van de voor de Nederlandse Antillen beschikbare hulpgelden zal worden bewerkstelligd: een structurele onderbesteding zal moeten worden voorkomen. Minister Giskus zegt toe spoedig een nota hierover aan minister Hirsch Ballin te zullen doen toekomen. De ministers kwamen verder overeen om de besprekingen over dit onderwerp vóór eind 1991 af te ronden en te laten uitmonden in een Protocol van afspraken. Minister Hirsch Ballin zegde rninister Giskus toe dat in de tussenlig– gende periode de huidige criteria bij de beoordeüng van projectaan– vragen met het oog op de heroriëntatie van het beleid zoveel mogelijk flexibel zullen worden toegepast. Beide ministers spraken de wens uit om op regelmatige basis met elkaar te kunnen overleggen over de hoofdlijnen van het te voeren beleid. De kwestie van de financieringsmodaliteiten zal verder worden besproken indien de in het kader van de «tussenbalans» door de Neder– landse regering voorgestelde maatregelen ten aanzien van de inzet van kapitaalmarktmiddelen ten behoeve van de ontwikkelingssamenwerking zijn vastgesteld. Ten aanzien van een KaBNA-kantoor op St. Maarten bevestigde minister Hirsch Ballin de reeds hierover gemaakte afspraken tijdens het beleidsoverleg van september 1991. Het KabNA-kantoor is opgericht ten behoeve van de ondersteuning van het project dat ten doel heeft te komen tot een verbetering van het bestuurlijk apparaat op St. Maarten door middel van de inzet van externe expertise. De vestiging van dit kantoor laat onverlet de bestaande procedures ten aanzien van de indiening van projectvoorstellen. Het kantoor op St. Maarten zal eveneens een rol kunnen spelen bij de verbetering van het bestuurlijk apparaat op Saba en St. Eustatius, indien directe relaties bestaan met het project op St. Maarten. Over de energieproblematiek in de Nederlandse Antillen is afgesproken dat aandacht hiervoor in het kader van de ontwikkelingssamenwerking
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
gerechtvaardigd is. Daarbij tekende minister Hirsch Ballin aan dat inves– teringen in de energiesector over het algemeen op verantwoorde wijze via de kapitaalmarkt zijn te financieren. De minister sloot de mogelijkheid echter niet uit om bepaalde investeringen in de energiesector uit hulpgelden te financieren, indien tussen de landen overeenstemming bestaat dat een andere financieringswijze tot maatschappelijk ongewenste consequenties zou kunnen leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
Lijst van afspraken gemaakt tijdens het op 27 en 28 februari 1991 te 's-Gravenhage gehouden overleg van de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, de heer G. de Paula, en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, mr. E. M. H. Hirsch Ballin 1. De financiële problematiek waar de verschillende overheden in de Nederlandse Antillen - dus zowel de regering van de Nederlandse Antillen als de besturen van de vijf eilandgebieden - mee worden gecon– fronteerd moet met name ook worden bezien tegen de achtergrond van de staatkundige en bestuurlijke problemen in de Nederlandse Antillen. Een verantwoorde staatkundige herstructurering van de Nederlandse Antillen is niet denkbaar zonder de totstandkoming van gezonde finan– ciële verhoudingen bij en tussen de onderscheiden overheden. 2. De dringend noodzakelijke herstructurering (inclusief sanering) van de financiën van de verschillende overheden is niet mogelijk zonder een, soms ingrijpende, verbetering van de bestuurlijke administraties van die overheden. Om te komen tot een dergelijke verbetering zijn reeds verschillende activiteiten in gang gezet. Voorbeelden daarvan zijn het ingrijpende reorganisatieproces op Curagao, het project dubbel boekhouden dat beoogt het systeem van dubbel boekhouden bij het landsbestuur en bij alle eilandgebieden te introduceren, het verbeteren en moderniseren van de belastingdiensten, het introduceren van geauto– matiseerde informatiesystemen, het project ter verbetering van overheidsdiensten op Sint Maarten en de komende benoeming van eilandssecretarissen op Saba en Sint Eustatius. De regering van de Nederlandse Antillen zal bevorderen dat deze en dergelijke activiteiten worden geïntensiveerd en verder uitgebreid, zowel bij het landsbestuur als bij de besturen van de eilandgebieden. De Neder– landse regering zal in haar hulpbeleid prioriteit geven aan hulpverlening, met name in het personele vlak, op het gebied van overheidsorganisatie en –administratie, zowel ten behoeve van het landsbestuur als ten behoeve van de besturen van de verschillende eilandgebieden. 3. Een verantwoorde aanpak van de financiële problematiek van het land de Nederlandse Antillen en van de afzonderlijke eilandgebieden vraagt om een integrale benadering. Een dergelijke integrale benadering kan alleen worden bereikt als alle betrokkenen daaraan hun medewerking verlenen. De minister van Financiën van de Nederlandse Antillen zal daartoe in overleg treden met de besturen van de eilandgebieden. De inspanningen gericht op de totstandkoming op korte termijn van een integrale benadering in de Nederlandse Antillen zullen door hem worden gecoördineerd. 4. De minister van Financiën van de Nederlandse Antillen zal het initi– atief nemen om een gezamenlijk voorstel van het land de Nederlandse Antillen en van de besturen van alle eilandgebieden te formuleren gericht op het tot stand brengen van een wezenlijke herstructurering van de financiële posities van alle betrokken overheden, ook ten opzichte van elkaar. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de kosten die de landsregering maakt voor de dienstverlening aan die eilandgebieden, die bepaalde eilandelijke taken niet (kunnen) verzorgen. De Nederlandse regering is bereid personele bijstand te verlenen bij het ontwerpen van het voorstel. 5. Het onder punt 4, bedoelde gezamenlijke voorstel zal er op gericht zijn om voor het land én per eilandgebied, uitgaande van de huidige situatie, in een beperkte periode - enkele jaren - een evenwicht te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
bereiken tussen uitgaven en inkomsten. Een redelijk te achten voorzienin– gennlveau moet daarbij in elk eilandgebied mogelijk blijven. De minder draagkrachtige eilanden behouden uiteraard aanspraak op financiële bijstand zoals overeengekomen op de Ronde Tafel Conferentie van 1983. 6. Voor wat betreft de financiële problematiek van het land de Neder– landse Antillen en van het eilandgebied Curapao stelt de regering van de Nederlandse Antillen zich voor om, mede namens het eilandgebied, de Nederlandse regering te vragen in te stemmen met intrekking van de afspraken die zijn neergelegd in het memorandum inzake Nederlandse begrotingssteun d.d. 7 oktober 1988. De regering van de Nederlandse Antillen en het eilandsbestuur van Curagao zijn voornemens op korte termijn te komen tot een in het licht van de huidige omstandigheden aangepast beleid gericht op de totstandkoming van evenwichtige begro– tingen. 7. De Nederlandse regering is in beginsel, afhankelijk van het te formuleren gezamenlijke voorstel, bereid uit de middelen die beschikbaar zijn voor de hulpverlening aan de Nederlandse Antillen gedurende enkele jaren een substantiële financiële bijdrage te leveren aan het zo spoedig mogelijk realiseren van de doelstellingen van het in de punten 3. en 4. bedoelde voorstel. Deze bijdrage zou gevonden kunnen worden door een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling van rente en aflossing op de leningen die zijn aangegaan in het kader van de Nederlandse hulpver– lening aan de Nederlandse Antillen (land en eilandgebieden). De jaarlijkse rente– en aflossingsverplichtingen van de Nederlandse Antillen bedragen op dit moment in totaal ongeveer Nf. 45 mln. 8. Het beheer over de aldus vrijkomende middelen zou kunnen gebeuren door een op te richten eilandenfonds dat gedurende de herstructureringsperiode, namens de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, onder nader overeen te komen voorwaarden overbruggingsuitkeringen verstrekt aan daarvoor in aanmerking komende eilandgebieden. 9. De door het eilandenfonds te verstrekken uitkeringen zouden in ieder geval strikt gebonden moeten zijn aan voorwaarden die betrekking hebben op een versterking van de begrotingsdiscipline, een verbetering van het financiële beheer, het inzichtelijk maken van financiële admini– straties e.d., naast uiteraard het bereiken van de doelstelling een evenwichtige begroting. Om de nakoming van deze voorwaarden veilig te stellen zal door of vanwege het eilandenfonds een adequaat toezicht moeten worden uitgeoefend. De minister van Financiën van de Neder– landse Antillen zal daartoe in ieder geval de uitvoering van zijn toezicht– houdende taken en bevoegdheden, voorzover in dit kader relevant, aan het eilandenfonds delegeren. De Nederlandse regering is bereid voor de werkzaamheden door of vanwege het eilandenfonds personele bijstand te verlenen. 10. In afwachting van de eventuele totstandkoming van een eilanden– fonds zal de regering van de Nederlandse Antillen, in overleg met de Nederlandse regering, die minder draagkrachtige eilandgebieden die thans in acute liquiditeitsproblemen verkeren onder nader te bepalen voorwaarden een voorschot verstrekken op een uit het eilandenfonds te verkrijgen overbruggingsuitkering. 11. Gelet op het gewicht van de totale problematiek zal de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen bevorderen dat het in deze afspraken bedoelde gezamenlijke voorstel binnen enkele maanden tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
stand komt, zodat daarover zo mogelijk in juni of juli van dit jaar overleg kan plaatsvinden met de minsiter voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. 's-Gravenhage, 28 februari 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
BIJLAGE
Aan de leden en plv. leden van de vaste commissies voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken uit de beide Kamers der Staten– Generaal Hierachter treffe U een gecollationeerd exemplaar van de Slotver– klaring die de Nederlands-Antilliaanse, de Arubaanse en de Nederlandse Contactplandelegaties hebben vastgesteld op 25 januari J.I.. Namens de griffiers van de delegatie, Van der Putten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
SLOTVERKLARING CONTACTPLAN-BIJEENKOMST 1991 A. Inleidende opmerkingen Delegaties uit de Staten van Aruba, de Staten van de Nederlandse Antillen en de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken uit beide Kamers der Staten-Generaal hebben in het kader van de Contactplan-bijeenkomst 1991 op Aruba van gedachten gewisseld over staatkundige, financieel-economische en sociaal-culturele aspecten van de relaties tussen de drie landen. Een der bijeenkomsten werd ingericht als forumdiscussie over toerisme en daarmee samenhan– gende zaken. De delegaties zijn de Staten van Aruba zeer erkentelijk voor het gastvrije onthaal, dat zij hebben genoten. Helaas moest de bijeen– komst door het plotselinge en tragische overlijden van de Arubaanse minister van Financiën en oud-Contactplan collega van zovele jaren, de heer Guillermo Trinidad, worden afgebroken. De drie delegaties zijn de Staten van de Nederlandse Antillen dankbaar voor de vergaderruimte en de technische bijstand, waardoor zij het mogelijk hebben gemaakt dat de besprekingen op een later tijdstip alsnog werden afgerond. De Nederlandse en de Arubaanse delegaties hebben de bijeenkomst voorbereid met schriftelijke stukken. De drie delegaties hebben gezamenlijk onderstaande verklaring opgesteld. B. Staatkundige aspecten In de zomer van 1990 zijn door de minister-president van Aruba en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (NAAZ) afspraken gemaakt over de staatkundige positie van het land Aruba. Tussen de ministers is afgesproken dat een voorstel van rijkswet zal worden voorbereid tot wijziging van artikel 62 van het Statuut, vooruit– lopend op een algehele herziening van het Statuut als gemenebestconsti– tutie van het Koninkrijk. Dit voorstel zal ertoe strekken de huidige status aparte van Aruba in het Koninkrijk, ook na 1 januari 1996 in stand te houden. Tevens spraken de ministers af dat in het Statuut een bepaling zal worden opgenomen op grond waarvan de keuze, later, van een vorm van volkenrechtelijke samenwerking met Nederland gerealiseerd kan worden. Tijdens de discussie stelden de leden van de Arubaanse delegatie deze afspraken te beschouwen als een overeenkomst met een zodanig politiek realiteitsgehalte, dat zij de Staten van Aruba, maar zeker ook het Neder– landse parlement daaraan gebonden achten. De Arubaanse delegatie sprak daarbij de wens uit dat de leden van de Staten-Generaal en van de Staten van de Nederlandse Antillen (Nederlandse Antillen) het daarheen leiden, dat de datum, genoemd in artikel 62 van het statuut zo spoedig mogelijk geschrapt wordt en dat er een nieuwe bepaling wordt opgenomen. Uiteraard behoudt Aruba het recht op zelfbeschikking. Indien Aruba in de toekomst van dit recht gebruik maakt en voor onafhankelijkheid kiest, dient dit te geschieden conform de samenwerkingsafspraken met Nederland zoals bedoeld in de conclusiepunten van de RTC-1983. Aruba persisteert, zo vervolgden de leden van de Arubaanse delegatie, op wijziging van artikel 62 van het Statuut, zoals overeengekomen tussen de Nederlandse en de Arubaanse regering zonder koppeling aan de proble– matiek van het Solidariteitsfonds en de eventuele herstructurering van het Koninkrijk c.q. de Nederlandse Antillen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
De leden van de Nederlandse delegatie lieten weten kennis te hebben genomen van de voornemens tot een wijziging of schrapping van artikel 62. Echter, van een overeenkomst waaraan het Nederlandse parlement gebonden zou zijn, is in hun ogen geen sprake; daar kan ook op staats– rechtelijke gronden geen sprake van zijn, e.e.a. nog los van de snel daarna te realiseren algehele wijziging van het Statuut. Enkele leden deelden mee te zullen streven naar een gekoppelde behandeling, althans zij spraken als hun mening uit, dat artikel 62 niet gewijzigd kan worden zonder dat enig zicht bestaat op een herstructurering van de huidige Nederlandse Antillen. De leden van de Nederlandse delegatie waren van mening dat de onvoorwaardelijke status aparte van het land Aruba geen eindmodel voor de structuur van een land binnen het Koninkrijk kan zijn. Aruba opteert voor deze situatie. Van Nederlandse zijde werd de wens uitgesproken de problematiek van artikel 62 te koppelen aan de spoedige behandeling van een rijkswet ter regeling van het Solidariteitsfonds. De huidige situatie met betrekking tot de staatkundige positie van Aruba, de overeenkomst op regeringsniveau, de volgtijdelijkheid van de wijziging van artikel 62 en de algehele herziening van het Statuut, en de samenhang met de staatkundige ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen roepen zoveel vragen op, dat wellicht conclusie 2 van de RTC-1983 gevolgd moet worden en dat dus over niet al te lange tijd een toetsingsconferentie georganiseerd moet worden. De leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie stelden hun medewerking aan welke wijziging van de consensus-punten van de RTC-1983 afhankelijk van de nakoming van datgene wat op de RTC overeengekomen is tussen partijen. Zij zullen de behandeling van artikel 62 van het Statuut afhankelijk stellen van de naleving van hetgeen overeengekomen is met betrekking tot het Solidariteitsfonds. Voor de implementatie van de staatkundige ontwikkelingen binnen de huidige Nederlandse Antillen is het immers van belang dat in elk geval de finan– ciële positie van de kleine eilanden via het Solidariteitsfonds gewaar– borgd is. Tevens merkten de leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie op dat regelingen binnen het Koninkrijk voor alle partners moeten gelden: gelijke monniken, gelijke kappen. De Nederlands-Antilliaanse delegatie deelde voorts niet de mening van de Nederlandse delegatie dat er enige koppeling van de wijziging van artikel 62 aan de herstructurering van de Nederlandse Antillen dient plaats te vinden. Zij deelde evenmin de mening dat het houden van een toetsingsconferentie gerelateerd moet worden aan de staatkundige ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen. Met betrekking tot de toekomstige positie van (de eilanden van) de huidige Nederlandse Antillen wordt door de Curapaose leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie medegedeeld dat men al enige tijd zoekt naar een verwezenlijking van een autonome positie als land binnen het koninkrijk. Alle politieke partijen van Curapao wensen deze autonome positie in te vullen met die van land binnen het Koninkrijk. Na de eilands– raadverkiezingen op 12 april a.s. zal vóór eind 1991 een referendum worden georganiseerd waarin bovengenoemde stelling aan de bevolking wordt voorgelegd. De Curagaose politieke partijen hebben voorts te kennen gegeven de vaste intentie te hebben samen te werken met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
andere Antilliaanse eilanden. Deze samenwerking is nog niet ingevuld. Het zou kunnen zijn dat de samenwerking van Curapao met Bonaire sterker zal worden dan die met de eilanden boven de wind. Overigens kan ook de samenwerking met Aruba worden geïntensiveerd. Een enkel lid van de Nederlands-Antilliaanse delegatie schetste een structuur waarin taken als justitie, buitenlandse aangelegenheden, formele wetgeving e.d. gezamenlijk kunnen worden behandeld. De delegatieleden afkomstig uit Curapao gaven aan, dat, welke staatkundige keuze thans ook zal worden gemaakt, deze als een overgangsfase naar onafhanke– lijkheid moet worden gezien, nadat aan de Curapaose voorwaarden en omstandigheden, waaronder de economische en mentale oriëntatie en een raadpleging van de bevolking dient te zijn voldaan. Het van Sint Maarten afkomstige lid van de Antilliaanse delegatie wees op enkele specifieke problemen waarmee het eilandgebied Sint Maarten geconfronteerd wordt, zoals op het gebied van de controle op het verblijf van vreemdelingen en de criminaliteitsbestrijding. De bestrijding van deze problemen vereist een gezamenlijke aanpak door de daartoe competente autoriteiten van het Nederlandse en het Franse deel van het eiland. Hij was van mening dat alvorens wordt overgegaan tot enige herstructurering van de Nederlandse Antillen (in het bijzonder voor wat betreft de bovenwindse eilanden), oplossingen moeten worden gezocht voor de specifieke problemen waarmee men op Sint Maarten te kampen heeft. Naar zijn opvatting moeten daartoe op korte termijn besprekingen worden geëntameerd tussen Den Haag en Parijs teneinde te geraken tot een samenwerkingsverdrag ter gezamenlijke bestrijding van de problemen die juist door de unieke situatie die zich op het eiland voordoet, veroorzaakt worden. Vaak wordt vergeten dat de Nederlandse Antillen niet uit vijf eilanden, maar uit viereneenhalf eiland bestaan. Enige vertegenwoordigers van de kleine eilanden zagen het zelfbe– schikkingsrecht voor hun eilanden niet als een realiseerbaar recht. Deze eilanden kunnen zichzelf immers niet bedruipen. De vertegenwoordiger van Bonaire schetste de ligging van Bonaire in de buurt van twee grotere eilanden die nu allebei een autonome positie als land in Koninkrijk zullen gaan innemen. Als Bonaire tussen de wal en het schip dreigt te vallen zal men Nederland verzoeken mee te denken over de staatkundige positie van Bonaire, met behoud van de rechten verkregen bij de RTC van 1983. De mogelijkheid van een directe relatie met Nederland moet daarbij niet uitgesloten worden. Het Sabaanse lid van de delegatie meende te kunnen stellen dat, indien de Sabaanse bevolking een oordeel wordt gevraagd, zou blijken dat men herstel van de koloniale banden met Nederland nastreeft. Aangezien Nederland geen blijk geeft daarvoor te voelen - de schets legt min of meer een andere structuur op - wordt van de kant van de kleine bovenwindse eilanden nu gestreefd naar een goede vorm van samenwerking met Sint Maarten. De schets van Minister Hirsch Ballin is voor de kleine eilanden meer leidraad voor gesprekken over de herstructurering dan voor de grotere eilanden. Op Curapao heeft men zich nog geen gedachten gevormd over de in de schets genoemde structuur, waarin de huidige Nederlandse Antillen in twee landen worden verdeeld. Over het algemeen wordt deze structuur afgewezen. De schets kwam te vroeg en dicteert teveel een bepaald model, zo meenden de leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie. Door de leden van de Nederlandse delegatie werd gesteld dat nu, na al die jaren, toch haast moet worden gemaakt met de herstructurering van de huidige Antillen. Ook van deze zijde was men overigens niet unaniem
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
10
gelukkig met de inhoud van de schets en de implementatie-strategie. De positie van de Nederlandse Antillen en Aruba in een geïntegreerd Europa na 1992 blijft bovendien volstrekt onderbelicht. Eén van de leden van de Nederlandse delegatie was van mening dat het opleggen van het schets– model en het reageren daarop van verschillende zijden het gevaar met zich meebrengt dat samenwerkingsvormen en structuren nu weer snel van een label worden voorzien. Als men de bestuurlijke behoeften per eiland eerst goed zou inventariseren en beschrijven, is het niet onwaar– schijnlijk dat men tot het oordeel komt dat aan samenwerkingsvormen en staatkundige structuren veel beter gedifferentieerd inhoud kan worden gegeven. Enige leden van de Nederlandse delegatie wezen erop dat het zelfbe– schikkingsrecht op twee manieren kan worden uitgelegd. Het uittreden uit een staatsrechtelijk verband kan eenzijdig geschieden. Het uitoefenen van dit recht binnen een staatsrechtelijk verband kan niet eenzijdig plaatsvinden. De partners in dit verband dienen hierover mee te spreken. De leden van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse delegaties constateerden dat vroeger het zelfbeschikkingsrecht eng werd geïnterpreteerd. Het kon slechts onafhankelijkheid betekenen. Hedentendage heeft het begrip meer interpretaties gekregen en het is het gekoloniseerde land dat bepaalt welke interpretatie zij wenst te gebruiken. De leden van de Nederlandse delegatie waren van oordeel dat Curapao niet eenzijdig tot de positie van land binnen het Koninkrijk kan besluiten. Een toetsings– conferentie op grond van conclusie 2 van de RTC 1983 zou wellicht op zijn plaats zijn. Zij wezen op hun opvatting dat de uitslag van een referendum op de eilanden van de huidige Nederlandse Antillen niet zonder meer beslissend kan zijn. De Nederlands-Antilliaanse delegatie deelt deze opvatting over het referendum niet. Naar aanleiding van het standpunt van de delegatie van de Nederlands-Antilliaanse collegae verklaarde de Nederlandse delegatie dat naar haar oordeel conclusie 2 van de RTC 1983 bespreking van de staatkundige situatie van de Neder– landse Antillen tijdens de toetsingsconferentie toelaat. De leden van de Nederlandse delegatie meenden dat de Nederlandse Antillen toch op de schets van de Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken moeten reageren. De leden van de Nederlands– Antilliaanse delegatie verwachtten dat deze reactie zeker komen zou, nadat in een intensieve overlegronde met alle vijf eilanden over de samenwerking \s gesproken. Voor wat betreft de in de schets gegeven structuur spraken de leden van de Nederlandse delegatie hun twijfels uit over de haalbaarheid van met name een land boven de wind. Zeker op korte termijn lijkt de bestuurlijke situatie op Sint Maarten niet opgewassen tegen de uitoefening van de positie als land binnen het Koninkrijk. Leden van de Nederlandse delegatie schetsten een lichte Antilliaanse paraplu-constructie. Anderen wezen erop dat de mogelijkheid van minder lichte statutaire relaties tussen de landen van het Koninkrijk niet moet worden uitgesloten om een gunstiger positie voor de Nederlandse Antillen en Aruba binnen de E.G. na 1992 te realiseren. De Nederlandse delegatie stelde vast dat Nederland zeker betrokken moet blijven bij de behartiging van de belangen van de kleinere eilanden als het gaat om het vorm geven van een toekomstige staatkundige structuur. De meeste leden van de Nederlandse delegatie deelden tenslotte mee ervan uit te gaan dat de huidige Antillen hun interne staatkundige relaties voor het einde van het jaar geregeld zullen hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
11
C. Solidariteitsfonds
De Nederlandse delegatie overweegt de minister voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken te verzoeken te bevorderen dat een voorstel van rijkswet ter regeling van het Solidariteitsfonds ingediend wordt waarin tegemoet gekomen wordt aan de redelijke verlangens van de kleine eilanden langs de lijnen die reeds in het bestaande conceptvoorstel van rijkswet zijn getrokken. In een later stadium kan dan, gekoppeld aan verdere besluitvorming over de vormgeving van het Koninkrijk en de herstructurering van de Nederlandse Antillen, de regel– geving worden herzien. De leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie zullen voor zover dat in hun macht ligt, snelle behandeling van bedoelde rijkswet in de Staten van de Nederlandse Antillen bevorderen. Deze leden verwijzen voorts naar hun eerder in deze verklaring opgetekende uitspraken over de behandeling van het voorstel van rijkswet regelende het Solidariteits– fonds. De Arubaanse delegatie persisteerde op het feit dat Nederland het Moederland is en dat het primair de verantwoordelijkheid dient te dragen voor de kleine eilanden. Aruba is bereid voor vijfentwintig procent bij te dragen in de aan de kleine eilanden te verschaffen financiële middelen ter dekking van hun begrotingen, gemaximeerd tot 1,5% van haar inkom– stenbegroting. De hierboven genoemde Arubaanse voorwaarde was - zo stelde de Arubaanse delegatie - ook voor Nederland aanvaardbaar, althans het is de Arubaanse delegatie niet bekend dat de Nederlandse regering deze voorwaarde ooit als onaanvaardbaar heeft omschreven. Nederland heeft nimmer duidelijk gemaakt waarom deze voorwaarde, door de partijen aanvaard, niet in de ontwerp-rijkswet kon worden opgenomen. De Arubaanse delegatie wees erop dat er geen afspraken bestaan tussen de Nederlandse en Arubaanse regering dat de ontwikke– Imgsgelden bestemd voor Aruba, ter compensatie ten behoeve van de kleine eilanden gebruikt worden.1 De Arubaanse delegatie concludeerde dat de Arubaanse positie duidelijk en redelijk is en dat niet Aruba, maar Nederland de totstandkoming van de rijkswet blokkeert. D. Europa 1992
' Het nieuwe beleid van het Nederlandse kabinet, dat een plafond van 300 miljoen vaststelde voor de ontwikkelingsgelden voor de Nederlandse Antillen en Aruba - in tegenstelling tot het beleid dat jarenlang door oud minister De Koning is gevoerd en dat de ontwikkelingsgelden bestemd voor de Nederlandse Antillen en Amba op 5% van de totale ontwikkelingspot stelde bemoeilijkt des temeer de procedure om te komen tot een oplossing voor het Solidari– teitsfonds
De Nederlandse delegatie heeft in aansluiting op de in Den Haag in 1989 gevoerde Contactplan-besprekingen over de gevolgen voor de Nederlandse Antillen en Aruba van de eenwording van de Europese markt, gewezen op de brief van 31 juli 1990 (DGES/isn-38319) van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Europese commissie, waarin deze verzoekt de positie van de LGO-landen en daarin vooral de Neder– landse Antillen en Aruba te versterken in het kader van de herbezinning op de LGO-regeling. In de wereld opereren drie grote handelsblokken Europa, de VS en het Verre Oosten - waarbij de monetaire situatie een belangrijke rol speelt. Willen de beide landen in de West optimaal van de voordelen van Europa genieten, dan zal men zich vermoedelijk op de aard van de relatie met Nederland moeten beraden. De drie delegaties achtten het noodzakelijk de bovengeschetste gedachtengang bij verdere Contactplangesprekken over de staatkundige aspecten nader te gaan bestuderen. De delegaties zullen de regeringen vragen deskundigen uit te nodigen over deze samenhang te rapporteren. De delegaties moeten over deze rapporten zo spoedig mogelijk beschikken, in ieder geval geruime tijd voordat zij in 1992 opnieuw
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
12
samenkomen. Zij verwezen in dit verband naar onderdeel VII van deze Slotverklaring. E. Financieel-economische aspecten 1.
Ontwikkelingssamenwerking
Uitgangspunt voor de ontwikkelingshulp van Nederland aan de beide andere rijksdelen is, aldus de Nederlandse delegatie, nog steeds het verlangen het sociaal-economisch potentieel van de landen en de eilanden zodanig te vergroten dat sociaal-economische zelfstandigheid kan worden bereikt. In het Nederlandse overheidsbeleid is sedert het aantreden van het kabinet-Lubbers/Kok een zekere kentering opgetreden. Onafhankelijkheid is niet meer vanzelfsprekend. De schaalproblemen krijgen meer aandacht. Als de banden binnen het Koninkrijk blijven bestaan, komt - sprak de Nederlandse delegatie uit - de verantwoorde– lijkheid van het Koninkrijk voor bestuur en rechtsorde meer naar voren. In het ontwikkelingsbeleid zou dan ook het accent - waar noodzakelijk moeten verschuiven van infrastructurele en sociale projecten naar het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en beheer op de eilanden. Daarbij tekende de Nederlandse delegatie uitdrukkelijk aan dat ook de technische bijstand in de sfeer van beheer en bestuur het oogmerk behoort te hebben de ontvangende landen en eilanden in staat te stellen op zo kort mogelijke termijn zelf in het nodige te voorzien. De Nederlands-Antilliaanse delegatie had de nota van minister Hirsch Ballin ontvangen en hiervan kennis genomen. Zij wenste en kon op deze nota niet inhoudelijk ingaan, daar deze pas in behandeling wordt genomen na gereedkoming van een door de Neder– lands-Antilliaanse regering toegezegde nota inzake Ontwikkelingssamen– werking. Zij merkten intussen op geen tegenstanders te zijn van evaluatie van de wijze waarop gedurende de vorige jaren ontwikkelingssamen– werking was verkregen. Er is sprake van hele en halve mislukkingen. Veel eilandgebieden zijn in nog grotere problemen geraakt, dan zij al zaten. De lijn die in de nota uiteengezet wordt, kon naar het oordeel van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse delegaties niet eerder worden ingezet, dan nadat een discussie is gevoerd door de Koninkrijkspartners, waarin zij het eens hebben kunnen worden. Deze delegaties kenden het standpunt van hun respectieve regeringen nog niet en zij wilden niet vooruitlopen op de discussie in de volksvertegenwoordiging waarvan zij deel uitmaken. De Arubaanse delegatie had, ook al was de nota nooit officieel aan de Staten van Aruba overgelegd, een voorlopige reactie op deze nota op schrift gesteld. Deze reactie is als bijlage bij deze Slotverklaring opgenomen. Als kernpunten van deze reactie mogen gelden dat: - het belang van de verwezenlijking van de fundamentele rechten van de mens, de rechtszekerheid en een democratisch en deugdelijk bestuur wordt onderkend; waar nodig zal beroep gedaan worden op de Neder– landse technische bijstand, voor zolang het land op die punten zelf niet in zijn behoeften kan voorzien; - de middelen die voor de opbouw van het land ter beschikking komen, moeten eerder worden vermeerderd dan verminderd. Pas nadat de economie wederom in evenwicht is gebracht, kan gewerkt worden naar een situatie waarin de financiële hulp als van symbolische betekenis kan worden beschouwd. - er wordt ingestemd met de opvatting dat moet worden toegewerkt naar een kapitaaldienst voor de draagkrachtige eilanden, die wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
13
gefinancierd met normale afschrijvingen, overschotten op de gewone dienst en verantwoorde leningen; Aruba is daar reeds geruime tijd mee bezig, maar heeft sedert 1986 te maken met het verlies van substantiële inkomsten uit de raffinaderij en het gegeven dat alle grote projecten een belastingvrije periode genieten; - het instellen van een Ontwikkelingsfonds als bedoeld in prioriteit 6, heeft de instemming van de Arubaanse delegatie zolang de verdeling 75%/25% van de ontwikkelingsgelden over de Nederlandse Antillen en Aruba onaangetast blijft. De Nederlandse delegatie wilde naar aanleiding van het eerste punt haar boven reeds weergegeven opvatting herhalen dat alle hulp moet worden gezien als weg naar een eigen zelfstandige positie van de landen. Technische bijstand op bestuurlijk vlak moet alleen gegeven worden waar en voor zolang nodig. Ten aanzien van het derde punt wil de Neder– landse delegatie opmerken dat bij het opzetten van projecten steeds uitdrukkelijk de voor de komende jaren te verwachten exploitatielasten in de beschouwingen moeten worden betrokken. De ontvangende landen en eilanden zullen steeds moeten kunnen aangeven dat zij bedoelde exploitatielasten zullen kunnen dragen. De Nederlands-Antilliaanse delegatie deelde mee zich van alle commentaar op de voorlopige reactie van ae Arubaanse delegatie te willen onthouden. 2. Toerisme De delegaties bevestigden hetgeen zij in de Slotverklaring 1989 ten aanzien van het toerisme hebben opgemerkt. Zij beschouwden de paragraaf III.1 van die Slotverklaring dan ook als hier opgenomen. Met vreugde constateerden de delegaties dat de stijgende lijn van de toeristische ontwikkeling op Aruba, Curapao en Bonaire de afgelopen twee jaren is voortgezet. Van de zijde van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse delegaties zijn feitelijke en cijfermatige gegevens verschaft om de ontwikkeling ter zake van het toerisme weer te geven en de noodzaak van infrastructurele uitbreidingen te onderbouwen. De leden van de Arubaanse delegatie brachten daarbij naar voren dat de kern van het probleem zich manifesteert in het feit dat meer Europese carriers Aruba moeten kunnen aandoen. Zij deden een beroep op de Nederlandse delegatie alles in het werk te stellen om dit doel ten volle te ondersteunen. De Arubaanse delegatie wees daarbij op het voornemen van Air Aruba transatlantische vluchten te gaan uitvoeren. De Nederlands-Antilliaanse delegatie wilde het verzoek, dat ook reeds in de Slotverklaring 1989 werd verwoord, te bevorderen dat de Tarieven– commissie opnieuw bijeenkomt, in deze verklaring herhaald zien. De Nederlandse delegatie heeft kennis genomen van de opmerkingen van de Antilliaanse en Arubaanse delegaties over de luchtvaartproble– matiek. Zij toonde zich bereid daarover met de Nederlandse ministers voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en van Verkeer & Waterstaat van gedachten te wisselen, zodra zij van de Nederlands– Antilliaanse en Arubaanse delegaties nadere concretiseringen van de problematiek heeft ontvangen. De Nederlandse delegatie zal daarbij als uitgangspunt nemen dat de Nederlandse Antillen en Aruba in gelijke gevallen en bij gelijke wensen gelijk worden behandeld en het gegeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
14
dat frequente lijndiensten tussen Nederland enerzijds en de Nederlandse Antillen en Aruba anderzijds een wezenlijk Koninkrijks belang vormen. Onder de gegeven omstandigheden was de formulering van een gemeenschappelijk standpunt van de drie delegaties over de luchtvaart– problematiek niet mogelijk. Wel onderschreef de Nederlands-Antilliaanse delegatie het bovengenoemde belang van geregelde lijndienstverbin– dingen tussen de landen van het Koninkrijk. De Arubaanse delegatie hield vast aan de door Aruba aangekondigde en in praktijk gebrachte filosofie op luchtvaartgebied, leidend tot een liberaal luchtvaartbeleid. «Open sky policy» is voor het Arubaanse toerisme van primair belang. Daaraan behoren alle luchtvaartverbindingen ten dienste te staan. De Arubaanse delegatie sprak tenslotte haar waardering uit voor alle lucht– vaartmaatschappijen die binnen het Koninkrijk aan Aruba hun diensten verlenen. F. Sociaal-culturele aspecten 1. Drusgproblematiek en politie De leden van de Nederlandse delegatie stelden vast, dat de drugs– aanvoer naar Nederland vanuit de Nederlandse Antillen en Aruba in de laatste maanden een grote vlucht heeft genomen. De aanvoer zou hoofd– zakelijk via de vliegvelden geschieden. Het is in het belang van alle Koninkrijkspartners, dat dit probleem op alle fronten wordt aangepakt. De politieboot, die Aruba sinds kort in dienst heeft, blijkt uitermate geschikt te zijn voor een aantal patrouillewerkzaamheden. Bij een gewapende confrontatie met de veelal beter bewapende drugssmok– kelaar zal de politieboot echter het onderspit moeten delven. De wens van de Arubaanse en de Antilliaanse delegaties is, dat de marine wordt ingeschakeld bij de drugsbestrijding als ondersteuning van de politieboot-werkzaamheden. Daarnaast blijkt er nu reeds grote behoefte aan meer politieboten. De Nederlandse delegatie verklaarde zich bereid bij de minister van Defensie navraag te doen naar de mogelijkheid de marine op enigerlei wijze te laten assisteren bij de bestrijding van de drugshandel in de wateren rond Aruba en de Nederlandse Antillen. De delegaties van Aruba en de Antillen brachten nadrukkehjk onder de aandacht dat er in deze contacten zijn tussen de Antilliaanse minister van Justitie en de Nederlandse minister van Defensie, waarbij toezeggingen zouden zijn gedaan met betrekking tot assistentie van de marine. De geografische verscheidenheid van de landen maakt overigens een uniforme aanpak van de drugshandel onmogelijk. Van de kant van de Arubaanse delegatie werd erop gewezen dat tot nu toe de samenwerking tussen de justitiële instanties van Aruba en Nederland bij de drugsbe– strijding veel te wensen over laat. Met name op het gebied van de infor– matie-uitwisseling heeft de samenwerking het karakter gekregen van een eenrichtingsverkeer en wel vanuit Aruba richting Nederland. Wil men daadwerkelijk op alle fronten aan drugsbestrijding doen, dan wordt het van Arubaanse zijde zeer wenselijk geacht dat de Nederlandse instanties op dit gebied meer inhoud geven aan die samenwerking. De leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie deelden mee, dat er momenteel 100 agenten in opleiding zijn die na de voltooiing van hun opleiding over de eilanden zullen worden verdeeld. Van dit aantal wordt een substantieel deel op Sint Maarten gestationeerd om de aanwezige marechaussees op termijn te vervangen. De leden van de Arubaanse delegatie merkten op dat bij het Arubaanse politiekorps vacatures bestaan, veelal in de officiersrangen. Deze leden hoopten, dat Nederland deze vacatures voorlopig kan helpen opvullen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
15
2. Zorg voor drugverslaafden De Antilliaanse delegatie was van mening, dat, hoewel Nederland en de Antillen op het gebied van rehabilitatie verschillende uitgangspunten hanteren, de Nederlandse Antillen niettemin een beroep op Nederland kunnen en moeten doen om technische bijstand te verkrijgen. De leden van de Nederlandse delegatie suggereerden ten aanzien van rehabilitatie van drugverslaafden particuliere instanties in Nederland, die grotendeels worden gesubsidieerd, te vragen ervaringen uit te wisselen. De particu– liere initiatieven die op de Nederlandse Antillen en Aruba worden ontplooid hebben dezelfde doeleinden maar gebruiken verschillende methodes om hun doelen te realiseren. Op Aruba wordt geprobeerd om door middel van voorlichtingscampagnes de jeugd bewust te maken van de gevaren verbonden aan druggebruik. Op Curapao is er een aantal organisaties dat zich bezig houdt met de daadwerkelijke rehabilitatie van verslaafden, onder meer onder het motto «Een beter gezin, een beter Curagao». Eèn van die projecten wordt door de VN gefinancierd en zal als model voor de VN moeten dienen. Op de Nederlandse Antillen en Aruba worden zowel handel als gebruik van softdrugs vervolgd. Dit in tegenstelling tot Nederland waar het bezit van softdrugs voor persoonlijk gebruik oogluikend wordt toegelaten. 3. Onderwijs Met betrekking tot het onderwijs stelde de Arubaanse delegatie dat dit schooljaar een nieuwe methode is geïntroduceerd om de Nederlandse taal op de basisscholen te onderwijzen ter vervanging van een verou– derde leermethode. Hoewel het onderwijs op Aruba een hoog niveau heeft, wordt de laatste jaren veel werk verzet om tot een algehele onder– wijsvernieuwing te komen. Ter verwezenlijking hiervan zal op bepaalde gebieden van het onderwijs bijstand noodzakelijk ziijn. Gedacht wordt aan de onderwijswetgeving en de totstandkoming van een samen– smelting van schooltypes op m.b.o.-niveau. De Arubaanse delegatie hechtte eraan, dat die bijstand wordt gegeven in de zin van onder– steuning van de werkzaamheden voortvloeiend uit de Arubaanse wensen, voornemens en realiteit. Bijstand wordt bepaald niet gezien als het klakkeloos overnemen van Nederlandse onderwijssystemen. De voorge– nomen onderwijsvernieuwingen betekenen zeker niet dat aan het niveau van onderwijs op Aruba wordt getornd. Ze zullen juist uitmonden in een verbetering en verhoging van het onderwijsniveau. Het Papiamento zal pas over een periode van 10 jaar, nadat de noodzakelijke voorbereidingen zijn getroffen, worden geïntroduceerd. Mede gelet hierop is besloten een nieuwe methode voor de Nederlandse taal te introduceren. Als Papiamento eenmaal op school is geïntrodu– ceerd zal Nederlands als vak onderwezen worden zodat de vervolg– studies in Nederland geen onnodige vertragingen oplopen omdat de beheersing van de Nederlandse taal achter is gebleven. - De leden van de Nederlands-Antilliaanse delegatie constateerden dat sinds de introductie van de mammoetwet geen vernieuwing van het onderwijssysteem heeft plaatsgevonden. Op de Nederlandse Antillen leeft de gedachte dat een eventuele vernieuwing in dienst moet staan van de eigen realiteit. Zij zagen de noodzaak niet alle vernieuwingen die in Nederland worden ingevoerd, ook voor de Nederlandse Antillen over te nemen. Wel is het de wens om een onderwijsniveau te behouden dat vergelijkbaar is met het Nederlandse. Het is overigens de bedoeling dat na de introductie van Papiamento op de basisscholen vermeden wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
16
dat Nederlands hieronder te lijden heeft. Nederlands zal als vak worden onderwezen. De Nederlandse delegatie stelde vast dat het onderwijs– niveau goed is en dat het belang van het Nederlands vooral ligt bij de aansluiting op vervolgstudies in Nederlands. Met betrekking tot de her–, om– en bijscholing werd zowel door de Arubaanse als de Nederlands-Antilliaanse delegatie gesteld dat er behoefte bestaat aan dit soort onderwijs. De delegaties hebben gesproken over de relatie onderwijs en arbeidsmarkt; zij pleitten voor goede afspraken vooraf bij samenwerkingsprojecten die voor de economie van de eilanden belangrijk zijn. De uitwisseling van docenten en hoogleraren werd door de delegaties zeer op prijs gesteld omdat daarmee over de kwaliteit van de studie wordt gewaakt terwijl deze tegelijkertijd wordt bevorderd. De Neder– lands Antilliaanse delegatie zal met de Universiteit van de Nederlandse Antillen contact opnemen opdat van haar zijde concrete plannen daartoe worden opgesteld. De studiefinanciering heeft naast positieve gevolgen voor de studenten ook negatieve gevolgen gehad voor de onderwijsinstellingen op zowel de Nederlandse Antillen als Aruba. De zuigkracht van de studiefinanciering benadeelt de Universiteit van de Nederlandse Antillen, terwijl de Univer– siteit van Aruba te maken heeft met een geringere aanmelding van studenten van het voortgezet onderwijs. De studiefinanciering zou zodanig kunnen worden geherformuleerd dat de eigen studenten de mogelijkheid aangeboden krijgen om aan genoemde universiteiten te studeren. De delegaties onderkennen dat Nederland een grote zuigkracht heeft omdat de studiefinanciering aantrekkelijk is en de studiemogelijk– heden ruimer zijn. 4. Cultuur Met betrekking tot de culturele aspecten werd van de zijde van de Nederlands-Antilliaanse delegatie gesteld dat door een veeleisende houding van VNONA vele culturele projecten geen doorgang vinden. Van technische bijstand voor de kleine eilanden zou geen sprake zijn. De Nederlandse Antillen zouden gaarne met de beschikbare gelden haar eigen cultuur willen uitdragen zonder bemoeienis van de geldver– schaffers. Door de Arubaanse delegatie werd gesteld het Nederlandse Antillen standpunt volledig te kunnen begrijpen omdat Aruba in dezelfde situatie verkeert. De in 1987 getekende overeenkomst heeft tot op heden geen bevredigende resultaten geleverd. Ondanks het feit dat de drie landen bijdragen in een gemeenschappelijke pot, kan niet aan de indruk ontkomen worden dat Nederland alleen het beleid wenst te voeren. Parti– culiere initiatieven, zowel op cultureel als op sociaal gebied, worden door de bureaucratie zodanig geremd, dat de initiatiefnemers het opgeven. De beleidmakers houden er te weinig rekening mee dat bij particuliere projecten veelal door privé personen tijd en geld wordt gestoken in een projectdossier. Naderhand krijgen ze dan te horen dat het project is afgekeurd. Met het feit dat de initiatiefnemers veelal in hun vrije tijd een project proberen te realiseren wordt geen rekening gehouden. Culturele uitwisselingen en projecten mogen niet gefrustreerd worden door te veel bureaucratische belemmeringen. De eisen zouden versoepeld kunnen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
17
5. Sociale zorg De Nederlands-Antilliaanse delegatie stelde, dat in tegenstelling tot Aruba, er op de Nederlandse Antillen geen actief remigratiebeleid wordt gevoerd. De werkloosheid - vooral jeugdwerkloosheid - is groot, zodat een remigratiebeleid bijgevolg zal falen. De woningnood op Curapao is groot en daar komt er nog bij dat de bouwverordeningen verouderd zijn. Desondanks moet de overheid overgaan tot het slopen van onbewoonde huizen die door drugver– slaafden zijn gekraakt. Deze huizen verkeren vaak in een zodanige staat van verval dat restaureren een zeer dure aangelegenheid zal worden. Op Curagao is een rljtjeshuizenproject dat te Seru Fortuna is opgezet helaas mislukt, omdat het niet past in de Curapaose levensstijl. Omdat op Curagao de bouwverordening verouderd is, komen de kosten van bouwprojecten vaak hoger uit dan met toepassing van moderne technieken mogelijk zou zijn. De Arubaanse delegatie merkte op, dat de sociale problemen waarmee Aruba momenteel te kampen heeft, een direct gevolg zijn van de grote economische groei. Vele buitenlanders worden aangetrokken om in onder andere hotels te komen werken. Aruba kent momenteel ook woningnood. Ondanks het feit dat van regeringswege een woningbouw– beleid wordt gevoerd, zouden de hotels een zekere mate van verantwoor– delijkheid moeten dragen voor het oplossen van dit probleem. 6. Gezondheidszorg Door de Arubaanse delegatie werd erop gewezen, dat Aruba dit jaar nog een algemene ziektekostenverzekering zal introduceren. De Nederlands-Antilliaanse delegatie deelde mee dat de minister van Volksgezondheid een algemene ziektekostenverzekering aan het voorbe– reiden is. G. Contactplan De drie delegaties bevestigden hun voornemen in mei 1992 voor een Contactplanbijeenkomst samen te komen in Nederland. In het eerste half jaar van 1993 reizen Nederlandse en Arubaanse delegaties naar de Nederlandse Antillen en in 1994 is Aruba de plaats van samenkomst. Het belangrijkste aandachtspunt voor het bezoek aan Den Haag is de staatkundige structuur en de Europese dimensie. De regeringen zal worden gevraagd hierover tijdig te rapporteren en er zal een werkgroep van leden uit de drie parlementen worden aangewezen ter begeleiding van deze voorbereiding. Willemstad, 25 januari 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IV, nr. 13
18