Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 389
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 augustus 2005 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Communication from the Commission to the Council, the European Parliament and the European Economic and Social Committee A stronger EU-US Partnership and a more open market for the 21st century (doc. niet in het Nederlands beschikbaar) 2. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comite – Nanowetenschappen en nanotechnologieën: een actieplan voor Europa 2005–2009 3. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Het Europese ruimtevaartbeleid – Voorlopige elementen 4. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/22/EG 5. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Naar een wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij: De bijdrage van de Europese Unie aan de tweede fase van de Wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS) 6. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 7. – Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De gezondheid, de veiligheid en het vertrouwen van de burger bevorderen: een strategie voor gezondheid en consumentenbescherming – Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad
KST89111 0405tkkst22112-389 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
1
tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007–2013) 8. Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren «Aandacht voor jongerenbelangen in Europa – implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap». De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, A. Nicolaï
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
2
Fiche 1: Mededeling over een sterker EU-VS partnerschap Titel: Communication from the Commission to the Council, the European Parliament and the European Economic and Social Committee A stronger EU-US Partnership and a more open market for the 21st century (doc. niet in het Nederlands beschikbaar)
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
niet bekend niet bekend COM(2005) 196 (dd. 18 mei 2005) EZ en BZ i.o.m. FIN, LNV, VWS, OCW, V&W, JUS
Behandelingstraject in Brussel: Bespreking in resp. Comité 133 en Raadswerkgroep Transatlantische Betrekkingen (COTRA). Input voor economische verklaring van EU/VS Top op 20 juni. Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Deze mededeling bevat een strategie voor meerjarige samenwerking met de VS op economisch gebied en diende als input voor wat de EU wilde bereiken in een gemeenschappelijke economische verklaring van de EU-VS Top op 20 juni 2005. Daarnaast staan in de mededeling de ideeen en aanbevelingen van de Commissie voor een eventuele herziening van de New Transatlantic Agenda (NTA). Het eerste deel van de mededeling bevat een strategie voor meerjarige samenwerking met de VS op economisch gebied. Het is de resultante van een brede raadpleging van belanghebbenden (bedrijfsleven, NGO’s en overheden), die van oktober t/m december in zowel de EU als de VS is gehouden. Gekozen beleidsthema’s zijn resp. afstemming van regelgeving, kennis en innovatie, handel en veiligheid. De mededeling bevat een catalogus aan wenselijke resultaten. Bij het onderwerp afstemmen van regelgeving worden onderwerpen geïnventariseerd als investeringen, mededinging, luchtvaart, aanbestedingen, zeevervoer, financiële markten, vrij verkeer van personen en wederzijdse erkenning van diploma’s. Bij kennis en innovatie gaat het om onderwerpen als nieuwe technologieën, ruimtevaart, intellectuele eigendom, onderzoek en ontwikkeling, energie en (beroeps)onderwijs. Belangrijkste element is een voorstel om de samenwerking inzake regelgeving te verbeteren. Het beter op elkaar afstemmen van regelgeving op bepaalde beleidsterreinen is al enkele jaren onderwerp van gesprek tussen de EU en de VS. Onderliggende notie is dat onnodige belemmeringen voor wederzijds economisch verkeer dienen te worden voorkomen, resp. weggenomen. Een middel om dit te bereiken is een combinatie van formele en informele afspraken, al naar gelang de aard en de context. Het tweede deel van de mededeling gaat in op de inzet van de Commissie inzake de architectuur van de EU/VS relaties. Dit jaar bestaat de New Transatlantic Agenda 10 jaar en dat is voor de Commissie aanleiding om deze afspraken tegen het licht te houden. Op een aantal punten is de NTA achterhaald: zo stond bijvoorbeeld terrorisme 10 jaar geleden nog niet hoog op de transatlantische agenda. Daarnaast is de huidige dialoogstructuur niet meer toereikend voor het bespreken van strategische prioriteiten. Om dit te verbeteren doet de Commissie een aantal aanbevelingen voor discussie: verbetering van het huidige raamwerk, EU/VS Top richten op strategisch prioriteitsstelling, onderhandeling van een gezamenlijk actieplan, versterking van de Transatlantic Legislators Dialogue tussen Europees Parlement en het Congres, vernieuwing van de dialoog tussen het maatschappelijk middenveld aan beide zijden van de oceaan, uitbreiding van uitwisselingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
3
De door de EU-VS Top van 20 juni 2005 uitgegeven verklaringen maken duidelijk dat een aanzienlijk deel van de in de onderhavige mededeling vervatte voorstellen zijn gerealiseerd. Zo is besloten tot de instelling van een Regulatory Co-operation Forum op hoog niveau om de afstemming van regelgeving te verbeteren. Ook zal meer aandacht worden besteed aan stimulering van innovatie. Alhoewel van een wezenlijke aanpassing van de New Transatlantic Agenda niet echt sprake is (de architectuur van de dialoog blijft ongewijzigd) is tijdens de Top wel een duidelijke wens uitgesproken om de politieke samenwerking te intensiveren.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Geen formele besluitvorming voorzien. Dat geldt wel voor evt. initiatieven voor formele afspraken met VS, die uit deze mededeling voortvloeien. Instelling nieuw Comitologie-comité: nee Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: de mededeling bestrijkt een breed terrein, dat deels communautaire, deels gemengde bevoegdheid en deels de bevoegdheid van de lidstaten betreft. Bij de uitwerking van de verschillende aanbevelingen in voorstellen zal de subsidiariteit beoordeeld moeten worden. Proportionaliteit: n.v.t. het gaat om een mededeling Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): implementatie van aanbevelingen in deze mededeling kan leiden tot directe of indirecte gevolgen voor nationale regelgeving. In deze fase is nog niet aan te geven welke aanbevelingen tot concrete plannen leiden. Naar verwachting ligt het zwaartepunt op beleidsterreinen waar sprake is van het primaat van communautaire wetgeving. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Consequenties voor ontwikkelingslanden: De voorgestelde samenwerking inzake bestrijding van namaakproducten kan medewerking van sommige meer gevorderde ontwikkelingslanden, bijv. China, India en Thailand, wenselijk maken. Waar nodig zal technische assistentie aan landen aangeboden worden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: NL steunt de algehele benadering en de gekozen thema’s van de Commissie-mededeling. Nederland hecht prioriteit aan verbreding en verbetering van de transatlantische economische samenwerking. Het is belangrijk om een tegenwicht te vormen tegen de regelmatig terugkerende handelsgeschillen. Met name de samenwerking op het gebied van regelgeving kan bijdragen aan het voorkomen van handelsgeschillen. Het thema «kennis en innovatie» biedt ruime mogelijkheden voor samenwerking tussen diverse actoren en op diverse niveau’s. De resultaten van de stakeholder dialogue en de Nederlandse bijdrage in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
4
de transatlantische conferentie over «innovatie en concurrentievermogen», die plaatsvond in Den Haag op 28 april 2005, zijn terug te vinden in de mededeling. Vraag is wel of de titel van de Mededeling het juiste signaal afgeeft over de transatlantische economische relatie. Het genoemde doel van «a more open market» suggereert dat er nog de nodige formele belemmeringen zijn. Dat is niet het hoofdprobleem: het gaat juist om de informele en onbedoelde belemmeringen. Making the transatlantic market work better zou een passender doel geweest zijn. NL meent dat behoedzaam moet worden omgegaan met het aanpakken van formele belemmeringen in de VS (b.v. voor investeringen). Risico is dat de VS met soortgelijke eisen richting de EU komt, waarmee we weer op handelspolitiek terrein komen. Vooralsnog is Nederland geen voorstander van een totale vernieuwing van de NTA. In plaats van een arbeidsintensieve totale herziening van de NTA moet de bestaande structuur op een aantal punten bijgeschaafd worden. NL geeft daarbij prioriteit aan het verbeteren van de strategische dialoog. Daarvoor zou de jaarlijkse EU/VS top prioriteiten moeten stellen. Daarnaast steunt Nederland de suggestie om de dialoog tussen het EU/VS maatschappelijk middenveld te versterken en de «people-to people exchanges» uit te breiden. Tenslotte hecht NL aan een effectieve en coherente «EU Public diplomacy» in de VS. Daartoe dienen bestaande middelen slim en optimaal benut worden. In de economische verklaring voor de EU/VS op 20 juni zijn wat NL betreft de belangrijkste onderwerpen uit de mededeling overgenomen. Ten aanzien van de New Transatlantic Agenda is follow-up afhankelijk van de ambities van het Britse voorzitterschap. Fiche 2: Mededeling – Nanowetenschappen en nanotechnologieën: een actieplan voor Europa 2005–2009 Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comite – Nanowetenschappen en nanotechnologieën: een actieplan voor Europa 2005–2009
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
9 juni 2005 10013/05 COM(2005) 243 EZ in nauwe samenwerking met OCW i.o.m. LNV, VROM, VWS, SZW, JUS, FIN, DEF
Behandelingstraject in Brussel: RWG Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen, maar discussie onder Brits voorzitterschap. Nog niet bekend of er ook raadsconclusies afgesloten zullen worden
1
COM (2004) 338 def.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Commissie geeft aan dat Nanowetenschappen en nanotechnologieën (N&N) nieuwe benaderingen zijn op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O) die zich richten op de studie van verschijnselen en de manipulatie van materialen op atomaire, moleculaire en macromoleculaire schaal, waar de eigenschappen sterk verschillen van die op grotere schaal. Dit actieplan is op 12 mei 2004 door de Commissie aangekondigd in de mededeling «Naar een Europese strategie voor nanotechnologie1». Het actieplan moet voorzien in de in die eerdere mededeling vastgestelde behoeften: 1. versterking interdisciplinaire Europese onderzoeksruimte voor N&N en bevordering van de industriële toepassingen daarvan; 2. vorming van Europese expertisecentra van wereldklasse;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
5
3. interdisciplinaire opleiding van kenniswerkers met meer aandacht voor ondernemingsgeest; 4. scheppen van gunstige voorwaarden voor industriële innovatie om te komen tot betaalbare en veilige producten en processen; 5. respecteren van ethische beginselen en in vroeg stadium betrekken van maatschappelijke overwegingen en stimuleren van dialoog met de burger; 6. van meet af aan inspelen op (evt.) risico’s (gezondheid, veiligheid, milieu, consument); 7. bevorderen van internationale samenwerking (met o.m. de VS en Japan). Met behulp van N&N worden bestaande materialen nu reeds verbeterd (krasbestendig, weerbestendig, sensoren, bacteriedodende coating) en kleinere elektronische componenten ontwikkeld (nanochips). Er zijn toepassingen in ontwikkeling in de geneeskunde en medische technologie (bijvoorbeeld diagnose apparatuur, behandeling van kanker, implantaten, tissue engineering, toediening van geneesmiddelen en chirurgie), voeding (voedingstoffen beter opneembaar, medicijnen in voeding «verpakken», sensoren die voedselkwaliteit monitoren) en de ontwikkeling van fabricagemethoden (bijvoorbeeld door afvalreductie), op nanoschaal, biedt mogelijk bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De Commissie stelt dat Europa een zeer sterke kennisbasis heeft opgebouwd op N&N-gebied, die tot de beste ter wereld mag worden gerekend. Dankzij O&O en innovatie op het gebied van N&N kan op allerlei terreinen vooruitgang worden geboekt. Met deze vooruitgang kan worden ingespeeld op behoeften van de burger en een bijdrage worden geleverd aan de doelstellingen van de Unie op het gebied van: concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling, alsmede op diverse van haar beleidsterreinen zoals volksgezondheid, werkgelegenheid, veiligheid en gezondheid op de werkplek, informatiemaatschappij, energie, vervoer, veiligheid en ruimtevaart. Gedurende de gehele levenscyclus van een N&N-product of toepassing moet rekening worden gehouden met de mogelijke gezondheids-, veiligheids- en milieurisico’s ervan. De Commissie stelt acties voor op de terreinen van: 1. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie: verdubbeling van budget voor N&N in 7e Kaderprogramma ten opzicht van 6e Kaderprogramma, Technology Platform op N&N-sectoren, specifieke aandacht voor nanoelektronica-onderzoek, impuls voor gezamenlijk O&O op gebied van potentiële impact van N&N; 2. Europese expertisecentra: N&N-infrastructuur in Europa in kaart brengen en samenwerking bevorderen, steun voor transnationale netwerkvorming; 3. Interdisciplinaire menselijke hulpbronnen: speciale workshop in 2005 om netwerkvorming te bevorderen, instellen «Europese interdisciplinariteitsprijs voor N&N»; 4. Industriële innovatie: beste praktijken voor de commercialisering van N&N uitwisselen, steun geven aan normvoorbereidend O&O op N&N-gebieden in wisselwerking met activiteiten van Europese normalisatie-instellingen, ondersteunen N&N gebaseerd octrooibewakingssysteem bijv. via Europees Octrooi Bureau (EOB); 5. Integratie van maatschappelijke dimensie: ethische evaluaties voor door Gemeenschap gefinancierd O&O op N&N-gebied, ethische evaluatie van nanogeneeskunde laten verrichten; 6. Volksgezondheid, veiligheid, milieu en consumentenbescherming: passende ex ante-beoordelingen te laten verrichten en risicoprocedures uit te werken voordat met massaproductie van technisch
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
6
vervaardigde nanomaterialen wordt begonnen, in samenwerking met andere organisaties modellen en normen voor risicoanalyse van N&N-producten ontwikkelen, relevante EU-voorschriften waar nodig aanpassen; 7. Internationale samenwerking: in WTO verband een gedragscode voor verantwoorde ontwikkeling en toepassing van N&N opstellen, openbaar Europees archief op N&N-gebied opzetten. Op al deze terreinen doet de Commissie een beroep op de lidstaten om flankerende en ondersteunende activiteiten op te pakken.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. Om de ontwikkeling van nanotechnologie op een verantwoorde wijze te stimuleren en gelet op het gemeenschappelijke belang van nanotechnologie voor de Lissabonen Barcelona-doelstellingen en het vergroten van het maatschappelijke welzijn is een intensivering van de Europese onderzoeksomgeving m.b.t. nanotechnologie (zoals in KP7) noodzakelijk. De ontwikkelingen van nanotechnologie zijn sterk internationaal gedreven, verschillende inspanningen zijn erop gericht om op Europees niveau «centers of excellence» en zwaartepunten te creëren (bijv. ZuidNederland, Vlaanderen en Nordrhein Westfalen). Dit vraagt om een nationaal overstijgende coördinatie, visie en samenwerking vanuit een gezamenlijk actieplan. Bovendien is het uit oogpunt van de maatschappelijke aspecten en mogelijk in de toekomst daaraan verbonden regelgeving noodzakelijk een goede afstemming en coördinatie te realiseren tussen verschillende landen in de EU. Dit schept de basis voor een «level playing field». Proportionaliteit: positief. Een actieplan is in dit stadium het geëigende instrument om deze problematiek aan de orde te stellen. Consequenties voor de EU-begroting: Vooralsnog geen, het betreft een mededeling. Wel noemt de Commissie, gelet op de Lissabon-doelstellingen, de ambitie om in het 7e Kaderprogramma het budget voor O&O op N&N-gebied ten opzichte van het 6e Kaderprogramma te willen verdubbelen. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Vooralsnog geen, het betreft een mededeling: de Commissie doet een beroep op overheden om meer te investeren in O&O op N&N-gebied zodat de Barcelona-doelstelling van 3% voor O&O wordt bereikt. De Commissie noemt geen percentage of cijfer voor de verhoging van O&O op N&N-gebied. De Commissie kan niet afdwingen dat de overheid (EU en lidstaten gezamenlijk) meer investeert in nanotechnologie-onderzoek. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Vooralsnog geen, zie Subsidiariteit en proportionaliteit:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
7
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland staat positief ten opzichte van dit actieplan. De ontwikkelingen in technologieën op nanometer-schaal (materialen, ict en biologisch) en hun toepassingen bieden kansen en risico’s. Kansen zijn er voor het oplossen van belangrijke maatschappelijke thema’s op de terreinen van o.a. gezondheidszorg, duurzame landbouw, veiligheid, innovatie, duurzame energie, het milieu en de industrie. Dit maakt N&N van groot maatschappelijk en economisch belang. Draagvlak voor het benutten van deze kansen is alleen mogelijk indien vanaf het begin aandacht wordt gegeven aan de mogelijke risico’s en zorg wordt gedragen voor bescherming van mens en milieu. Een goede communicatie en een strategisch zorgvuldige keuze van onderzoeks- en toepassingsprioriteiten is hierbij van belang om burgers en kiezers niet van deze ontwikkeling te vervreemden. Extra geldt dit voor toepassingen op het gebied van voeding en gezondheid. NL ondersteunt daarom aanbevelingen 5 en 6 in de Mededeling van de Commissie. Nederland heeft een vooraanstaande positie op gebied van N&N – nanotechnologie is in Nederland een nationale onderzoeksprioriteit. Zowel Nederlandse kennisinstellingen als bedrijven zijn intensief betrokken bij O&O-activiteiten op N&N gebied zowel in nationaal als in Europees verband. Nederland onderschrijft het belang van O&O op het gebied van N&N en de Europese voorhoedepositie evenals het belang van een verantwoorde ontwikkeling van N&N met aandacht voor maatschappelijke en ethische aspecten en mogelijke risico’s. Nederland is voorstander van een tijdige open discussie hierover. In eigen land wordt deze discussie al op verschillende fronten opgepakt: – een oriënterende studie van het Rathenau Instituut; – een publiek debat dat in oktober 2004 door de Kamer en Rathenau Instituut georganiseerd is; – een advies over de gevolgen van nanotechnologie van de Koninklijk Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) in augustus 2004, en – een onderzoek naar de maatschappelijke effecten van nanotechnologie voorzien door het ICES/KIS-3 BSIK-project NanoNed – De Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken hebben in april jl. een gezamenlijke conferentie georganiseerd om de kennis van dit onderwerp binnen deze ministeries te vergroten en de gevolgen van N&N (evenals die van de hiermee nauw verbonden converging technologies) te verkennen voor wet- en regelgeving (ethiek, wetgevingskwaliteit, methodologie van normering) en voor de taken van deze ministeries (criminaliteit- en terreurpreventie, opsporing en vervolging: gevolgen voor rechtspraak). – Daarnaast lopen er onderzoeken naar de risico’s van deeltjes en toxicologie (RIVM), naar de in te zetten meetmethoden voor het meten van fijn stof, waaronder nanodeeltjes (TNO-Kwaliteit van Leven) en verkenningen naar kansen en risico’s van nanotechnologie voor het milieu en de economische kansen van nanotechnologie. – Daarnaast loopt er een verkennend advies (Gezondheidsraad) naar nanotechnologie en gezondheid, er zal een overzicht worden gegeven van de betekenis van nanotechnologie en nanotechnologie voor de gezondheid. Het RIVM doet onderzoek naar nanotechnologie in medi-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
8
sche toepassingen: stand der wetenschap in materialen en producten en mogelijke gezondheidsrisico’s. Nederland benadrukt het belang van de integrale (álle aspecten van innovatie) en multidisciplinaire (vanuit zowel bèta als gamma wetenschappen) benadering die de Commissie schetst. Nederland hecht verder groot belang aan de door de Commissie aangegeven interdisciplinaire aanpak waarin elektrotechnische, natuurkundige, biologische, toxicologische, medische en scheikundige disciplines gecombineerd worden. Juist op de raakvlakken van deze disciplines komen nieuwe kansen naar boven bijvoorbeeld op medisch gebied met de combinatie van diagnoseapparatuur, moleculaire geneesmiddelen en (bio)materialen, mede gericht op een veilige vervaardiging en een veilig gebruik. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013) is bij de in te nemen standpunten leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien binnen een reëel constant totaalkader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a op onderzoek en TEN’s moet liggen, en in mindere mate onderwijs. Leidend principe voor mogelijke acties op communautair niveau is het bereiken van synergie tussen activiteiten van Commissie en lidstaten zowel wat betreft N&N als wat betreft microsysteemtechnologie. Implementatie en toepassingen van N&N vinden vaak plaats op microschaalniveau. Nederland vraagt de Commissie om een open en transparante benadering zodat alle belangstellenden – ook het MKB – betrokken kunnen zijn en de werkzaamheden inzichtelijk zijn (o.m. overzicht van alle lopende activiteiten van Commissie en lidstaten, teneinde onnodige duplicaties te voorkomen) en verwelkomt reeds op dit terrein ondernomen initiatieven. Nederland steunt het voorstel van de Commissie om de ontwikkeling van Europese technologieplatforms te stimuleren op deelgebieden van N&N. Nederland acht naast de genoemde deelterreinen met name het gebied van nano-elektronica van groot belang. Op het gebied van nano-elektronica acht Nederland synergie tussen een Technology Platform – of eventueel Joint Technology Initiative – en het EUREKAcluster Micro-electronics Development for European Applications (MEDEA+) van groot belang. De in dit EUREKA-cluster opgezette, door de industrie getrokken, samenwerkingsverbanden kunnen als voorbeeld dienen hoe Europa toonaangevend kan worden op strategisch belangrijke terreinen. Nederland tekent aan dat het van groot belang is dat er aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van een goede onderzoeksinfrastructuur die vanuit industriegedreven toepassingsgerichte technologische ontwikkeling een brug slaat met het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Nederland heeft goede kaarten in huis voor de vestiging van een Europees Expertise Centrum, gelet op de aanwezige kennisbasis en bedrijfsleven (zowel multinationals als MKB, en zowel technologieaanbieders als toepassers). Voor een efficiënte Europese afstemming en taakverdeling kunnen European Strategy Forum on Research Infrastructures (ESFRI) en European Technology Platforms (ETP’s) een nuttige rol spelen. Nederland verwelkomt de voorstellen die de Commissie hiervoor doet in de mededeling. Om het potentieel van O&O op N&N-gebied te benutten onderstreept Nederland het belang van het aantrekken van voldoende, kwalitatief goede (jonge) onderzoekers. Nanotechnologie zou kunnen worden gebruikt om de belangstelling van jonge mensen voor bèta-wetenschap-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
9
pen te vergroten. De door de Commissie voorgestelde «Europese interdisciplinariteitsprijs voor N&N» kan daar een positieve rol in spelen. Fiche 3: Mededeling over het Europese ruimtevaartbeleid Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Het Europese ruimtevaartbeleid – Voorlopige elementen
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
23 mei 2005 9032/05 COM (2005) 208 EZ i.o.m. FIN, BZK, V&W, DEF, OCW en BZ
Behandelingstraject in Brussel: RWG Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De mededeling geeft invulling aan de oriëntaties van de 1e bijeenkomst van de zgn. Joint Space Council (JSC), die op 27 november 2004 plaatsvond. De JSC is een gezamenlijke bijeenkomst van de EU-raad voor de Concurrentiekracht en de ESA-raad op ministerieel niveau. Deze JSC vindt zijn oorsprong in de kaderovereenkomst uit 2003 tussen de EU en het Europees Ruimtevaartagentschap (ESA) en heeft als taak het Europese ruimtevaartbeleid vast te stellen en richtlijnen te geven voor de invulling van dit beleid in een Europees ruimtevaartprogramma. In de betreffende mededeling zijn de prioriteiten van het Europese ruimtevaart-programma in kaart gebracht alsmede de rol en de verantwoordelijkheden daarbij van alle «stakeholders», i.c.: EU, ESA. lidstaten en nationale agentschappen. Grosso modo is de rolverdeling dat de EU zich toelegt op een door gebruikers gestuurde toepassing van ruimtevaart en de lidstaten zich – via ESA- toeleggen op de vernieuwing en onderhoud van de infrastructuur die nodig is voor de applicaties van ruimtevaart, de ruimtevaartwetenschap, -technologie en de exploratie van de ruimte. Tevens bevat de mededeling een aanzet voor het (financieel) instrumentarium, nodig voor de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid. Daarbij gaat het o.m. om: • het formuleren van een beleid gericht op het waarborgen van de Europese industriële ruimtevaartcapaciteiten; • Internationale samenwerking bij de exploitatie van ruimtevaartsystemen; • Middelen voor investeren in ruimtevaartprogramma’s. De EU zal via verschillende bronnen bijdragen aan de financiering van ruimtevaartgerelateerde activiteiten: • Galileo wordt in gebruik genomen en geëxploiteerd in het kader van een publiek-privaat partnerschap (een concessie) waarbij het publieke gedeelte uit een specifiek begrotingsonderdeel in het kader van het Trans-Europese netwerkbeleid zal worden gefinancierd. Het 7e Kaderprogramma (KP7) zal ook toepassingen en voorontwikkelingen van Galileo-technieken van de tweede generatie omvatten. • Het nieuwe vlaggenschip GMES (Global Monitoring Environment and Security) wordt naar verwachting voor een groot deel gefinancierd uit het prioritair thematisch gebied «veiligheid en ruimte» van het specifieke programma «samenwerking» van KP7. • Aanvullende financiering voor ruimtevaartgerelateerde activiteiten zou uit andere horizontale specifieke KP7 programma’s, zoals «capaciteiten» (bv. onderzoekinfrastructuren) en «mensen» kunnen komen. • De EU zal ook via het prioritair thematisch gebied «veiligheid en ruimte» bijdragen aan aspecten van de door het ESA geleide
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
10
programma’s die de grondslagen voor een samenhangend programma vormen, vooral op het gebied van verkenning van de ruimte, toegang tot de ruimte en wetenschap, met de nadruk op de versterking van upstream onderzoek. • Tot slot zal ook enige financiering uit andere bronnen komen, zoals het programma «concurrentievermogen en innovatie», bijvoorbeeld voor kritische technologieën, technologieoverdracht en specifieke maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen, en diensten op het gebied van archivering en verspreiding van gegevens. De mededeling is feitelijk een tussentijdse rapportage over het Europese ruimtevaartbeleid en wordt thans verder uitgewerkt op basis van de beleidslijnen die in de 2e JSC op 7 juni 2005 zijn aangenomen. Uiteindelijk zal de mededeling worden omgezet in een concreet voorstel voor een Europees ruimtevaartbeleid en een bijbehorend programma, die aan de 3e JSC in nov. 2005 zullen worden voorgelegd.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., want het betreft een mededeling. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t., want het betreft een mededeling. Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: Ruimtevaart is per definitie een Europese aangelegenheid. Aan ruimtevaartactiviteiten zijn dimensies verbonden die de individuele mogelijkheden (vooral qua omvang van benodigde investeringen) van lidstaten ver te boven gaan. Om die reden hebben de lidstaten zich verenigd in ESA, het Europese ruimtevaartagentschap, waarbinnen zij gezamenlijk bouwen aan Europese ruimtevaartinfrastructuur. De Europese Unie en de lidstaten (ook Nederland) zien in ruimtevaart een geschikt instrument om mede de Europese ambities op terreinen als innovatie, veiligheid, milieu, mobiliteit, etc. te kunnen realiseren. De betrokkenheid van de EU bij ruimtevaart is thans gebaseerd op de kaderovereenkomst die de EU en ESA in 2003 met elkaar zijn aangegaan. Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling Consequenties voor de EU-begroting: Geen; financiële middelen dienen via reallocaties binnen bestaande budgetten te worden gevonden. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is voorstander van het tot stand komen van een Europees ruimtevaartprogramma en de voorziene rol daarin van de EU. Daarbij staat voorop behoud van de verworvenheden van ESA en een zo goed mogelijke samenwerking tussen de EU en ESA wat betreft de implemen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
11
tatie van voornoemd programma. Nederland staat op het standpunt dat bij deze implementatie zo veel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van bestaande capaciteiten. Ook is Nederland voorstander van een duidelijke prioriteitstelling in het programma, waarvan de ambities moeten passen in de beschikbare budgetten. De Nederlandse inzet is gebaseerd op het actieplan ruimtevaart waar ook Galileo deel van uitmaakt en op het «Nederlandse Standpunt m.b.t. GMES», die beide eind 2004 aan de Staten Generaal zijn toegezonden. Hoofdlijnen van het actieplan zijn dat Nederland binnen de Europese ruimtevaart een loyale partner wil zijn en anderzijds de effectiviteit van de investeringen in ruimtevaart wil vergroten, zowel op nationale als op internationale schaal. Het Nederlandse Standpunt m.b.t. GMES bevat een duidelijke prioriteitenstelling gebaseerd op de belangen én sterke punten van Nederland. Het overleg over het Europese ruimtevaartbeleid en de concretisering daarvan in een Europees ruimtevaart programma vindt op ambtelijk niveau plaats in de zgn. High Level Space Policy Group, een gezamenlijk overleg orgaan van de EU en ESA. Op ministerieel niveau wordt tenminste 1 maal per jaar overleg gevoerd in de Joint Space Council, zijnde een gezamenlijke bijeenkomst van de EU-Raad voor de Concurrentiekracht en de ESA-Raad op ministerieel niveau. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013) is bij de in te nemen standpunten leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien binnen een reëel constant totaalkader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a op onderzoek en TEN’s moet liggen, en in mindere mate onderwijs. Fiche 4: Mededeling over de evaluatie van de omvang van de universele dienst Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de evaluatie van de omvang van de universele dienst overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/22/EG
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
31 mei 2005 9592/05 COM(2005)203 EZ i.o.m. FIN en BZK
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie en de VTE Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De universele dienstrichtlijn bevat de basisbeginselen voor de universele dienst en andere specifieke rechten van de gebruiker en de consument, alsmede de overeenkomstige verplichtingen voor ondernemingen. Op het terrein van elektronische communicatie is het voornaamste beleidsinstrument voor de totstandbrenging van een «inclusieve» kennismaatschappij de realisatie van concurrerende markten, met de universele dienst als vangnet voor een minderheid van de consumenten. Deze minderheid heeft vanwege hun draagkracht of locatie geen toegang tot de reeds beschikbare en door de grote meerderheid van de burgers gebruikte basisdiensten, welke essentieel worden geacht voor de deelname aan de samenleving. De richtlijn definieert universele dienst als «het minimumpakket van diensten van gespecificeerde kwaliteit waartoe alle eind-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
12
gebruikers toegang hebben tegen een in het licht van de specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs en zonder concurrentieverstoring te veroorzaken» (artikel 1, lid 2). Enkel wanneer de markt er niet in slaagt het dienstenpakket in kwestie aan te bieden, mogen de ondernemingen verplichtingen worden opgelegd om diensten tegen welbepaalde voorwaarden te leveren (artikelen 3, 4 en 8). De voorliggende mededeling is het resultaat van een evaluatie van de omvang van de universele dienst. De Commissie moet bij de evaluatie van de omvang van de universele dienst de volgende factoren in overweging nemen. Deze criteria zijn: a) een minderheid van consumenten zou worden uitgesloten van deelname aan de samenleving doordat zij zich bepaalde diensten niet kunnen veroorloven waar de meerderheid wel over beschikt en gebruik van maakt; en b) de opname van deze diensten in het pakket zou een algemeen nettovoordeel opleveren voor alle consumenten ingeval zij niet op normale commerciële voorwaarden aan het publiek worden aangeboden. De uitkomst van de evaluatie: Er zijn geen nieuwe diensten die voldoen aan de criteria. In het bijzonder zijn mobiele telefonie en breedband onderzocht. Mobiele telefonie wordt door een meerderheid van de Europese bevolking gebruikt, maar is op normale commerciële voorwaarden in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar. Breedband wordt in Europa nog onvoldoende gebruikt om te spreken van een minderheid die van deze dienst wordt uitgesloten. Deze zal dus niet worden opgenomen als universele dienst. De Commissie is ook van mening dat vanwege snel veranderende communicatiemarkten, er een «toekomstgerichte beleidsdiscussie» moet worden aangevangen. Zij vraagt in haar mededeling om input van de lidstaten en andere belanghebbenden.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., betreft een mededeling. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. De Europese Commissie zal met deze mededeling binnen haar bestaande bevoegdheden van de UD-richtlijn blijven. Europees UD-beleid is belangrijk voor het creëren van een level playing field op de internationale elektronische communicatiemarkten, waar ook Nederlandse bedrijven baat bij hebben. Proportionaliteit: N.v.t., betreft een mededeling. Consequenties voor de EU-begroting: Geen. Het betreft een mededeling waarin geen voorstellen worden gedaan voor nieuwe Europese programma’s. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Rijk: geen Bedrijfleven: geen In Nederland worden er op dit moment geen kosten vergoed voor de levering van de universele diensten. KPN, die belast is met de uitvoering van de UD, is in staat een normaal rendement te behalen op deze diensten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
13
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen. Op termijn kan deze mededeling leiden tot aanpassing van de richtlijn. In dat geval moet mogelijk hoofdstuk 9 van de Telecommunicatiewet of paragraaf 2 van het Besluit universele diensverlening of eindgebruikersbelangen gewijzigd worden. De taken van OPTA kunnen daardoor ook gewijzigd worden. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Universele beschikbaarheid en betaalbaarheid van een aantal telecommunicatiediensten is in het belang van burgers en onmisbaar voor een goed sociaal economische participatie. De vraag welke diensten als zodanig gekwalificeerd kunnen worden staat in deze evaluatie centraal. Goede beschikbaarheid en betaalbaarheid van mobiele telefonie en breedbandinternettoegang zijn in Nederland in hoge mate bereikt. De conclusies van de Commissie worden ondersteund. Fiche 5: Mededeling: naar een wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Naar een wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij: De bijdrage van de Europese Unie aan de tweede fase van de Wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS)
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
7 juni 2005 9848/05 COM (2005) 234 Economische Zaken i.o.m. BZ, BZK, FIN en VNG
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie en Informatiemaatschappij, VTE Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Achtergrond De tweede fase van de World Summit on the Information Society (WSIS-2) zal uitmonden in een VN-top in Tunis, Tunesië, van 16 tot 18 november 2005. WSIS-2 bouwt verder op de tijdens de eerste fase in Genève in 2003 opgestelde principeverklaring en het daaraan verbonden actieplan (WSIS-1). Met betrekking tot een breed scala aan gebieden zijn hierbij activiteiten vastgelegd, o.a. met betrekking tot de ontwikkeling van nationale e-strategieën, respect voor de mensenrechten bij het opstellen van regels voor het digitale tijdperk en een nationale c.q. internationale aanpak van spam en veiligheid. Op twee punten is tijdens WSIS-1 nog geen overeenstemming bereikt. Het betreft het beheer van het internet (internet governance) en de financiering van ICT in ontwikkelingslanden ter verkleining van de zgn. digital divide. Deze punten staan opnieuw op de agenda van WSIS-2, alsmede de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
14
voortgang in de uitvoering van de principeverklaring en het daaraan verbonden actieplan. Ook zal aandacht worden gegeven aan de follow-up van de WSIS.
Inhoud en doelstelling van het voorstel De mededeling geeft aan welke de EU-prioriteiten zijn voor de Tunis-top. Het betreft het behouden van het acquis van Genève (WSIS-1), het bevestigen van het akkoord dat tijdens de voorbereidende bijeenkomst in februari van dit jaar (Prepcom-2, 17–24 februari) is bereikt over financieringsmechanismen en de inzet van de EU met betrekking tot internet governance. Voor wat betreft internet governance streeft de EU naar een nieuw samenwerkingsmodel voor de toekomst, dat de publieke onderwerpen moet behandelen die verbonden zijn aan de kern van het beheer van het internet. De volgende voorbereidende bijeenkomst (Prepcom-3, 19–30 september) zal zich vooral richten op internet governance. De EU zal tijdens deze bijeenkomst eensgezind moeten opereren. Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. Het beheer van het internet probeert onderwerpen aan te pakken als bestrijding van spam en het opstellen van digitale regels. Dit zijn bij uitstek beleidsvragen die het beste op EU en internationaal niveau kunnen worden besproken, ipv op nationaal niveau. De huidige mededeling is een voortzetting van het acquis van Genève (WSIS-I). Proportionaliteit: n.v.t. want het betreft een mededeling Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Consequenties voor ontwikkelingslanden: Indien ontwikkelingslanden in hun ontwikkelingsstrategie voldoende hoge prioriteit geven aan de ontwikkeling en inzet van ICT dan kunnen zij bij de bestaande financiële mechanismen verzoeken om financiering. Een nieuw VN Digitaal Solidariteits-fonds is puur op vrijwillige basis en aanvullend op de bestaande mechanismen. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Zoals vermeld onder Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel speelt een veelheid aan onderwerpen die verband houden met de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en die voor Nederland van belang zijn (o.a. internet governance, de ontwikkeling van nationale e-strategieën, respect voor de mensenrechten bij het opstellen van regels voor het digitale tijdperk en een nationale c.q. internationale aanpak van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
15
spam en veiligheid). Daarnaast kan de uitkomst van het WSIS-proces bijdragen aan het in kaart brengen van de randvoorwaarden en activiteiten die nodig zijn om de in de Millenium Development Goals (MDG) gesignaleerde digitale kloof te dichten. Fiche 6: Verordening over meerjarenfinanciering voor acties Europees Agentschap voor maritieme veiligheid Titel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
31 mei 2005 9577//05 COM(2005) 210 Verkeer en Waterstaat i.o.m. VROM, BZ, BZK, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Maritiem, TTE-Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Commissie stelt voor om, in het kader van de meerjarenbegroting 2007–2013, aan de European Maritime Safety Agency (EMSA) 154 miljoen euro ter beschikking te stellen met het doel vervuiling veroorzaakt door schepen tegen te gaan. Het geld zal aangewend worden voor aanvullende operationele bijstand bij bestrijding van vervuiling op zee (olie) ten dienste van lidstaten. De EMSA beschikt zelf niet over capaciteit en zal deze bij marktpartijen en/of lidstaten inhuren. Daarnaast zal geld besteed worden aan een satellietsysteem dat olievervuiling kan opsporen. Verder zal het worden gebruikt voor andere activiteiten, zoals informatie, samenwerking en coördinatie. Sinds 2004 heeft EMSA een mandaat (Verordening 724/2004) voor diverse activiteiten om olievervuiling op zee te bestrijden. NL heeft deze verordening ondersteund. Rechtsbasis van het voorstel: artikel 80, lid 2 EG-Verdrag. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisieprocedure (art. 251 EG) Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: Positief ten aanzien van de zwaardere rol ten aanzien van de ontwikkeling van concrete bestrijdingsmaatregelen op communautair niveau. Optreden op communautair niveau op deze terreinen heeft meerwaarde ten opzichte van individueel handelen van afzonderlijke lidstaten. Het ongeluk met de Prestige in 2003 heeft dit aangetoond. Proportionaliteit: Positief. Een verordening is het geëigende instrument om het doel te bereiken. Het voorgestelde bedrag van 154 miljoen euro is een realistische inschatting gezien de geplande omvang van de taak. Consequenties voor de EU-begroting: Het Commissievoorstel bedraagt 154 miljoen Euro voor de EU meerjarenbegroting 2007–2013.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
16
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De Nederlandse regelgeving behoeft niet te worden aangepast. Geen consequenties voor de regelgeving van decentrale overheden.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het publicatieblad van de EU. Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Ten aanzien van bestrijding van verontreiniging door schepen geldt dat dit efficiënter kan worden gecoördineerd door EMSA dan door uitvoering van de lidstaten afzonderlijk. Het voorgestelde bedrag van € 154 miljoen lijkt een realistische taxatie gezien de geplande omvang van de taken van EMSA. Nederland wil echter wel meer duidelijkheid over de daadwerkelijke werkzaamheden die de EMSA van dit geld gaat verrichten en zal op dit punt het werkprogramma van EMSA voor 2006 e.v. kritisch bezien. Voor de bestrijding van verontreiniging van schepen geldt dat Nederland sinds jaar en dag fors geïnvesteerd heeft in vaartuigen die olieverontreinigingen op zee kunnen bestrijden. Dit in tegenstelling tot enkele andere lidstaten. Bewaakt moet worden dat Nederland niet (financieel) de dupe wordt van het feit dat zij haar verantwoordelijkheden tijdig heeft genomen, in het bijzonder dat voorkomen moet worden dat Nederland twee keer betaalt, te weten financieren van haar eigen capaciteit en de Nederlandse bijdrage aan de algemene EU middelen waaruit de € 154 miljoen wordt geput. Overleg tussen de lidstaten en de EMSA dient duidelijkheid te scheppen over welke bestrijdingsmaatregelen lidstaten al hebben genomen cq zelf zullen nemen. De EMSA dient aanvullend hierop en niet vervangend te zijn. Verder dient er helderheid te komen over de vraag of Nederland een beroep kan doen op de Europese bestrijdingscapaciteit, ondanks dat Nederland hiervoor haar materiële en financiële verantwoordelijkheid al heeft genomen. Tenslotte wil Nederland duidelijkheid hebben over de vraag of EMSA daadwerkelijk nu al een coördinerende rol kan spelen gezien opbouwfase waarin de EMSA zich momenteel bevindt en het gebrek aan capabel personeel, dat ook op de wereldmarkt nog maar moeilijk te vinden is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
17
Fiche 7: Mededeling en besluit over actieplan gezondheid en consumenten Titel: – Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De gezondheid, de veiligheid en het vertrouwen van de burger bevorderen: een strategie voor gezondheid en consumentenbescherming – Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007–2013)
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
15 april 2005 8064/05 COM (2005) 115 VWS in nauwe samenwerking met EZ i.o.m. BZ, FIN, VROM, LNV, BZK en JUST
Behandelingstraject in Brussel: RWG Volksgezondheid, RWG Consumentenbescherming, Raad Sociaal Beleid, Werkgelegenheid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Raad Concurrentievermogen. De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007–2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB. Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het nieuwe Actieprogramma Gezondheid en Consumentenbescherming beslaat de beleidsterreinen gezondheid en consumentenzaken voor de periode 2007–2013. Nieuw aan het Commissievoorstel is dat het twee beleidsterreinen samenvoegt die tot op heden aparte actieprogramma’s kennen. Door de samenvoeging van gezondheids- en consumentenbescherming beoogt de Commissie de EU-activiteiten op deze terreinen te versterken en synergie te laten ontstaan, door bijvoorbeeld administratieve en budgettaire procedures te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Binnen het nieuwe programma blijft volksgezondheid en consumentenzaken een apart beleidsterrein. De onderstaande samenvatting van het voorstel is zoveel mogelijk gebaseerd op de indeling en terminologie van het Commissievoorstel. Het programma bestaat uit 3 onderdelen: 1. Gemeenschappelijke doelen Er zijn veel raakvlakken tussen het gezondheids- en het consumentenbeleid van de EU. De Commissie ziet ruimte voor onder andere de volgende complementaire acties: – verbetering van de communicatie tussen Commissie en lidstaten enerzijds en Europese burgers anderzijds; – bevordering van de participatie van consumenten- en gezondheidsorganisaties (bijv. patiënten organisaties) bij de totstandkoming van een Europees volksgezondheids- en consumentenbeleid; – ontwikkeling van een aanpak van de Commissie om gezondheids- en consumentenbelangen in andere beleidsterreinen te integreren en «best practices» te delen met de lidstaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
18
2. Gezondheidsdoelen Op het terrein van gezondheidsbescherming kent het programma de volgende vijf doelstellingen: – bescherming van burgers tegen gezondheidsbedreigingen; – stimuleren van een gezondere levensstijl; – bijdragen aan vermindering van ernstige ziekten binnen de EU; – bijdragen aan de ontwikkeling van effectievere en efficiëntere gezondheidssystemen; – de ondersteuning van de vier bovengenoemde doelstellingen door informatieverstrekking en analyses met betrekking tot gezondheid. Deze vijf doelstellingen worden uitgewerkt in zes actielijnen. In het nieuwe programma zijn naast de drie al bestaande acties1, drie nieuwe acties toegevoegd: – het reageren op gezondheidsbedreigingen, zoals grieppandemieën of bioterrorisme (zowel binnen als buiten de EU); – ziekte- en letselpreventie (inclusief kanker, hart- en vaatziekten en psychische aandoeningen); – totstandbrenging van synergie tussen de nationale gezondheidsstelstels. 3. Consumentendoelen Het consumentenbeleid binnen het actieprogramma richt zich op de vraagkant van de Interne Markt, m.a.w. consumenten moeten meer van de Interne Markt kunnen profiteren. Hiervoor zijn twee sporen van beleid uitgezet: – het verzekeren van een hoog niveau van bescherming voor alle EU consumenten, waar ze ook (binnen de EU) leven, reizen of aankopen doen; – het vergroten van het vermogen van EU consumenten om voor hun eigen belangen op te komen. De twee boven genoemde sporen krijgen via vier actielijnen nadere invulling: 1. Commissie en lidstaten streven (via onderzoek) naar een beter begrip van consumenten en markten 2. Commissie en lidstaten werken aan betere regelgeving inzake consumentenbescherming; 3. Commissie en lidstaten zorgen voor betere handhaving, monitoring en verhaalsmiddelen; 4. Commissie en lidstaten informeren en onderleggen consumenten beter. Het voorgestelde programmabudget is € 1,203 miljard.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 152 (volksgezondheid) en 153 (consumentenbescherming) EG
1
– (I) het verbeteren van toezicht en controle van gezondheidsbedreiging, – (II) het verbeteren van informatie en kennis over gezondheid en – (III) het beïnvloeden van gezondheidsdeterminanten (zoals het tegengaan van roken, gebruik van alcohol en een ongezond dieet).
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007–2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
19
Instelling nieuw Comitologie-comité: In artikel 6 van het voorstel wordt voorgesteld een comité in te stellen, waarbij verwezen wordt naar de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. Dit is een comité waarin de lidstaten zitting hebben, informeel vergezeld door de agentschappen. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: In beginsel positief (onder voorbehoud van de punten m.b.t. de nationale agentschappen, zie onder «Financiële consequenties»). De drie onderdelen uit het programma worden in het programma zelf verder uitgewerkt. De meeste thema’s lenen zich door hun aard beter voor een aanpak op communautair niveau. Een goed voorbeeld daarvan is het monitoren van grensoverschrijdende ziekten, maar ook de werkzaamheden van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC). De subsidiariteit van een aantal (secundaire) onderdelen van het volksgezondheidsdeel van het programma wordt daarentegen vooralsnog als negatief beoordeeld. Nederland zal de Commissie om opheldering vragen en desnoods om wijziging van de tekst. Het gaat hier om zaken zoals «awareness campaigns» voor bijvoorbeeld tabak, activiteiten op het gebied van gezondheidssystemen (uitwisseling systemen is goed, maar bewerkstelligen van synergie tussen nationale systemen is niet de bedoeling) en het vaccinatiebeleid (uitwisseling vaccinatiebeleid is goed, maar vaststelling van vaccinatiebeleid is voorbehouden aan de lidstaten). Proportionaliteit: positief (onder voorbehoud van de punten over de nationale agentschappen, zie onder «Financiële consequenties»). Het voorgestelde optreden van de Gemeenschap gaat wat betreft vorm en ruimte die het nog aan de lidstaten laat, niet verder dan wat nodig is om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken. Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie stelt een budget voor van € 1,203 miljard voor de periode van 2007–2013. Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de nieuwe Financiële Perspectieven betreffen. De voorstellen worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe Financiële Perspectieven, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI en het principe «nieuw-voor-oud», evenals toetsing op toegevoegde waarde aan de EU-uitgaven en subsidiariteit. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het voorstel (zoals nu geformuleerd in art. 3, lid 1 en lid 3) laat voor de Commissie de mogelijkheid open om nationale agentschappen in te schakelen bij de uitvoering van dit programma. Nederland acht dit niet wenselijk omdat daaraan mogelijk personele en administratieve consequenties verbonden zijn en zal de Commissie vragen om opheldering en desnoods wijziging van de tekst. Het is nu nog niet inzichtelijk wat de administratieve lasten van dit voorstel zullen zijn. Nederland zet zich er voor in om de administratieve lasten zo spoedig mogelijk inzichtelijk te laten maken. Uitgangspunt bij de behandeling en uitwerking van het actieprogramma is om de administratieve lasten niet te laten toenemen of indien mogelijk te laten dalen. Nederland acht het daarbij van belang dat ten aanzien van voorstellen op het terrein van de statistiek en monitoring gebruik wordt gemaakt van de thans beschikbare statistische informatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
20
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het voorstel voorziet in de mogelijkheid dat een deel van het actieprogramma uitgevoerd kan gaan worden door Nationale agentschappen (zie artikel 3 lid 1 en 3). Of de Commissie hierbij ook doelt op decentrale besluitvorming op het niveau van Nationale agentschappen is vooralsnog onduidelijk. Dit zal onderwerp zijn van overleg in Raadswerkgroepsverband in de komende periode. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Vooralsnog lijkt politieke overeenstemming voor het einde van 2005 niet reëel of noodzakelijk. Aangezien de beoogde start van het programma 2007 is, dient er, uiteindelijk mede ook met het oog op de start van het uitvoerende agentschap, in 2006 een politiek akkoord te liggen. Consequenties voor ontwikkelingslanden: Het voorgestelde actieprogramma heeft nu geen directe consequenties voor ontwikkelingslanden. Echter, de internationale regelgevende coöperatie op productveiligheid die onder 2.2 van het voorstel is aangekondigd, zal t.z.t. de belangen van de ontwikkelingslanden in acht moeten nemen. Daarnaast doemt het beeld op van de EU, EFTA/EEA landen, de kandidaaten buurlanden en de Westelijke Balkan die hun gezondheidszaken in onderlinge afstemming op een hoger niveau brengen dan de hen omringende landen. Mogelijk ontstaan daardoor barrières voor producten of mensen uit ontwikkelingslanden. Dit is evenwel uit dit voorstel nog niet op te maken, maar zal op een later tijdstip eventueel aan de orde kunnen komen. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland staat in beginsel positief tegenover het Commissievoorstel om het actieprogramma volksgezondheid samen te voegen met het programma consumentenbescherming. Nederland gaat een voorlopige inhoudelijke discussie niet uit de weg, maar heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de nieuwe Financiële Perspectieven betreffen. De voorstellen worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe Financiële Perspectieven, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI en het principe «nieuw-voor-oud», evenals toetsing op toegevoegde waarde aan de EU-uitgaven en subsidiariteit. Ook maakt Nederland een voorbehoud ten aanzien van de inschakeling van nationale agentschappen bij de uitvoering van dit actieprogramma totdat er meer duidelijk is over mogelijke inzet en verantwoordelijkheden van deze nationale agentschapen. Alhoewel Nederland t.a.v. de subsidiariteit van het actieprogramma als geheel in beginsel positief is, geldt dit niet voor een aantal (secundaire) onderdelen van het volksgezondheidsdeel van het programma. Kort gezegd: er lijkt geen meerwaarde om de zaken op Europees niveau aan te pakken. Drie voorbeelden: – «awareness campaigns» voor bijvoorbeeld tabak; – activiteiten op het gebied van gezondheidssystemen. Van elkaar leren is zinvol, maar «synergie tussen nationale systemen te bewerkstelligen» is niet de bedoeling; – vaccinatie beleid. Het is een goede zaak dat er sprake is van een uitwisseling van informatie over dergelijke strategieën, zoals thans al het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
21
geval is onder het huidige actieprogramma, maar de vaststelling van vaccinatiebeleid is voorbehouden aan de lidstaten. Nederland wenst dat het programma zich richt op de beleidsterreinen met een daadwerkelijke toegevoegde waarde op Europees niveau. De Commissie stelt in het programma de burger centraal door rekening te houden met hun wensen en behoeften ten aanzien van gezondheid en de producten en diensten die zij consumeren. De synergie tussen de twee beleidsterreinen zal moeten leiden tot efficiëntere, effectievere en meer coherente gemeenschapsacties voor de burgers. Nederland onderschrijft in beginsel het belang van de Commissie om samenhang aan te brengen met andere EU-programma’s waarin gezondheids- en consumentenbelangen spelen. Nederland acht het van belang dat consumentenbeleid en volksgezondheidsbeleid als eigenstandige beleidsterreinen zichtbaar moeten blijven binnen de kaders van het actieprogramma. Individuele beleidsterreinen behouden daarmee hun contouren en zichtbaarheid. Het is nu nog niet inzichtelijk wat de administratieve lasten van dit voorstel zullen zijn. Nederland zal de Commissie vragen om de administratieve lasten zo spoedig inzichtelijk te maken. Uitgangspunt bij de behandeling en uitwerking van het actieprogramma is de administratieve lasten niet te laten toenemen of indien mogelijk te laten dalen. Nederland acht het van belang daarbij van belang dat ten aanzien van voorstellen op het terrein van de statistiek en monitoring gebruik wordt gemaakt van de thans beschikbare statistische informatie. Nederland maakt een voorbehoud voor wat betreft het totale budget, met het oog op de lopende onderhandelingen over de Financiële Perspectieven. Voorts zal Nederland de Commissie vragen met een toelichting te komen waarin de allocatie van de financiële middelen in categorie 3 van de Financiële Perspectieven naar voren komt.
Volksgezondheidsbeleid Keuzes van consumenten en burgers zijn nauw verbonden aan hun leefstijlen en zijn bovendien van grote invloed op hun gezondheid. Verder is vooral op het terrein van infectieziekten veel winst te behalen in het Europees samenwerken. Nederland onderschrijft het voornemen van de Commissie om samen te werken met internationale organisaties zoals de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO), de Raad van Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Voor het gezondheidsdeel is Nederland van mening dat het belangrijk is om aandacht te blijven geven aan de typische (al bestaande) Europese volksgezondheid thema’s zoals: 1. tegengaan van overmatig alcoholgebruik, tegengaan van roken, tegengaan van obesitas en preventie van diabetes; 2. bestrijden van infectieziekten, inclusief HIV/Aids, grieppandemie en antibioticaresistentie; 3. ondersteunen van acties van het Europese Centrum for Disease Prevention and Control (ECDC); 4. systematisch verzamelen en ontwikkelen van kennis en informatie over gezondheid en gezondheidszorg (in samenwerking met WHO en OECD) en uitwisselen van best practices. Daarnaast is het belangrijk om ook prioriteit te geven aan enkele thema’s die meer liggen op het terrein van de gezondheidszorg: 1. grensoverschrijdend patiëntenverkeer en vooral de verzekeringsaspecten daarvan; 2. grensoverschrijdend verkeer van beroepsbeoefenaren, mede in relatie tot de kwaliteit van de zorg; 3. grensoverschrijdende aspecten van het beleid ten aanzien van geneesmiddelen en medische technologie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
22
Consumentenbeleid Voor het generieke consumentenbeleid is samenwerking met andere beleidsterreinen een belangrijk doel. Naast synergie met volksgezondheid liggen echter ook mooie kansen voor synergie en verdere vernieuwing van het consumentenbeleid met andere (economische) beleidsterreinen zoals de macro-economie, Interne Markt, Mededinging en Handel. Nederland ziet het nieuwe gezamenlijke actieprogramma dan ook vooral als «pilot» voor samenwerking met andere beleidsterreinen en zal er bij de Commissie op aandringen om samenwerking met andere beleidsvelden explicieter in het nieuwe programma op te nemen. Verder is Nederland tevreden met de actieve betrokkenheid van de Commissie in andere consumentenfora, zoals het consumentencomité van de OESO. Fiche 8: Mededeling over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren «Aandacht voor jongerenbelangen in Europa – implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap»
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
2 juni 2005 9679/05 COM(2005) 206 VWS i.o.m. OCW, SZW, BZK, BZ, FIN, EZ en VNG
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Jeugd, Jeugdonderdeel van de Onderwijs, Jeugd- en Cultuurraad en het Employment Committee Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In oktober 2004 kwamen de regeringsleiders van Frankrijk, Zweden, Spanje en Duitsland onder leiding van president Chirac met het initiatief van een Europees Jeugdpact. Voorstel was de problemen van jeugd en de toenemende vergrijzing aan te pakken door middel van samenhangend jeugdbeleid, op het terrein van werkgelegenheid en sociale insluiting, onderwijs en training, bevordering mobiliteit, bevordering balans werkprivé en actief burgerschap. Daarbij werd een relatie gelegd met de Lissabonstrategie van de EU. Dit voorstel is vervolgens tijdens het Nederlandse voorzitterschap verder uitgewerkt en onder meer in de OJC-Raad besproken. Met de aanname door de Europese Raad in maart 2005 van het Jeugdpact als bijlage bij de conclusies over de Lissabonstrategie is op Europees niveau samenhangend jeugdbeleid op de agenda gezet. De Commissie heeft het Europese beleid op het gebied van jeugd bij elkaar gebracht en operationaliseert het Jeugdpact, mede d.m.v. het voorstellen van acties van lidstaten op de bovengenoemde terreinen in het kader van de Lissabonstrategie. Tevens benadrukt de Commissie de noodzaak tot consultatie van jeugd bij de implementatie van het Jeugdpact en doet zij voorstellen dienaangaande. Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. het betreft een mededeling Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
23
Subsidiariteit: Is strikt genomen niet van toepassing. De in de mededeling voorgestelde acties richten zich met name op het aanbrengen van samenhang in jeugdgerelateerde zaken. Dit geldt ook voor het beleid, dat overzichtelijk gebundeld is in het Jeugdpact. Opgemerkt kan worden dat jeugd een beleidsterrein is waar lidstaten primair zelf verantwoordelijk voor zijn. De rol van de Commissie is primair die van katalysator in het kader van de Europese samenwerking op het jeugdterrein, waarbij gebruik wordt gemaakt van de open coördinatie methode. Proportionaliteit: n.v.t. Consequenties voor de EU-begroting: geen. Het betreft bestaande programma’s zoals het Marie Curieprogramma, het Erasmusprogramma, het Competetiveness and innovation programma en Citizens in Europe programma. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen. Het betreft hier bestaande beleidsinspanningen, gericht op het bestrijden van voortijdige schooluitval, jeugdwerkloosheid en sociale uitsluiting en het bevorderen van mobiliteit en de balans werk-privé. Voorbeelden zijn Operatie Jong, de Taskforce jeugdwerkloosheid en inspanningen van de nieuwe interdepartementale projectdirectie Leren & werken op het gebied van Leven Lang Leren. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen; het betreft geen additioneel beleid. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland heeft waardering voor de wijze waarop de Commissie het Jeugdpact heeft geoperationaliseerd door verschillende Europese beleidsterreinen met relevantie voor jeugd in kaart te brengen. De mededeling verhoogt de transparantie op Europees niveau en maakt duidelijk, dat verschillende bestaande initiatieven ook relevant zijn voor de jeugd, naast de initiatieven specifiek gericht op jeugd. De mededeling biedt de mogelijkheid meer samenhang in het Europese beleid gericht op jeugd aan te brengen, evenals het in Europa gevoerde jeugdbeleid. Hierbij wordt benadrukt dat het jeugdbeleid een aangelegenheid is waar lidstaten verantwoordelijk voor blijven, mede gelet op het principe van subsidiariteit. De door de Commissie voorgestelde acties en maatregelen zijn alle reeds bestaande acties en maatregelen. Deze worden bijv. gefinancierd uit Europese programma’s genoemd «Consequenties voor de EU-begroting» en nationale projecten genoemd onder «Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger». Nieuwe standpuntbepaling is niet nodig. Dit is in lijn met het Nederlandse uitgangspunt dat (operationalisering van) het Jeugdpact niet moet leiden tot nieuwe structuren. Tevens dient de mate en wijze van consultatie en rapporteren gedifferentieerd te zijn en te blijven naar raadsformaties c.q. beleidsterreinen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 112, nr. 389
24