Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
19 637
Vreemdelingenbeleid
Nr. 1936
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 18 december 2014 De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 29 oktober 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over Vreemdelingen- en asielbeleid. (De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.) Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit. De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
kst-19637-1936 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
1
Voorzitter: Jadnanansing Griffier: Tielens-Tripels Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Azmani, Elias, Fritsma, Gesthuizen, Van Hijum, Jadnanansing, Kuiken, Schouw en Voordewind, en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie. Aanvang 10.04 uur. De voorzitter: Ik open het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid. Ik heet de Staatssecretaris, zijn ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega’s welkom. We hebben een spreektijd van zeven minuten en twee interrupties per fractie afgesproken. Ik deel u mede dat het voorzitterschap om 11.30 uur wordt overgenomen door de heer Elias. Het woord is aan de heer Fritsma. De heer Van Hijum (CDA): Ik maak een punt van orde. Er is ook een regeling van werkzaamheden aan het begin van de middagvergadering. Ik moet dan dus naar de plenaire vergadering. Dat geldt misschien ook voor een aantal collega’s. De voorzitter: Dank voor deze mededeling. Daarmee houden wij rekening. De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Een van de meest rampzalige dingen waarmee het kabinet de samenleving opzadelt, is de finaal uit de hand gelopen asielinstroom. Terwijl Nederland de voortgaande massaimmigratie al lang niet meer aan kan doet het kabinet, inclusief deze Staatssecretaris, er een flinke schep bovenop. Het aantal asielzoekers dat dit jaar naar ons land komt, verdubbelt zelfs ten opzichte van vorig jaar en het is mogelijk dat het nog erger wordt, want uit de laatste cijfers die vanochtend naar de Kamer zijn gestuurd, blijkt dat de asielinstroom alleen al in de maand september verder is gestegen naar maar liefst 3.000 asielzoekers. Met name asielzoekers uit Syrië weten de weg naar ons land haarfijn te vinden. Dit is het trieste resultaat van het feit dat de Staatssecretaris sinds vorig jaar onder druk van de PvdA van de daken schreeuwt dat vrijwel alle Syrische asielzoekers die naar Nederland komen, een verblijfsvergunning krijgen. Deze domme open uitnodiging is natuurlijk niet aan dovemansoren gericht en daardoor zit Nederland nu met de gebakken peren. Dorpen en steden moeten in één keer aan honderden extra asielzoekers extra opvang bieden. Er zijn voor woningzoekenden niet eens meer sociale huurwoningen beschikbaar omdat alle toegelaten asielzoekers met voorrang huizen krijgen. Scholen kunnen de toestroom van asielkinderen niet meer aan. Daarbij komt dat er weer een hoge prijs wordt betaald in de vorm van overlast, criminaliteit en islamisering. De Islamitische Staat heeft al aangekondigd dat deze terroristen als asielzoekers naar het Westen zal sturen. Kortom, de gehele samenleving wordt simpelweg ontwricht door de asieltsunami van nu. Ik vraag de Staatssecretaris of hij dat ontwrichtende effect nu erkent. Zo ja, kan hij aan die ontwrichting een eind maken door onze grenzen dicht te gooien en die asielinstroom tegen te gaan? Het water staat ons immers aan de lippen, dus de Staatssecretaris mag niet langer toekijken. In plaats daarvan moet hij optreden. Graag wil ik een reactie hierop. Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben altijd een beetje in dubio, omdat ik slechts twee interruptiemogelijkheden heb. Ik vind echter dat sommige zaken niet onweersproken kunnen blijven. Na die opsomming van de heer Fritsma vraag ik hem wat zijn oplossing is voor het probleem dat vele
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
2
miljoenen mensen op de vlucht zijn gegaan voor terreur en vervolging en voor alle gruwelijkheden die wij op de televisie bijna dagelijks kunnen zien. Het zijn «gewone» mensen zoals u en ik die vrezen voor hun leven en dat van hun kinderen en die een veilig heenkomen zoeken. Ik vraag mij zoals gezegd af wat de oplossing van de heer Fritsma is voor dit probleem. De heer Fritsma (PVV): De PVV-oplossing is simpel: echte vluchtelingen moeten inderdaad geholpen worden, maar dat moet niet in Nederland gebeuren. In plaats daarvan moet dat in de eigen regio gebeuren. Dat kan ook! Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vind dat een beetje gemakkelijk, want we weten natuurlijk allemaal – dat geldt althans voor iedereen die bereid is om de krant te lezen en ik ga er toch een beetje van uit dat de heer Fritsma dat ook wel doet – dat er vele miljoenen mensen worden opgevangen door Turkije, Irak, Libanon, Jordanië en heel erg veel andere landen. Ook Iran vangt nog steeds veel vluchtelingen op. Dat geklets over het opvangen van mensen in de regio is dus echt klinkklare onzin! We weten allemaal dat 80% van de vluchtelingen uit de hele wereld door landen in de Derde Wereld worden opgevangen. Ik zou het prettig vinden om dan maar gewoon heel simpel van de PVV te horen of zij überhaupt vindt dat mensenlevens het waard zijn om beschermd te worden. Zo ja, waarom geldt dit dan niet specifiek voor deze mensen? De heer Fritsma (PVV): Ik heb al antwoord op deze vraag gegeven, namelijk dat vluchtelingen geholpen moeten worden maar dat dit in de eigen regio moet gebeuren in plaats van in Nederland. Dat kan ook! De SP wil van Nederland een grote Schilderswijk maken door iedereen een verblijfsvergunning te geven. Dat is irrealistisch. Dat is onzin! Mevrouw Gesthuizen weet net zo goed als ik dat arme vluchtelingen niet naar Nederland komen. Als asielzoekers naar Nederland komen, betalen zij daarvoor € 7.000 tot € 10.000. Zij kunnen ook ergens anders heen, ergens in de regio. Dat is de asielmigratie waarmee Nederland te maken heeft en die moet gestopt worden, omdat Nederland – ik zeg het nogmaals – die massa-immigratie niet aankan. Het zou fijn zijn als anderen – dat geldt ook voor een partij als de SP – dat eindelijk erkennen. Mevrouw Gesthuizen (SP): De heer Fritsma spreekt mij persoonlijk aan. In ieder geval zegt hij dat de SP van Nederland een grote Schilderswijk wil maken. Daar reageer ik kort op. Laat ik dan ook maar jij-bakken: de PVV wil van Nederland een heel bang racistisch en xenofoob land maken. De voorzitter: Laten we even wachten vanwege de lange bel. De heer Fritsma (PVV): Voorzitter, die lange wachttijd had ik niet nodig om over die opmerking na te denken. Als je de PVV-strijd tegen massaimmigratie en islamisering verwart met racisme, snap je er werkelijk helemaal niets van en heb je zelf inhoudelijk totaal geen verhaal meer. De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit zijn de standaardrituelen waarmee dit soort debatten vaak begint. Ik vind het echter wel jammer dat we niet verder komen met mensen die kritisch zijn over Syrische vluchtelingen die toch hun toevlucht zoeken in Nederland. Zij zoeken overigens niet alleen hun toevlucht in Nederland, maar heel veel mensen gaan naar Duitsland en de Scandinavische landen. De PVV is standaard van mening dat deze mensen in de regio opgevangen moeten worden. Mijn fractie voelt daar natuurlijk ook voor, maar dat kent zijn grenzen. Dat zien we nu ook met Libanon; de conferentie in Berlijn. Ik ben wel benieuwd naar de lijn van de PVV wat de opvang van asielzoekers in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
3
regio betreft. Waar moeten bijvoorbeeld de christenen en de yezidi’s heen vluchten? Moeten zij naar Iran vluchten of naar Saudi-Arabië? We weten van de onthoofdingen en de vreselijke situaties waarin ze daar terecht kunnen komen. Waar moeten ze dan heen? De heer Fritsma (PVV): Wat de christenen betreft kan ik kort reageren. Op de andere groep kom ik later in mijn betoog. Christenen kunnen naar Armenië en Turkije. De PVV heeft hierover Kamervragen gesteld, waaronder de vraag of christenen in Turkije veilig kunnen worden opgevangen. Het kabinet heeft hierop bevestigend geantwoord. Dat is dus duidelijk. De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ga in op dat wat de heer Fritsma over Turkije zegt, want dat is heel opmerkelijk. Heeft de heer Fritsma wel eens aan de christelijke gemeenschap uit Irak of Syrië gevraagd of zij heel graag naar Turkije zouden willen gaan als zijnde het land waar ze vredig en veilig kunnen vertoeven? Veel christelijke vluchtelingen zijn honderd jaar geleden uit Turkije gevlucht en naar Syrië en Irak gegaan. Ongetwijfeld weet de heer Fritsma dat. De heer Fritsma (PVV): Ik zeg nogmaals dat de PVV oog heeft voor dat probleem. Wij hebben Kamervragen aan het kabinet gesteld. Wij hebben hem onder andere gevraagd of het veilig opvangen van christenen in Turkije daadwerkelijk mogelijk is. Het kabinet heeft geantwoord dat dit het geval is. Als de heer Voordewind het daarmee niet eens is, moet hij aan het kabinet vragen waarom het in zijn visie onjuiste informatie heeft verstrekt. Ik heb echter niet het idee dat dat zomaar kan. Ik zeg nogmaals dat asielzoekers in de eigen regio moeten worden opgevangen. Ik wijs erop dat rijke golfstaten, zoals Kuwait, Qatar en de Emiraten meer dan genoeg geld en middelen hebben om Syriërs op te vangen, maar dat ze dat daar gewoonweg niet doen. De laatste stand van zaken was dat Qatar slechts 46 Syriërs had opgevangen en de teller stond in de rest van de rijke golfstaten op nul. Daar moet je naar kijken. Ik vraag het kabinet of deze trieste stand van zaken inmiddels anders is. Zo ja, wat heeft het kabinet gedaan om die rijke landen ertoe te bewegen om meer te doen. Maak de Nederlandse burger niet verantwoordelijk voor de massale opvang van Syriërs, maar laat de rijke oliesjeiks meer doen! Als de asielinstroom naar Nederland onverhoopt niet gestopt wordt, blijft de PVV ervoor pleiten om de asielopvang uit te besteden aan andere landen. Dit doet Australië ook en dit model biedt zeker voor Nederland heel veel voordelen: het wordt dan niet meer overspoeld door asielzoekers en de kosten voor opvang zullen veel lager zijn. Gelijktijdig wordt het probleem van de illegaliteit aangepakt, omdat afgewezen asielzoekers niet meer in eigen land blijven rondhangen. Nederland zal als asielland dan veel minder aantrekkelijk zijn. Graag wil ik een reactie van het kabinet op dat Australische model. Ik kom op een ander onderwerp, namelijk dat van de afhandeling van de laatste pardonregeling. Recent maakte de Staatssecretaris bekend dat 158 personen – zij vielen op basis van de pardonregeling buiten de boot – alsnog een verblijfsvergunning krijgen. Voor 27 gezinnen geldt dat dit is gebeurd op basis van de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris die inhoudt dat hij vreemdelingen die niet aan de gestelde toelatingsvoorwaarden voldoen, toch verblijfsrechten mag geven. Er moet dan wel sprake zijn van heel bijzondere, schrijnende individuele omstandigheden. Die omstandigheden worden normaliter in de diverse verblijfsprocedures door de IND in de gaten gehouden. In dat licht is heel erg vreemd dat nu pas, in één keer, voor tientallen extra gezinnen van die bevoegdheid gebruik is gemaakt. Ik wil graag dat de Staatssecretaris daarvoor een verklaring geeft. De Staatssecretaris praat begrijpelijkerwijs niet over de omstandigheden in individuele gevallen, maar van de discretionaire
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
4
bevoegdheid moet natuurlijk geen misbruik worden gemaakt door gemakkelijk verblijfsvergunningen af te geven zonder verantwoording af te leggen. Zoals bekend, is de PVV altijd tegen pardonregelingen, want die regelingen zetten de wereld op zijn kop. Illegaal verblijf en het opzettelijk negeren van de vertrekplicht worden daarmee beloond met een verblijfsvergunning. Andere asielzoekersgezinnen krijgen daarmee wederom het signaal dat het loont om na een afgewezen verblijfsaanvraag toch in Nederland te blijven hangen. Dat signaal mag niet langer gegeven worden. Daarom moeten we zeker af van de structurele variant van het kinderpardon. Asielzoekersgezinnen kunnen er nu gewoon op aansturen om de tijd vol te maken met als doel, een verblijfsvergunning te verkrijgen. Van die structurele pardonregeling gaat dus simpelweg een perverse prikkel uit. Graag wil ik dat de Staatssecretaris toezegt dat hij daaraan een eind gaat maken. Ik blijf nog even in «generaal pardon»-sferen, want ook de voorlaatste generaalpardonregeling heeft een nasleep. Zo snel volgen de generaalpardonregelingen elkaar op. Dat geeft te denken. Enkele van de 27.000 uitgeprocedeerde asielzoekers die in 2007 een verblijfsvergunning kregen, zouden moeilijkheden hebben om tot Nederlander genaturaliseerd te worden. Dat is niet vreemd, want die vreselijke pardonregeling liet toe dat een valse identiteit werd gebruikt. Liegen werd dus met een verblijfsvergunning beloond. De uitgeprocedeerde asielzoekers met discutabele persoonsgegevens werd nog wel de kans gegeven om de echte identiteit kenbaar te maken, maar daarvan is in veel gevallen geen gebruik gemaakt. Dat daardoor problemen zijn ontstaan met naturalisaties, is dus logisch en dat is de eigen schuld. Ik verzoek de Staatssecretaris dan ook om aan de lobbyisten geen millimeter toe te geven als het gaat om het tegen de regels in paspoorten geven aan deze pardonners. Daarmee zou fraude immers andermaal worden beloond. Hopelijk kan de Staatssecretaris ten aanzien hiervan ook wat tegenwicht bieden aan alle eenzijdige verhalen van onder andere Vluchtelingenwerk Nederland die weer volkomen kritiekloos door de linkse media zijn overgenomen. Op de agenda staat ook een brief van het kabinet over buitenlandse hoogopgeleiden. Het kabinet stelt dat Nederland er onvoldoende in slaagt om deze groep naar ons land te halen en wil dit gemakkelijker maken. Realiseert de Staatssecretaris zich wel dat Nederlandse hoogopgeleiden al nauwelijks aan de bak komen? Uit recent onderzoek van de Universiteit van Maastricht blijkt dat de werkloosheid van net afgestudeerden in ons land de afgelopen vier jaar meer dan verdubbeld is. Het is dan toch volkomen absurd om het voor Nederlandse hoogopgeleiden nog moeilijker te maken door nog meer concurrentie uit het buitenland te halen? De Staatssecretaris moet de regels hieromtrent dus aanscherpen in plaats van verruimen. Voer in ieder geval een schaarstecriterium in. Het is niet langer houdbaar om ten aanzien van kennismigranten uitsluitend te kijken naar het inkomenscriterium. Graag wil ik een reactie van de Staatssecretaris. Ik zeg nogmaals dat hij hierbij ook moet kijken naar de huidige, moeilijke situatie van Nederlandse hoogopgeleiden. Tenslotte – ik denk dat mijn tijd bijna voorbij is – roep ik de Staatssecretaris op om het voorgenomen en nota bene in het regeerakkoord opgenomen aanscherpen van de zogenaamde glijdende schaal wel door te laten gaan. Hiermee kunnen criminele vreemdelingen beter aangepakt worden en kunnen er ook meer criminele vreemdelingen uitgezet worden. Dat moet topprioriteit hebben. Ik snap niet dat dit punt door het kabinet naar de prullenbak wordt verwezen. Laat daarmee niet het allerlaatste restje daadkracht op het gebied van vreemdelingenzaken varen. De heer Schouw (D66): Voorzitter, ik stel zeven punten aan de orde. Ik ga eerst in op de naturalisatie van pardonners. Je kunt te kwader trouw naar de samenleving kijken – dit zeg ik tegen de heer Fritsma – maar je
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
5
kunt dat ook te goeder trouw doen. Mijn fractie vindt het echt vreemd dat een groot aantal mensen in Nederland mag blijven, maar dat die personen in een soort niemandsland terechtkomen. Ik vind dat we hierover een fantastisch rapport hebben gekregen van Vluchtelingenwerk Nederland. Vanmorgen stond er ook een helder verhaal in De Volkskrant over dit grote probleem in de samenleving. Het overgrote deel van de 27.000 houders van die pardonregeling zal nooit Nederlander kunnen worden en veel erger is dat dit ook voor de kinderen van die mensen geldt. Hun kinderen groeien op in een niemandsland en dat mag je niemand aandoen. Mijn fractie vindt dat je ook niet van dat probleem weg mag kijken. Deze mensen kunnen niet voldoen aan de eis die sinds 2009 wordt gesteld, namelijk dat ze een geldig paspoort overleggen of dat ze een geldige geboorteakte overleggen. In het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland staat de stekelige opmerking – zie pagina 5 – dat de Nederlandse regering vrij stiekem, dus ook zonder dat zij de Tweede Kamer daarover heeft geïnformeerd, de eisen heeft aangescherpt. Hoe heeft de Staatssecretaris dit beleefd? Als we niets aan dit beleid doen, creëert de Nederlandse overheid een steeds groter wordende groep van tweederangsburgers. Mijn fractie vindt dus dat we daaraan iets moeten doen. Zij ziet een oplossing. Die heeft vooral betrekking op het evalueren en het veranderen van de regels aangaande bewijsnood. Ik kan een en ander hier uitleggen, maar dat zal ik niet doen. Iedereen kon daarover immers lezen dat heel veel mensen niet aan die documenten kunnen komen. Is de Staatssecretaris bereid om op korte termijn naar de regelgeving over bewijsnood te kijken? Het is nagenoeg niet mogelijk om op die regelgeving een beroep te doen. Is de Staatssecretaris bereid na te gaan of het mogelijk is om daarin enige verandering aan te brengen? Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat, als mensen zich echt een jaar lang hebben ingespannen om aan die documenten te komen, ze bewijzen van die inspanningen kunnen overleggen en zichtbaar is dat de Nederlandse ambassades c.q. autoriteiten hebben meegewerkt, ze alsnog het Nederlanderschap verkrijgen. Dit is mijn eerste belangrijke kwestie. Mijn tweede kwestie – die is net zo belangrijk – is uitzetting van uitgeprocedeerden naar ebolagebieden: Liberia, Sierra Leone en Guinee. Als we strikt naar de agenda kijken, zien we dat dit onderwerp daar niet op staat. Mocht de voorzitter het er daarom niet mee eens zijn dat ik dit onderwerp behandel, dan moet zij maar afhameren. Mocht zij dat doen, dan zal ik overigens gewoon doorratelen. Ik vind namelijk dat dit een belangrijke kwestie is. We horen dat België – volgens mij is dat het strengste land in Europa op dit moment – zegt dat het die mensen niet in dat soort situaties wil brengen, dus dat het die uitzettingen tijdelijk gaat opschorten. Dat vind ik heel verstandig van de rechtse regering in België. Die is toch rechts? Waarom volgt de Staatssecretaris die lijn niet? Wat is er zo slecht aan het samenwerken met de Belgen op dat punt? Bovendien is het een beetje hypocriet om dat niet te doen, want het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwt iedereen in Nederland in die zin dat het zegt dat men niet naar die landen moet gaan omdat men dan een te groot risico loopt. Diezelfde regering zegt in de persoon van deze Staatssecretaris echter: nee hoor, niets aan de hand. Gaat u er maar naartoe. Ik wil dat die uitzettingen worden opgeschort en hoop dat de Staatssecretaris een beetje meebeweegt. Zo nee, dan voel ik mij gedwongen om daarover een Kameruitspraak te vragen. De heer Azmani (VVD): Ik proef in de woorden van de heer Schouw dat hij een direct risico ziet voor lijf en leden van iemand die terugkeert naar een van de landen van West-Afrika, namelijk Liberia of Sierra Leone. Als hij die redenering volgt en hij daaraan vasthoudt, is hij dan niet bezorgd over al die mensen die vanuit die landen terugkomen naar Nederland? Zo
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
6
ja, is het dan gerechtvaardigd om te zeggen dat daaraan iets moet worden gedaan? De heer Schouw (D66): Ja, over die mensen ben ik ook bezorgd. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris dat ook ziet en, zo ja, of hij daaraan iets gaat doen. Nu stel ik echter het hypocriete beleid van deze regering aan de kaak. Zij waarschuwt wel de Nederlandse burgers in die zin dat zij zegt dat zij niet naar dat land moeten gaan omdat het daar gevaarlijk is, maar ondertussen zet zij wel uitgeprocedeerde asielzoekers naar die gebieden uit. Daaraan zouden we iets moeten doen. Misschien wil de heer Azmani reageren op dat hypocriete karakter van de Nederlandse regering. De heer Azmani (VVD): Ik word natuurlijk uitgedaagd. De heer Schouw weet heel goed dat het advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet gericht is op het risico van het krijgen van ebola maar dat er andere omstandigheden zijn die tot een negatief reisadvies leiden. Afgezien daarvan probeer ik tot iets te komen. Als de heer Schouw voorstelt om, bijvoorbeeld zoals in Australië, geen verblijfsvergunningen meer af te geven aan mensen uit Liberia, Sierra Leone en Guinee – dat houdt in dat alle mensen daar worden gehouden – kunnen we misschien nog tot iets komen. Is het het standpunt van D66 dat we alles maar moeten beperken omdat anders het risico te groot is? De heer Schouw (D66): Laat ik een ding noemen. We weten dat er in Sierra Leone ongeveer één arts is op 100.000 mensen. Als gevolg van de burgeroorlog daar zijn de artsen vertrokken. De gezondheidszorg is dus buitengewoon beperkt. Het gaat hier niet om honderden mensen, maar om enkele gevallen. Wat is erop tegen om dat aantal mensen tijdelijk hier te houden, wetende dat je ze daar in een risicogebied brengt? We vinden dat andere Nederlanders niet naar dat gebied moeten gaan. Zij krijgen namelijk een negatief reisadvies van dezelfde regering. Ik vind dat hypocriet en wil graag dat we daaraan gezamenlijk iets doen. Het zou ook de VVD sieren als zij op wat humaner omging met deze uitgeprocedeerde mensen. Het derde punt is de Advanced Passenger Information System (APIS). Dat staat ook op de agenda. Ik krijg daar een ongemakkelijk gevoel bij. De bedoeling daarvan is namelijk dat de overheid aan de hand van de vluchtgegevens risico’s in kaart brengt van mensen die naar Nederland komen. Daarmee zijn wij bij wijze van proef begonnen als voortvloeisel uit een Europese richtlijn. In het evaluatierapport zie ik geen hard en onomstotelijk bewijs waaruit blijkt dat het speeltje van de KMar werkt, dus dat het een «aardig» systeem is. Het helpt dus niet, maar de Staatssecretaris zegt: we gaan het wel doen, want het kan eventueel nuttig zijn. Zo gaan we toch niet met overheidsgeld om? Ik trof in het evaluatierapport niets aan waaruit blijkt dat het helpt. Dan gaan we daarmee dus stoppen. Oud-Minister Leers heeft gezegd dat hij met een wetsvoorstel zou komen als we verder gingen met die Europese richtlijn. Dan zou het parlement daar ook aan te pas komen. Deze Staatssecretaris zegt echter: we gaan ermee verder en ik kom niet met wetgeving. Ik ga dat dus een beetje smoothly regelen zonder dat het parlement daaraan te pas komt. Verder merk ik op dat – dat zal de heer Azmani aanspreken – er een nationale kop komt op deze Europese regelgeving. In de Europese regelgeving staat dat de retentietermijn voor bepaalde groepen 24 uur moet zijn. De Staatssecretaris maakt daar echter 72 uur van. Ik wil weten hoe dat zit. Ik kom op de vluchtelingentop. Ik dank de Staatssecretaris voor het feit dat hij daarheen is gegaan. Volgens mij vond die top gisteren plaats. Ik las vanmorgen in de krant welk resultaat dat heeft opgeleverd, in elk geval voor de Duitse regering. Zij zegt dat ze extra gaat investeren in de opvang van Syriërs. Dat was precies de bedoeling van die top. Van het Ministerie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
7
van Veiligheid en Justitie – dat strooit altijd zo fraai met persberichten over dingen die de Minister en de Staatssecretaris regelen – heb ik echter niets gezien. Ik ben dan ook benieuwd wat het goede nieuws is dat deze Staatssecretaris ten aanzien van dit punt brengt. Wat heeft die top in Berlijn de Nederlandse regering extra laten doen? Ik kom op het nareisbeleid. De voorzitter: U hebt nog anderhalve minuut. De heer Schouw (D66): Ja. Verdorie, nu kom ik op de complimenten aan de Staatssecretaris voor het feit dat hij iets wil doen aan het nareisbeleid. Hij geeft mij daarvoor vast en zeker een minuutje extra. Ik ben wel benieuwd wat hij vindt van de opmerking van het College voor de Rechten van de Mens dat sommige regels over gezinshereniging in strijd zijn met de Europese richtlijnen over gezinshereniging. Ik geef de Staatssecretaris nog een compliment. Dat betreft het onderwerp in de brief met nummer 1875. De Kamer heeft de Staatssecretaris verzocht om een gesprek te voeren met de advocaat van de Armeense asielzoeker die zelfmoord heeft gepleegd. Ik dank de Staatssecretaris voor het feit dat hij dat gesprek heeft gevoerd. Ik vraag mij echter wel af of de Staatssecretaris en de advocaat het eens zijn geworden over de feiten. Dat blijkt namelijk niet uit die brief. Tot slot dank ik de Staatssecretaris voor het raster over de maatregelen die naar aanleiding van de kwestie Dolmatov genomen zouden moeten worden. Daarover hebben we veelvuldig gesproken. We hebben dat raster dus, maar ik snap een aantal maatregelen daarin niet. Ik verzoek de Staatssecretaris om de maatregel die inhoudt dat wordt gekeken naar de grenzen van het medisch beroepsgeheim – het raster is niet genummerd, dat is een omissie; anders had ik het nummer kunnen noemen – en dat een en ander in het vierde kwartaal van 2014 wordt aangepakt. Dat is precies het springende punt. Wanneer kan de Kamer daarover met de Staatssecretaris praten? De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. We hebben een heel uitgebreide agenda, dus ik moet mij gezien de tijd ook beperken. Ik breng in eerste instantie graag vier onderwerpen onder de aandacht. Ik begin met het toch wel in het oog springende hoge percentage asielinstroom. We hebben daarover vanochtend van de Staatssecretaris op de valreep inderdaad nieuwe informatie gekregen. In die informatie zien wij echt dat Nederland te maken heeft met een explosieve stijging van de instroom. Ook in september was dat het geval. Als je de cumulatieve cijfers van 2014 ziet, blijkt daaruit dat die instroom enorm toeneemt. Daar staat tegenover dat ook wel het nodige aan de hand is in de wereld. Dat ontgaat ons allen niet. Sterker nog, de Kamer discussieert ook over de grote zorgen die er zijn: het lot van minderheden in Syrië en in Irak. Het woord «genocide» wordt daarvoor gebruikt. Hoe dan ook, grote groepen staan onder zeer zware druk. Dat de internationale gemeenschap, dus ook Nederland, een verantwoordelijkheid heeft wat dit betreft, staat voor mijn fractie niet ter discussie. Je kunt echter niet ontkennen dat dit druk veroorzaakt op de opvang, op de huisvesting, op integratie en op onderwijs. Daarvoor moeten we zeker ook oog houden. Mijn vraag richt zich ook op de wijze waarop de EU op deze ontwikkeling inspeelt. We hebben daarover vaker met de Staatssecretaris gesproken. Hij heeft al eens gewaarschuwd voor het dreigende failliet van het EU-asielbeleid indien we er niet in slagen om een meer gezamenlijk antwoord op de vragen te formuleren. Deze mensen komen uiteindelijk via de EU-buitengrenzen naar Nederland, terwijl zij in eerste instantie natuurlijk opgevangen zouden moeten worden aan die EU-buitengrenzen en zij zouden daar ook een asielverzoek moeten indienen. Wij snappen echter wel dat de druk op die landen zo groot wordt dat men af en toe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
8
misschien denkt: laten we ze maar doorsturen zonder ze te registreren. Ook daarover hebben we discussies gevoerd. Ik wil heel scherp van de Staatssecretaris horen wat de stand van zaken van die discussie is. Ik denk dat we er heel veel belang bij hebben om juist wat dit betreft samen op te trekken: een scherpe bewaking van de EU-buitengrenzen en gezamenlijk handhaven en onderkennen dat die landen in de praktijk een grote verantwoordelijkheid hebben in het opvangen van mensen. Kijk ook maar naar de bootjes die naar Italië gaan. Die gaan ook via Bulgarije en Griekenland. We moeten dus ook gezamenlijk een bijdrage leveren aan fatsoenlijke opvang en de benodigde hulp aan die landen om dat alles voor elkaar te krijgen. Ik wil dus heel graag weten wat de stand van zaken en de inzet van de Staatssecretaris op dat punt zijn. Vanmorgen bereikte ons het nieuws dat er zich onder die asielzoekers natuurlijk ook oorlogsmisdadigers bevinden. Dat is overigens niet iets nieuws; dat is al het geval sinds er sprake is van asielinstroom in Nederland, maar toch ... Er werd gerept over in ieder geval vijf asielverzoeken die op dat punt zijn aangehouden. Zijn de cijfers die daarover vanochtend zijn gecommuniceerd, juist? Onderkent de Staatssecretaris dat dit risico zich niet beperkt tot het aantal dat is onderkend en dat het mogelijk is dat er in sommige gevallen vergunningen zijn verleend aan mensen van wie met terugwerkende kracht blijkt dat zij mede verantwoordelijk zijn of dat zij mede schuldig zijn aan het plegen van oorlogsmisdaden? Zijn de middelen voldoende om met terugwerkende kracht het verblijfsrecht in te trekken? Er is wel eens discussie geweest over de vraag of je mensen op voorhand een verklaring zou moeten laten ondertekenen waarin staat dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden en het feit dat het ondertekenen van een dergelijke verklaring het zetten van stappen vergemakkelijkt op het moment dat toch blijkt van verantwoordelijkheid voor of schuldig maken aan oorlogsmisdaden. Ik vind dit een heel belangrijk punt. Wij willen graag ruimhartig zijn voor mensen die vervolgd worden, maar voor oorlogsmisdadigers moet er gewoon echt geen plek zijn. Vluchtelingenwerk Nederland heeft ons in een brief gewezen op artikel 18 van de procedurerichtlijn over mensen die juist slachtoffer zijn van marteling en vervolging. Als zij in een later stadium met problemen naar buiten komen en daarvoor bewijzen aandragen, zouden er onvoldoende waarborgen zijn om serieus genomen te worden. Dat heeft te maken met de procedure, maar dat heeft ook te maken met het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid – zo lees ik het in de brief – ten aanzien van de beoordeling. Daarop hoor ik graag de reactie van de Staatssecretaris. Ook hiervoor geldt namelijk dat er omstandigheden denkbaar zijn waarin dat soort gebeurtenissen pas later aan de oppervlakte komt. Het derde onderwerp dat ik aankaart, is de naturalisatie van de pardonners. Daarover begon collega Schouw ook. De discussie over dat onderwerp keert steeds terug. Mijn fractie vindt dat je aan de ene kant van mensen mag verwachten dat zij enige inspanning leveren om hun identiteit aan te tonen. Dat is ook de beleidslijn van de Staatssecretaris om het Nederlandse paspoort te kunnen bemachtigen. Anderzijds heb ik veel praktijkvoorbeelden gezien van situaties waarover ik me afvraag of die drempel niet erg hoog is. Je kunt van alles vinden over de pardonregeling en je kunt je de vraag stellen of die regeling er al dan niet terecht is. Een feit is echter wel dat die mensen een verblijfsrecht hebben en dat we er groot belang bij hebben dat participatie en integratie daadwerkelijk plaatsvinden. In sommige gevallen is de bewijslast wel erg groot. Er zijn voorbeelden te geven van mensen uit Syrië en Armenië. De Staatssecretaris heeft nu vrijstelling gegeven voor mensen uit Syrië wat het overleggen van de geboorteakte betreft. Er zijn mensen die met die wetenschap naar Brussel zijn afgereisd om daar bij de ambassade een paspoort aan te vragen, maar in Brussel erkennen ze die vrijstelling niet. Als je dus in Brussel komt om een paspoort aan te vragen, moet je alsnog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
9
je geboorteakte laten zien. Dan zeggen de mensen dat ze in Nederland vrijstelling hebben. In Brussel zeggen ze dan dat ze daar geen boodschap aan hebben. Klopt het dat mensen uit Syrië alleen in Brussel een paspoort kunnen aanvragen, of kan dat ook bij het consulaat in Den Haag? Bij mijn weten kan dat alleen in Brussel. Daar gaan mensen in ieder geval massaal heen om een poging daartoe te ondernemen. Ik wil dus heel graag weten of er een knelpunt is dat kan worden weggenomen. Uitzetting van mensen naar landen waar het ebolavirus om zich heen grijpt, staat niet op de agenda, maar daarover stel ik ook graag een vraag. Ik heb er begrip voor dat de Staatssecretaris zegt dat je van geval tot geval beoordeelt wat de risico’s van uitzetting voor mensen zijn en dat je bekijkt of er reële risico’s zijn. We hebben echter ook het beleid dat inhoudt dat we mensen niet terugsturen naar oorlogsgebieden met gevaren als het leven verliezen of het oplopen van grote schade aan de gezondheid. Het beleid houdt in ieder geval in dat we daarmee heel terughoudend zijn. Ik zou dan ook graag een nadere toelichting willen van de Staatssecretaris op de wijze waarop zijn beleid zich verhoudt tot het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Is er toch niet een klein beetje sprake van meten met twee maten? Ik hoorde de heer Azmani er net ook over spreken. Een onderdeel van dat beleid is wel degelijk de beperkte toegang tot gezondheidszorg. Dat is één reden om een negatief reisadvies te geven. Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Vooraf merk ik op dat ik vandaag ook spreek namens de GroenLinks-fractie, want mevrouw Voortman is verhinderd vanwege een begrotingsbehandeling. Laat ik mijn betoog beginnen met de landen waar ebola heerst. Een aantal collega’s heeft daarover al gezegd dat erg opvallend is dat we zelf zo voorzichtig zijn met het reizen naar de landen waar op dit moment die crisis is, maar dat de regering wel vindt dat mensen die in Nederland uitgeprocedeerd zijn terug moeten keren. Dat is overigens in overeenstemming met datgene wat mijn fractie daarvan vindt, maar wij willen liever niet dat dit op dit moment gebeurt. Waarom vindt de Staatssecretaris dat dat kleine aantal mensen om wie het gaat in deze noodsituatie, uitgezet moet worden? We hebben nog onvoldoende zicht en grip op de situatie. We weten ook niet hoelang het gaat duren voordat dit wel het geval is en er geen noodkreten meer komen van Wereldgezondheidsorganisaties waaruit blijkt dat men te weinig weet, dat er veel meer moet gebeuren en dat er veel meer verpleegkundigen, artsen en bedden nodig zijn. Waarom wachten we dus niet met het uitzetten van die mensen totdat men grip heeft op de situatie, er een duidelijk overzicht is en echt met volledige zekerheid te zeggen is dat mensen geen gevaar lopen? Ik wijs ook op het feit dat er een negatief reisadvies naar die landen aan bijvoorbeeld Nederlanders wordt gegeven, al wordt dat vooral gegeven vanwege de sociale situatie in die landen. Mij lijkt dat dit argument ook geldt voor vreemdelingen die we terugsturen naar het land van herkomst. Ik wil hierop een heldere reactie van de Staatssecretaris. Ik kom op het gesprek tussen de Staatssecretaris en de advocate van de Armeense asielzoeker die afgelopen voorjaar suïcide heeft gepleegd. Over dit trieste geval hebben we al eerder met elkaar gesproken. In de brief legt de Staatssecretaris niet op plausibele wijze uit waarom er tegen de door de Staatssecretaris zelf opgestelde regel in een terugkeergesprek is gevoerd met deze labiele, ernstig zieke en suïcidale man. De door de Staatssecretaris opgestelde regel houdt immers in dat dit niet gebeurt zolang iemand niet vertrekplichtig is. Op die vraag wil ik graag antwoord van de Staatssecretaris. Ik begrijp van de advocate – zij heeft ons nader geïnformeerd – dat zij helemaal niet tevreden is over de uitkomst van dat gesprek. Zij vindt het wel erg prettig dat de Staatssecretaris dat gesprek heeft gevoerd, maar zij is dus niet tevreden met de uitkomst daarvan. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
10
Staatssecretaris beweerde namelijk onder andere dat de man wel uitgezet moest worden. Je hoeft echter helemaal niet iemand uit te zetten in het geval van een Dublin-claim. Het is ook prima om te zeggen dat je zelf de asielaanvraag in behandeling neemt. Uitzetten naar Duitsland was dus geen must. Volgens de advocate zegt de Staatssecretaris dat zij slechts een mening heeft over het niet bekend zijn van gegevens van de betreffende man in Duitsland. De advocate zegt echter dat haar informatie daarover gestoeld is op documenten waaruit blijkt dat er in Duitsland geen dossier van de betreffende man voorhanden was waarin precies staat wat betrokkene mankeerde. Mijn mening daarover is dat het niet een mening van de advocate was maar dat haar constatering op feiten is gestoeld. Volgens mij is over dit punt het laatste woord nog niet gewisseld, met name niet over de vraag hoe het nu gesteld is met de medische zorg voor vreemdelingen. Ik kom op het punt van de naturalisatie van generaal-pardonners. Ik sluit mij wat dat betreft kortheidshalve aan bij de vragen van de D66-fractie en die van de CDA-fractie. Ik las in verschillende rapporten over de vreemdelingenketen dat verschillende organisaties constateren dat er vaak veel meer kan dan datgene wat door de individuele medewerkers van bijvoorbeeld de IND wordt gedaan, maar dat mensen die dingen niet durven te doen. Mensen hebben dus bijvoorbeeld wel een bepaalde beleidsvrijheid, bijvoorbeeld om bewijsnood te constateren, maar zij zijn dan toch te beschroomd omdat zij bang zijn dat zij een fout maken bij de daadwerkelijke toepassing. Ik kan ook uit eigen ervaring spreken. Ik steek mijn neus wel eens in bepaalde zaken, omdat ik wil weten hoe het met de naturalisatie gaat. Ik ga wel eens mee naar gesprekken en moet ook datgene constateren wat ik net meldde. Ik krijg dan natuurlijk alleen de zaken onder ogen waarvoor geldt dat het verkeerd gaat en geloof wel dat er ook heel veel goed gaat. Ik zie echter wel dat er sprake is van een zekere mate van starheid en dat het probleem op het bordje van de vreemdeling wordt geschoven in plaats van dat wordt gevraagd: hoe kunnen we dit probleem gezamenlijk oplossen? Ik wil graag een reactie hierop van de Staatssecretaris. Ik kom op het WODC-rapport Aanscherpingen glijdende schaal, geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen. Gemeld is dat het aantal mensen dat hiermee gepakt kan worden en dat het aantal gevallen van criminaliteit dat hiermee te voorkomen is, niet in getallen is uit te drukken. Er wordt echter ook gemeld dat een en ander wel effectief is. Dat vind ik te gemakkelijk. Als dat gemeld wordt, wil ik graag een cijfermatige onderbouwing zien. Ik begrijp dat de Staatssecretaris aangeeft dat hij niet verder zal aanscherpen, wat positief is omdat in het rapport staat dat aanscherpen niet zal helpen. Ik vraag mij echter wel af of het überhaupt niet beter is om in te zetten op het pakken van criminelen in plaats van alleen maar op zoek te gaan naar criminele vreemdelingen. Is het niet veel effectiever om de capaciteit, de energie, het geld en de middelen in te zetten voor het aanpakken van criminaliteit? Ik ga in op de stand van zaken met betrekking tot de Regeling voor langdurig in Nederland verblijvende kinderen. Wij hebben daarover een brief gekregen van Defence for Children waarin twee heel belangrijke punten worden aangestipt. In de eerste plaats is er sprake van een schandalige communicatie aan kinderen. Eind september werd bekend gemaakt dat een aantal gezinnen toch een verblijfsvergunning zou krijgen, maar dat was niet aan die gezinnen gecommuniceerd. Daardoor belden de betreffende kinderen in paniek naar de helpdesk van Defence for Children met de vraag of zij daarbij hoorden. Ik vind dat niet netjes. Dit getuigt niet van behoorlijk bestuur. Daarop wil ik dan ook graag een reactie van de Staatssecretaris. Hoe kon dit gebeuren? Defence for Children gaf ook het signaal af dat de criteria voor de permanente regeling gewortelde kinderen te streng zijn. Graag wil ik
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
11
hierop een reactie van de Staatssecretaris. Ik neem aan dat hij het persbericht dat daarover op 20 oktober verscheen, heeft gelezen. Mocht dat niet het geval zijn, dan ben ik bereid om de Staatssecretaris dat bericht alsnog te doen toekomen. Ik zie dat er ontzettend weinig verzoeken worden gehonoreerd op basis van die permanente regeling en moet eerlijk zeggen dat ik de kritiek van Defence for Children deel. Ik uit een noodkreet over Somalië. Ik begrijp niet dat het kabinet bij de stelling kan blijven dat je daar wel kunt overleven als je je maar een beetje aanpast en je een beetje weet hoe je je volgens Al-Shabaab moet gedragen. Ik zou hierover graag een debat met de Staatssecretaris aangaan. Wellicht is het mogelijk om dit onderwerp volgende week in het algemeen overleg terug te laten komen. De voorzitter: De Staatssecretaris moet even weg, dus ik schors de vergadering enkele ogenblikken. De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Er staan inderdaad heel veel onderwerpen op de agenda, namelijk negentien. Je komt vanzelf tot een zo groot aantal agendapunten als je zo lang wacht en zoveel brieven opspaart. Ik heb er een aantal voor mijn fractie belangrijke zaken uitgehaald. Ik begin met de mogelijke naturalisatie van de generaalpardonners. Dit speelt al vanaf 2007 en het gaat waarschijnlijk om 21.000 mensen die nog in de grijze zone zitten. Deze mensen mogen wel in Nederland verblijven en daar werken, maar ze hebben direct een probleem als ze even naar Londen willen, omdat ze dan naar een niet-Shengenland gaan. Ook als ze een hypothecaire lening willen, hebben ze een groot probleem en hetzelfde geldt als ze bepaalde banen willen hebben. Zij mogen ook niet stemmen. Er is sprake van een trits aan beperkingen. Wij kunnen het weten, want een van onze medewerkers bevindt zich in die situatie. We zien dus ook van dichtbij hoe beperkend dat alles is. Wij hebben hierover al verschillende debatten gevoerd. Ik kan me nog goed herinneren dat in het laatste debat daarover verschillende moties de ronde hebben gedaan. Ook wij hebben toen een motie ingediend en gesuggereerd om voor onveilige landen het vereiste van de geboorteakte uit te sluiten. De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij dat voor Syrië niet gaat doen. Waarom gaan we dat voor Syrië niet doen en doen we dat wel voor Somalië, Zuid-Sudan, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Mali en andere republieken en landen die heftig in oorlog zijn? Gebrekkige administratie zou ook een reden kunnen zijn: als de geboorteakte niet meer te achterhalen is of als het moeilijk is om die te achterhalen, zou die eis toch ook niet moeten gelden? Het niet meewerken door autoriteiten zou toch ook een reden kunnen zijn om dat vereiste niet van toepassing te verklaren? Ik noem in dit kader Armenië waarvoor geldt dat de autoriteiten hun mensen meestal niet willen erkennen. Hetzelfde geldt voor Azerbeidzjan, waar de autoriteiten zeggen dat mensen in Rusland moeten zijn. Die motie daarover is toen ingediend, maar die werd niet gesteund door de Partij van de Arbeid. Zij kwam met een motie met het verzoek aan de Staatssecretaris om nog eens te praten met Vluchtelingenwerk Nederland. Dat heeft de Staatssecretaris gedaan. Wij hebben het verslag daarvan gezien en daaruit blijkt dat de uitkomst van dat gesprek kort gezegd is dat we de mensen nog iets beter gaan informeren. Daarmee zijn deze mensen absoluut niet geholpen. Er zal meer moeten gebeuren om die mensen uit de grijze zone te halen. Ook hoogleraar De Groot heeft daar de vinger bij gelegd: volstrekt onzinnig en onredelijk. Het achterhalen of deze mensen oorlogsmisdaden hebben begaan, is al gebeurd op het moment dat moest worden vastgesteld of die mensen onder het generaal pardon zouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
12
vallen. Om daaronder te vallen mochten ze geen strafblad hebben en evenmin een oorlogsverleden. Dat kan het argument dus niet zijn. Ook de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft in zijn rapport bevestigd dat stateloosheid evenmin is toegestaan. De mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa heeft kritiek geuit op het feit dat, als ouders die nog niet genaturaliseerd zijn kinderen krijgen, deze kinderen stateloos zijn. Dat mag ook niet. Ik verzoek de Staatssecretaris dan ook om met meer te komen dan dat wat hij in zijn brief heeft gemeld. Mijn fractie pleit voor op zijn minst een opt-out van tien jaar. Als mensen tien jaar geprobeerd hebben om hun geboorteregister te verkrijgen of indien zij niet de financiële middelen hebben om een geboorteakte te verkrijgen, moeten zij toch aanspraak kunnen maken op naturalisatie? Graag wil ik hierop een reactie van de Staatssecretaris. Ik kom op ebola. De collega’s hebben dit onderwerp al genoemd. België doet het niet. Ik vraag de Staatssecretaris om op zijn minst in contact te treden met zijn collega in België. Waarom heeft België besloten om mensen voorlopig niet meer uit te zetten, dus om de uitzetting op te schorten en waarom doet de Staatssecretaris niet hetzelfde? Is hij bereid om daarover het gesprek met België aan te gaan? Het laatste nieuws is dat de rechter in Roermond een Liberiaan van het vliegtuig heeft gehaald omdat hij niet mocht worden uitgezet naar Liberia. Kan de Staatssecretaris aangeven of er sprake is van een tijdelijke maatregel in afwachting van een nader vonnis of dat deze beslissing verdere consequenties heeft? Als hierop geen duidelijk antwoord en geen beweging van de Staatssecretaris komen, voorzie ik ook een VAO dat al door de heer Schouw werd aangekondigd. Ik ga in op het kinderpardon, de tijdelijke regeling. De mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa heeft ook daarover een aantal pittige uitspraken gedaan: het kunstmatig aanbrengen van onderscheid tussen rijkstoezicht en gemeentelijk toezicht gebeurt onterecht. Kan de Staatssecretaris daarop reageren? Wat de permanente regeling betreft, merk ik op dat we daarover weer cijfers hebben gehad. Ik weet nog dat, toen dat speelde, de Partij van de Arbeid erg blij was dat die permanente regeling er kwam. Toen wij echter de kleine lettertjes bekeken, kwamen wij op dezelfde criteria uit als die in de buitenschuldregeling: het zou heel moeilijk zijn voor mensen om alsnog voor die permanente regeling in aanmerking te komen. Dat zien we nu ook. 450 aanvragen zijn in behandeling genomen en daarvan zijn er slechts 10 ingewilligd, dus 2,3%. Ik vraag de Partij van de Arbeid – dat zal ik straks misschien ook nog bij interruptie doen – of dit de permanente regeling is die zij daadwerkelijk voor ogen had, nu blijkt dat zo weinig kinderen daaronder vallen. Ik kom op het landgebonden beleid. In eerste instantie ga ik in op Irak. Ik ben blij dat de Staatssecretaris zegt dat we mensen natuurlijk niet uitzetten naar alle ISIS-gebieden. Er lag van het land zelf al een verbod op uitzetting, dus ik weet niet wat de toegevoegde waarde is. Heeft het niet meer uitzetten consequenties voor de mensen die tot nu toe als uitgeprocedeerden op straat werden gezet? Hebben deze mensen op grond van het nieuwe beleid van de Staatssecretaris recht op opvang? In tweede instantie vraag ik mij af waarom de Staatssecretaris er niet voor kiest om artikel 15c van de Definitierichtlijn van toepassing te verklaren? Deze zou immers duidelijkheid geven en daarmee zou onderkend worden dat deze mensen niet kunnen terugkeren omdat zij wel degelijk kunnen lijden onder willekeurig geweld in het kader van een internationaal gewapend conflict of een binnenlands gewapend conflict. De Staatssecretaris gaat op de tour van de opschorting, wat normaal gesproken gebeurt als er te weinig informatie is. We zouden in die onzekere periode uitzetten van mensen kunnen opschorten voor de landen waar ebola heerst. In dit geval heeft de Staatssecretaris duidelijke informatie gekregen van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
13
Ministerie van Buitenlandse Zaken waaruit blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie. Mijn pleidooi is dus om dit te scharen onder artikel 15c. Ik zie dat ik moet afronden. De tijd gaat toch altijd sneller dan je denkt. Mijn laatste opmerking heeft betrekking op Somalië. Vluchtelingenwerk Nederland heeft indicaties dat uitgeprocedeerde asielzoekers alsnog in detentie worden geplaatst. Kan de Staatssecretaris daarop reageren? Hij heeft eerder gezegd dat hij daarmee zeer terughoudend zal omgaan, omdat er nog steeds geen afspraken met de Somalische regering zouden zijn gemaakt over uitzettingen naar dat land. Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. De Partij van de Arbeid wil uiteraard dat er een rechtvaardig en humaan asielbeleid is. Zeker in deze tijd waarin de wereld steeds meer lijkt te ontwrichten, zal er steeds vaker een beroep worden gedaan op onze medemenselijkheid. Dat dit niet eenvoudig is, blijkt ook weer vandaag. In Eindhoven gaat men namelijk protesteren tegen het plaatsen van 700 asielzoekers in een voormalig verzorgingshuis. De Staatssecretaris lijkt zich erg in te zetten voor mensen om ervoor te zorgen dat zij een goede opvanglocatie krijgen. Ik doe ook een beroep op alle gemeenten en de mensen die daar wonen om wat dat betreft bereidheid te tonen, want we kunnen alleen op die manier een humaan asielbeleid voor ogen houden. In antwoorden op vragen die ook wij hebben gesteld, is de Staatssecretaris ingegaan op de opvang die nodig is. Is de capaciteit van de IND ten aanzien van besluitvorming voldoende om doorstroming te garanderen? Ik kom op het landenbeleid. De Staatssecretaris heeft een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd. Dat is uiteraard positief. Toch stel ik hierover een aantal vragen. We zien dat de situatie in Irak fors verslechterd is en dat die blijft bestaan. Een moratorium is slechts beperkt houdbaar. Waarom heeft de Staatssecretaris er niet voor gekozen om het beleid te versoepelen in plaats van te kiezen voor een moratorium. Wij verzoeken hem om met betrekking tot Irak met de omringende landen zo veel mogelijk tot eenheid van beleid te komen. Graag horen wij ook van de Staatssecretaris wat zijn reactie is op de opmerking van Amnesty International dat het niet meer verantwoord zou zijn om asielzoekers naar Somalië terug te sturen. Onder het punt landenbeleid schaar ik ook het onderwerp ebola. Dat is een onderwerp dat ons allen zeer raakt. Ik wil graag van de Staatssecretaris de garantie dat ten aanzien van individuele zaken altijd zeer nauwgezet wordt nagegaan of het verantwoord is om iemand terug te sturen. Verder wil ik de toezegging dat mensen van wie wij weten dat zij een dringende behoefte aan zorg hebben en dat zij medische behandelingen moeten ondergaan, nu niet uitgezet worden. Daarmee zouden wij namelijk een groot risico lopen in ebolagebieden wat zorg en ziekenhuizen betreft. Graag wil ik een reactie van de Staatssecretaris hierop. Ik ga in op het nareizen van gezinsleden. Wij waren blij met de brief van de Staatssecretaris over het feit dat kinderen die net meerderjarig zijn het recht krijgen om mee te reizen. In hoeverre kan ook voor oude gevallen aanspraak op deze regeling worden gemaakt? Ons uitgangspunt is nog steeds dat gezinnen niet onnodig uit elkaar vallen, zeker niet als er sprake is van een aanwijsbare afhankelijkheidsrelatie. De Staatssecretaris zal nader ingaan op het ACVZ-advies. Wij hopen dat hij ons uitgangspunt daarin meeneemt dat inhoudt dat zo veel mogelijk wordt uitgegaan van het compleet houden van gezinnen in gevallen waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Ik kom op de naturalisatie van generaalpardonners waarover mijn collega’s al enkele vragen hebben gesteld. Met name datgene wat de collega van het CDA daarover zei, spreekt mij zeer aan. Wat vindt de Staatssecretaris van het rapport dat Vluchtelingenwerk Nederland daarover heeft uitgebracht? Is hij bereid om toe te zeggen dat de beleidsregels van 2009 worden geëvalueerd en dat die in relatie worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
14
gebracht met de huidige voorwaarden voor naturalisatie? Er wordt gesteld dat die te streng en te strak zijn, waardoor mensen geen reële kans krijgen om volwaardig Nederlander te worden. Ik zou graag zien dat dit nader wordt onderbouwd. De heer Schouw (D66): Het is al heel wat dat de Partij van de Arbeid zegt dat de regels geëvalueerd moeten worden. Dat doe je niet zomaar, want je vraagt om een evaluatie als je een probleem ervaart. Ik zou het iets willen aanscherpen. Vindt mevrouw Kuiken ook dat we dat een beetje vlot moeten doen? Moeten we de Staatssecretaris een termijn meegeven van een maandje of vier, vijf? Het is niet dat ik de Staatssecretaris niet vertrouw, maar ik vraag me toch ook af of we het niet door een derde moeten laten doen. Ik hoop dat zij begrijpt wat ik bedoel. We hebben immers de opvattingen van de Staatssecretaris hierover al kunnen lezen in zijn brief: ik verander niks. Als we het willen evalueren, dan graag onafhankelijk. Is mevrouw Kuiken dat met mij eens? Mevrouw Kuiken (PvdA): Laten we het in de volgorde der dingen doen. U hebt een aantal relevante vragen gesteld en daarop krijg ik graag eerst een antwoord. Ik heb om een evaluatie gevraagd. Als de Staatssecretaris die toezegt, kunnen we daarna bepalen hoe we het inkleden. De heer Schouw (D66): Ik wil niet te pushy zijn jegens mevrouw Kuiken. Daarom markeer ik toch maar even dat we dadelijk in ieder geval op twee punten terugkomen. Dat zijn de termijn en de onafhankelijkheid van die evaluatie. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik heb u gehoord. De heer Fritsma (PVV): Een punt dat totaal onderbelicht blijft in de discussie over de pardonners, is het feit dat de PvdA en andere partijen wilden dat mensen met een valse identiteit ook een verblijfsvergunning konden krijgen. We zien daar nu de gevolgen van. Die mensen kunnen geen paspoort krijgen, omdat ze door de partij van mevrouw Kuiken in de gelegenheid zijn gesteld om te liegen over hun identiteit. Dat punt speelt nu op. Is de PvdA-fractie het ermee eens dat het echt niet de bedoeling kan zijn om frauderende mensen niet alleen te belonen met een verblijfsvergunning, maar ook met de Nederlandse nationaliteit? Mevrouw Kuiken (PvdA): Door een van mijn collega’s werd al het voorbeeld gegeven dat Staatssecretaris Teeven mensen de coulance heeft geboden om niet hun geboorteakte te hoeven overleggen als er niet in redelijkheid verwacht kan worden dat zo’n geboorteakte op dit moment gevonden kan worden. Het beleid en de situatie in de landen om ons heen vragen van ons dat we hier en daar souplesse betrachten. Op het moment dat het niet reëel is om van mensen te verwachten dat ze bepaalde bewijzen overleggen, moeten we bekijken hoe we die belemmeringen weg kunnen nemen. De heer Fritsma (PVV): Dat was niet mijn vraag. Mijn vraag ging over frauderende uitgeprocedeerde asielzoekers. Die waren er namelijk, omdat deze mensen gewoon van uw partij en van de andere partijen die verantwoordelijk zijn voor het generaal pardon, in staat zijn gesteld om te liegen over hun identiteit. Erkent u dat dit punt invloed heeft op de huidige discussie rond de pardonners en dat daaraan niet voorbij mag worden gegaan? Die mensen mogen niet beloond worden voor hun fraude. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik zie dat er bepaalde redenen zijn om eisen te stellen aan naturalisatie, maar ik ga ook niet voorbij aan het feit dat er
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
15
soms belemmeringen worden opgeworpen die voorbijgaan aan het feit dat mensen een reële kans moeten krijgen op het Nederlanderschap. Ik hoop dat u daar ook niet aan voorbijgaat. De heer Voordewind (ChristenUnie): We discussiëren hier al heel lang over. Het is het eerste debat van mevrouw Kuiken in deze commissie en ik verwelkom haar in deze commissie, maar de vorige motie van de Partij van de Arbeid was toch «zet eens op een rijtje wat de knelpunten zijn». Wat mevrouw Kuiken vraagt, staat dus al in een motie van de Partij van de Arbeid. De Staatssecretaris heeft dat gedaan. Hij heeft een gesprek gevoerd met VluchtelingenWerk en daar is dit uitgekomen. Nog los van de vragen die zij heeft gesteld, hoor ik graag wat de mening is van de Partij van de Arbeid over de brief die we van de Staatssecretaris hebben gekregen. Daarin schrijft hij namelijk feitelijk dat hij niets wil veranderen. Hij wil de leges niet verlagen en hij zondert van alle oorlogslanden eigenlijk alleen maar Syrië uit. Op welk punt moet de Staatssecretaris van de Partij van de Arbeid bewegen? Mevrouw Kuiken (PvdA): Op basis van het verzoek van mevrouw Maij is de Staatssecretaris met VluchtelingenWerk in gesprek gegaan. Een van de uitkomsten van dat gesprek is dat er betere voorlichting komt. Dat is punt één. VluchtelingenWerk stelt nu dat er belemmeringen zijn en de Staatssecretaris zegt dat die beperkt zijn tot Syrië. Er zullen wellicht meer belemmeringen zijn, maar wij kunnen wel als buitenwacht roepen «er zijn belemmeringen, los die op», maar daar komen we niet zo ver mee. De Staatssecretaris moet dat zelf ook inzien en het moet ook reëel zijn. Op basis daarvan kunnen we dan, als dat nodig mocht blijken, stappen zetten om ervoor te zorgen dat mensen een reële kans krijgen om het Nederlanderschap te verwerven. De heer Voordewind (ChristenUnie): We zitten natuurlijk niet blanco in dit dossier. De Staatssecretaris heeft in zijn brief verslag gedaan van de gesprekken én van de dilemma’s die er zijn. Hij heeft eigenlijk stuk voor stuk de tegenargumenten van VluchtelingenWerk afgepeld en geneutraliseerd. De dilemma’s die die 20.000 mensen aangeven – overigens hebben de meeste niet eens een aanvraag durven indienen omdat dat zo veel geld kost – zijn bekend. Ik heb de knelpunten genoemd. Dat zijn geld en het ticket dat men moet kopen. Verder moeten mensen door die hele bureaucratie heen om te kijken of het lukt. Welk punt is voor de Partij van de Arbeid zo belangrijk dat zij de Staatssecretaris gaat vragen om te bewegen? Als daarop geen antwoord komt, voeren we dit debat over vier maanden weer. Mevrouw Kuiken (PvdA): Het belangrijkste punt is in mijn ogen dat iedereen roept dat de beleidsregels uit 2009 zulke zware eisen stellen dat het leidt tot onnodige belemmeringen. Ik wil dat grondig bekeken hebben met als doel ervoor te zorgen dat mensen een reële kans krijgen om het Nederlanderschap te verwerven. Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vind dit ook niet bevredigend. Ik kan me nog herinneren dat op de dag dat ik Kamerlid werd, een zekere heer Bos nogal triomfantelijk naar de interruptiemicrofoon liep om te zeggen dat hij onmiddellijk een debat wilde over het generaal pardon voor die 26.000 mensen. Mevrouw Verdonk was toen nog Minister. Dit kan toch niet de bedoeling geweest zijn? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat mensen bijna acht jaar later in deze ellendige situatie zitten? Wij onthouden mensen gewoon het recht om in Nederland op een fatsoenlijke manier hun leven op te bouwen! Ik heb enig respect voor het feit dat mevrouw Kuiken nieuw is in deze commissie, maar ik wil toch echt van haar horen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
16
wat op welke termijn het doel is van de Partij van de Arbeid-fractie. Ik vraag dat, omdat het tot dusver allemaal erg wollig klinkt. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik wil graag een evaluatie van de regels die nu gelden voor naturalisatie en dan met nadruk op de beleidsregels van 2009. Ik wil dat, omdat mensen een reële kans moeten hebben op het verwerven van het Nederlanderschap. De voorzitter: U vervolgt uw betoog. U hebt nog twee minuten. Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik zal ten slotte iets zeggen over de permanente kinderpardonregeling. De Partij van de Arbeid is uiteraard trots op het kinderpardon. Ruim 800 kinderen en hun families hebben daardoor de gelegenheid gekregen om permanent in Nederland te blijven. Ook een deel van de problemen bij het toezicht zijn opgelost. Ik hoop dat dit perspectief biedt aan andere kinderen en families die nog op een uitspraak wachten. Ik begrijp dat er wat kritiek op is, maar ik vind het toch goed dat er een permanente regeling blijft bestaan voor gewortelde kinderen. In schrijnende gevallen moet de Staatssecretaris kijken naar het door burgemeesters omschreven maatschappelijke belang van bijvoorbeeld het gewortelde kind. Ik heb daarover nog wel een paar vragen. Zo is het mij niet helemaal duidelijk hoeveel kinderen daadwerkelijk een pardon hebben gekregen onder de permanente kinderpardonregeling. Mijn collega sprak over tien kinderen. Ik heb in eerdere terugkoppelingen gehoord dat het om 29 zaken gaat. Dat zijn aanzienlijk meer zaken, maar hoeveel het er nu echt zijn, kan ik in de rapportages niet terugvinden. Ik krijg hierop dan ook graag een reactie van de Staatssecretaris. Kan hij verder duidelijker aangeven waaruit het maatschappelijk belang bestaat dat door de burgemeester uiteen wordt gezet? Is dat ook een factor die de Staatssecretaris meeneemt wanneer hij gebruikmaakt van zijn discretionaire bevoegdheid? De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Dit algemeen overleg gaat vooral over asielonderwerpen. Om daar een beetje verandering in brengen, begin ik met de brief die als eerste in de agenda wordt genoemd, de brief over de vereenvoudiging van de toelatingsregeling voor kennis en talent. Ik complimenteer de Staatssecretaris met zijn besluit om alvast met twee wijzigingen te komen, de vrijstelling van de machtiging tot voorlopig verblijf voor kennis en talent en rechtmatig verblijf in een andere lidstaat, en de uitbreiding van het zoekjaar van afgestudeerden. Hij loopt hiermee vooruit op het SER-advies waar we al een tijdje op wachten. Het is tenslotte in ieders belang, want het gaat uiteindelijk om het groter maken van de koek en dat is nodig om de verzorgingsstaat voor de toekomst te garanderen voor al onze kinderen en kleinkinderen. Het is ook hard nodig, want de oorspronkelijke ambitie van de regeling voor hoogopgeleiden om binnen twee jaar 500 hoogopgeleiden aan te trekken, is zelfs na vier jaar niet gehaald. Bovendien staan we slechts op de elfde plek in de ranking van de Europese Unie. Dit moet van de VVD echt beter. Het moet onze ambitie zijn om in de top drie terecht te komen. Deelt de Staatssecretaris die ambitie en is het mogelijk om onderzoek te doen naar de succesfactoren van de top drie-landen? Zo ja, gaat de Staatssecretaris dat onderzoek dan ook laten doen? De VVD ziet graag dat de belemmeringen worden weggenomen om kennis en talent naar Nederland te halen. Een voorbeeld van zo’n belemmering zijn de leges voor erkend referentschap. Ruim € 5.000 is niet voor elke rechtspersoon op te brengen. Zo vindt de VVD dit voor een mkb-bedrijf wel erg hoog. Is de Staatssecretaris bereid om de VVD toe te zeggen dat hij in het bijzonder voor het mkb de leges zal heroverwegen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
17
De heer Van Hijum (CDA): Op zichzelf kan ik het pleidooi voor ruimte voor talent wel begrijpen, maar ik heb ook uitlatingen gehoord van de heer Azmani over hoe we met pardonners moeten omgaan. Ook voor hen bestaan drempels, inclusief leges, die de toegang tot de Nederlandse samenleving belemmeren. Ik hoor de heer Azmani wel een pleidooi houden voor het verlagen van de drempels in het ene maar niet in het andere geval. Is dat wel consistent? De heer Azmani (VVD): Het is appels met peren vergelijken. De heer Van Hijum (CDA): Die reactie ging zo snel dat het mij even ontging wat er werd gezegd, maar gelukkig word ik gesouffleerd. Hoezo is dit het vergelijken van appels met peren? Het gaat toch om de vraag wie je toegang wilt verschaffen en op welke grond? In het tweede geval gaat het ook om mensen met een permanent verblijfsrecht. We hebben er verder ook belang bij dat die mensen participeren in onze samenleving. Waarom is in hun geval die drempel wel gerechtvaardigd en in het geval van een arbeidsmigrant niet? Overigens erken ik natuurlijk dat die mensen een nuttige toegevoegde waarde kunnen hebben. De heer Azmani (VVD): Het verbaast mij dat de heer Van Hijum van het CDA deze vraag stelt. Maar dat daargelaten, het is van een geheel andere orde. In het geval van de naturalisatie van generaal-pardonners gaat het om mensen met een vast verblijfsrecht in Nederland. Heel veel mensen kiezen er ook voor om niet de Nederlandse nationaliteit aan te nemen, omdat ze daaraan geen behoefte hebben. Ik noem het appels met peren vergelijken, omdat erkend referentschap een instrument is in het kader van modern migratiebeleid om mensen naar Nederland te halen die kunnen bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Dat is geheel iets anders. Als je sec naar de bedragen kijkt, zie je dat het bij naturalisatie om € 810 gaat en bij erkend referentschap om € 5.000 voor elke rechtspersoon. Ik zet daar vraagtekens bij. Ik kan me voorstellen dat € 5.000 voor een groot bedrijf een stuk gemakkelijker op te brengen is dan voor een mkb-bedrijf dat buitenlands talent nodig heeft. Voorzitter. De VVD zou graag meer inzicht krijgen in wat er wordt gedaan aan de bekendheid en de lobby met betrekking tot de regeling voor hoogopgeleiden en de regeling voor zelfstandigen. Kan de Staatssecretaris ons daarin meer inzicht geven? Uit onderzoek van de IND blijkt dat de medewerkers van deze dienst niet altijd bekend zijn met de regeling. Een ander obstakel is dat de uitvoering van de zelfstandigenregeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, een dienst die onder EZ valt, als log wordt ervaren. Ik krijg daar veel signalen over. Uit onderzoek blijkt dat 80% van de aanvragen wordt afgewezen. Ik zet daar vraagtekens bij. Wat is daar aan de hand? Tot slot wil mijn fractie weten wat de stand van zaken is rond de uitwerking van het VVD-plan om start-ups in Nederland aan te trekken. Kan ik ten slotte de evaluatie van de regeling vermogende vreemdeling ook voor de begrotingsbehandeling tegemoetzien? Wij hebben zojuist gesproken over de naturalisatie van generaalpardonners. Het moet mij van het hart dat het mij bevreemdt dat er een soort media-actie – we hebben allemaal Nieuwsuur gezien – door Vluchtelingenwerk is gestart, terwijl Vluchtelingenwerk tegelijkertijd afspraken maakt met de IND en er veel is overlegd over oplossingen. Zo is afgesproken dat de IND frequenter contact zal hebben met deze mensen en dat de publieksvoorlichting wordt verbeterd. Ik begrijp die media-actie met het oog daarop echt niet. Ik hoor graag de appreciatie daarvan, maar afgezien daarvan wil ik ook weten of het klopt dat er van de 27.000 generaal-pardonners maar 7.960 mensen daadwerkelijk een verzoek hebben ingediend, van wie er slechts 570 zijn afgewezen op de peildatum van 21 maart 2014. Wordt hier nu een probleem geschapen en, zo nee, hoe groot is dat probleem dan eigenlijk?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
18
De heer Schouw (D66): Mevrouw Gesthuizen zei al indringend dat het een probleem is van een heel grote groep mensen en een probleem dat al jaren speelt. De VVD doet het desondanks af als een mediadingetje van links. Ik markeer dat, omdat hiermee geen recht wordt gedaan aan de problemen. Kan de heer Azmani zich voegen bij het verzoek van de Partij van de Arbeid-fractie om de regels van bewijsnood te evalueren met als oogmerk die mogelijk te versoepelen? Als hij zich daarbij voegt, scheelt dat voor de beantwoording van de Staatssecretaris. De heer Azmani (VVD): Deze discussie konden we volgens mij al aan zien komen toen we destijds het generaal pardon vaststelden. Overigens zat ik op dat moment nog niet in de Kamer. Toen werd al onderkend dat we uiteindelijk tegen die problemen aan zouden lopen. Volgens mij is er toen ook voor gekozen om het wel te doen ten aanzien van de verblijfsvergunning maar niet ten aanzien van de naturalisatie. Ik vind het dus eigenlijk een beetje apart dat we nu dit debat met elkaar voeren. Het gaat natuurlijk eigenlijk om de vraag of je mag liegen over je identiteit. Nou, bij het generaal pardon hebben de partijen, behalve de VVD, gezegd dat je mag liegen over je identiteit. Je mag één, twee keer liegen over je identiteit. Het zij zo, maar het zou mijn keuze niet zijn geweest. Het is nu wel zo en dat betekent dat we een probleem hebben. Ik vind echt dat we moeten kijken of het reëel is. Het Nederlanderschap is niet iets wat je bij de Albert Heijn koopt. Het Nederlanderschap is heel waardevol en dat betekent dat de overheid moet vaststellen of we daadwerkelijk te maken hebben met degene die diegene stelt te zijn. Het is dan toch niet te veel gevraagd om een geboorteakte of een paspoort te overleggen? Als iemand kan aantonen dat die mogelijkheid er gewoon niet is, bijvoorbeeld bij asielmensen, dan ... Ik merk ook in de media dat dit wordt vermengd. Als het om mensen gaat die te vrezen hebben voor vervolging in het land van herkomst, dan vragen we dat ook niet. Ik vind ook dat je bewijs nodig hebt om je dat te kunnen «aanmeten». Ik vind dus inderdaad dat het te scherp wordt gesteld. De heer Schouw (D66): Het is een vrij breed antwoord op een betrekkelijk eenvoudige vraag. De vraag was namelijk of de VVD-fractie het met de fracties van de PvdA, de ChristenUnie, D66, GroenLinks en het CDA eens is dat we het punt van de bewijsnood eens heel precies moeten evalueren. We lopen tegen zo veel praktische problemen aan dat de heer Azmani volgens mij echt niet kan volhouden dat die eigenlijk alleen maar worden veroorzaakt door leugenaars. Zal de VVD-fractie ook aandringen op een goede spoedige evaluatie, zodat we allemaal weten wat de feiten over de bewijsnood zijn? De heer Azmani (VVD): Mijn partij is nooit tegen een evaluatie. Ik heb ook helemaal geen problemen met een evaluatie, maar ik vind wel dat we geen verkeerde verwachtingen moeten wekken. De heer Schouw zegt nu al dat het probleem aangepakt moet worden. Ik begrijp niet waarom. Als de heer Schouw pleit voor een evaluatie dan begrijp ik dat, want hij heeft gewoon een evaluatie nodig omdat hij nu al pleit voor aanpassing van het beleid. Kennelijk heeft hij het idee dat het beleid in dat kader verruimd zou moeten worden. Ik heb geen moeite met een evaluatie. Ik geef wel aan dat het niet zonder meer zo zou moeten kunnen zijn dat mensen hun identiteit niet hoeven aan te tonen op het moment dat het toch wel tot de mogelijkheden behoort. Ik vind echt dat mensen hun best moeten doen om een geboorteakte en een paspoort te overhandigen op het moment dat er genaturaliseerd moet worden. Dat is wat mij betreft de hoofdregel. Bij uitzondering hanteren we bewijsnood voor mensen uit Syrië, omdat die daar hun geboorteakte natuurlijk niet kunnen ophalen. In die context heb ik er niets op tegen dat er geëvalueerd wordt. Waarom zou ik daar ook op tegen zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
19
Voorzitter. Ik ga door naar het evaluatierapport over het gebruik van passagiersgegevens voor grensbewaking en de bestrijding van illegale migratie. De VVD vraagt zich af of bekend is in hoeverre API-gegevens voorkomen dat mensen zonder identiteitspapieren uit het vliegtuig komen. Is dat overigens nog te intensiveren? Hoe staat het verder met de claimlegging bij luchtvervoerders? Is die inmiddels succesvol? Dan zeg ik nu iets over de brief van 19 september over de aanscherping van de glijdende schaal. Het is goed dat de werkwijze is aangepast, want daardoor kan de IND nu automatisch veroordelingen van de Justitiële Informatiedienst ontvangen. Hierdoor kan er verder ook sneller en effectiever tot verblijfsbeëindiging en uitzetting van criminelen worden overgegaan. Maar ik daag de Staatssecretaris toch uit met nieuwe voorstellen te komen om, conform de afspraken in het regeerakkoord, de glijdende schaal verder aan te scherpen. Voorzitter, ik wil nog kort stilstaan bij de brief van 23 oktober over de aanpassing van het nareisbeleid. De voorzitter: U hebt daar nog één minuut voor. De heer Azmani (VVD): Ik zie dat de brief een ondersteuning is van de beleidsaanpassingen naar aanleiding van uitspraak van de Raad van State van 2 juli. Ik krab mij altijd achter mijn oor als VluchtelingenWerk in een brief aangeeft verheugd te zijn over de aanpassing van het nareisbeleid. Ik keek daarom naar die uitspraak van de Raad van State en toen zag ik dat die uitspraak helemaal niet gaat over de situatie dat er sprake is van een minderjarige bij vertrek en een meerderjarige daar. Het gaat om een meerderjarige meerderjarige. In de uitspraak van de Raad van State staat dat er sprake is van een motiveringsgebrek en dat er ook gekeken moet worden naar de situatie van voor het vertrek, maar ook niet meer dan dat. Daarom vraag ik de Staatssecretaris om een nadere onderbouwing van de stelling dat het beleid om die reden moet worden aangepast. Tot slot de verhoogde instroom asiel. Ik wil de complimenten delen die de Staatssecretaris zijn gemaakt in het kader van de forse daling ten aanzien van Eritrese asielzoekers, maar ik ben wel benieuwd naar het onderzoek dat gaande is, ook jegens de Eritrese autoriteiten. Die spelen daarbij mogelijk een dubieuze rol door geld af te troggelen van hun eigen onderdanen hier te lande. Mogelijk zijn zij ook de veroorzaker van de migratiegolf. Ik ben heel erg benieuwd of dat onderzoek loopt en wanneer we dat onderzoek zouden kunnen verwachten, want het zegt volgens mij ook iets over het beleid jegens dit land. Voorzitter, omwille van de tijd laat ik het hierbij. De heer Fritsma (PVV): Ik vind dit echt verbazingwekkend, want ons land wordt momenteel overspoeld door asielzoekers. We zitten met een enorm toegenomen instroom en wat doet de VVD-fractie? Die komt met complimenten voor de Staatssecretaris. Het is werkelijk onvoorstelbaar. We hebben net nieuwe cijfers gekregen waaruit blijkt dat ook in september de asielinstroom enorm is toegenomen ten opzichte van de maand daarvoor. In een maand zijn er 3.000 asielzoekers naar Nederland gekomen en wij kunnen dat niet meer aan. Nogmaals: de scholen kunnen het niet meer aan en de gemeenten kunnen het niet meer aan omdat de huurhuizen op zijn. En de VVD geeft complimenten aan de Staatssecretaris! Het is echt niet te geloven. Waarom eist u geen acute maatregelen om deze asielinstroom te stoppen? Waarom laat u het gaan? Waarom doet u er niets tegen? De heer Azmani (VVD): Ik bedank de heer Fritsma voor deze interruptie, want hij proefde waarschijnlijk ook dat ik geen tijd meer had. Ik wilde namelijk nog zeggen dat de VVD wil dat de Staatssecretaris alles in het werk zet om de instroom naar beneden te brengen. Tegelijkertijd vind ik
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
20
wel dat de Staatssecretaris complimenten verdient. Ik deel die niet zo snel uit. De Staatssecretaris weet dat ook van mij, want ik deel over het algemeen niet zo snel complimenten uit. Ik vind het een goed ding dat de instroom in april en mei zodanig hoog was ten aanzien van Eritrese asielzoekers. Iedereen vroeg in het debat: liep de Staatssecretaris niet te hard van stapel toen hij in een televisie-uitzending meteen al zei dat het een groot probleem was en dat dit probleem moest worden aangepakt? Ik zie nu een voortvarende aanpak en ik zie ook meteen het resultaat. De heer Fritsma moet het ook deugd doen dat de Staatssecretaris het voortvarend heeft aangepakt. En ja, we hebben een groot probleem. Lost Nederland in zijn eentje die grote instroom op? Nee. Daar hebben we ook debatten over, bijvoorbeeld in het kader van de JBZ-Raad. We zullen daar de komende tijd ook weer debatten over voeren, omdat het niet alleen een Nederlands probleem is. De verhoogde instroom van vluchtelingen en mensen die menen vluchtelingen te zijn maar die eigenlijk om andere redenen de stap naar Europa maken, met alle grote consequenties van dien, ook voor die mensen zelf, is een groot Europees probleem. Dat debat voeren we nog met elkaar. De heer Fritsma (PVV): Dit antwoord is eigenlijk kolderiek. U zegt dat de Staatssecretaris complimenten verdient vanwege zijn resultaten bij het indammen van de asielinstroom. Dat is nu juist wat er niet gebeurt. Die asielinstroom gaat door! En nogmaals, in september ligt het cijfer weer veel hoger dan in de maand ervoor. Kennelijk kent u de cijfers niet eens. Dat is vrij verontrustend, maar nog verontrustender is dat de VVD het gewoon laat gaan. Nogmaals, onze samenleving wordt op dit moment ontwricht door die asielinstroom en de VVD doet niets. Nogmaals, waarom roept u niet om maatregelen? U kunt nu niet langer achter de PvdA aan blijven lopen, want daar bewijst u de Nederlandse burger een zeer slechte dienst mee. De heer Azmani (VVD): Volgens mij wil de heer Fritsma gewoon niet luisteren. Hij probeert met zijn bijdrage de VVD te «framen» en wel dat de VVD achter de Partij van de Arbeid aanloopt en dat de VVD de problemen niet serieus neemt. Ik heb in de plenaire zaal in interrupties en in mondelinge vragen aangegeven dat ik het vreselijk vind dat we op dit moment een zodanig hoge instroom hebben dat we zelfs mensen moeten opvangen met stapelbedden in de IJsselhallen in Zwolle. Dat vind ik vreselijk. Ik vind ook dat er alles aan gedaan moet worden, maar mogen we dan ook even zien wat het resultaat is als je kijkt naar die verhoogde piek in april en mei? Die rapportage staat vandaag op de agenda. En ja, ik daag de Staatssecretaris uit, ook naar aanleiding van andere grote instroomlanden als bijvoorbeeld Somalië. Somalië is, vanuit de EU gezien, het derde land van mensen die naar Nederland komen. 16% van het totale aantal Somalische aanvragen voor asiel in de EU gaat naar Nederland. Ik daag de Staatssecretaris uit om daarvoor een voortvarende aanpak te ontwikkelen. En uw interruptie stelt mij in ieder geval in de gelegenheid om de Staatssecretaris te vragen of hij ook contacten heeft met de Somalische autoriteiten om tot gedwongen uitzetting van Somaliërs over te kunnen gaan. De voorzitter: We zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Na de schorsing zal de heer Elias de vergadering voorzitten. De vergadering wordt van 11.30 uur tot 11.45 uur geschorst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
21
Voorzitter: Elias Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Het is goed dat we vandaag weer in staat zijn om te spreken over het vreemdelingenbeleid. De leden zijn nog niet allemaal aanwezig, maar ik hoop wel dat ze nog komen. De voorzitter: Tijd is tijd. Staatssecretaris Teeven: Ik wil hen namelijk allemaal bedanken voor hun inbreng. De heer Schouw vroeg naar de uitkomst van de conferentie in Berlijn. Een paar weken geleden hebben we daarover met elkaar van gedachten gewisseld. Toen bestond er in de coulissen van het kabinet wat verwarring over de vraag wie daar precies heen zou gaan en waarover de conferentie precies zou gaan. Zoals de Kamer van ons mag verwachten, hebben we dat goed opgelost. Noch Minister Koenders noch Minister Ploumen, maar ik had de eer om gisteren Nederland op de top in Berlijn te mogen vertegenwoordigen. Het ging over heel veel onderwerpen die het buitenlandbeleid van Nederland raken. Er zijn op dit moment vijf landen nadrukkelijk betrokken bij de opvang van Syrische vluchtelingen: Libanon, Jordanië, Turkije, Irak en Egypte. Dit onderwerp valt echt onder de noemer «opvang in de regio». Die landen hebben eigenlijk alle vijf gezegd: dit legt een enorme druk op onze basisvoorzieningen, onze infrastructuur, onze gezondheidszorg, onze economie, onze werkgelegenheid en ons onderwijs. Ze hebben dat op deze conferentie nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Als je het standpunt inneemt dat ook het standpunt is van het kabinet dat het het eerste uitgangspunt is dat je de opvang in de regio moet doen, dan ... Er is wel een nadrukkelijk beroep op andere landen gedaan. Duitsland heeft daar iets over gezegd, omdat dat land heeft gezegd: we gaan daar meteen financiële middelen voor ter beschikking stellen. Maar het is wel zo dat ook Nederland gezegd heeft: als er een gefundeerd beroep wordt gedaan, dan ... Minister Ploumen heeft ook in een eerder stadium gezegd dat ook van de zijde van het kabinet ... Als je als uitgangspunt neemt dat er dan meer geld ter beschikking moet komen, is dat wel een realistisch uitgangspunt. Opvang in de regio is belangrijk. Ik wijs er ook op – de heer Schouw en de andere leden van de commissie weten dat – dat er inmiddels 119 miljoen van de zijde van Nederland ter beschikking is gesteld ten behoeve van de Syrische crisis, met name voor opvang in de regio. Recentelijk is er nog een additionele 30 miljoen ter beschikking gesteld, iets waarover de Kamer van de zijde van Minister Ploumen op de hoogte is gesteld, naar ik meen op 19 september jongstleden. 9 december aanstaande is er een pledgingconferentie. (Op die conferentie zal nog eens eventjes nadrukkelijk worden gesproken over de vraag in hoeverre ...) Op die conferentie komen ook andere onderwerpen aan de orde. Er wordt ook gesproken over de humanitaire toelating van Syrische vluchtelingen, iets wat met name Duitsland heeft gedaan tot een aantal van 20.000. Daar wordt ook gesproken over hervestiging, iets waaraan een groot aantal Europese landen meedoen. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de Kamer binnenkort een brief zal sturen over de hervestigingsmissies, de planning van de hervestigingsmissies en de uitvoering van de motie-Voordewind. Die brief kan de commissie binnen een aantal weken van mij verwachten. Die asielinstromen moet je er natuurlijk wel bijtellen als je kijkt naar wat landen aan hulp in de regio Syrië betalen en wat de humanitaire inzet van landen is. Dat wil zeggen: de humanitaire hulp. Er zijn twee landen die het op die manier doen: Duitsland en Oostenrijk. Andere landen doen het niet. Als je kijkt naar hervestiging, dan moet je ook wel kijken naar wat de druk is – dat is iets waarop ook de heer Fritsma en anderen de aandacht
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
22
vestigen – van de asielzoekers op de landen in Noordwest-Europa. Daarbij nemen wij natuurlijk een hoge plaats in. Je moet dat totaal dus wel bij elkaar zien. Wat betaal je, als je dat als uitgangspunt neemt, als land aan de opvang in de regio? Wat doe je aan hervestiging? Wat doe je aan humanitaire hulp en hoe groot is de druk van de asielinstroom op de lidstaten? Dat totale plaatje is op de conferentie ook wel aan de orde gesteld. Wij hebben van de zijde van Nederland ook gezegd: «Ja, dat is allemaal mooi en aardig. Misschien geen humanitaire noodhulp zoals de Duitsers en de Oostenrijkers dat doen». Ik heb de Kamer ook geschreven waarom ik dat niet wil. Daar zijn ook heel goede redenen voor. De Duitsers hebben niet voor niets nu het probleem dat er in de instroom mensen zitten die je echt niet wilt hebben. Ik kom straks nog terug op 1F. Dat is een van de redenen waarom wij het niet doen. Dat is wel op de conferentie nadrukkelijk aan de orde gekomen. Er was de mogelijkheid om nou eens rechtstreeks met de vertegenwoordigers van de golfstaten van gedachten te wisselen. De heer Fritsma vroeg eigenlijk al een jaar geleden aandacht voor de vraag hoeveel de golfstaten meebetalen aan de Syrische crisis. Dat doen ze inmiddels wel. Geld betalen ze wel. Opvang van vluchtelingen doen ze niet, maar het is nadrukkelijk wel aan de orde gekomen in de wandelgangen van de conferentie, waar je rechtstreeks met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar en Koeweit kon spreken. Daar is gevraagd: wat is nou de reden dat die mensen eigenlijk niet bij jullie komen? Dan zeggen ze: «Ja, eh .... Er komt gewoon niemand naar ons toe.» Er worden op dit moment, geloof ik, in Qatar 40 vluchtelingen opgevangen. Dat zijn natuurlijk aantallen waarvan je, gezien onze aantallen, zegt: waar hebben we het in vredesnaam over? Ze betalen wel mee. Die situatie is dus wel gewijzigd als je naar de Syrische crisis kijkt. Wij hebben op de conferentie natuurlijk aangegeven dat we gecommitteerd blijven. Dat spreekt voor zich, zeker als het gaat om bijdragen voor humanitaire hulp en ontwikkeling. We hebben ook aandacht gevraagd voor het vergroten van de zelfredzaamheid van vluchtelingen, een betere balans tussen ondersteuning enerzijds en de gastgemeenschappen in de landen van oorsprong anderzijds. Maar wat nog wel speelt de komende maanden, is dat met de winter op komst honderdduizenden mensen in Noord-Irak en Noord-Syrië geen behuizing hebben. Dat is iets waarover Minister Ploumen overigens al met een andere commissie heeft gesproken. Dit probleem is op de conferentie ook nadrukkelijk aan de orde gesteld. Er zullen dus wel extra fondsen voor de VN en onderdelen van de VN moeten komen om dat probleem op korte termijn op te lossen. Je lost het helemaal niet op met hervestiging, want dat is echt een druppel op de gloeiende plaat. De totale hervestiging binnen de hele Europese Unie is minuscuul klein als je het afzet tegen de totale vluchtelingenproblematiek. Het was dus een goede conferentie. Maar met name een land als Libanon had wel meer hoop op concrete toezeggingen van de zijde van Europa, de West-Europese landen en de Noord-Amerikaanse landen. Wat dat betreft is Libanon volgens mij maar gedeeltelijk tevreden huiswaarts gekeerd. De heer Schouw (D66): De vluchtelingentop was belangrijk. Begrijp ik goed dat de Staatssecretaris zegt dat er drie resultaten geboekt zijn. 1. Duitsland geeft meer geld voor de opvang van Syriërs. 2. De Nederlandse regering heeft vooral van gedachten gewisseld over allerlei onderwerpen. 3. Mogelijk gaat Minister Ploumen extra geld beschikbaar stellen voor de opvang van Syriërs in de regio, omdat de winter eraan komt. Staatssecretaris Teeven: Dat is een heel kalme samenvatting. Ik heb gezegd: er is een pledgingconferentie op 9 december. Het is de bedoeling om het daar te doen. Dat is ook ter sprake gekomen. Deze conferentie is snel georganiseerd en kwam er daardoor tussendoor. Het viel daarom niet te verwachten dat er enorme bijdragen zouden worden toegezegd. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
23
discussie gaat op 9 december wel voort. Ik schetste de problematiek van honderdduizenden mensen die op dit moment in het Noorden van Syrië en het Noorden van Irak zonder behuizing zitten. Het probleem is daadwerkelijk groot en er is ook grote behoefte aan financiële middelen. Dit is wel iets wat ik met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal bespreken. Kunnen we daaraan nog een bijdrage leveren? Laten we het Duitsland alleen doen of leveren wij ook een extra bijdrage? De heer Schouw (D66): Krijgen we van tevoren een brief van de regering over haar inzet op de pledgingconferentie? Staatssecretaris Teeven: Uiteraard. Voor zover de hervestiging op mijn terrein ligt, heb ik net al toegezegd dat de Kamer daarover binnen een aantal weken een brief zal bereiken. Die brief heb ik al eerder toegezegd op nadrukkelijk verzoek van de heer Voordewind, zie de motie met zijn naam daaronder die door de Kamer is aangenomen. Wat betreft de andere onderdelen zal ik met de collega’s van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking bespreken wat we concreet kunnen betekenen. De voorzitter: In die algemene brief die u schrijft als antwoord op het verzoek van de heer Voordewind, neemt u het verzoek van de heer Schouw mee voor meer concrete termen voor die nieuwe conferentie. Staatssecretaris Teeven: Ik zal het in het kabinet bespreken. Er liggen naar aanleiding van de conferentie een aantal concrete vraagstellingen en een aantal concrete beslispunten voor. We zullen die in het kabinet bespreken en vervolgens komt er een brief van de meest betrokken bewindslieden naar deze commissie en de commissie Buitenlandse Zaken. Het was overigens wel een goed idee van de fractie van D66 om daar als bewindspersonen present te zijn en daar daadwerkelijk politiek vertegenwoordigd te zijn en om het in dit geval dus niet ambtelijk af te doen. Op zichzelf was het dus een terecht verzoek van de D66-fractie. De heer Schouw maakt mij complimenten, maar dat ik het een terecht verzoek noem, is – misschien moet ik het de volgende keer beter verpakken – bedoeld als een compliment aan zijn fractie. Ik moet zeggen: de nood is hoog en de problemen zijn groot. Als je op zo’n conferentie wordt geconfronteerd met de concrete situatie in een aantal landen, dan is het goed om daar dan ook daadwerkelijk bij betrokken te zijn. Het lag meer op het terrein van de bewindslieden van Buitenlandse Zaken. Er werd namelijk vaker gesproken over zaken die hun portefeuilles raken. Het was echter toch goed om erbij te zijn en om het in het kabinet te bespreken. Voorzitter, ik heb vijftien, zestien onderwerpen onderscheiden en die zal ik afzonderlijk behandelen. Ik doe het dus het niet per spreker, want doe ik dat wel, dan ga ik er wel heel kriskras doorheen. Maar alle onderwerpen komen zeker aan bod. De voorzitter: Dan stel ik voor dat we wachten met interrupties tot een onderwerpje is afgerond. Staatssecretaris Teeven: Ik spreek dus over de verhoogde instroom, de Ranov- regeling, het kinderpardon, de 1F-ers, de nareis, de opvang in de regio, de ebola-uitzettingen, het landenbeleid voor Somalië, het landenbeleid voor Irak, de glijdende schaal, de hoogopgeleiden, het medisch steunbewijs, de suïcide van de Armeniër en het gesprek met de advocaat, de rasterbrief en de API. De voorzitter: Ik dank u zeer voor deze korte inventarisatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
24
Staatssecretaris Teeven: Verder behandel ik nog een aantal losse onderwerpen, onderwerpen die van minstens zo groot belang zijn als de al door mij genoemde onderwerpen. De voorzitter: Meestal zitten daar ook de politiek angels in, maar dat zullen we wel zien. Het is mijn voorstel aan de commissieleden om te wachten met interrupties tot een envelopje is doorgeworsteld. Staatssecretaris Teeven: Voorzitter, dank voor deze beschrijving van het functioneren van het kabinet. Ik neem het voor kennisgeving aan. Ik begin met mijn worsteling. De heer Fritsma heeft gesproken over de verhoogde instroom. Er is inderdaad sprake van een verhoogde instroom. Ik moet zeggen dat ik de inbreng van de heer Fritsma een beetje heb aangehoord als de zendtijd politieke partijen: we hebben onze plaat en onze plaat draaien we af. Ik heb geen oplossingen van de Partij Voor de Vrijheid gehoord, behalve dan een oproep om de grenzen dicht te doen. Ik heb geconstateerd dat ook de Partij Voor de Vrijheid – daar staat die fractie niet alleen in – het kabinet heeft gesteund toen wij besloten om een gedeelte van de oplossing met betrekking tot Syrië militair te realiseren. Volgens mij begrijpt de heer Fritsma ook wel dat er vluchtelingenstromen op gang komen op het moment dat er bommen vallen, of die bommen nu van de ene of van de andere partij zijn. Dat is in Syrië al een tijdje aan de gang. Dat proces wordt niet minder als je werkt aan een militaire oplossing. Volgens mij is dat ongeveer een feit van algemene bekendheid. Ik wil veel voor mijn rekening nemen en ik wil ook veel incasseren, ook van de zijde van de heer Fritsma en de Partij Voor de Vrijheid, maar wat ik niet wil incasseren is dat het kabinet en in het bijzonder de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie de oorzaak zijn van de asielinstroom van Syriers. Ik moet het oplossen en ik zie het wel degelijk als mijn verantwoordelijkheid. Ik zie het ook als mijn verantwoordelijkheid dat er grote problemen zijn met de opvang van mensen in Nederland. Dat hebben andere leden van de commissie ook geschetst. Dat levert allerlei weerstanden en draagvlakproblemen op waar je serieus naar moet kijken. Er zitten ook mensen in die vluchtelingenstroom – ik zal dadelijk in antwoord op de heer Van Hijum meer zeggen over 1F-ers – die je daar liever niet in ziet zitten. Maar het is mij iets te kort door de bocht om te zeggen dat het alleen aan het kabinet te wijten is dat wij een van de zeven landen in Noordwest-Europa zijn die een grote stroom Syriërs te verwerken krijgen, aangezien de fractie van de Partij Voor de Vrijheid een militaire oplossing ook steunt als een onderdeel van de oplossing. Dat verwijt werp ik dan ook verre van mij. De heer Fritsma komt ook met een aantal serieuze vragen. Wij dragen een substantieel bedrag bij om mensen in de regio op te vangen. Het is helemaal niet zo dat het kabinet gezegd heeft: kom die Middellandse Zee maar over, kom naar de Italiaanse kust en koop een ticket richting Nederland. Dat is niet zo. Het is ook niet zo dat wij het enige land zijn dat een hoog inwilligingspercentage heeft. Als je kijkt naar de zeven bestemmingslanden van de Syriërs die naar Noordwest-Europa reizen, dan zie je dus overal dat er een hoog inwilligingspercentage is. Als je dat allemaal constateert, dan denk ik dat wij een stuk van de verantwoordelijkheid dragen om ook de Syrische asielinstroom in goede banen te leiden. De heer Fritsma vroeg een reactie van het kabinet op de stelling dat een toenemende asielinstroom criminaliteit stimuleert. Laat ik het maar vertalen naar Syriërs. Waar baseert de heer Fritsma dat op? Ik vraag dat, omdat ik dat totaal niet terugzie in de aangiftecijfers. Ik zie totaal niet terug in de opsporingscijfers dat er criminaliteit mee verbonden is. Er zitten wat losse opmerkingen en losse vragen in waar ik gewoon niet zoveel mee kan. Ik hoopte eigenlijk op een interruptie van de heer Fritsma, maar die komt niet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
25
De voorzitter: Over en weer kennen we alle trucs. We werken eerst deze envelop door. Staatssecretaris Teeven: Voorzitter, volgens mij heb ik al heel veel vragen van de Partij Voor de Vrijheid beantwoord. Ik ga door met de rest van de enveloppe, en wel met de vragen van de fractie van de Partij van de Arbeid. De heer Fritsma (PVV): Voorzitter, ik heb een interruptie over de asielinstroom! Ik heb me ingehouden. Ik moest wachten tot de Staatssecretaris klaar was, maar dat is hij nu. De voorzitter: We wachten totdat de Staatssecretaris klaar is met het eerst mapje. Daarna krijgt u het woord. De heer Fritsma (PVV): Ik dacht dat dat het geval was. De voorzitter: Nee, dat is niet het geval. De Staatssecretaris gaat ook in op wat de Partij van de Arbeid hierover heeft gezegd. Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid heeft gevraagd of we het voor elkaar krijgen – ze heeft die vraag deze week ook schriftelijk gesteld – om asielzoekers opvang en een fatsoenlijke asielprocedure te bieden. Heeft de IND voldoende capaciteit en worden de doorlooptijden gehaald? Wij denken dat de IND het ondanks de verhoogde instroom gaat lukken om alle asielaanvragen binnen de wettelijke beslistermijnen af te doen. Er zijn ook maatregelen genomen. Zo heeft de IND de afgelopen maanden 150 externen in tijdelijke dienst genomen om de verhoogde instroom te behandelen. Er zijn ook IND-medewerkers op verschillende behandellocaties bereid gevonden om doordeweeks in de avonduren en in de weekenden te werken. Verder is het aanmeldcentrum in Ter Apel ook in het weekend overdag geopend. We zijn daardoor wel degelijk in staat om de achterstanden in te lopen. De schriftelijke vragen van mevrouw Kuiken zullen natuurlijk uitgebreid worden beantwoord. De heer Van Hijum heeft gevraagd of dit het failliet is van het gemeenschappelijke asielsysteem. Ik heb dat zelf een aantal weken geleden met de commissie gedeeld. Het was ook wel zinvol dat ik gisteren, voorafgaand aan de conferentie, met de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken en Immigratie heb gesproken over de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij straks in staat zijn om asielzoekers toe te delen aan meer landen dan alleen de zes of zeven landen waar mensen zich nu met voorrang melden. De heer Van Hijum constateert terecht dat mensen ervoor kiezen om, wanneer ze in Italië op de kust komen, niet hun vingerafdrukken te laten nemen en rechtstreeks door te reizen naar Noordwest-Europa. Ze komen dan terecht in Zweden, Duitsland, Nederland, Denemarken en Zwitserland. Duitsland en Nederland zijn in ieder geval van mening dat een deel van de problemen te maken heeft met het feit dat de buitengrenzen niet optimaal 100% kunnen worden afgegrendeld en dat we geen grenscontroles aan de binnengrenzen willen. Het is overigens bijzonder om te constateren dat als je dat wel doet – wij hebben tijdelijke grenscontroles gedaan in het kader van de National Security Summit en Duitsland heeft dat een aantal weken geleden gedaan aan zijn zuidgrens met Oostenrijk – er nog steeds heel veel grensoverschrijdingen plaatsvinden. Die vinden inderdaad plaats. Je zult dus uiteindelijk, als de buitengrenzen op orde zijn, toe moeten naar een Europees verdeelsysteem dat recht doet aan alle facetten. Dat is niet alleen maar het bruto nationaal product, maar ook in het geval van Nederland de bevolkingsdichtheid, zie het feit dat wij in een dorp in Midden-Drenthe met 140 inwoners 1.400 asielzoekers opvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
26
Dat gaat allemaal goed, maar het vraagt wel om uiterste waakzaamheid. Dat kan namelijk ook kritiek zijn voor het draagvlak. Als je dus zo’n verdeelsysteem binnen Europa overweegt, moet je niet alleen kijken naar het bruto nationaal product maar ook naar bevolkingsdichtheid: de oppervlakte van het land en de totale bevolking van dat land. Die dingen moet je meenemen, maar daarmee ben je er nog niet. Daar heb ik ook met mijn Duitse collega over van gedachten gewisseld. Als mensen bijvoorbeeld aan Litouwen worden toegedeeld, een land waar op dit moment weinig Syriërs naartoe gaan – bijna geen Syriërs vragen asiel aan in dat land – dan mogen die mensen niet, nadat ze een verblijfsvergunning hebben gekregen, ogenblikkelijk doorreizen naar Zweden, Duitsland, Denemarken of Nederland om daar gebruik te maken van de sociale voorzieningen. Er hoort dus ook nog wel iets bij als beperking van het vrije verkeer in relatie tot het gebruik van bijvoorbeeld sociale voorzieningen. Waar krijg je je uitkering als je een verblijfsvergunning hebt en je niet aan het werk komt? Die gedachten moet je dan wel allemaal meenemen. Ik zeg tegen de heer Schouw dat die in de marge van de top ook met elkaar zijn gedeeld. Ook om die reden was het dus zinvol. De heer Van Hijum vroeg wat we nog meer doen. Wij steunen met trainers Italië met zijn grensbewaking. We ondersteunen Italië verder met personeel om de buitengrensbewaking optimaal te maken en om de identiteitsvaststelling optimaal te doen. Ook het EASO is actief en daaraan nemen wij ook deel, ook in Italië, door de asielprocedure en de verbetering daarvan te ondersteunen. We nemen dus een aantal solidariteitsmaatregelen die juist de andere kant op zouden moeten werken en die dus niet de kant op van een failliet van het gemeenschappelijke Europese asielstelsel. Maar het is wel een voortdurende worsteling. De heer Azmani heeft mij gevraagd of er een brief kan komen over wat wij kunnen leren uit de resultaten met betrekking tot het onderzoek naar Eritrea. Ik denk dat het nog iets te vroeg is om daar definitieve consequenties uit te trekken. Wat heeft wel en wat heeft niet gewerkt in april, mei en juni? We zien dat de instroom van asielzoekers uit Eritrea weer op het gebruikelijke niveau van voor april, mei 2014 zit. Wat we verder zien, is dat er ook mensensmokkel achter zat. Dat was natuurlijk geen verrassing, maar we hebben nu ook daadwerkelijk kunnen constateren dat dit erachter zat. Verder hebben we kunnen constateren dat het gevoerde asielbeleid maar zeer ten dele de asielinstroom beïnvloedt. Ik zeg dat ook tegen de heer Fritsma. De aanwezigheid van een gemeenschap, de diaspora, in een bepaald land en de inzet van mensensmokkelaars zijn ook heel belangrijke factoren, factoren die in hoge mate bepalen waar iemand uiteindelijk asiel aanvraagt. Tegen de heer Azmani kan ik verder zeggen dat ook natuurverschijnselen bepalen hoeveel mensen daadwerkelijk vanuit Eritrea door de woestijn heen de Middellandse Zee bereiken. In de zomer zijn dat er minder dan in het voorjaar en het najaar. Ook dat is iets wat daaraan bijdraagt. Overigens blijkt dat ook uit het onderzoek. Het is dus iets wat ook uit het onderzoek blijkt. Op dit moment kan ik nog geen onderzoeksmateriaal naar de Kamer sturen. Ik zal dat doen op het moment dat dit kan. Dat houdt ook verband met een aantal lopende strafrechtelijke onderzoeken. Maar ik doe het zodra het kan, want er zijn wel degelijk conclusies uit af te leiden. Ik heb al een korte overview gegeven van wat je daar wel of niet uit zou kunnen afleiden. Voorzitter, tot zover het onderwerp asielinstroom. De voorzitter: Dan geef ik nu het woord aan de heer Fritsma van de PVV. De heer Fritsma (PVV): Voorzitter, «eindelijk» zou ik bijna willen zeggen. Oorlog veroorzaakt een asielinstroom, maar asielzoekers gaan niet massaal naar Polen of Portugal, ook al zijn die landen veilig. Ze gaan wel massaal naar Nederland en dat komt hoe dan ook door de opstelling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
27
dit kabinet. Ik heb dat ook gedocumenteerd. Ik heb heel veel verslagen van andere AO’s en debatten meegenomen waarin letterlijk staat dat de Staatssecretaris de hele tijd bezig is om uit te leggen dat Nederland een zeer coulant, ruimhartig toelatingsbeleid voert ten opzichte van Syrische asielzoekers. Keer op keer zegt hij dat vrijwel iedereen die vanuit Syrië naar Nederland komt, een verblijfsvergunning krijgt. De enige uitzondering zijn Dublinclaimanten. De Staatssecretaris realiseert zich kennelijk niet dat de hele asielindustrie meeluistert. Hij heeft gewoon zelf een open uitnodiging gestuurd naar alle Syrische asielzoekers om naar Nederland te komen. Dat hij dat nu niet inziet, is jammer, want hij is wel degene die deze problemen op moet lossen en daar hoort ook het erkennen van gemaakte fouten bij. Voorzitter, ik weet dat ik korte interrupties moet plaatsen, maar dit is een belangrijk onderwerp. De Staatssecretaris zegt dat de PVV geen oplossingen heeft. Dan is de Staatssecretaris de afgelopen tijd kennelijk doof geweest. Die oplossingen zijn er! Je moet bijvoorbeeld het Vluchtelingenverdrag opzeggen. Dat kan ook. Nederland kan dat eenzijdig doen. Als Nederland dat doet, vervalt de verplichting om elke asielzoeker die dat wil, tot de Nederlandse opvang toe te laten. Die oplossingen zijn er! Het probleem is dat het kabinet, dat de VVD en de PvdA, dat deze Staatssecretaris dat gewoon niet wil doen. De Staatssecretaris is geconfronteerd met een enorme asielinstroom, een asielinstroom die Nederland ontwricht en wat doet hij? Hij gaat op zijn rug liggen met de pootjes omhoog. Hij verschuilt zich achter allerlei verdragen en regels, terwijl hij die verdragen en regels kan opzeggen c.q. kan veranderen. Daar mag hij wat mij betreft een reactie op geven. De voorzitter: Van mij ook. Staatssecretaris Teeven: Waar ik een reactie op geef, maak ik zelf uit. Kamerleden gaan over hun eigen woorden en dat geldt ook voor het kabinet. In eerste termijn merkte ik al op dat een partij die ondersteunt dat er in het Midden-Oosten wordt gewerkt aan een militaire oplossing en dat Nederland daaraan deelneemt, moet aanvaarden dat dit leidt tot vluchtelingenstromen. Als je daar je ogen voor sluit, dan ben je of stekeblind of je hebt een motivatie die, op zijn zachtst gezegd, niet oprecht is. Laat ik het maar gewoon zo zeggen. Natuurlijk realiseer ik mij ook dat mensen eerder naar Nederland en die andere zes of zeven Noordwest-Europese landen zullen komen dan naar Polen, Litouwen of Letland. Die constatering deel ik. Ik heb daar ook wat over gezegd, namelijk dat we eraan moeten werken dat het verdeelsysteem beter op orde wordt gebracht wanneer we de grensbewaking op orde hebben. Wat dan de verdeelsleutel zou moeten zijn, is een heel andere discussie. Je moet er ook over kunnen praten dat daar mogelijk een tijdelijke beperking van het recht van vrij verkeer bij hoort. Maar je kunt niet zeggen dat het kabinet met de beentjes omhoog ligt en dat het kabinet die mensenstromen maar op zich af laat komen. Veel van die mensen gaan een heel zorgvuldige asielprocedure door en de medewerkers van mijn diensten bepalen uiteindelijk of die mensen wel of niet een verblijfsstatus krijgen. Volgens mij is het eigenlijk het standpunt van elke politieke partij in de Kamer dat mensen die daadwerkelijk huis en haard ontvluchten omdat ze bedolven worden onder puin en bommen, hierheen mogen komen. Als je dat vindt als partij, en volgens mij vindt de Partij Voor de Vrijheid dat ook, dan is de uiterste consequentie daarvan dat je mensen een verblijfsvergunning moet verlenen. Daar kun je vrolijk van worden of niet, maar dat is wel de consequentie. Je kunt zeggen dat niet al die mensen naar Nederland moeten komen en dat ze beter moeten worden verdeeld over Europa. Dat zou ik meteen eens zijn met de heer Fritsma, maar de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
28
consequentie is wel dat die mensen er zijn. Dat de druk op Nederland groot is en dat dat leidt tot problemen in gemeenten – de heer Van Hijum sprak erover – betekent dat je afspraken moet maken met gemeenten over hoe je mensen die een vergunning hebben gekregen, toeleidt naar een verblijf in huizen van de gemeente. Daar zitten inderdaad allerlei problemen aan vast. Ik ben daar ook niet blij mee, maar zeggen dat wij dat over onszelf afroepen is een voorstelling van zaken die ik verre van mij werp. De heer Fritsma (PVV): Nederland krijgt duizenden Syriërs binnen. De Staatssecretaris heeft zelf gezegd dat Qatar er 40 opvangt. Er zijn rijke golfstaten die bulken van het geld en de middelen om Syriërs op te vangen. Zij hoeven dat echter niet te doen omdat de Staatssecretaris zegt: kom maar naar Nederland, hier is de verblijfsvergunning. De Staatssecretaris moet ervoor zorgen dat niet de Nederlandse burgers, maar die rijke oliesjeiks hun verantwoordelijkheid nemen om Syriërs op te vangen. Het is toch een absurde situatie dat wij hier duizenden asielzoekers per maand krijgen maar dat men in de regio, in die rijke golfstaten helemaal niets doet? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan? Ik heb altijd begrepen dat de Minister – ik heb het over Timmermans, niet over de nieuwe Minister – van zichzelf dacht dat hij van alles voor elkaar kan krijgen in de wereld. Hieraan heeft hij kennelijk geen aandacht besteed. Dat mag het kabinet zich wel degelijk aanrekenen. Een ander punt is de verdeling over Europa. Wat heeft het voor zin om mensen te hervestigen in Duitsland of Polen als je Schengen hebt? Vanwege Schengen komen ze als een boemerang weer terug naar Nederland. De Staatssecretaris heeft dus zelfs niet het begin van een oplossing om dit grote probleem het hoofd te bieden. Daarom nogmaals het verzoek: zorg ervoor dat verdragen en regels veranderen zodat Nederland niet langer de verplichting heeft om iedereen in de wereld die dat wil hier op te nemen. Staatssecretaris Teeven: Wij gaan natuurlijk niet het Vluchtelingenverdrag opzeggen; dat weet de heer Fritsma ook wel. Wij gaan ook niet de verworvenheden van Schengen, ook economisch, tenietdoen en achter onze grenzen wegkruipen. Dat zal het kabinet allemaal niet doen. We hebben dat ook al veelvuldig met elkaar gewisseld. Wel kunnen we bezien hoe we mensen beter kunnen verdelen over Europa. Dat is een serieuze discussie. Daar wil het kabinet wel op inzetten, naast de beveiliging aan de buitengrenzen. Wat die golfstaten betreft: het kabinet is meer dan een jaar geleden onder andere door de PVV gevraagd om ervoor te zorgen dat die gaan meebetalen en dat gebeurt nu ook. Soms kun je je eigen successen niet willen zien, maar dit heeft de PVV wel voor elkaar gekregen. De golfstaten betalen nu mee. Nu moeten we de volgende stap zetten, namelijk dat er ook mensen worden opgevangen in de golfstaten. Het is dus niet zo dat het kabinet helemaal niet luistert naar wat de oppositie zegt. De heer Fritsma zou eigenlijk zijn zegeningen moeten tellen. Het is toch mooi dat we dat bereikt hebben? Je kunt een discussie hebben over de vraag of de golfstaten voldoende meebetalen, maar ze betalen nu wel mee. Die discussie gaan we ook voeren, ook op 9 december. De voorzitter: Wil de heer Fritsma nog kort reageren? De heer Fritsma (PVV): Nee, ik heb mijn tweede vervolginterruptie al geplaatst. De heer Van Hijum (CDA): Ik heb een vraag over de Europese aanpak. Klopt mijn beeld dat de toch wel snelle stijging van de asielinstroom in Nederland wel degelijk het gevolg is van het feit dat aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
29
EU-buitengrens mensen worden doorgelaten en niet worden geregistreerd, waarna zij hun weg naar Noordwest-Europa vinden, zoals de Staatssecretaris zegt? Geldt dat ook voor die 2.900 mensen die in september zijn binnengekomen? Kan van hen niet worden vastgesteld wat het land van binnenkomst is, zodat je de asielprocedure moet starten? Staatssecretaris Teeven: De Duitse Minister van Immigratie heeft hiervoor een maand geleden ook aandacht aangevraagd. Zelf heb ik hiervoor ook aandacht gevraagd toen wij in mei te maken hadden met een enorme instroom van Eritreërs wier identiteit niet was vastgesteld bij het binnentreden van de Unie. Wij hebben toen de Italiaanse collega gevraagd: wanneer ga je weer aan het werk met die identiteitsvaststelling aan de buitengrens? Daar hebben we op ingezet. Ten aanzien van de instroom van Syrische asielzoekers in Nederland vindt sinds 17 of 18 september weer identiteitsvaststelling plaats. Van meer mensen is de identiteit bekend. Op dit moment kunnen we dus meer Syriërs claimen in het kader van de Dublinverordening op landen van binnenkomst. Maar ik moet de heer Van Hijum toegeven dat ik mij daar lange tijd grote zorgen over heb gemaakt. Lange tijd hebben we in een situatie verkeerd waarin ik dacht: gebeurt er nog wat aan de zuidgrens op het gebied van identiteitsvaststelling? Binnen de Europese Raad hebben wij daar aandacht voor gevraagd. Het onderwerp staat bij de Italianen op het netvlies. Nu gebeurt het in ieder geval weer vaker. Van die 3.000 mensen naar wie de heer Van Hijum vraagt, kon van een groot aantal wel worden vastgesteld waar ze de Unie zijn binnengekomen. De heer Van Hijum (CDA): Ik zou er toch graag wat meer informatie over krijgen. Misschien kan die worden aangeleverd, ook omdat wij een motie hebben ingediend waarin we de Staatssecretaris hebben gevraagd om dit steviger op de Europese agenda te zetten. Daarop heeft de Staatssecretaris gezegd: ik vind dat voorbarig, want er gaat nog van alles gebeuren. Mijn constatering is dat er nog steeds een heel grote en zelfs sterk stijgende instroom is en dat de problemen aan de buitengrenzen nog allesbehalve zijn opgelost. De Staatssecretaris begint nu een discussie over verdeling binnen de EU, wat ik op zichzelf kan begrijpen. Maar je zult dit echt in samenhang moeten zien met een veel betere grensbewaking en een verantwoordelijkheid van de landen aan de buitengrens. Dat is een heel fundamentele discussie. Op welke wijze en in welk tempo wordt deze discussie gevoerd? Wanneer kunnen we concrete voorstellen tegemoetzien? Staatssecretaris Teeven: Laat ik vooropstellen dat niet alle problemen via Italië komen, zeker niet als het om Syriërs gaat. Er is immers ook inreis van Syriërs via andere werelddelen. Mensen komen met een ticket uit Zuid-Amerika. Zij reizen Syrië uit en komen via Zuid-Amerika op Schiphol aan, waar ze rechtstreeks asiel aanvragen. De buitengrens is in dat geval Schiphol. Wij hebben de uitdaging van de CDA-fractie wel opgepakt. Het kabinet is voortvarend aan de slag gegaan. Italië verricht nu ook meer activiteiten op het gebied van grensbewaking. Dat moest ook. Dat was heel erg nodig. De mensen die Nederland binnenkwamen en asiel aanvroegen, bleken over financiële middelen te beschikken, terwijl we nu mensen zien binnenkomen die over minder financiële middelen blijken te beschikken. De samenstelling van de groep Syriërs die asiel aanvraagt, wijzigt dus. De heer Azmani (VVD): Ik heb een vraag gesteld over Somalië. Dat land behoort voor Nederland tot de top drie van landen van waaruit de instroom plaatsvindt. Komt de Staatssecretaris daar straks nog op terug? Staatssecretaris Teeven: Ik kom nog uitgebreid over Somalië te spreken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
30
Er is veel gesproken over de Ranov-regeling. Wat zijn de actuele cijfers als het gaat om het naturaliseren van mensen die in 2007 het pardon hebben gekregen? Op peildatum 30 september 2014 zijn, afgerond op enkele tientallen, zo’n 9.350 naturalisatieverzoeken binnengekomen. Op diezelfde dag waren er 7.390 inwilligingen – dat is nogal wat – en 940 afwijzingen. Dat laatste aantal is niet zo hoog. Het aantal ingediende en ingewilligde naturalisatieverzoeken kent ook een stijgende lijn. Er worden niet meer naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders afgewezen dan van andere naturalisatieverzoekers. Dat wil ik wel even melden. De heer Schouw vroeg op welke wijze de beleidswijziging in 2009 bekend is gemaakt. VluchtelingenWerk Nederland zei dat het een beetje onder de radar, stilletjes, is gedaan. Dat is niet zo. Wij hebben een en ander in de Staatscourant van 12 februari 2009 gepubliceerd. Daarin is het gewoon keurig bekendgemaakt. Er is ook voorlichting gegeven. In april 2009 heeft de IND gemeenten voorgelicht die een naturalisatieverzoek in ontvangst nemen. De gemeenten moeten op hun beurt degene informeren die daarvoor komt. Wat is de concrete betekenis geweest van de beleidswijziging die de heer Schouw even aanhaalde? Sinds 2009 is het beleid dat vreemdelingen met een regulier verblijfsrecht voor naturalisatie een akte of bewijs van geboorte en een geldig buitenlands paspoort overleggen. Dat ging in 2009 ook gelden voor vreemdelingen met een regulier verblijfsrecht die in het kader van het verblijfsrecht deze documenten niet hoefden te hebben. De achtergrond was, zoals ik in mijn brief heb geschreven, dat we gewoon moesten weten wie de persoon is die genaturaliseerd wil worden. Volgens mij hebben we die spelregels ooit afgesproken naar aanleiding van de Ranov-regeling. In 2009 zag het toenmalige kabinet geen reden om de spelregels te wijzigen. Mijn voorganger, mevrouw Albayrak, heeft geen reden gezien om de spelregels te wijzigen en eigenlijk zie ik daar nog steeds geen reden voor. Wel wil ik, luisterend naar het verzoek van mevrouw Kuiken, nagaan waarom die 940 zaken feitelijk zijn afgewezen. Wat was de reden om in de zaken over te gaan tot afwijzing? Je zou je ook kunnen afvragen waarom er zo veel inwilligingen zijn. Daarover heb ik de Kamer al eens geïnformeerd. Kort nadat ik was aangetreden als Staatssecretaris, heb ik de commissie gemeld dat wij constateerden dat veel mensen die bij het aanvragen van hun verblijfsvergunning geen documenten hadden, deze wel hadden bij hun naturalisatie. Dat was wel opvallend. Daarom waren er ook relatief veel inwilligingen. De heer Schouw heeft gevraagd of dat niet onafhankelijk moet. Nee, ik denk dat de IND prima kan toetsen waarom aanvragen zijn afgewezen. Waarom hebben die 940 aanvragen niet geleid tot een naturalisatie? Verhoudingsgewijs hebben we tot op 30 september best veel aanvragen gehad, met 80% inwilligingen. Waar zit dan het probleem van VluchtelingenWerk Nederland? Is er wel een probleem? Dat is de vraag die we ons moeten stellen. Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd waarom er starheid is bij het afhandelen van naturalisatieverzoeken. In de gesprekken met VluchtelingenWerk is een aanzet gegeven om er samen uit te komen. Er is dus eigenlijk helemaal niet zo veel starheid. Er is ook meer voorlichting gegeven. Dat neemt niet weg dat voor iedere individuele situatie die de IND ter kennis is gegeven, wel geldt dat wordt gekeken naar bewezen nood en doelmatigheid. Ik zit er ook weleens bij, in het kader van werkbezoeken. Ik zie mevrouw Gesthuizen verbaasd kijken, maar ja, dat gebeurt echt. Ik herken die starheid eigenlijk niet. Maar goed, dat kan per zaak verschillen. Misschien ben ik ook wel een heel star mens, waardoor ik starheid minder goed herken. Dat zou ook een verklaring kunnen zijn. Laten we het daar dan ook maar op houden. De heer Van Hijum heeft gevraagd of in Den Haag een Syrisch paspoort kan worden aangevraagd. Dat is niet mogelijk. Alleen de Syrische ambassade in Brussel is nog open. Die onderhoudt ook voor Syrië het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
31
contact met de Europese Unie. In hoeverre daar nog een Syrisch paspoort kan worden afgegeven, wordt op dit moment onderzocht door de collega’s van Buitenlandse Zaken. Ik moet het antwoord op deze vraag dus nog even schuldig blijven. De heer Voordewind heeft gevraagd of iemand zonder documenten niet kan worden genaturaliseerd als hij al tien jaar in Nederland verblijft. Ik denk dat het ook na tien jaar nog hartstikke belangrijk is dat iemand de juiste persoonsgegevens heeft en dat we nagaan wie wie is. Dat blijkt ook, nu we na twintig jaar het Nederlanderschap willen afnemen van iemand van wie we denken dat hij mogelijk een oorlogsmisdadiger is. Moet zo iemand Nederlander blijven? Heeft hij niet te veel gejokkebrokt? Het is heel belangrijk dat we naar de achtergrond kijken. Ook na tien jaar is het nog heel belangrijk dat wij nagaan wat de onderbouwing van iemand is. Maar ook in dit geval geldt dat iemand ook na tien jaar nog in bewijsnood kan zijn. Dat kan in een individuele zaak reden zijn om het wel te honoreren. Tot slot de reactie op de brochure en de hoogte van de leges. De heer Azmani vroeg hiernaar. De leges zijn voor vreemdelingen met een reguliere vergunning tussen de € 850 en € 1.000. Dat tarief is gebaseerd op kostendekkendheid. Als je daarin een wijziging wilt aanbrengen, zul je iets moeten doen aan de kostendekkendheid. Die is immers onderdeel van de begroting. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om het tarief op enigerlei wijze aan te passen. De heer Schouw (D66): In dit verband is het de Staatssecretaris misschien ontgaan dat er wel een Kamermeerderheid is, als de Partij van de Arbeid tenminste consistent is. Die heeft naar ik meen in 2011 een motie meeondertekend om de regels voor de bewijslast te versoepelen. Dat betekent dat er een Kamermeerderheid is voor het versoepelen van de regels. Kan de Staatssecretaris hierop reageren? Ik wil ook van hem weten waarom hij vindt dat de slager zijn eigen vlees moet keuren bij een evaluatie. Waarom moet de IND, die de regels toepast, zelf de regels gaan evalueren? Is het niet veel beter om dat door de ACVZ te laten doen, onafhankelijk dus? Staatssecretaris Teeven: Ik heb mevrouw Kuiken niet horen zeggen – ik ga niet over haar woorden – dat de regels versoepeld moeten worden. Ik heb haar horen zeggen dat er een evaluatie moet komen. Daaruit zou – nota bene: zou – kunnen voortvloeien dat de regels te streng zijn. Daaruit zou ook kunnen voortvloeien dat de regels prima zijn en dat we er vooral niks aan moeten wijzigen. Er moet een open evaluatie komen om te bezien – dat is een feitelijke vaststelling van zaken – wat er concreet aan de hand is bij die 940 afwijzingen. Wat is er concreet gebeurd? Zo’n feitelijke vaststelling is geen waardeoordeel, die kan heel goed door de IND worden gedaan. Uit die evaluatie komt dan de feitelijke reden naar voren waarom in 940 zaken het naturalisatieverzoek is afgewezen. Ik zie geen enkele reden waarom de ACVZ dat zou moeten doen. Dat kan heel goed worden gedaan door de IND. De heer Schouw (D66): Ik weet dat de Staatssecretaris zijn zaakjes goed kent. Hij weet dus dat er een motie ligt die is ingediend ten tijde van Rutte I. De PvdA heeft hierover onomwonden gezegd: wij zijn voor een versoepeling van de regels. De heer Voordewind kan de motie dadelijk nog voorlezen. Ik neem aan dat de PvdA consistent is en dan is er een meerderheid. Wanneer denkt de Staatssecretaris dat de IND klaar is met dat onderzoek? Ik vraag overigens een VAO aan, want ik vind het onverstandig en onzorgvuldig dat de IND zijn eigen regels gaat evalueren. Staatssecretaris Teeven: Ik heb mevrouw Kuiken en andere leden goed gehoord. Ik vind het verstandig dat er een redelijke termijn is waarbinnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
32
de evaluatie moet zijn afgerond. We moeten proberen om dat binnen een halfjaar te doen. Omdat het om een feitelijke vaststelling gaat en niet om een waardeoordeel, zie ik geen enkel probleem om het te laten doen door de IND. Ik denk dat de IND het in dit geval ook sneller kan dan de ACVZ. Als het sneller kan dan zes maanden, dan moet het sneller. Dat ben ik eens met mevrouw Kuiken en anderen. We zullen zien wat we daaruit halen. Wat de opmerkingen van de heer Schouw over de motie betreft: ik ken die motie wel, maar ik heb te maken met de woordvoerder van de PvdA en het standpunt van de PvdA-fractie op dit moment. Daar heb ik goed naar geluisterd. De voorzitter: Ik ga het rijtje af van leden die zich voor een interruptie hebben gemeld, ook al levert dat een inhoudelijk onlogische volgorde op. Dat moet dan maar. De heer Van Hijum (CDA): Ik kom even terug op «Brussel». De Staatssecretaris zegt: ik zie die starheid niet; er wordt juist sterk meegedacht over mogelijkheden en onmogelijkheden om aan de eisen te voldoen. Hij heeft begrip voor het feit dat mensen hun geboorteakte niet kunnen overleggen als ze uit Syrië komen, vanwege de oorlogssituatie daar. Als ze vervolgens een paspoort in Brussel willen ophalen, lopen ze tegen het feit aan dat de geboorteakte wel geëist wordt door de ambassade. De Staatssecretaris zegt dat de Minister van Buitenlandse Zaken dat maar moet oplossen, maar het is wel degelijk een onderdeel van de spelregels die worden gehanteerd om al dan niet het Nederlanderschap te verkrijgen. Kan de Staatssecretaris zich hierin wat nader verdiepen en kan hij de Kamer informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor Syriërs die graag een paspoort willen verkrijgen en daarmee hun identiteit willen aantonen? Staatssecretaris Teeven: De heer Van Hijum heeft hier een punt. Ik zeg niet dat ik de ogen hiervoor sluit en dat Buitenlandse Zaken het maar moet oplossen. Het wordt op dit moment onderzocht. Dat hoeft geen weken of maanden te duren. Er kan gewoon snel worden uitgezocht wat concreet wordt gevraagd door de Syrische ambassade in Brussel. Ik laat de Kamer zo snel mogelijk weten wat de uitkomst is. Ik zal dan ook komen met een voorstel ten aanzien van de vraag hoe we de evaluatie gaan inrichten en binnen welke termijn we een en ander kunnen afronden. Dan heeft de Kamer dat ook scherp. De voorzitter: Wat is «zo snel mogelijk»? Staatssecretaris Teeven: Ik kijk nog even naar de leden van de commissie. Het verzoek kwam van mevrouw Kuiken en volgens mij heeft zij nog een vraag. De voorzitter: Uit ervaring vraag ik dat, als voorzitter en begeleider van het proces. «Zo snel mogelijk» is vaak niet duidelijk. Ik wil liever een datum horen. Staatssecretaris Teeven: Het antwoord op de vraag hoe het zit met de Syrische ambassade in Brussel en het evaluatievoorstel kan de Kamer binnen twee à drie weken van mij krijgen. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik dank de Staatssecretaris voor de drie toezeggingen die hij inmiddels heeft gedaan. Hij gaat ten eerste kijken naar de 940 verzoeken die zijn afgewezen en ten tweede naar de problemen met de Syrische verzoeken. Ten derde horen we binnen twee à drie weken hoe de evaluatie eruitziet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
33
Ik ben echter nog niet helemaal tevreden. Er is namelijk een grote groep mensen die geen aanvraag voor naturalisatie indient omdat men op basis van de huidige regels denkt tegen te hoge drempels te zullen aanlopen. Dan dien je niet zo makkelijk een aanvraag in met het oog op de hoge leges, die niet voor niets in het leven zijn geroepen. Ik morrel niet aan de leges, maar ik wil dat in de evaluatie ook wordt bekeken waarom mensen niet in aanmerking denken te komen, of komen, voor naturalisatie. Wat mij betreft moet de evaluatie echt wat breder. Niet alle gevallen hoeven te worden onderzocht, maar je kunt een ruime steekproef nemen. Ik moet iets meer dan alleen die 940 afgewezen gevallen hebben. Staatssecretaris Teeven: Ik snap wel dat mevrouw Kuiken dit zegt. Laat ik dit punt betrekken bij mijn brief over de Syrische ambassade en de paspoortkwestie van de heer Van Hijum en het evaluatievoorstel. Dan kan ik in de brief de Kamer verduidelijken hoe we een en ander inrichten. We praten niet alleen over de 940 afwijzingen maar ook over een steekproef. Het wordt wel ingewikkeld, want het betreft mensen die nooit een aanvraag hebben gedaan. Het wijkt af van de geldende spelregels die zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 2009. Behalve de hoogte van de leges en het ontbreken van documentatie kunnen er allerlei andere persoonlijke redenen zijn waarom iemand uiteindelijk geen naturalisatieverzoek indient. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik snap dat het ingewikkeld is, maar zelf heeft de Staatssecretaris al geconstateerd dat er voor de Syrische vluchtelingen een uitzondering moet worden gemaakt. Met andere woorden, er zijn gronden om aan te nemen dat er nu misschien te veel belemmeringen zijn. Ik neem de uitgestoken hand graag aan. Ik zal de Staatssecretaris twee weken de tijd gunnen om even te bezien op welke manier je zo’n evaluatie kunt inrichten. Het is misschien handig om het VAO na ontvangst van de brief te houden. Op die manier kunnen we de Staatssecretaris in alle redelijkheid de kans geven om na te gaan hoe hij dat op een slimme manier kan doen, zodat een en ander ook recht doet aan mensen die nu geen aanvraag hebben ingediend. De voorzitter: Kan de heer Schouw zich ermee verenigen dat we het VAO iets later houden? Staatssecretaris Teeven: Mag ik nog even reageren op de woorden van mevrouw Kuiken? Ik snap wat zij zegt, maar het moet wel helder zijn dat ik geen aanleiding zie om de spelregels uit 2009 te veranderen. De heer Schouw (D66): Het lijkt mij logisch ten aanzien van dit onderwerp, voorzitter, maar we hebben nog een ander mapje, namelijk het mapje over ebola. De voorzitter: Dat zien wij dan straks. Dit deel van het VAO komt na de brief. De heer Azmani (VVD): Ik maak nog een feitelijke correctie. Een vraag over leges voor naturalisatie werd aan mij geadresseerd. Die vraag heb ik niet gesteld. Dat was een interruptiedebatje tussen de heer Schouw en mij waarin ik heb aangegeven dat de leges van naturalisatie € 810 bedragen en de leges voor mkb-bedrijven € 5.000. Daar heb ik een punt van gemaakt. Staatssecretaris Teeven: Dat klopt. Die verwarring had ik niet. Ik wist wel dat de opmerking van de heer Azmani over iets anders ging, maar ik doelde meer op het dekkingsargument. Als je gaat sleutelen aan leges, moet je wel kijken naar de dekking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
34
De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris vroeg: is er eigenlijk wel een probleem? Als nog steeds 20.000 mensen zich in een vage situatie bevinden – ze kunnen niet naar Engeland reizen, geen hypotheek aangaan, geen onderneming starten, geen baan krijgen – hoe kan de Staatssecretaris dan zeggen dat hij geen signalen krijgt? Hij heeft gesproken met VluchtelingenWerk en de rest van de rij. Kan de Staatssecretaris in die evaluatie de argumenten meenemen die zijn aangevoerd door onder andere VluchtelingenWerk over de veiligheid van landen? Hij noemt Syrië wel, maar Irak niet. Wat is het verschil tussen deze landen? De Staatssecretaris zendt geen mensen terug naar Irak vanwege de onveiligheid daar. Hoe kunnen mensen dan een geboorteakte gaan halen? Hetzelfde geldt voor Zuid-Sudan en Somalië. Wil hij in zijn overwegingen de veiligheid van landen meenemen, net als het niet-meewerken van ambassades? Er zijn genoeg argumenten bekend om dit nu al op een rijtje te zetten. Staatssecretaris Teeven: Nee, er zijn nog niet genoeg argumenten bekend. De heer Voordewind slaat een slag in de lucht met dat aantal van 20.000. Niemand weet waarom mensen hebben besloten om geen naturalisatieverzoek in te dienen. Dat kan allerlei redenen hebben, bijvoorbeeld omdat je met je volle verstand identiteitsfraude hebt gepleegd bij het aanvragen van je verblijfsvergunning en niet wilt dat dit uitkomt. Het is op dit moment veel te vroeg om te zeggen dat wij al weten hoe het zit. Wat de landen betreft: de heer Voordewind gaf het voorbeeld van Irak, maar dan hebben we het over een wezenlijk andere situatie. In Duhok, Erbil en Sulaymaniyah is in het Koerdische gebied gewoon een bevolkingsadministratie. In het zuiden van Irak is ook op tal van plaatsen een bevolkingsadministratie. Laten we het volgende doen. Ik kom met een brief over de paspoortverstrekking en de inrichting van de evaluatie. Daar kan de Kamer dan kennis van nemen. Als die brief niet naar genoegen is, verneem ik dat wel langs de procedurele lijn. De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris zegt dat ik een slag in de lucht sla. Hij heeft onlangs gesproken met VluchtelingenWerk en alle argumenten gehoord. VluchtelingenWerk heeft een inventarisatie gemaakt van de argumenten. Een van de belangrijkste is de hoogte van de leges. Denk verder aan het feit dat men een ticket moet betalen en terug moet naar een onveilig land. De Staatssecretaris is onlangs misschien niet in Erbil geweest, maar ik wel en ik kan hem zeggen dat het op dit moment echt zeer onveilig is om daarnaartoe terug te reizen. Ik weet wel waarover ik spreek. De argumenten zijn redelijk bekend. Ik hoop dat de inventarisatie van de belemmeringen heel snel naar de Kamer komt, zodat deze mensen eindelijk duidelijkheid hebben over hun verblijf in Nederland. Staatssecretaris Teeven: Ik heb geen vraag gehoord, dus ik neem dit voor kennisgeving aan. De voorzitter: Wij gaan verder met het kinderpardon. Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Kuiken vraagt hoe het kan dat de cijfers in de rapportages niet kloppen ten aanzien van de permanente kinderpardonregeling. Ik heb aangegeven dat in mei 29 kinderen een vergunning kregen. Dat is in de rapportages niet terug te vinden. Aanvragen die samen met een aanvraag in het kader van de overgangsregeling zijn ingediend, zijn niet meegeteld in de rapportages. In de cijfers die ik destijds aan de Kamer heb gemeld, waren deze aantallen wel meegenomen. Ik wil niet dat ze dubbel gaan tellen. Dat kan een verklaring zijn voor het feit dat dit in de rapportages niet terug te vinden is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
35
De heer Fritsma deed een oproep om te stoppen met de structurele, definitieve regeling van het kinderpardon. Mijn antwoord blijft hetzelfde: dit is een onderdeel van het regeerakkoord en daar blijf ik voor staan. Ik denk dat de vrees van de heer Fritsma niet terecht is. Werken aan vertrek is immers een voorwaarde voor de regeling. De heer Schouw en de heer Voordewind spraken over zaken die bij de rijksoverheid niet in beeld zijn. Wanneer wordt de uitspraak van de Raad van State verwacht? Ik verwachtte die volgende week, op 3 of 4 november, maar ik heb begrepen dat men nog een extra zitting wil plannen in de maand november. Die gaat dan over het kinderpardon inzake in ieder geval die 25 families. Ik denk dat dit ook uitstel van de uitspraak betekent. Op dit moment kan ik dus geen helderheid geven waarom men de zaak heeft heropend. Mevrouw Gesthuizen vroeg naar de afhandeling van de buitenbeeldzaken. In de brief van 24 september jongstleden heb ik de Kamer geïnformeerd over de afhandeling van de rechterlijke beoordeling van de buitenbeeldzaken. Ik heb daarin gemeld dat ik in die week de vreemdelingen zou berichten die in aanmerking kwamen voor een vergunning door contact op te nemen met hun advocaat. Ik heb ook aangegeven dat de vreemdelingen en gemachtigden die ik niet zou berichten, hieruit konden afleiden dat ze niet in aanmerking kwamen. In alle gevallen zijn de brieven beantwoord. Dat lijkt mij een correcte afwikkeling van mijn toezegging. Voor de vreemdelingen was voldoende duidelijk of ze een vergunning kregen op basis van de kinderpardonregeling. De heer Fritsma heeft gevraagd hoe het kan dat 27 zaken ineens allemaal als schrijnend zijn beoordeeld. Zo vat ik het maar even samen. Ik heb de Kamer in het verleden al toegezegd dat ik welwillend zou kijken naar in het bijzonder de buitenbeeldzaken, bijvoorbeeld om te zien of er sprake was van schrijnendheid. Afgelopen zomer hebben we elke zaak individueel beoordeeld. Ik heb daarbij wel steeds in ogenschouw genomen dat er sprake diende te zijn van onderscheidende individuele schrijnende argumenten. Dat leidde tot de uitkomst van die 27 zaken. Het is niet zo dat alle 50 gezinnen een vergunning krijgen op basis van de discretionaire bevoegdheid. In het geval van die 27 zaken heb ik daartoe wel aanleiding gezien. Er zijn toen, in de zomer, in korte tijd veel zaken bekeken. Dat is er mede de oorzaak van dat nu veel gezinnen tegelijkertijd een vergunning krijgen. Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb alle respect voor het harde werk van de Staatssecretaris in de zomer om al deze zaken zelf te beoordelen, maar ik heb een voorbeeld geplukt van de website van Defence for Children, een geanonimiseerde casus. Ik neem aan dat de Staatssecretaris deze casus heeft meegekregen. Het gaat om een gezin dat niet zou hebben meegewerkt aan vrijwillige terugkeer. Dat kwam echter door toedoen van de DT&V, die zelf geen contact heeft gelegd met het gezin na een uitspraak in hoger beroep, vijfenhalf jaar na aanvang van de asielprocedure. Als ik dat soort voorbeelden lees, rijzen mij echt de haren te berge. De Staatssecretaris kan er in algemene bewoordingen op reageren: wat zijn de criteria als zaken individueel tegen het licht worden gehouden? Dat is mij volslagen onhelder. Staatssecretaris Teeven: Ik weet niet of dit een buitenbeeldcasus is. Ik heb er geen idee van, ik ken de feiten en omstandigheden van een anonieme casus op de website van Defence for Children überhaupt niet. Dat maakt het allemaal buitengewoon mistig en ondoorzichtig. Ik blijf erbij dat wij heel zorgvuldig hebben gehandeld. Er gaat altijd wel iets fout. Dat is bij de buitenbeeldzaken ook gebeurd. Maar een buitenbeeldzaak waarin DT&V toch begonnen is met terugkeer? Ik heb al eerder met de Kamer gedeeld dat is afgesproken dat ik niet zou beginnen met buitenbeeldzaken waarin mensen niet voor een vergunning in aanmerking zouden komen. Ik heb
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
36
gezegd dat ik de procedures van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State zou afwachten alvorens DT&V daadwerkelijk een begin zou maken met het laten vertrekken van die gezinnen. Heeft Defence for Children een buitenbeeldzaak op de website geplaatst of een andere zaak waarin een gezin na vijfenhalf jaar procederen geen vergunning kreeg? Ik heb werkelijk geen idee. Je moet dan nagaan wat de feitelijke omstandigheden in zo’n individuele zaak zijn. Mevrouw Gesthuizen (SP): Het zou mij zeer verheugen als er naar zo’n zaak wordt gekeken. Het gaat mij hier om het meewerkcriterium. Dat wordt in de definitieve regeling zodanig streng toegepast, dat het in mijn ogen – ik weet dat de Staatssecretaris een iets andere houding heeft ten aanzien van de redenen waarom het kinderpardon tot stand is gekomen – lijnrecht ingaat tegen de belangen van kinderen die wij hiermee denken te kunnen behartigen. Staatssecretaris Teeven: Ik begrijp dat we te maken hebben met een zaak die niet valt onder de tijdelijke regeling op basis van het buitenbeeldcriterium, maar met een zaak waarin een gezin een beroep heeft gedaan op de definitieve regeling en vervolgens is afgewezen. Wat hierover is afgesproken door de regeringspartijen, is linea recta af te leiden uit het regeerakkoord. Het gaat dus om een gezin dat een beroep heeft gedaan op de definitieve regeling en vervolgens is afgewezen op grond van het onvoldoende meewerken aan het zelfstandig verlaten van Nederland. Dan krijgt men geen verblijfsvergunning in het kader van het kinderpardon. In tegenstelling tot de tijdelijke regeling geldt bij de definitieve regeling immers een meewerkverplichting. Als je daaraan geen gevolg geeft, krijg je geen vergunning. Dat lijkt mij helder. Mevrouw Gesthuizen (SP): Dan zijn wij weer terug bij af. Mijn initiële vraag was of de criteria in de definitieve regeling voor gewortelde kinderen niet veel te streng zijn. De Staatssecretaris heeft net gezegd: ik vind van niet. Blijkbaar moet ik het met dat antwoord doen. Wat mij betreft is de discussie hierover nog niet afgelopen. Staatssecretaris Teeven: Of die discussie is afgelopen of niet, daar kan ik niets over zeggen. Ik voer gewoon het regeerakkoord uit en dat doe ik letterlijk. Ik wijk daar geen centimeter van af. Als mensen in het kader van de definitieve regeling niet meewerken aan het zelfstandig verlaten van Nederland, kan dat een reden zijn waarom ze niet in aanmerking komen voor het kinderpardon, ongeacht de vraag welke andere feiten en omstandigheden in dat dossier naar voren komen. De voorzitter: Wij gaan door met het volgende onderwerp, de 1F’ers, de oorlogsmisdadigers. Staatssecretaris Teeven: De heer Van Hijum heeft gerefereerd aan de cijfers die vanmorgen in de media bekend werden. Misschien is het goed om ze nog even te noemen, zodat we over dezelfde cijfers praten. In de periode januari 2014 tot en met 11 juli 2014 is in totaal in ongeveer 35 zaken in eerste aanleg artikel 1F tegengeworpen. Van die 35 1F-tegenwerpingen ging het om 5 vreemdelingen met een Syrische nationaliteit en een enkele vreemdeling met een Iraakse nationaliteit. Onder de hoor- en beslismedewerkers is de aandacht voor dit onderwerp groot. De stand van zaken ten aanzien van openstaande 1F-onderzoeken bij de IND was op 16 augustus ongeveer 85, waarvan 15 vreemdelingen met de Syrische nationaliteit en 10 met de Iraakse nationaliteit. Wij proberen bij de vergunningverlening zo snel mogelijk na te gaan of er mogelijk sprake is van een tegenwerping op grond van artikel 1F. In een vroeg stadium proberen we dat zo helder mogelijk in het dossier van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
37
vreemdeling op te nemen, zodat we er in ieder geval in een vroeg stadium naar hebben gevraagd, mocht er over een aantal jaar meer duidelijkheid komen over de mogelijke betrokkenheid van iemand. De heer Van Hijum vroeg of het kan voorkomen dat een slachtoffer toch zijn «beul» kan tegenkomen in een asielzoekerscentrum in Nederland. Ik denk dat dit nog steeds kan gebeuren. We kunnen dat niet voorkomen. Gezien de grote instroom, zul je sowieso niet iedereen eruithalen wie je 1F moet tegenwerpen. In het proces zullen mensen ten onrechte een verblijfsvergunning krijgen doordat het niet op tijd wordt herkend, maar het kan later nog herkend worden. Kijk naar hoe het is gegaan in Afghanistan, Irak en Rwanda. Soms komt er jaren later alsnog informatie binnen. Het is van belang om alle informatie goed te vergelijken. Als mensen in een asielzoekerscentrum iemand uit hun herkomstland tegenkomen over wie ze informatie hebben, kunnen ze die informatie overdragen aan de politie of de instanties die belast zijn met de opvang of met het beslissen over de asielaanvraag. Daarover wordt ook voorlichting gegeven. Dit is dus wel een onderdeel van het totaalpakket. Het is van belang om in een vroeg stadium documentatie over wat je al wel weet, ook al is het vrij weinig, goed vast te leggen. Dat gebeurt ook. De heer Van Hijum (CDA): Ik dank de Staatssecretaris voor deze informatie. Het gaat dan vooral om de nieuwe procedures. Kun je met terugwerkende kracht een eenmaal verleende vergunning intrekken zodra de oorlogsmisdaden alsnog naar boven komen? Of moet je daarvoor heel goede gronden hebben? Staatssecretaris Teeven: Dat kan. De afgelopen tijd is dat ook gebeurd ten aanzien van Iraki’s, Somaliërs en Rwandezen. Er zijn zelfs procedures opgestart om mensen die Nederlander zijn geworden, het Nederlanderschap te ontnemen. Daartoe was aanleiding. De heer Schouw vroeg naar het nareizen. De beoordeling van de feitelijke gezinsband die de Raad van State voorstaat, is in combinatie met de jurisprudentie van het Europees Hof voor mij aanleiding om voor meerderjarigen die nog minderjarig waren op het moment van vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst, sneller een feitelijk gezinsband aan te nemen. Voor die specifieke groep geldt dat voortaan in beginsel wordt aangenomen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband indien de hoofdpersoon aantoont dat het inmiddels meerderjarig geworden kind feitelijk steeds tot het gezin heeft behoord, tenzij er sprake is van contra-indicaties. Dan kan er een andere situatie ontstaan. Wat zijn die contra-indicaties? Het meerderjarig kind heeft een eigen gezin gesticht, woont zelfstandig of voorziet in eigen levensonderhoud. Als er zo’n contra-indicatie is, zal de IND individueel beoordelen of de gezinsband die in eerste instantie is aangenomen, als verbroken moet worden beschouwd. De heer Azmani heeft ons een geval van nareizen voorgehouden. Waarom versoepeling? Waarom toch aansluiting zoeken bij nationale en Europese jurisprudentie? In de jurisprudentie wordt steeds meer de nadruk gelegd op de gezinssituatie en de individuele omstandigheden van de aanvrager op het moment waarop de hoofdpersoon uit het land van herkomst is vertrokken, ook al is betrokkene op het moment van de aanvraag inmiddels meerderjarig. De minderjarige leeftijd van het kind op het moment van vertrek van de hoofdpersoon leidt dus eerder tot het aannemen van een feitelijke gezinsband. Tegelijkertijd hebben wij nog steeds de ruimte om te kijken naar de periode tussen het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst en de datum van de nareisaanvraag. Zo kunnen we rekening houden met de contra-indicaties waarover ik net sprak. Dat doen wij ook.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
38
De heer Fritsma heeft mij gevraagd om een reactie op het Australische model. De heer Azmani (VVD): Ik heb behoefte aan een nadere duiding. Dat hoeft niet vandaag in dit AO. Ik heb zelf naar die uitspraak gekeken. De uitspraak van 2 juli is kennelijk aanleiding om het beleid zodanig te wijzigen dat in beginsel wordt aangenomen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband in het geval van een meerderjarige die minderjarig was ten tijde van vertrek. In de uitspraak gaat het om een minderjarige en een meerderjarige. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de feiten en omstandigheden van voor het vertrek heeft meegenomen. Dat is gewoon een motiveringsgebrek in de desbetreffende beschikking. De rechtbank heeft dat onvoldoende onderkend. Ik zie niet een-twee-drie in waarom we dan moeten kiezen voor een beleidswijziging. Ik zou graag een nadere onderbouwing zien. Dat hoeft dus niet vandaag. Staatssecretaris Teeven: Laten wij het maar wel vandaag doen. Ik heb die uitspraak ook gelezen. Dit is natuurlijk onderwerp van gesprek geweest. De Raad van State heeft niet alleen een motiveringsgebrek geconstateerd. In de uitspraak wordt ook het toetsingskader uitgelegd door de Raad van State. Dat houdt in dat bij de toets of een kind feitelijk behoort tot het gezin, de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon vanuit het land van herkomst als uitgangspunt wordt genomen. In mijn brief ben ik ingegaan op Europese jurisprudentie. Daarin wordt steeds meer de nadruk gelegd op de gezinssituatie en de individuele omstandigheden van de aanvrager op het moment dat de hoofdpersoon uit het land van herkomst is vertrokken, ook al is betrokkene op het moment van de aanvraag inmiddels meerderjarig. Wij lezen de uitspraak dus verschillend. Ik wil er best nog eens goed naar kijken, maar we verschillen van interpretatie van de uitspraak. Ik lees de uitspraak van 2 juli 2014 niet zodanig dat er alleen sprake is van een motiveringsgebrek. Dat was ook aanleiding om het beleid te wijzigen op dit punt, maar wij zullen hierop terugkomen. Dan kunnen we de zaak nog eens uitdiepen. Ik zal de Kamer daarover berichten. De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik kom even terug op het kinderpardon en met name de permanente regeling. Van de 450 verzoeken zijn er ... De voorzitter: Dat was drie blokjes terug. De heer Voordewind (ChristenUnie): Nee hoor, dat was het vorige blokje. De voorzitter: Nee, het was daarvoor. Ik sta het uiteraard toe, maar ik vraag iedereen wel om een beetje mee te werken. We zitten nog niet op de helft. Graag kort en krachtig. De heer Voordewind (ChristenUnie): Van de 450 verzoeken zijn er 10 ingewilligd. Wat zijn de belangrijkste afwijzingsredenen voor die 440 gevallen? Welke harde criteria heeft de Staatssecretaris om te oordelen dat mensen niet zouden meewerken aan hun terugkeer? Hoeveel bezoeken aan de ambassade moet men afleggen? Staatssecretaris Teeven: Er spelen talloze factoren mee. Het gaat niet alleen om het bezoeken van de ambassade, het gaat er ook om wat je op die ambassade zegt. Zeg je «ik wil daadwerkelijk terug» of zeg je «ik moet hier wel heen van de DT&V, maar ik heb eigenlijk helemaal geen zin om terug te keren»? Die mensen zijn er natuurlijk ook. Dan werk je niet mee aan je terugkeer. Je bent wel naar de ambassade geweest, maar je hebt niets gedaan om feitelijk mee te werken aan je terugkeer. Toen die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
39
definitieve regeling er kwam, hebben wij volgens mij met elkaar afgesproken dat het buitenschuldcriterium de maatstaf zou zijn. Dat buitenschuldcriterium wordt zeer beperkt toegepast. Daarover hebben we al eerder van gedachten gewisseld met elkaar. Dat heeft ook een reden. Het is scherp geformuleerd. Daar kun je het al dan niet mee eens zijn, maar zo is het nu eenmaal. Dat geldt natuurlijk ook voor de definitieve regeling. Er zijn echter meerdere redenen dan alleen het niet-meewerken waarom iemand niet in aanmerking komt voor de definitieve kinderpardonregeling. De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan vraag ik de Staatssecretaris om niet te speculeren maar de harde afwijzingsgronden op een rijtje te zetten. Dat zijn er toch wel heel veel, gelet op het aantal van 440. De ACVZ heeft erop aangedrongen om de criteria voor niet-meewerken te versoepelen. Zo heeft men gezegd: na één jaar proberen. Ik wil van de Staatssecretaris hardere criteria horen. Wanneer werken mensen niet mee aan hun terugkeer? Het blijft vaag en subjectief. Staatssecretaris Teeven: De harde criteria volgens welke iemand niet voldoet aan de definitieve kinderpardonregeling kan ik betrekken bij de rapportage over de vreemdelingenketen. Ik kan de Kamer een overzicht geven van de redenen waarom iemand is afgewezen voor de definitieve regeling. De weging of iemand wel of niet voldoende meewerkt, is natuurlijk geen objectief hard verhaal. Zoiets wordt waargenomen en daarbij geldt het buitenschuldcriterium als maatstaf. Het is een individuele toets, een uitvoeringsverhaal dus. Ik kan dus wel een overzicht geven van de redenen waarom mensen zijn afgewezen voor de definitieve regeling en waarom een heel gering aantal mensen er uiteindelijk voor in aanmerking komt. Volgens mij – dit hebben we ook gedeeld bij de totstandkoming van de tijdelijke en de definitieve regeling – is dit helemaal in de geest van het regeerakkoord. De voorzitter: Wij gaan naar het volgende onderwerp. De leden hebben nog een tweede termijn, maar dan moeten ze wel meewerken. Staatssecretaris Teeven: De heer Fritsma heeft het Australische model naar voren gebracht. Australië draagt de volledige verantwoordelijkheid voor asielzoekers over aan een ander land. Cambodja heeft in ruil voor het opnemen van die asielzoekers ontwikkelingsgeld ontvangen. Voor Nederland speelt het overdragen van de volledige verantwoordelijkheid aan een ander land niet. Daar zit geen ruimte in. Met de Europese waarborgen wordt het heel ingewikkeld om tegen Moldavië te zeggen: in ruil voor het opnemen van 30.000 asielzoekers krijgen jullie ontwikkelingsgeld. Wij hebben gewoon een eigen verantwoordelijkheid op basis van verdragen. De heer Fritsma vraagt dan: waarom zeg je die niet op? Dat willen we niet en als je dat niet wilt, moet je, uitgaande van die verdragen, je eigen verantwoordelijkheid nemen. Dat doen we dan ook. Even los van de juridische beperkingen in het EU-recht en de vraag of we zo’n derde land te vinden, is het ook nog duur. Het overdragen van de verantwoordelijkheid aan andere landen is geen gratis aangelegenheid. Voor Australië was het dat ook niet. De heer Fritsma (PVV): Het kost geld – dat is zo – maar nu kost het honderden miljoenen, alleen al vanwege de opvanggelden die naar het COA gaan. Het mooie van het Australische model is dat het niet in strijd is met het Vluchtelingenverdrag – Australië is daarbij immers ook partij – en ook niet met de Europese regels. Ik heb de Dublinverordening voor mij liggen. In lid 3 van artikel 3 staat dat iedere lidstaat de mogelijkheid behoudt om een asielzoeker naar een derde land te zenden. De Staatssecretaris geeft een kader aan. Hij wil het Vluchtelingenverdrag niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
40
opzeggen en hij wil niet van Schengen af. Maar die kaders maken het nog steeds mogelijk om het Australische model toe te passen. Dat is het mooie. Het kan zelfs binnen de kaders die de Staatssecretaris zelf aandraagt. Kijk naar die oplossing. Staatssecretaris Teeven: Het kabinet kijkt wel naar opvang in de regio, zodat asielzoekers niet naar Europa hoeven te komen. Mensen die eenmaal in Nederland zijn gearriveerd en een beroep doen op de asielprocedure, hevelen we echter niet in één keer over naar een derde land. Daar is het kabinet niet toe bereid. Mevrouw Kuiken heeft in het kader van terugkeer naar ebolalanden gevraagd of ik bereid ben om een uitzondering te maken voor vreemdelingen met medische indicaties. De IND kan op grond van artikel 64 tijdelijk uitstel van vertrek verlenen aan een vreemdeling die volgens een BMA-advies bij terugkeer een medische behandeling in een medische instelling nodig heeft en bij het uitblijven daarvan in medische nood komt. Daarbij is de vraag van belang of er in het land van herkomst een behandeling beschikbaar is. De ebola-uitbraak raakt het gezondheidsstelsel, zoals een aantal commissieleden heeft gezegd. Dat kan ertoe leiden dat vaker dan voorheen moet worden geconcludeerd dat behandelingen niet beschikbaar zijn. Maar er blijven genoeg zaken over waarin geconstateerd moet worden dat behandeling wel beschikbaar is. Ik heb ten aanzien van de uitvoering meegegeven dat, gezien de extreme belasting van het medische apparaat in die landen, in gevallen waarin een medische behandeling noodzakelijk is, voorlopig uiterste terughoudendheid moet worden betracht. Dat betekent echter niet categorisch dat bij elke zaak waarin een medische behandeling speelt, hier verblijf wordt verleend op grond van artikel 64. Het moet in elk geval gaan om een medische behandeling die dusdanig noodzakelijk is dat het uitblijven ervan zou leiden tot een noodsituatie. Daarnaast blijft er ook een individuele beoordeling door het BMA bestaan. Die tijdelijke maatregel die we nu hebben ingesteld, geldt voor de landen Guinee, Sierra Leone en Liberia, gegeven de huidige bijzondere situatie in die landen. De heer Schouw gebruikte het woord «hypocriet». Ik moet vaststellen dat ook in de laatste zaak waarnaar ook door de Europese rechter is gekeken, juridisch bij de terugkeer van vreemdelingen geen sprake is van een risico op het schenden van artikel 3. Je zou dan in het algemeen moeten aannemen dat een vreemdeling zich bij terugkeer niet kan onttrekken aan het ebolavirus en waarschijnlijk geïnfecteerd zal raken. Dat is op dit moment niet het geval. Het is bekend dat de kans op besmetting met het virus buitengewoon klein is als je de nodige voorzorgsmaatregelen neemt. We nemen allerlei maatregelen, op meerdere fronten, om het ebolavirus te bestrijden. Die worden gecoördineerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het kabinet volgt de ontwikkelingen van dag tot dag. De heer Schouw en anderen gaven het voorbeeld van België. Wat doet België wat andere Europese landen niet doen? België heeft de gedwongen terugkeer naar Liberia, Sierra Leone en Guinee tijdelijk stopgezet. Die vreemdelingen krijgen geen uitstel van vertrek omdat België van mening is dat zelfstandige, vrijwillige terugkeer wel mogelijk is, al hanteert dat land, zoals gezegd, geen gedwongen terugkeer. België beziet op dit moment wekelijks of de gedwongen terugkeer weer wordt hervat. Duitsland, een land waar wij ook naar kijken, heeft geen beleidsmatige uitzetstop naar ebolalanden. Soms gebeurt het echter wel dat iemand feitelijk niet wordt uitgezet. De leden Van Hijum, Gesthuizen en Schouw vroegen naar het reisadvies. In mijn brief heb ik aangegeven dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het huidige reisadvies niet heeft afgegeven vanwege het besmettingsrisico, maar omdat de veiligheid van de reiziger in het geding kan zijn. Het doel en het kader van en de afwegingen voor enerzijds het reisadvies van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
41
Buitenlandse Zaken en anderzijds mijn beslissing in het kader van het vreemdelingenbeleid verschillen van elkaar. Dat heb ik ook in mijn brief aangegeven. Een reisadvies waarin alle reizen worden ontraden, leidt dus niet automatisch tot het aanpassen van het vreemdelingenbeleid. Voor de vraag of je het vreemdelingenbeleid aanpast, is artikel 3 van het EVRM leidend. In de zaak van de teruggehaalde Liberiaan – laat ik het zo maar zeggen – is door de raadsman, de advocaat in die zaak, een beroep gedaan op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ik kan dit met de Kamer delen, want die informatie heeft ook de media gehaald. Het Europees Hof heeft vastgesteld dat er geen schending was op dat moment en dat er geen probleem was. Er was wel een andere reden voor het besluit van de rechtbank van Roermond. Uiteindelijk is deze man dus niet gedwongen uitgezet naar Liberia en teruggehaald. Dat had niets te maken met de omstandigheden in Liberia, maar dat had te maken met de «fit to fly»-verklaring. De man had tussentijds een nieuwe «fit to fly»-verklaring moeten aanvragen, althans, volgens de rechter in Roermond. De Staat is het daar niet mee eens. Sterker nog, in die zaak zal ik ook wel voortgaan met de uitzetting van deze persoon, omdat ik geen aanleiding zie om te stoppen met die uitzetting. De heer Schouw (D66): Het is altijd goed om beleid te toetsen aan de praktijk. Gisteren heeft de IND namens de Staatssecretaris in een individueel geval gezegd: met het oog op de ebola-uitbraak kan er uitstel van vertrek verleend worden voor maximaal een halfjaar; betrokkene krijgt op grond hiervan uitstel van vertrek van 28 oktober 2014 tot en met 28 april 2015. Met andere woorden, de Staatssecretaris houdt een verhaal dat niet klopt met zijn brief van gisteren. In die brief schrijft hij namelijk: betrokkene gaat in dit geval op basis van de ebola-uitbraak niet terug naar Guinee. Ik lees hier niets over artikel ... Ik zie de voorzitter vragend kijken, maar wij hebben het hier over beleid. De voorzitter: Nee, dit gaat over een individueel geval. De heer Schouw (D66): Wij hebben het hier over het beleid van de Staatssecretaris voor de uitzetting van personen naar ebolalanden. De voorzitter: Wij hebben het hier over een persoon. Laat ik het zo zeggen: uw verhaal zit heel erg op de rand van hetgeen is toegestaan volgens onze afspraken. Probeer een beetje weg te blijven van het individuele geval. De Staatssecretaris kan dan op de vraag over het beleid antwoorden. De heer Schouw (D66): De Staatssecretaris is net zelf ook begonnen over een ander individueel geval naar aanleiding van de uitspraak van de rechter in Roermond. De voorzitter: Die uitspraak is uitgebreid in de media geweest. Dat was zijn rechtvaardiging daarvoor. Laten wij een beetje rekening houden met de gevoeligheid; laat ik het daarop houden. Mevrouw Gesthuizen (SP): Mag ik een punt van orde maken? Ik erger mij er eerlijk gezegd al een tijdje kapot aan dat er door de voorzitters in diverse vergaderingen steeds wordt gezegd dat er niet over individuele gevallen mag worden gesproken. Dat beleid is volstrekt willekeurig. Ik maak er bij dezen dan ook echt bezwaar tegen. De voorzitter: Dan moet u de voorzitter wegsturen en een ander laten aanrukken. Ik heb daar moeite mee, en ik zit hier op dit moment voor.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
42
Mevrouw Gesthuizen (SP): Dan moet u de statuten van de Kamer er misschien even bij pakken. De voorzitter: De Kamer heeft geen statuten, maar een Reglement van Orde, waarin staat dat de voorzitter besluit. De heer Schouw (D66): Mijn punt is het volgende. Er wordt aangegeven dat we voorlopig niet gaan uitzetten vanwege de ebola-uitbraak. Is het beleid van de Staatssecretaris nu om mensen uit te zetten naar die drie landen volgens het «nee, tenzij»-principe? Heb ik dat goed begrepen? Staatssecretaris Teeven: Nee. Het beleid is als volgt. Dat heb ik net ook geschetst, maar misschien ben ik niet duidelijk geweest. Ik zal het dus herhalen. Als er in een individuele zaak op grond van artikel 64 redenen zijn om te veronderstellen dat iemand, als hij wordt uitgezet, in het land van herkomst geen goede medische behandeling kan krijgen, dan zal er voor de landen Guinee, Sierra Leone en Liberia terughoudend worden omgegaan met het uitzetten. Dit betreft dus iemand die een medische behandeling nodig heeft. Als de verwachting bestaat – ik ken de zaak die de heer Schouw aandraagt niet, maar dat zou in die zaak best het geval kunnen zijn – dat er in dat land geen adequate medische behandeling mogelijk is, kan dat aanleiding zijn om de gedwongen uitzetting op te schorten. Als er echter sprake is van een gezond persoon, iemand die niet ziek is maar die slechts bang is om in Liberia besmet te raken, dan is het algemene beleid dat iemand gedwongen wordt uitgezet als de documenten daarvoor aanwezig zijn. Dat is het beleid. Als er dus een individuele medische behandeling nodig is en de verwachting bestaat dat iemand niet adequaat kan worden behandeld in een van die drie landen, dan is het beleid terughoudend, gezien de situatie in die landen en gezien de druk op de medische verzorging daar. Als die situatie zich niet voordoet, dus als wij te maken hebben met een kerngezonde persoon die gedwongen wordt uitgezet naar zo’n land, is er geen enkele reden om daar terughoudend mee te zijn, ook al betreft het die drie landen. De heer Schouw (D66): Ik begrijp niet zo goed dat de ebola-uitbraak het hoofdmotief is en dus niet de ziekte of de slechte gezondheid van een persoon. Dat vind ik verwarrend. Misschien kunnen wij daar op een ander moment nog over spreken. Ik vind het wel belangrijk dat de Staatssecretaris wat duidelijker criteria aangeeft voor zijn beleid. Ook heb ik nog behoefte aan een antwoord op de vraag waarom hij zich niet een-op-een verstaat met bijvoorbeeld België. Staatssecretaris Teeven: Ik kom terug op het beleid, want dat is kennelijk nog niet duidelijk. Dan moet ik dat toch even helderder maken. Er luisteren ook mensen mee, dus het moet volstrekt helder zijn. Mensen met een gezondheidsprobleem die moeten worden uitgezet naar een van die drie landen, zouden normaal gesproken kunnen worden uitgezet als de medische voorzieningen daar volstrekt adequaat zouden zijn. Als iemand een medisch probleem heeft, hoeft dat dus geen beletsel te zijn voor gedwongen uitzetting. Hij kan gewoon worden uitgezet als hij in dat land gebruik kan maken van de medische voorzieningen en de medische behandeling kan krijgen die hij nodig heeft. Echter, door de situatie in die drie landen, door de enorme druk op de medische voorzieningen daar – dat is een feitelijke constatering – kijken wij daar extra scherp naar. Als iemand behoefte heeft aan een medische behandeling die normaal gesproken prima gegeven zou kunnen worden in die landen, maar die door de enorme druk op de medische voorzieningen daar nu niet gegeven kan worden, wordt er een terughoudend beleid ten aanzien van die drie landen gevoerd. Als iemand niet ziek is en er geen enkele indicatie is om überhaupt te denken dat hij medische behandeling nodig heeft in die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
43
landen, is er geen enkel beletsel voor een gedwongen uitzetting. Daarin volgen wij dus een heel andere lijn dan België. Wij volgen de lijn die in alle landen van Europa wordt gevolgd, met uitzondering van België. Ik heb dus totaal geen aanleiding om hierover overleg te voeren met mijn Belgische collega, want België voert op dit punt een ander beleid dan alle andere landen van Europa. Dat is mijn antwoord op de vraag van de heer Schouw. De leden Voordewind en Gesthuizen hebben gevraagd om een reactie op het rapport van Amnesty International over Somalië dat vorige week is uitgebracht. Amnesty vindt terugkeer naar Al-Shabaabgebied onverantwoord. Uit het rapport van Amnesty blijkt in ieder geval dat de situatie nog steeds zorgwekkend is. Voor bescherming – dat hebben we al eerder met elkaar gewisseld – komt in ieder geval in aanmerking de asielzoeker afkomstig uit dat gebied die behoort tot een aandachtsgroep en om die reden gevaar loopt, die zich niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab of die te zeer verwesterd is. Er wordt individueel getoetst of iemand gevaar loopt. Als is vastgesteld dat dit niet het geval is, is terugkeer aan de orde. Het rapport van Amnesty geeft een beeld van Somalië dat in lijn is met het beeld dat wij al hebben en dat volgens mij tot uitdrukking komt in het beleid. Er is gevraagd of het beleid gewijzigd moet worden. Naar mijn oordeel hoeft dat niet. Ik heb de Kamer op haar verzoek ook al ingelicht over het Somaliëbeleid naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2011 in de zaak van Sufi en Elmi. Naar aanleiding van dat arrest heb ik geschreven dat twee elementen essentieel zijn, namelijk of iemand zich kan gedragen naar de regels die Al-Shabaab stelt en of iemand zodanig verwesterd is dat hij sowieso een risico loopt bij terugkeer. Dat beleid is niet gewijzigd. De heer Voordewind heeft gevraagd hoe het kan dat er Somaliërs in bewaring zijn gesteld terwijl ik terughoudendheid zou betrachten. Ik ga terughoudend om met de inbewaringstelling van Somalische vreemdelingen ten fine van terugkeer naar Somalië. Er is echter gebleken dat terugkeer naar Somalië wel mogelijk is; dat geldt ook voor gedwongen uitzetting. Recentelijk is er weer contact geweest met de Somalische autoriteiten. Er vinden gesprekken plaats over een MoU en er wordt bekeken of gedwongen uitzetting inderdaad kan plaatsvinden. Laat ik het zo zeggen: elke uitzetting van iemand naar Somalië wordt bekeken. Er wordt individueel getoetst of iemand daar gevaar loopt en of hij niet te zeer verwesterd is. Ik herken wel wat Amnesty beschrijft; dat is niet anders dan hetgeen ik in mijn brief schrijf. Ik kom op Irak. De leden Voordewind en Kuiken hebben gevraagd naar het aanwijzen van provincies. Dat wordt op verschillende wijze gedaan door de Europese landen. Er wordt verschillend beleid gehanteerd voor het aanwijzen van provincies: voor de manier waarop deze worden aangewezen en voor wat er gedaan wordt met betrekking tot die aan te wijzen provincies. In delen van Irak is de situatie onoverzichtelijk. Het is onduidelijk welke gebieden nu precies onder controle staan van IS en hoe de situatie daar dan is voor burgers. Het verschilt per week in welke streken er gevochten wordt. Het is niet goed mogelijk om vast te stellen wie er allemaal risico lopen op vervolging als bedoeld in de internationale asielwetgeving en de Europese asielwetgeving. Het is ook niet mogelijk – dat moet wel volgens artikel 15c – om op zorgvuldige wijze en op feiten gebaseerd vast te stellen of de drempel van artikel 15c in delen van Irak nu voor een bestendige periode wordt gehaald. Onder de omstandigheden die ik net heb geschetst, namelijk juist doordat de situatie per week kan wijzigen, denk ik dat het besluitmoratorium een passend beleidsinstrument is. Dat kan worden verlengd als dat noodzakelijk is. Mocht er nieuwe informatie komen die het noodzakelijk maakt dat wij in navolging van een gering aantal landen overgaan tot het aanwijzen van een 15c-gebied, dan kunnen wij dat doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
44
Daarnaast is er op dit moment een vertrekmoratorium waardoor mensen niet hoeven terug te keren naar die gebieden. Onder een vertrekmoratorium krijgen vreemdelingen inderdaad opvang in een COA-locatie, in een azc, zo zeg ik in antwoord op een vraag van de heer Voordewind. Er zijn mensen die langdurig geen recht hadden op opvang in Nederland en met wie een probleem was, bijvoorbeeld in een van de grote steden in Nederland. Een aantal van die mensen valt onder het besluit- en vertrekmoratorium en krijgt dus vanaf heden wel opvang in een azc. Dat is de consequentie van dat besluit- en vertrekmoratorium. In Den Haag speelt dat een rol. Ik kom op de glijdende schaal. De heer Fritsma wil dat wij vasthouden aan de voorgenomen aanscherpingen. Het WODC komt in zijn onderzoek, waarin is gekeken naar de aanscherpingen van 2010 en 2012, tot de conclusie dat een verdere aanscherping niet leidt tot meer verblijfsbeëindigingen van derdelanders. Om die reden heb ik gezegd dat ik de glijdende schaal niet verder wil aanscherpen. Wij hebben er specifiek naar laten kijken. Wij zullen de situatie blijven monitoren en nagaan of er weer wijzigingen moeten plaatsvinden, maar op dit moment is er geen aanleiding om veranderingen aan te brengen in de glijdende schaal. De heer Fritsma (PVV): Dat is jammer, vooral als je de aanpak van criminaliteit als topprioriteit behoort te hebben. Je kunt je niet helemaal verschuilen achter dat WODC-rapport. Ik heb het gelezen. Er staat in dat het effect met name minimaal is omdat veel vreemdelingen een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben en dat Europese richtlijnen, waaronder art. 8 EVRM, uitzetting moeilijk maken. Aan de ene kant kun je zeggen dat je je dan sterk moet maken voor aanscherping van de Europese regels. Aan de andere kant moet je kijken naar de groep die geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. Dat is de groep die hier vijf jaar of korter is. Voor die groep kun je de regels ook aanscherpen. Nu is het zo dat de glijdende schaal het mogelijk maakt om het verblijf te beëindigen van iemand die hier korter dan drie jaar is en een gevangenisstraf van één dag heeft gekregen. Dat kun je oprekken naar vijf jaar. Dan heeft het wel degelijk effect, want dan kun je iedereen uitzetten die hier korter is dan vijf jaar en één dag in de gevangenis heeft gezeten. Dat is toch pure winst? Staatssecretaris Teeven: Volgens het rapport – ik heb het ook gelezen – wordt er met betrekking tot de glijdende schaal niet gebruikgemaakt van alle mogelijkheden die nu al bestaan om daar justitieel tegen op te treden. Ik heb al eerder met de Kamer gewisseld dat wij er nu op moeten inzetten om van de huidige mogelijkheden maximaal gebruik te maken. Laten wij nu geen nieuwe mogelijkheden gaan scheppen terwijl wij zitten in een fase waarin wij eigenlijk genoeg hebben aan wat er al is. De inzet van het kabinet is dus om eerst maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die wij nu hebben – dat is in lijn met hetgeen het WODC schrijft – en niet nu een stap verder te gaan. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om een stap verder te gaan. De heer Azmani heeft een interessante suggestie gedaan. Hij stelde voor om een onderzoek te laten doen naar de succesfactoren van een land: waarom gaat iemand naar een bepaalde economie, waarom kiest iemand wel of niet voor een bepaald land? Er lopen op dit moment twee onderzoeken: het SER-onderzoek naar arbeidsmigratie en het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving naar de attractiviteit van regio’s voor kenniswerkers. Van beide onderzoeken worden de resultaten dit jaar verwacht. Laten wij de resultaten van die twee onderzoeken even afwachten. Die zullen ons de komende weken bereiken. Vervolgens kunnen wij bekijken hoe wij daarmee verdergaan. De heer Fritsma heeft mij gevraagd of ik een schaarstecriterium wil invoeren bij de kennismigrantenregeling. Het werven en selecteren van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
45
kennismigranten is geen taak van de overheid, maar van bedrijven die een vacature hebben. Volgens mij moeten wij het zo zien. De overheid moet die taak ook niet willen. Ik denk dat bedrijven dat heel goed zelf kunnen. Om die reden ben ik niet zo’n enorme voorstander van het schaarstecriterium. Over de leges heb ik al iets gezegd. De heer Azmani vroeg hiernaar. Wij hebben met elkaar afgesproken dat het kabinet in 2015 een voorstel zal doen om de toegang van kennismigranten tot Nederland soepeler en goedkoper te maken. Dat is aangekondigd in de brief van het kabinet voor de Algemene Politieke Beschouwingen, Werken aan groei. Op dat moment zullen wij ook de leges bezien. Het is misschien verstandig dat wij bij het lezen van de onderzoeksrapporten die ons de komende weken gestuurd zullen worden, de vraag betrekken wat de top drie van landen doet. Waarom zijn die landen nu zo aantrekkelijk en waarom zijn Nederland en andere landen dat minder? Het is een interessante suggestie om dat onderzoek daarbij te betrekken. De heer Azmani heeft ook gevraagd wat ik ga doen aan de bekendheid van regelingen om kennis en talent aan te trekken. Het zoekjaar voor afgestudeerden zou niet bekend genoeg zijn volgens het WODC. Het is dus belangrijk om die nieuwe regelingen, zowel die voor het zoekjaar als die voor startende ondernemers, breed bekend te maken. Ik wil aansluiting zoeken bij het lopende actieprogramma om dit in Nederland mogelijk te maken en bij de lopende initiatieven in het kader van Holland branding. Ik zal hierover overleg voeren met mijn collega van OCW om te bezien wat wij hieraan nog meer kunnen doen. De heer Azmani heeft ook gevraagd wat er aan de hand is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: waarom wijst die 80% van de aanvragen af? Veel aanvragen van startende ondernemers worden afgewezen omdat zij niet door het door de RVO gehanteerde puntenstelsel heen komen. Daarom hebben we nu ook een nieuwe start-upregeling. Daar weet de heer Azmani alles van, want dit punt is door een fractiegenoot van hem naar voren gebracht bij een begrotingsbehandeling op een ander terrein. Als alles goed gaat, zal die regeling naar verwachting op 1 januari 2015 in werking treden. De heer Fritsma (PVV): Ik heb nog een vraag over de kennismigranten. De Staatssecretaris schuift het naar het bedrijfsleven toe, maar dat is niet helemaal terecht. De Staatssecretaris heeft er immers wel beleid voor. Dat beleid is heel simpel: je moet een bepaald inkomen verdienen en als je dat hebt, krijg je als kennismigrant een verblijfsvergunning. Het punt is dat dit niet handhaafbaar is, gelet op de hoge werkloosheid waarmee Nederlandse hoogopgeleiden nu te kampen hebben. Volgens de Universiteit van Maastricht is die in de afgelopen jaren verdubbeld. Als Nederlandse hoogopgeleiden al heel moeilijk aan de bak komen, wat is er dan de logica van om het voor buitenlandse hoogopgeleiden heel makkelijk te maken om hier te komen? Wat zou helpen, is een schaarstecriterium. Kijk in ieder geval naar de sectoren waar geen Nederlands personeel voor is te krijgen. Staatssecretaris Teeven: In tal van sectoren is wel behoefte aan gekwalificeerd personeel. Nederland heeft daar nu misschien geen behoefte aan, maar in de nabije toekomst wel. Het is dus niet zo goed om Nederland onaantrekkelijk te maken door invoering van een schaarstecriterium. Nu is er misschien geen schaarste, maar over een halfjaar misschien wel. Daar zijn voorbeelden van, dus daar moeten wij mee uitkijken. Ik denk dat het een goede suggestie is – die moet ik meenemen – om met het Ministerie van EZ na te gaan in welke sectoren de grootste problemen zitten, zonder nu direct over te gaan tot het invoeren van een schaarstecriterium. De heer Van Hijum heeft een vraag gesteld over het medisch steunbewijs in de asielprocedure. Hij stelde dat medische rapporten in asielprocedures niet serieus worden genomen en verwees naar artikel 18 van de procedu-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
46
rerichtlijn. In de huidige praktijk worden de medische rapporten die een asielzoeker overlegt, meegewogen in de beoordeling van de asielaanvraag en in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ze worden dus, met het oog op artikel 18, in de volle breedte meegenomen. Ik kom op de rasterbrief. De heer Schouw sprak daarover. Hij vroeg mij hoe het staat met het medisch beroepsgeheim. De voorzitter: Excuus, ik moet heel even weg. De heer Van Hijum is zo vriendelijk om de vergadering tijdelijk voor te zitten. Ik kom zo terug. Voorzitter: Van Hijum Staatssecretaris Teeven: De Minister van VWS en ik hebben aangegeven dat wij vinden dat de medische informatieoverdracht goed moet verlopen. Wij hebben een gezamenlijk project opgestart, waarbij wij de belanghebbende organisaties betrekken. De Minister van VWS en ik zullen gezamenlijk binnen zeven weken onze bevindingen aan de Kamer rapporteren. Dat gebeurt dus echt nog wel voor het einde van het jaar. De heer Schouw zei dat er geen datum aan verbonden was. Voor de kerst zullen wij de Kamer over onze bevindingen rapporteren. Naast de informatieoverdracht via systemen blijft het natuurlijk van belang dat ketenpartners elkaar weten te vinden en met elkaar communiceren. Dat komt onder meer tot uitdrukking in een geanonimiseerde uitspraak van het medisch tuchtcollege in de zaak uit 2013 die de commissieleden allemaal kennen. Daarin staat dat communicatie in de keten heel belangrijk is voor de overdracht van medische informatie en dat individuele medewerkers in de keten daar ook een verantwoordelijkheid voor hebben vanuit hun professie. Het is interessant om die geanonimiseerde uitspraak, die ik hier ook geanonimiseerd weergeef, hierbij te betrekken. De heer Schouw heeft gevraagd naar de API-richtlijn. Hij vroeg: moet de Staatssecretaris daar nou niet mee stoppen, moet er geen wetgeving komen en moet er niet iets gebeuren met die bewaartermijnen? Ik heb alles even aan elkaar geknoopt; zo vat ik zijn vraag op. Mits aan artikel 6 van de API-richtlijn wordt voldaan, is het binnen de richtlijn mogelijk om de huidige bewaartermijn van 24 uur te verlengen. Dat doet Nederland ook: het verlengt die termijn tot 72 uur. Daar refereerde de heer Schouw aan. Die wettelijke kaders staan al in de Vreemdelingenwet. Daar hoef ik nu verder niet op in te gaan, denk ik. In het kader van het uitreizen van jihadgangers, het terugkeren van mensen en de koppeling met hun vreemdelingenstatus – de fractievoorzitter van D66 vraagt daar veel aandacht voor – worden daar heel zinnige dingen mee gedaan. Die verlenging is dus niet helemaal zomaar. Wij gaan wel degelijk na wat de meerwaarde daarvan is. Met de verlenging van 24 uur naar 72 uur, die binnen de richtlijn van artikel 6 mogelijk is, gebeuren dus zinnige dingen. De heer Azmani heeft mij gevraagd naar de luchtvaartmaatschappijen. Er zijn aanhoudingen verricht op basis van vervalste reisdocumenten. Er zijn veel meer claims neergelegd bij luchtvaartmaatschappijen; daar heeft de heer Azmani vorig jaar al naar gevraagd. Luchtvaartmaatschappijen moeten hun verantwoording nemen als mensen zonder geldige reisdocumenten instappen. Ik kan wel zeggen dat het bij herhaling opleggen van boetes hiervoor aan luchtvaartmaatschappijen de stroom van mensen zonder documentatie heeft doen opdrogen bij een aantal hier in het openbaar niet bij naam genoemde maatschappijen. Daar gebruiken wij de API-richtlijn natuurlijk ook voor. Mevrouw Kuiken heeft gevraagd of ik het maatschappelijk belang meeweeg bij de toepassing van de discretionaire bevoegdheid; burgemeesters wijzen op dat belang als zij vragen om de toepassing van die bevoegdheid. Ik weeg het maatschappelijk belang mee. Dat is een van de factoren, maar daarnaast moeten er andere factoren zijn. Het maatschap-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
47
pelijk belang op zich kan niet leiden tot verblijf. Er zal ook sprake moeten zijn van schrijnende factoren. Het maatschappelijk belang betreft de vraag hoe een vreemdeling functioneert in de lokale samenleving. Er is wel een vragenlijst. Deze geeft richting aan mensen die informatie willen aandragen die van belang kan zijn voor het toepassen van de discretionaire bevoegdheid. Die vragenlijst is juist opgesteld om ervoor te zorgen dat mensen in staat zijn om alle feiten en omstandigheden aan te leveren op grond waarvan de Staatssecretaris die beslissing kan nemen. Het laatste onderwerp – mevrouw Gesthuizen heeft daar het langst over gesproken – is het vertrekgesprek met de Armeense asielzoeker. Daarover heb ik een gesprek gevoerd met zijn advocate, op verzoek van de Kamer. Ik had daartoe mijn bereidheid uitgesproken en heb dat gesprek dan ook gevoerd. Het was wel een goed gesprek, maar wij zijn het daarin niet eens geworden. Met die constatering van de advocate ben ik het eigenlijk wel eens. Wij zijn daar dus niet uitgekomen. Het is misschien wel belangrijk om te melden dat het vertrekgesprek in deze casus, waar mevrouw Gesthuizen aan refereerde, gevoerd is nadat was beoordeeld of iemand in staat zou zijn om een vertrekgesprek te voeren. Destijds is er geen bezwaar gemaakt tegen het voeren van dat vertrekgesprek; dat kwam ook naar voren in het gesprek dat ik met de advocate heb gevoerd. Nadien is er wel bezwaar tegen gemaakt, maar vooraf niet. Over heel veel dingen waren wij het niet eens, maar over een paar dingen wel. De heer Schouw vroeg of wij het eens zijn geworden over de feiten. Ik denk dat wij over de duiding van de gemaakte keuzes van mening zijn blijven verschillen. Daarover zijn wij het niet eens geworden. Wij hebben wel allebei het beeld dat wij elk afzonderlijk hadden, duidelijk kunnen toelichten. In die zin was het wel een goed gesprek, waar ik ook waarde aan toeken. Mevrouw Gesthuizen (SP): Voordat wij het uit het oog verliezen, meld ik dat de beste man wel is overleden, zij het door zijn eigen hand. Het steekt mij een beetje dat de Staatssecretaris zegt dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het voeren van een gesprek. Ik vraag mij werkelijk af of wij mogen verwachten van een psychisch zwaar zieke man – dat is geconstateerd door artsen, dus ik hoop dat wij het daarover met elkaar eens kunnen zijn – dat hij bezwaar maakt tegen het voeren van een vertrekgesprek met de autoriteiten die hij, blijkbaar, op de een of andere manier toch wel respecteert. Mag ik de keiharde toezegging van de Staatssecretaris dat dit gewoon niet meer zal gebeuren? Als er geen goede basis is om een vertrekgesprek te voeren omdat er geen vertrekplicht is, en als we daarbij te maken hebben met een ernstig zieke man of vrouw, mag dit gewoon niet gebeuren. Kan de Staatssecretaris dit toezeggen? Staatssecretaris Teeven: Voor de Dienst Terugkeer & Vertrek is steeds helder geweest dat het vertrek zorgvuldig moest worden voorbereid. Dat is steeds het uitgangspunt geweest. Het voeren van een vertrekgesprek na afwijzing van de aanvraag is daarin een eerste stap geweest. Nogmaals: noch de betrokkene, noch zijn gemachtigde heeft bezwaar gemaakt tegen dat gesprek. Over de vraag of je dit van de betrokkene mag verwachten, kun je van mening verschillen, maar ook zijn gemachtigde heeft geen bezwaar gemaakt. Daar waren de advocate en ik het wel over eens. De situatie was helemaal niet zodanig – dat hebben wij achteraf wel kunnen vaststellen – dat het volstrekt uit den boze was om zo’n gesprek te voeren. De beleidslijn die mevrouw Gesthuizen van mij vraagt, wil ik daar dus absoluut niet op loslaten. Die beleidslijn kun je uit deze casus al helemaal niet halen, maar ik zou die lijn in zijn algemeenheid ook niet willen trekken. Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik kom hierop terug in tweede termijn, dan pak ik de brief van de advocate er even bij. Het lijkt mij namelijk erg sterk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
48
dat dit ook de lezing van de advocate is. Ik vraag mij af of zij de kans heeft gehad om hiertegen bezwaar te maken. Voorzitter: Elias De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de gegeven antwoorden. Voor de PVV-fractie blijft de uit de hand lopende asielinstroom natuurlijk het belangrijkste punt. Die zorg is versterkt door de brief van vandaag waaruit blijkt dat de instroom vorige maand weer enorm is toegenomen. Die asielinstroom ontwricht de hele Nederlandse samenleving. Je ziet het op de huizenmarkt, je ziet het op scholen, je ziet het overal, dus die instroom moet gewoon worden tegengehouden. De Staatssecretaris is daar helaas niet toe bereid: hij wil geen verdragen opzeggen, terwijl dat wel nodig is. Er is ruimte binnen die verdragen, maar zelfs daarmee weigert de Staatssecretaris om het probleem op te lossen. Dat is natuurlijk vreemd. Nogmaals: binnen de bestaande juridische kaders – de Staatssecretaris wil daar graag binnen blijven – kun je het Australische model toepassen door de asielopvang uit te besteden. Ik wil een duidelijker antwoord van de Staatssecretaris op de vraag waarom hij daar niet aan wil, want de voordelen zijn evident. De asielopvang vindt dan niet meer in Nederland plaats. De kosten zullen lager zijn dan de COA-kosten die wij nu maken. Het probleem van illegaliteit wordt aangepakt omdat afgewezen asielzoekers hier niet kunnen blijven hangen. Nederland wordt minder aantrekkelijk als asielland. Er zijn dus voordelen te over. Graag krijg ik hierop een reactie. Dan kom ik op het structurele kinderpardon. De PVV blijf van mening dat dit van tafel moet. De Staatssecretaris zegt dat onze zorg onterecht is omdat er duidelijke criteria verbonden zijn aan het pardon. Hij bewijst echter zelf dat hij die criteria laat vervallen door in tientallen gevallen toch gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid, waardoor die criteria niet meer gelden. Dat zien asielzoekersgezinnen en hun advocaten natuurlijk ook. Ook daarmee wordt dus weer de prikkel gegeven dat het wel degelijk loont om de vertrekplicht te negeren. Mijn laatste punt betreft de glijdende schaal. Ik vind het toch teleurstellend dat dit punt, dat nota bene in het regeerakkoord is opgenomen, zo makkelijk van tafel is geveegd. De Staatssecretaris zegt dat we eerst de handhaving binnen de bestaande schaal moeten verbeteren. Daar heeft hij gelijk in, maar tegelijkertijd kan er toch een aanscherping plaatsvinden? Het is toch niet of-of? Het kan en-en zijn. Bij deze drie punten wil ik het laten. De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik heb nog drie punten. Mijn eerste punt betreft de naturalisatie van pardonners. Daarover hebben wij uitgebreid gesproken. Mijn fractie vindt dat wij de regels omtrent de bewijsnood moeten versoepelen; gelukkig vinden andere fracties dat ook. Als dat moet via de brug van een evaluatie, dan moet dat maar. Mijn fractie zal er echter wel op aandringen, desnoods met een motie, dat dit onafhankelijk gebeurt. De slager moet niet zijn eigen vlees keuren. Dat brengt mij bij mijn volgende punt, het API-systeem. Ook dat is geëvalueerd. Dat is echter gebeurd door het Ministerie van Justitie zelf, zo lees ik hier. De voorzitter: Waar staat de afkorting «API» voor? De heer Schouw (D66): Het mag van u ook niet in het Engels, voorzitter.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
49
De voorzitter: Dat is minder erg dan afkortingen. Er kijken en luisteren ook mensen mee. De heer Schouw (D66): API staat voor Advanced Passenger Information system; fijn dat u daar even de aandacht op vestigt, voorzitter. Dit systeem is geëvalueerd door de organisatie zelf; dat is dus weer de slager die zijn eigen vlees keurt. Die «slager» schrijft over het gebruik van dat systeem, dat de privacy aantast – dat moet de Staatssecretaris aanspreken – dat de effecten daarvan in de praktijk niet in cijfers zijn te kwantificeren. Wij weten dus niet of het werkt. Toch zegt de Staatssecretaris dat wij ermee doorgaan. Dat klopt gewoon niet. Mijn derde punt betreft uitzettingen naar ebolagebieden. Volgens mij zijn in dit debat twee dingen duidelijk geworden. Ten eerste: de gezondheidszorg in de genoemde landen is onvoldoende. Dat heeft de Staatssecretaris ook met zoveel woorden gezegd. Ten tweede: de risico’s op besmetting zijn uitermate groot. Mijn fractie zegt dan: pas het voorzorgprincipe toe. Als de Staatssecretaris dat niet wil, voel ik mij genoodzaakt om daar op zeer korte termijn – dat betekent deze week – een VAO over aan te vragen. Dan moet de Kamer op dit punt maar een uitspraak doen. De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden en zijn toezegging op het punt van de naturalisatie. Er is uitgebreid gesproken over de evaluatie en de knelpunten in de Brusselroute; zo zal ik het maar even noemen. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn toezegging dat wij daarover nader geïnformeerd zullen worden. Ik dank hem ook voor de toelichting op de beleidslijn in relatie tot onze zorgen over de 1F’ers, de oorlogsmisdadigers. Daar moeten wij zeer scherp en alert op blijven. Het enige punt waarop ik graag nog expliciet een nadere toezegging wil, is de analyse van de toename van de huidige asielinstroom. De Staatssecretaris zegt dat wij in Europees verband afspraken hebben gemaakt met Italië en dat de registratie wel degelijk is verbeterd. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij de Kamer nader zal informeren over waar dit concreet toe leidt? Zijn er nog belangrijke knelpunten? Dit was nieuwe informatie voor mij. Ik had nog niet eerder gehoord dat er al zo vergaande gesprekken plaatsvinden over de herverdeling van de asielinstroom over de verschillende EU-lidstaten en de eventuele voorwaarden die daaraan verbonden worden. Het is op zich prima dat die gesprekken plaatsvinden, maar dan moet dat wel in een breder kader gebeuren, namelijk gekoppeld aan de discussie over het bewaken van de buitengrenzen, de opvang aan die buitengrenzen en de wijze waarop je daar procedureel mee omgaat. Ik zou graag iets meer horen over de feitelijke ontwikkelingen en de inzet van de Staatssecretaris op dit punt. Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik begin met het kinderpardon en de definitieve regeling. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de huidige definitieve regeling nog iets strenger is dan de buitenschuldregeling die wij kennen. Klopt dat? De Staatssecretaris zegt zelf dat de weging op een aantal vlakken, zoals het wel of niet meewerken, niet helemaal objectiveerbaar is. Dat vind ik nogal wat. Hoe voorkomen wij dan dat er sprake is van willekeur? De heer Voordewind heeft al een heel scherpe vraag gesteld over het meewerkcriterium. Wanneer kan nu van een vreemdeling worden gezegd dat een jongere, iemand die nog praktisch kind is, of een heel gezin, niet heeft meegewerkt? Is het de bedoeling dat een persoon die een definitief «nee» te horen heeft gekregen, in hoger beroep bijvoorbeeld, binnen één dag zijn eigen vertrek moet organiseren? Dat is namelijk de indruk die ik krijg als ik een aantal zaken van dichtbij bekijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
50
Ik steun van harte het verzoek dat de heer Schouw gaat doen om op korte termijn een VAO te houden, mocht dat nodig zijn. Ik hoop dat de Staatssecretaris nog tot inkeer komt en zegt: we gaan voorlopig niet uitzetten. Ik snap het antwoord dat de Staatssecretaris geeft met betrekking tot het vertrekgesprek met de heer G, de Armeniër die zich heeft gesuïcideerd, maar het is natuurlijk geen antwoord op mijn vraag. Die luidde: waarom is er toch een vertrekgesprek gevoerd? Daar kom je niet onderuit door te zeggen: dan had hij maar nee moeten zeggen. De regels zijn gewoon helder. Er was geen vertrekplicht op dat moment. Ik vraag me af waarom de diensten van de Staatssecretaris er dan voor kiezen om toch een vertrekgesprek te voeren met een ernstig zieke man. Ik krijg daar graag een nadere toelichting op. De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met een onderwerp waar ik een beetje positief over ben: de generaalpardonners. Als ik de Staatssecretaris goed heb begrepen, krijgen wij in ieder geval binnen twee weken een inventarisatie van de gronden voor afwijzing van het naturalisatieverzoek van 940 generaalpardonners en een inventarisatie van de mogelijke argumenten van de andere 20.000 generaalpardonners om geen naturalisatieaanvraag te doen. Dat zijn belangrijke gronden die we in een volgend debat hopelijk ... De voorzitter: Ter vermijding van een misverstand onderbreek ik u. Ik heb een belangrijke bron naast mij zitten, namelijk de Staatssecretaris. Misschien is het handig als ik hem meteen het woord geef. Staatssecretaris Teeven: Laten we dat doen, voordat dit opgeschreven wordt en er direct een toezegging in het verslag staat die ik niet gedaan heb. Ik heb de toezegging gedaan om iets te zeggen over de afgifte van paspoorten op de Syrische ambassade in Brussel. De heer Van Hijum heeft daar om gevraagd. Verder heb ik de toezegging gedaan om iets te zeggen over de wijze waarop we de evaluatie gaan inrichten. Bij het inrichten van de evaluatie gaat het niet alleen om de 940 afwijzingen – ik heb goed geluisterd naar wat mevrouw Kuiken zei – maar ook om de vraag of ik middels een steekproef naar de andere 20.000 gevallen kan kijken. Dat is dus ongeveer het verhaal met betrekking tot de wijze waarop we de evaluatie inrichten. De Tweede Kamer krijgt een brief over de wijze waarop de evaluatie wordt ingericht; het is niet meer en niet minder. De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had begrepen dat er twee dingen zijn toegezegd. We zouden een inventarisatie krijgen van de afwijzingsgronden voor de 940 aanvragen. Die zijn heel makkelijk te achterhalen, want die argumenten zijn bekend. Vervolgens hebben we gesproken over een evaluatie van de regeling in de breedte. Ik kan begrijpen dat het iets langer duurt om die uit te voeren. Voor deze evaluatie zou de Staatssecretaris een aselecte steekproef doen om te bekijken wat de argumenten zijn ... De voorzitter: Ik kan niet spreken voor de Staatssecretaris, maar ... De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is wel goed om dit duidelijk te krijgen, want anders gaan we weg zonder te weten wat de follow-up is. De voorzitter: Laten wij het als volgt doen. Als daar kritiek op is, of als het anders wordt, hoor ik het wel. Ik heb als toezegging genoteerd: de Staatssecretaris zal zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee tot drie weken, de resultaten van het onderzoek naar de wijze van paspoortafhandeling van de Syrische ambassade in Brussel, naar de Kamer sturen, plus een beschrijving van de steekproefsgewijze aanpak, plus een plan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
51
van aanpak van de evaluatie. Dat heb ik genoteerd als toezegging van het kabinet. Staatssecretaris Teeven: Ik ga het toch specificeren, want het is nog steeds niet goed. Ik heb het volgende echt toegezegd. Ik heb toegezegd om duidelijkheid te geven over de uitgifte van Syrische paspoorten in Brussel. Dat gaat dus over de vraag of die paspoorten daar al dan niet worden afgegeven. Ook heb ik toegezegd om duidelijkheid te geven over de wijze waarop de evaluatie van de afwijzingen zal worden ingericht. Ik heb gezegd dat we daarbij niet alleen naar de 940 afwijzingen zullen kijken, maar dat we ook zullen bekijken of de evaluatie kan worden ingericht met een steekproef. Dat is wat ik heb toegezegd. De heer Voordewind (ChristenUnie): Voor de helderheid vraag ik dan toch het volgende. Wat de Staatssecretaris zegt over de steekproef lijkt me oké, maar we zouden toch ook de afwijzingsgronden voor de 940 aanvragen bij de evaluatie betrekken? Ik neem aan dat die bekend zijn. Staatssecretaris Teeven: We zullen alles bij de evaluatie betrekken, maar de uitkomsten daarvan ontvangt de Kamer niet binnen twee weken. Over een aantal maanden krijgt de Kamer het totaaloverzicht. De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat begrijp ik. We hebben het eerder gehad over vier maanden. Ik hoop dat we die gegevens in ieder geval over vier maanden ontvangen. Dat punt is nu duidelijk, na wat reacties over en weer. Wat zegt de Staatssecretaris precies toe met betrekking tot de ebolalanden? Worden er nu mensen uitgezet naar ebolalanden? Kan de Staatssecretaris die vraag met «ja» of «nee» beantwoorden? Is het zo dat mensen niet worden uitgezet als ze ziek zijn en zorg nodig hebben en dat ze wel worden uitgezet als ze gezond zijn? De Staatssecretaris moet die vragen maar in de tweede termijn beantwoorden, want anders krijgen we op elk punt een aparte reactie. Het is een beetje het debat van de vage toezeggingen. Ik noem het maar zo, want ik heb nog een paar van dit soort dingen. Ik krijg graag duidelijkheid hierover. Worden zieke mensen nu wel of niet uitgezet naar ebolalanden? Het derde punt, over het kinderpardon, blijft ook vaag. Met betrekking tot de permanente regeling zegt de Staatssecretaris zelf dat het een subjectief gegeven blijft of iemand nu wel of niet meewerkt aan zijn uitzetting. Het blijft voor de mensen om wie het gaat, in het luchtledige hangen hoe vaak ze naar de ambassades moeten. De Staatssecretaris is er immers ook niet bij en weet ook niet precies wat er op de ambassades wordt gezegd. Ik moet zeggen dat dit erg onbevredigend is. We spraken over het landenbeleid. Ik kan ook niet uitleggen waarom mensen zich wel zouden kunnen aanpassen aan de regels van de extreme sharia als ze naar gebieden in Somalië gaan die gecontroleerd worden door Al-Shabaab, die qua gruwelijkheid toch eenzelfde soort organisatie is als ISIS, terwijl de Staatssecretaris zegt dat dit niet geldt voor gebieden van ISIS. Het blijft voor mij volledig onduidelijk waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen Al-Shabaab en ISIS. Ten slotte kom ik nog terug op de vraag over Libië. We gaan daar over twee weken misschien over spreken, want ik heb begrepen dat het AO over opvang en terugkeer van volgende week wordt uitgesteld. Kan de Staatssecretaris voor aanvang van dat AO de stand van zaken met betrekking tot Libië geven? Daar dreigt echt een burgeroorlog. Veel mensen die nu in Nederland zitten, zijn als de dood dat ze worden uitgezet naar een land waar ze in een oorlog terechtkomen. Ik ontvang daar graag een brief over.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
52
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik beperk mij tot twee toezeggingen. Over de toezegging met betrekking tot de evaluatie is zojuist al een paar keer heen en weer gepingpongd tussen de vorige spreker en de Staatssecretaris. Ik ga dat niet herhalen. Ik had daarom ook gevraagd of het VAO na ommekomst van de brief kon plaatsvinden, maar dat zal nu lastig worden. Ik vraag de voorzitter om daar een oplossing voor te bedenken. De voorzitter: Ik geef u meteen de oplossing: er worden twee VAO’s gehouden. Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat lijkt mij helemaal goed. De tweede toezegging gaat over ebolalanden. De Staatssecretaris zal altijd wat omzichtigere woorden gebruiken dan ik, maar ik heb het antwoord van de Staatssecretaris over ebolalanden als volgt verstaan. Als het gaat om mensen met een slechte gezondheid toetsen we altijd al zorgvuldig, maar nu wordt er extra rekening gehouden met het feit dat die mensen terechtkomen in een gebied waar de medische gezondheidszorg sowieso onder druk staat en er extra risico’s zijn. Dat is een extra richtlijn die is meegegeven aan de mensen die dit moeten beoordelen. Verder wil ik een nuancering aanbrengen in de woorden die de Staatssecretaris zelf heeft gebezigd. Ik neem aan dat niet iedereen die gezond is, automatisch wordt teruggestuurd naar een ebolagebied. Ook in dat geval wordt er toch individueel bekeken of het gerechtvaardigd is om dat te doen, gelet op de risico’s in dat gebied? Kan de Staatssecretaris nog ingaan op deze concrete vraag? De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de laatste vraag van mevrouw Kuiken. Het is belangrijk om nog een keer duidelijk te krijgen dat het gaat om een individuele beoordeling en de beschikbaarheid van de medische voorziening die een individueel persoon nodig heeft. Ik kan mij voorstellen dat een psychiater op dit moment bijvoorbeeld niet bezig is om ebolapatiënten te helpen. Ik denk dat er dus een individuele afweging moet worden gemaakt, maar misschien kan de Staatssecretaris dat punt nog even duidelijk maken. Een ander punt dat ik nog wil meegeven aan de Staatssecretaris, en waar hij overigens niet meteen vandaag op hoeft te reageren, is het volgende. Ik merk toch dat de Staatssecretaris, ook naar aanleiding van de bijeenkomst in Berlijn van gisteren, met zijn collega’s spreekt over de wijze waarop dit moet worden aangepakt. Ik hoorde de Staatssecretaris ook iets zeggen over herverdeling. De Staatssecretaris weet dat ik vind dat er te veel gekeken wordt naar gevolg- en oorzaakbestrijding. Du moment dat bestaande afspraken niet worden nagekomen door lidstaten, houd ik mijn hart vast als er weer nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. Dat zeg ik temeer omdat je bij herverdeling in de leuke tabelletjes met instroomcijfers ziet dat een land als Italië op dit moment onderaan bungelt als je de instroom relateert aan het aantal inwoners, de oppervlakte en het bnp. Kortom, als er nieuwe afspraken zouden worden gemaakt, zou Italië nog veel meer mensen moeten opnemen dan op grond van de bestaande afspraken, die het land kennelijk al niet nakomt. Volgens mij is dat de essentie van het probleem. De voorzitter: De heer Van Hijum heeft zich geëxcuseerd omdat hij aanwezig moet zijn bij de regeling van werkzaamheden in de plenaire zaal. Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik denk dat de gedachtewisseling tussen de heer Fritsma en mij volledig is geweest. Die kan niet completer zijn dan die nu al was. Hoe zit het met de glijdende schaal? Je moet bekijken wat werkt. Als de situatie nog niet optimaal is, als je nog dingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
53
kunt bereiken binnen de bestaande glijdende schaal en het totaal geen meerwaarde zou hebben om over te gaan op een uitbreiding, dan doe je dat niet. Daar beginnen we dus niet aan. Mijn standpunt daarover is niet veranderd. De heer Schouw is nog even teruggekomen op de API-gegevens. Hierover heeft in 2013 al een evaluatie plaatsgevonden. De Tweede Kamer is toen geïnformeerd over de resultaten. Er waren heel concrete resultaten in 2013. Ik verwijs daar ook even naar. In 2016 zal een nieuwe evaluatie plaatsvinden, zoals ik in 2013 ook heb gezegd. Over de privacy kan ik het volgende zeggen. De aan de KMar aangeleverde API-gegevens – dat zijn de gegevens uit het Advanced Passenger Information system voor de bestrijding van de illegale immigratie en de verbetering van de grenscontroles – vallen nog steeds onder de Wet politiegegevens. Op die manier is dat wettelijk gewaarborgd. Het regime van bewaring en het privacyregime zijn ook gekoppeld aan de Wet politiegegevens. De heer Schouw heeft ook gesproken over ebola. Er zijn iedere keer wat misverstanden hierover. In hun bijdragen hebben mevrouw Kuiken en de heer Azmani eigenlijk goed samengevat wat ik over ebola heb gezegd en wat wij van onze zijde wel en niet zullen doen. In individuele zaken, als iemand een medische behandeling nodig heeft in het land van herkomst omdat er in Nederland al voor uitzetting een medische kwaal wordt geconstateerd, wordt er individueel getoetst of die persoon die behandeling daar kan krijgen. Met betrekking tot de drie genoemde landen, Guinee, Sierra Leone en Liberia, is de lijn in dat geval dat men terughoudend is in de uitvoering. Wat betreft de niet-zieke mensen, ging mevrouw Kuiken in haar bijdrage van het rechte pad af. Zo moet ik het eigenlijk niet noemen, want wat is het rechte pad? Daar heb ik niets over te zeggen. De heer Azmani zei in aanvulling hierop terecht dat het in dat geval gewoon gaat om een individuele afweging. Dat is niet anders dan voor andere landen op dit moment. Voor de niet-zieke mensen speelt ebola hierbij op dit moment dus geen rol. Laat ik dat zo maar concreet vaststellen. De heer Schouw (D66): Als je ernaartoe gaat als je niet ziek bent, maar er wel heel snel ziek wordt als gevolg van ebola en dus een medische behandeling nodig hebt, is dat volgens de Staatssecretaris dan een gevalletje van «pech gehad»? Staatssecretaris Teeven: De situatie is dan niet anders dan die van een arts uit Nederland die daarheen gaat en vervolgens een medische behandeling nodig heeft, of die van iemand uit West-Europa, bijvoorbeeld Nederland, die daarheen gaat en ziek wordt. Dat is geen ander verhaal. Je hebt natuurlijk ook zelf de mogelijkheid om je daartegen te beschermen. Die gedachte zie je ook terug in de jurisprudentie hierover. Die omstandigheid geeft dus geen aanleiding om daar op dit moment naar te kijken, zo zeg ik tegen de heer Schouw. De heer Van Hijum heeft mij nog gevraagd om een analyse te geven van de toename van de asielinstroom. Ik denk dat we dat op dit moment niet kunnen doen, maar we kunnen die analyse natuurlijk wel betrekken bij de volgende ketenmonitor. Het lijkt mij verstandig om dat dan te doen. Mevrouw Gesthuizen vroeg mij waarom het vertrekgesprek op dat moment werd gehouden. Ik denk dat ik hierover toch nog niet duidelijk ben geweest. In het verleden hebben wij het verwijt gekregen dat er veel te laat in het proces aandacht was voor vertrek. Daarom hebben we eerder met de Kamer afgesproken om het vertrekgesprek al direct na een afwijzende beslissing te voeren. In deze casus was er eigenlijk geen reden om dat niet verantwoord te achten. Ik zeg dat nog even in reactie op hetgeen mevrouw Gesthuizen daarover heeft gezegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
54
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb de brief van de advocate nog eens gelezen. Zij schrijft daarin dat de DT&V best even de moeite had kunnen nemen om contact met haar op te nemen om te vragen hoe het met haar cliënt was. Het is dus wel degelijk zo dat in deze casus de advocate niet is geconsulteerd voordat het vertrekgesprek werd gevoerd. Staatssecretaris Teeven: Met alle respect, maar als wordt geconstateerd dat een betrokkene contact heeft met zijn gemachtigde, dat dit dagelijks plaatsvindt en dat de betrokkene is geïnformeerd en geen bezwaar maakt, lijkt mij dat voldoende. Moet alles dan dubbel worden gedaan door de Dienst Terugkeer & Vertrek? Dat lijkt mij echt iets te veel. Mevrouw Gesthuizen en de heer Voordewind hebben nog gesproken over het meewerken aan het vertrek. Het is niet zo dat je, door op een lijstje allerlei zaken af te vinken waar iemand concreet aan moet voldoen, kunt vaststellen dat er aan de maatstaf voor meewerken aan vertrek wordt voldaan. Een complex van feiten en omstandigheden speelt daarbij een rol. Het is geen willekeur, maar het gaat wel om een individuele toets. Je kunt die zaken dus ook niet allemaal achter elkaar opschrijven, zoals de heer Voordewind mij vraagt. Afwijzingen worden gemotiveerd en in individuele zaken door de rechter getoetst; die waarborg hebben wij in ons systeem opgenomen. Die lijkt mij op dit moment ook echt voldoende. De heer Voordewind en ik zijn het niet eens over de toezeggingen. Dat lijkt helder. Meestal verstaan wij elkaar wel goed, maar vandaag kwamen we er niet uit met betrekking tot de toezeggingen. Op het punt van de uitzettingen naar ebolalanden, zijn wij er inmiddels wel uitgekomen met behulp van de vragen van de heer Azmani en mevrouw Kuiken. De heer Voordewind heeft ook de situatie in Libië aangekaart. Er is geen aanleiding om op dit moment een beleidsbrief over het asielbeleid met betrekking tot Libië naar de Kamer te sturen. Wel wordt er, conform de lijn van de D66-fractie die is vastgelegd in een door de Kamer aangenomen motie, door een aantal Europese landen gewerkt aan een gezamenlijk ambtsbericht over de situatie in Libië. Dat zal medio december verschijnen en vervolgens aanleiding geven om tot een nieuwe standpuntbepaling te komen. Dit is dus helemaal in lijn met het verzoek van de heer Sjoerdsma van D66. Hij vroeg: waarom doen de Europese landen dat niet gezamenlijk? Met betrekking tot Libië zijn we dat meteen gaan doen. Dat was dus een goede suggestie. De heer Azmani heeft mij erop gewezen dat het stap voor stap moet gebeuren: eerst moet de grensbewaking op orde zijn en pas daarna moet er worden gesproken over herverdeling. Het is altijd een combinatie: eerst zorg je ervoor dat de bewaking van de buitengrenzen op orde is en daarna praat je over herverdelingsvraagstukken. Dat gebeurt niet in de omgekeerde volgorde. De heer Azmani heeft daar helemaal gelijk in. De voorzitter: Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden. Ik ga ervan uit dat de toezeggingen inmiddels helder zijn. De heer Schouw (D66): Ik wil nog even terugkomen op het eerste VAO dat zal plaatsvinden. Ik neem aan dat wij dat voor deze week inplannen. De voorzitter: Dat gaan wij proberen. Het is duidelijk dat het eerste VAO, over ebola, haast heeft. Dit zal ook worden vermeld bij het agenderingsverzoek, maar wij gaan hier niet over de plenaire agenda. Het tweede VAO volgt, nadat ... De heer Schouw (D66): ... de brief over de evaluatie naar de Kamer is gestuurd. Ik dank de voorzitter voor het feit dat hij dit gevoel van urgentie wil overbrengen. De voorzitter: Dat zal ik met plezier doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
55
Sluiting 14.06 uur. Volledige agenda 1. Vereenvoudiging toelatingsregelingen voor kennis en talent Kamerstuk 29 861, nr. 36 – Brief regering d.d. 02-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 2. Gebruik vragenlijst over het maatschappelijk belang in het kader van de discretionaire bevoegdheid Kamerstuk 19 637, nr. 1868 – Brief regering d.d. 03-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 3. Gesprek met advocate van Armeense asielzoeker over de suïcide van de asielzoeker Kamerstuk 19 637, nr. 1875 – Brief regering d.d. 17-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 4. Besprekingen met VluchtelingenWerk over het naturaliseren van generaalpardon-vreemdelingen Kamerstuk 19 637, nr. 1873 – Brief regering d.d. 21-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 5. Onderzoek wat in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens de mogelijkheden zijn voor registratie van seksuele gerichtheid als asielmotief en informatie over het aantal negatieve beslissingen op asielverzoeken van vreemdelingen afkomstig uit Uganda die verklaren LHBT te zijn Kamerstuk 19 637, nr. 1876 – Brief regering d.d. 21-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 6. Evaluatierapport over het gebruik van Advanced Passenger Information (API-gegevens) in Nederland Kamerstuk 32 317, nr. 247 – Brief regering d.d. 28-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 7. Plan van aanpak verbetermaatregelen vreemdelingenketen Kamerstuk 19 637, nr. 1892 – Brief regering d.d. 19-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 8. Aanbieding van het WODC-rapport Aanscherpingen glijdende schaal, geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen Kamerstuk 19 637, nr. 1891 – Brief regering d.d. 19-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 9. Stand van zaken langdurig verblijvende kinderen Kamerstuk 19 637, nr. 1893 – Brief regering d.d. 24-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 10. Rapportage Vreemdelingenketen periode januari-juni 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1895 – Brief regering d.d. 26-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 11. Asielinstroom juli 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1887 – Brief regering d.d. 05-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
56
12. Asielinstroom augustus 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1894 – Brief regering d.d. 25-09-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 13. Asielinstroom in 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1882 – Brief regering d.d. 05-08-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 14. Uitleg landgebonden asielbeleid Somalië naar aanleiding van het algemeen overleg over Opvang en Terugkeer op 2 juli 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1869 – Brief regering d.d. 03-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 15. Landgebonden asielbeleid Russische Federatie Kamerstuk 19 637, nr. 1880 – Brief regering d.d. 07-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 16. Landenbeleid Irak Kamerstuk 19 637, nr. 1879 – Brief regering d.d. 30-07-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 17. Landgebonden asielbeleid inzake Irak Kamerstuk 19 637, nr. 1900 – Brief regering d.d. 07-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 18. Aanpassing nareisbeleid Kamerstuk 19 637, nr. 1904 – Brief regering d.d. 24-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 19. Kabinetsreactie op het ACVZ-advies «Sporen uit het verleden» Kamerstuk 19 637, nr. 1903 – Brief regering d.d. 17-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 20. Informatie over het beleid voor asielzoekers naar landen waar ebola heerst en over het beleid voor migranten die naar Nederland komen uit landen waar ebola heerst Kamerstuk 19 637, nr. 1902 – Brief regering d.d. 17-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven 21. Asielinstroom september 2014 Kamerstuk 19 637, nr. 1912 – Brief regering d.d. 29-10-2014 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 19 637, nr. 1936
57