Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14 501
Wijziging van de Overgangswet W V O . (herziening regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs)
Nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Wet houdende wijziging van de Overgangswet W.V.O. (herziening regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs). De toelichtende memorie (en bijlage), die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. Soestdijk, 26 mei 1977
Nr. 2
Juliana
ONTWERP VAN WET Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, Saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het gewenst is dat de regeling van de bewijzen van bekwaamheid krachtens de Overgangswet W.V.O. zodanig wordt herzien dat meer wordt aangesloten bij de in de Wet op het voortgezet onderwijs vastgelegde regeling en dat de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd voor bezitters van twee of meer bewijzen van bekwaamheid van verschillend niveau worden uitgebreid; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I De Overgangswet W.V.O. (Stb. 1967, 386) wordt gewijzigd als volgt: A. De artikelen 108 tot en met 114 worden gelezen: Artikel 108. 1. Tot een door Ons te bepalen datum kan Onze minister, de Onderwijsraad gehoord, getuigschriften aanwijzen als bewijs van bekwaam-
S-O + W 5 vel
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14501, nrs. 1-4
heid van de eerste, de tweede of de derde graad tot het geven van voortgezet onderwijs. Deze bewijzen van bekwaamheid gelden naast de bewijzen van bekwaamheid, bedoeld in artikel 33, eerste lid onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Bij de aanwijzing wordt het vak of de vakken waarop de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, bepaald. Aan de aanwijzing kunnen voorwaarden worden verbonden. 2. Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, kan Onze minister, de Onderwijsraad gehoord, tevens bepalen dat naast het als bewijs van bekwaamheid aangewezen getuigschrift het bezit is vereist van een bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding. Artikel 109. 1. Het bezit van een als bewijs van bekwaamheid van de eerste graad aangewezen getuigschrift alsmede van het bij dat getuigschrift behorende bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding is, onverminderd het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs, vereist om te kunnen worden benoemd tot leraar in het vak of de vakken waarop de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, voor het tweede en de volgende leerjaren van dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, aan avond- en dag-avondscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor de hoogste twee leerjaren van dagscholen en afdelingen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, aan avond- en dag-avondscholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, aan scholen voor hoger beroepsonderwijs, aan opleidingsscholen voor onderwijzers en aan die voor leraren met uitzondering van de lerarenopleidingen in door Onze minister aan te wijzen vakken. 2. Het bezit van een als bewijs van bekwaamheid van de tweede graad aangewezen getuigschrift alsmede van het bij dat getuigschrift behorende bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding is, onverminderd het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs, vereist om te kunnen worden benoemd tot leraar in het vak of de vakken waarop de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, voor het eerste leerjaar van dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor de eerste drie leerjaren van dagscholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor de gemeenschappelijke leerjaren van een scholengemeenschap bestaande uit een dagschool voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en een dagschool voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, aan scholen voor middelbaar beroepsonderwijs en aan opleidingsscholen voor kleuterleidsters. 3. Het bezit van een als bewijs van bekwaamheid van de derde graad aangewezen getuigschrift alsmede van het bij dat getuigschrift behorende bewijs van pedagogische en didactische voorbereiding is, onverminderd het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs, vereist om te kunnen worden benoemd tot leraar in het vak of de vakken waarop de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, aan scholen voor middelbaar en lager algemeen voortgezet onderwijs, aan scholen voor lager beroepsonderwijs en voor de gemeenschappelijke leerjaren van een scholengemeenschap bestaande uit een of meer der hiervoorgenoemde scholen alsmede een dagschool voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en/of een dagschool voor hoger algemeen voortgezet onderwijs. 4. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, bij de aanwijzing, bedoeld in artikel 108, eerste lid, bepalen dat een als bewijs van bekwaamheid van de eerste, de tweede of de derde graad aangewezen getuigschrift voor het vak of de vakken waarop de aanwijzing als bewijs van bekwaamheid betrekking heeft, bovendien geldt als bewijs van bekwaamheid voor andere scholen dan in de voorgaande leden is bepaald. 5. Een als bewijs van bekwaamheid van een hogere graad aangewezen getuigschrift geldt tevens als bewijs van bekwaamheid van een lagere graad voor het vak of de vakken waarop dat bewijs van bekwaamheid betrekking
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14501, nrs. 1-4
2
heeft, alsmede v o o r andere d o o r Onze minister, de O n d e r w i j s r a a d g e h o o r d , aan te wijzen vakken. 6. Waar in de v o o r g a a n d e leden sprake is van het bezit van het bij een als bewijs van b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschrift b e h o r e n d e bewijs van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g , is het bezit daarvan alleen vereist, indien dat krachtens artikel 108, t w e e d e lid, bij de aanwijzing als bewijs van b e k w a a m h e i d is bepaald. Artikel 110. 1. Hij, die in het bezit is van een bewijs van b e k w a a m h e i d van de eerste graad en van een b e w i j s van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad alsmede van de bij die bewijzen b e h o r e n d e bewijzen van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g , is v o o r het vak of de vakken w a a r o p het in zijn bezit zijnde bewijs van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad betrekking heeft, tevens b e n o e m b a a r tot leraar aan de in artikel 109, eerste lid, g e n o e m d e scholen. 2. Hij, die in het bezit is v a n een bewijs van b e k w a a m h e i d van de eerste graad en van een bewijs van b e k w a a m h e i d van de derde graad alsmede van de bij die bewijzen behorende bewijzen van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g , is v o o r het vak of de vakken w a a r o p het in zijn bezit zijnde bew i j s van b e k w a a m h e i d van de derde graad betrekking heeft, tevens ben o e m b a a r t o t leraar aan de in artikel 109, tweede lid, g e n o e m d e scholen, m e t i n a c h t n e m i n g van de in dat artikellid g e n o e m d e beperkingen ten aanzien van de leerjaren. 3. Hij, die in het bezit is v a n een bewijs van b e k w a a m h e i d van de t w e e d e graad en van een bewijs van b e k w a a m h e i d van de derde graad alsmede van de bij die bewijzen behorende bewijzen van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g , is v o o r het vak of de vakken w a a r o p het in zijn bezit zijnde bew i j s van b e k w a a m h e i d van de derde graad betrekking heeft, tevens ben o e m b a a r t o t leraar aan de in artikel 109, tweede lid, g e n o e m d e scholen, met i n a c h t n e m i n g van de in dat artikellid g e n o e m d e beperkingen ten aanzien van de leerjaren. 4. Bij de a a n w i j z i n g , bedoeld in artikel 108, eerste l i d , kan Onze minister, de O n d e r w i j s r a a d g e h o o r d , bepalen dat de v o o r g a a n d e leden niet van toepassing zijn op het als bewijs v a n b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschrift dan w e l op een of meer van de vakken w a a r o p de aanwijzing als bewijs van b e k w a a m h e i d betrekking heeft. 5. Waar in de v o o r g a a n d e leden sprake is van het bezit van het bij een bew i j s van b e k w a a m h e i d behorende bewijs van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g , is het bezit daarvan alleen vereist, indien dat krachtens artikel 108, t w e e d e lid, bij de aanwijzing als bewijs van b e k w a a m h e i d is bepaald. Artikel 111. Onze minister kan, de Onderwijsraad g e h o o r d , beperkingen aanbrengen in de aan een als bewijs van b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschrift v e r b o n d e n mogelijkheden o m tot leraar aan een school v o o r v o o r t g e zet o n d e r w i j s te w o r d e n b e n o e m d dan w e l de aanwijzing als bewijs van bek w a a m h e i d intrekken. Z o d a n i g e beperkingen of intrekking treden niet eerder in w e r k i n g dan na v e r l o o p van een t e r m i j n van twee jaren na de bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant. De beperking onderscheidenlijk de intrekking geldt niet v o o r de bezitter van dat als bewijs van b e k w a a m h e i d aangewezen getuigschrift die in de zeven jaren v o o r a f g a a n d e aan het tijdstip w a a r o p het ministerieel besluit in w e r k i n g treedt, met i n a c h t n e m i n g van artikel 33, eerste lid onder b en c, v a n de Wet op het voortgezet o n d e r w i j s als rector, directeur of leraar v e r b o n d e n is geweest aan een school voor voortgezet o n d e r w i j s . Onze minister kan bepalen dat de beperking onderscheidenlijk de intrekking eveneens niet geldt v o o r h e m , die in de vorige volzin g e n o e m d e periode w e r k z a a m h e d e n heeft verricht, die naar zijn oordeel gelijk te stellen zijn met de in de v o r i g e volzin g e n o e m d e werkzaamheden. Artikel 112. Tot een door Ons te bepalen d a t u m kan Onze minister verklaren dat de bezitter van een in het buitenland behaald getuigschrift dat niet
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
3
krachtens artikel 108, eerste lid, is aangewezen als bewijs van b e k w a a m h e i d tot het geven van voortgezet o n d e r w i j s , o n v e r m i n d e r d het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de Wet op het voortgezet o n d e r w i j s , b e n o e n v baar is tot leraar in de vakken en aan de scholen, door h e m aangegeven. Naast deze verklaring kan Onze minister het bezit van een bewijs van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g eisen. Artikel 113. 1. De bezitter v a n e e n getuigschrift dat niet krachtens artikel 108, eerste lid, is aangewezen als bewijs van b e k w a a m h e i d t o t het geven van voortgezet o n d e r w i j s doch dat w e l i n g e v o l g e de op 31 juli 1968 g e i d e n de voorschriften was aangewezen als bewijs van b e k w a a m h e i d tot het gev e n van o n d e r w i j s , blijft, o n v e r m i n d e r d het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, aan de W e t op het voortgezet o n d e r w i j s , benoembaar tot leraar aan de soort van scholen, w a a r t o e de in die v o o r s c h r i f t e n g e n o e m d e scholen ingevolge titel IV zijn gaan b e h o r e n , indien hij tussen 31 augustus 1963 en 1 augustus 1968 op g r o n d van dat getuigschrift o n d e r w i j s heeft gegeven. 2. Een o n t h e f f i n g , als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Nijverheidso n d e r w i j s w e t , w o r d t met ingang van 1 augustus 1968 geacht te zijn gegeven o p g r o n d van artikel 33, t w e e d e lid, van de Wet o p het voortgezet o n d e r w i j s v o o r de soort van scholen, w a a r t o e de in de beschikking g e n o e m d e scholen ingevolge titel IV van deze w e t zijn gaan b e h o r e n . 3. Hij die i n g e v o l g e artikel 1 1 , derde lid, of artikel 54, eerste en t w e e d e lid, van de Kweekschoolwet in het schooljaar 1976-1968 aan een kweekschool o n d e r w i j s heeft gegeven in een vak w a a r v o o r hij niet het ingevolge artikelen 109 en 110, vereiste bewijs van b e k w a a m h e i d bezit, blijft, o n v e r m i n d e r d het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de W e t op het voortgezet o n derwijs, b e n o e m b a a r tot leraar aan een o p l e i d i n g s s c h o o l voor onderwijzers voor het geven van o n d e r w i j s in dat vak. 4. Hij, die in het schooljaar 1967-1968 o n d e r w i j s heeft gegeven in een vak, w a a r v o o r geen getuigschrift als bewijs van b e k w a a m h e i d is aangewezen, blijft, o n v e r m i n d e r d het bepaalde in artikel 33, eerste lid onder a, van de W e t op het voortgezet o n d e r w i j s , benoembaar t o t leraar in dat vak, indien hij ingevolge de o p 31 juli 1968 geldende voorschriften als benoembaar was aangemerkt. Deze b e n o e m b a a r h e i d geldt v o o r de soort van scholen, waartoe de school, w a a r a a n hij in dat schooljaar was v e r b o n d e n , ingevolge titel IV is gaan b e h o r e n . Artikel 114. Tot een d o o r Ons te bepalen d a t u m kan Onze minister met betrekking tot vakken, w a a r v o o r geen getuigschrift als bewijs van b e k w a a m heid tot het geven van voortgezet o n d e r w i j s aan de betreffende school of afdeling van de school is aangewezen, verklaren, dat een leraar w o r d t geacht in het bezit te zijn van een bewijs van b e k w a a m h e i d tot het geven van v o o r t gezet o n d e r w i j s in de vakken en aan de scholen of afdelingen van scholen, d o o r h e m aangewezen. Naast deze verklaring kan Onze minister het bezit van een bewijs van pedagogische en didactische v o o r b e r e i d i n g eisen. B. De bijlage, bedoeld in hoofdstuk 1 van titel VI, vervalt.
ARTIKEL II Deze wet treedt in w e r k i n g met ingang van de tweede dag na de d a t u m van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij w o r d t geplaatst. Zij werkt t e r u g tot 1 augustus 1976.
ARTIKEL III Overgangsbepaling 1. Indien Onze minister bij de uitvoeringsmaatregelen krachtens de artikelen 108 en 109 van de Overgangswet W.V.O. die tegelijkertijd met deze w e t
Tweede Kamer, zitting 1 9 7 6 - 1 9 7 7 , 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
4
in w e r k i n g t r e d e n , in de aan een getuigschrift v e r b o n d e n mogelijkheden o m tot leraar aan een school v o o r voorgezet o n d e r w i j s te w o r d e n b e n o e m d , beperkingen aanbrengt ten opzichte van de m o g e l i j k h e d e n die op de dag v ó ó r de i n w e r k i n g t r e d i n g van deze w e t aan dat getuigschrift w a r e n v e r b o n d e n , gelden deze beperkingen niet v o o r de bezitter v a n dat getuigschrift die in de zeven jaren v o o r a f g a a n d e aan de dag w a a r o p deze w e t t w e e jaren in werking zal zijn met i n a c h t n e m i n g van artikel 33, eerste lid onder b en c, van de Wet o p het voortgezet o n d e r w i j s als rector, directeur of leraar v e r b o n d e n is geweest aan een school v o o r voortgezet o n d e r w i j s . 2. Indien Onze minister bij de u i t v o e r i n g s m a a t r e g e l krachtens artikel 108 van de O v e r g a n g s w e t W.V.O. die tegelijkertijd m e t deze w e t inwerking treedt, een getuigschrift dat krachtens de artikelen 108, eerste lid, of 110, eerste lid, van de O v e r g a n g s w e t W.V.O., zoals deze l u i d d e n o p de dag vóór de inw e r k i n g t r e d i n g van deze wet, g o l d als bewijs v a n b e k w a a m h e i d tot het geven van voortgezet o n d e r w i j s , niet meer aanwijst als bewijs van b e k w a a m heid, blijft de bezitter van dat getuigschrift die in de zeven jaren v o o r a f g a a n de aan de dag w a a r o p deze w e t t w e e jaren in w e r k i n g zal zijn, met inachtnem i n g van artikel 33, eerste lid onder b en c, van de Wet o p het voortgezet o n derwijs als rector, directeur of leraar v e r b o n d e n is geweest aan een school v o o r voortgezet o n d e r w i j s , benoembaar tot leraar in dezelfde vakken en aan dezelfde scholen als hij tevoren benoembaar w a s . 3. Onze minister kan bepalen, dat de bezitter van een getuigschrift als bed o e l d in de v o o r g a a n d e leden, die in de zeven jaren v o o r a f g a a n d e aan de dag w a a r o p deze w e t t w e e jaren i n w e r k i n g zal zijn, w e r k z a a m h e d e n heeft verricht die naar zijn oordeel gelijk te stellen zijn met de in de v o o r g a a n d e leden g e n o e m d e w e r k z a a m h e d e n , benoembaar blijft tot leraar in dezelfde vakken en aan dezelfde scholen als hij op de dag v ó ó r de i n w e r k i n g t r e d i n g van de w e t benoembaar w a s . Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal w o r d e n geplaatst, en dat alle ministeriële d e p a r t e m e n t e n , autoriteiten, colleges en a m b t e n a r e n , w i e zulks aangaat, aan de n a u w k e u r i g e uitvoering de hand zullen houden. Gegeven
De minister van o n d e r w i j s en w e t e n s c h a p p e n ,
De minister van l a n d b o u w en visserij,
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 1 4 5 0 1 , nrs. 1-4
5
6