Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
21 501-02
Algemene Raad
Nr. 286
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 16 maart 1999 Conform de bestaande afspraken heb ik de eer U hierbij de geannoteerde agenda van de Algemene Raad van 21/22 maart a.s. aan te bieden. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen
KST34039 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
1
GEANNOTEERDE AGENDA ALGEMENE RAAD D.D. 21/22 MAART 1999 Horizontale vraagstukken
Agenda 2000 In de Algemene Raad van 22 maart a.s. en het daaraan voorafgaande informeel overleg, het «conclaaf», op 21 maart a.s. zullen de uitstaande punten met betrekking tot agenda 2000 worden besproken. Basis voor de besprekingen in het conclaaf zal de zogenaamde «negotiating box» zijn met de elementen van het eindcompromis waarover op dat moment reeds overeenstemming bestaat. Het is de verwachting dat het conclaaf/de Algemene Raad zal stilstaan bij de resultaten van de Landbouw Raad van 9/10 maart. Onderwerpen die waarschijnlijk ook aan de orde zullen komen, zijn het totaalbedrag en de verdeling van de structuurfondsen, en de Eigen Middelen. Het Duitse voorzitterschap heeft tot dusver voortgang geboekt bij de besluitvorming over de GLB-hervormingen, zonder overigens de reële stabilisatie te respecteren. De werkzaamheden met betrekking tot de structuurfondsen en het cohesiefonds vorderen ook, zij het dat het totaalbedrag en de definitieve verdeling waarschijnlijk aan de Europese Raad van Berlijn zullen moeten worden voorgelegd. In de ECOFIN Raad van 15 maart wordt verder gesproken over het financieel kader, de Eigen Middelen en het Interinstitutioneel Akkoord. Nederland zal het standpunt uitdragen dat de uitgaven voor de huidige vijftien lidstaten moeten worden gestabiliseerd. Voor categorie 1 (het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) vindt Nederland dat in elk jaar van de periode 2000–2006 een bedrag van 40,5 miljard Euro het maximum is. Nederland vindt voorts dat het maximumbedrag voor de structuurfondsen inclusief het cohesiefonds 193 miljard Euro moet zijn voor de periode 2000–2006 (daar komt nog 7 miljard bij voor de voorbereiding van de kandidaatlidstaten op de toetreding). Nederland meent daarbij dat EMU-deelnemers niet langer in aanmerking mogen komen voor het cohesiefonds. Aan de afdrachtenkant zal Nederland vasthouden aan een structurele vermindering van de Nederlandse bijdragen en op een verlaging van onze bijdrage op korte termijn indien de Raad er niet in slaagt de uitgaven op het niveau van reële stabilisatie te houden. Hiertoe staan verschillende mogelijkheden open: cofinanciering van de inkomenssteun in de landbouw, overgang naar een BNP-middel (met opheffing ook van de Traditionele Eigen Middelen), en invoering van een generiek correctiemechanisme, waarin de Britse rebate opgaat.
Uitbreiding (Malta) De Raad zal mogelijk opnieuw spreken over het traject dat moet leiden naar opening van toetredingsonderhandelingen met Malta. Commissaris Van den Broek heeft tijdens de Algemene Raad van 22 februari jl. aangegeven dat Malta een Nationaal Programma voor de Overname van het Acquis zou moeten opstellen, dat de Unie van zijn kant een pre-accessiestrategie voor het land zou moeten voorbereiden. Op korte termijn zou reeds een aanvang kunnen worden gemaakt met de screening van het acquis, waarvan de resultaten dan zouden worden verwerkt in de voortgangsrapportage over Malta, die evenals die voor alle kandidaten, tegen het einde van dit jaar zal worden opgesteld. Commissaris Van den Broek ging ervan uit dat tijdens de Europese Raad in Helsinki besloten zou kunnen worden over daadwerkelijke toetredingsonderhandelingen met Malta.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
2
Nederland stemt in met de benadering van de Commissie.
China/mensenrechten Tijdens de Algemene Raad van 22 maart a.s. wordt de EU–China mensenrechtendialoog geëvalueerd. Tevens is voorzien dat de EU bij deze gelegenheid haar positie bepaalt t.a.v. (mede)indiening van c.q. steun aan een eventuele China-resolutie tijdens de aanstaande VN-Commissie voor de Rechten van de Mens in Genève. Deze vergadering zal van 22 maart tot 30 april aanstaande plaatsvinden. Bij de evaluatie van de EU–China mensenrechtendialoog worden de ontwikkelingen van het afgelopen jaar in ogenschouw genomen. De dialoog biedt een structureel kanaal om de zorgen over verschillende aspecten van de mensenrechtensituatie aan de orde te stellen, zoals onder meer het excessief gebruik van de doodstraf, de situatie op het terrein van godsdienstvrijheid, samenwerking met het VN-systeem, willekeurige inhechtenisneming en de situatie in Tibet. Daarnaast wordt tijdens seminars op expertniveau van gedachten gewisseld over het Chinese straf- en strafprocesrecht in een mensenrechtenperspectief. Bovendien heeft het samenwerkingsprogramma van de Europese Commissie met China in de loop van het afgelopen jaar vastere vorm aangenomen. De eerste projecten op het gebied van mensenrechten gaan binnenkort van start. Een hoofddoelstelling van de EU–China mensenrechtendialoog is de integratie van China in het VN-systeem. In dit opzicht is vooruitgang geboekt. Zo heeft China de VN Verdragen voor Burgerlijke en Politieke en voor Economische, Sociale en Culturele Rechten ondertekend en vond een bezoek van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Mary Robinson aan China plaats in september 1998. De vertaling van de rechten zoals in bovengenoemde verdragen vastgelegd naar de praktijk is een proces van lange termijn. In dit opzicht zijn ontwikkelingen waarneembaar in positieve zin, zoals de hervorming van de rechtsgang en elementen van persvrijheid. Tegelijkertijd bestaan er tegengestelde ontwikkelingen, zoals de recente arrestaties en veroordeling van politieke activisten en de mate van waarborging van politieke en religieuze rechten in Tibet. Nederland zal op korte termijn zijn definitieve positie bepalen over het al dan niet (mede-)indienen van een resolutie in Genève. In de Algemene Raad van 22 maart a.s. zal worden gesproken, mede in het licht van de genoemde evaluatie van de EU–China mensenrechtendialoog, over dit onderwerp. Nederland houdt tot die tijd alle opties open.
Statuut Leden Europees Parlement De Raad zal de stand van zaken met betrekking tot het voorstel voor een statuut voor de leden van het Europees Parlement bespreken. In de Raadswerkgroep en Coreper zijn amendementen op het voorstel van het Europees Parlement aangebracht. Deze wijzigingsvoorstellen houden onder meer verband met de lijst van onverenigbaarheden van functies met het lidmaatschap van het Europees Parlement, de onkostenregeling en de opbouw van het pensioen. Een belangrijk politiek-juridisch punt dat in de Raad aan de orde moet komen is de vraag naar (on)mogelijkheid de communautaire belastingheffing op de salarissen van de leden van het Europees Parlement. Een drietal lidstaten is tegen deze Europese belastingheffing. Nederland en de meeste andere lidstaten hebben er geen bezwaar tegen. Het Voorzitterschap zal verder verslag doen van de eerste besprekingen met vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Commissie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
3
zal naar verwachting een toelichting geven op haar advies dat een dezer dagen verschijnt. Nederland zal nogmaals wijzen op het belang van een voortvarende behandeling van dit voorstel, met name in het licht van de komende Europese verkiezingen. Externe Betrekkingen
Zuid-Afrika Tijdens de Algemene Raad zal wederom worden gesproken over de onderhandelingen tussen de EU en Zuid-Afrika over een handels- en samenwerkingsakkoord. De inzet van de bespreking is het bereiken van politieke overeenstemming over een akkoord. Zoals bekend heeft de Algemene Raad van 22 februari niet ingestemd met het concept-akkoord zoals dat door de Europese Commissie en Zuid-Afrika was overeengekomen eind januari te Davos (het «Davospakket»). Nederland heeft aangegeven met het Davos-pakket in te kunnen stemmen. Tijdens de vorige Algemene Raad heb ik me sterk gemaakt voor aanvaarding van het pakket. Een aantal lidstaten kon daar echter niet mee instemmen omdat zij het niet eens waren met de resultaten inzake het landbouwvolet van het algemene handelsakkoord, het wijnakkoord, en ook het visserijakkoord. Belangrijkste obstakel blijft de kwestie van port en sherry, waarbij enkele lidstaten sterkere garanties willen hebben dat Zuid-Afrika deze namen niet alleen zal uitfaseren voor de export, maar ook voor de exploitatie op de binnenlandse markt. Momenteel wordt door de Europese Commissie onderhandeld met Zuid-Afrika, dat echter weinig bereid lijkt tot verdere concessies. Derhalve vindt ook intensieve consultatie plaats tussen enerzijds het Voorzitterschap en de Commissie en anderzijds de dwarsliggende lidstaten.
(evt.) Rwanda Tijdens de Algemene Raad zal gesproken worden over de herziening van het Gemeenschappelijk Standpunt voor Rwanda. Het Gemeenschappelijk Standpunt is er onder meer op gericht de Rwandese regering te ondersteunen in het herstelproces na de genocide. Aandacht wordt gevraagd voor de nationale verzoening, de wederopbouw en ontwikkeling, en de overgang naar een volwaardige democratie waar de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden beschermd en bevorderd. De Nederlandse inzet bij de herziening van het Gemeenschappelijk Standpunt is, gelet op recente ontwikkelingen in Rwanda, gericht op een drietal aspecten. Ten eerste wordt in het bestaande standpunt verwezen naar het aanhoudende destabiliserende conflict in Rwanda zelf. In het licht van de sterk veranderde omstandigheden moet dit artikel worden herzien. De infiltranten zijn nu teruggedrongen tot op Congolees grondgebied, waardoor in het noordwesten van Rwanda een relatieve rust heerst. In het nieuwe standpunt dient Rwanda te worden opgeroepen zich constructief op te stellen in het conflict in de Democratische Republiek Congo. Ten tweede heeft Rwanda inmiddels een Nationale Mensenrechten Commissie ingesteld. In het standpunt zal worden aangedrongen dat de Nationale Mensenrechten Commissie zo spoedig mogelijk operationeel wordt en dat de regering van Rwanda onderhandelingen aan zal gaan met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
4
United Nations High Commissioner for Human Rights (UNHCHR) over samenwerking op het gebied van technische assistentie en ondersteuning van de Commissie. Tenslotte zal meer nadruk moeten worden gelegd op economische ontwikkeling als instrument voor stabiliteit, vrede en verbetering van de levensomstandigheden.
(evt.) EU–VS De Raad zal onder dit agendapunt aandacht besteden aan de stand van zaken in het geschil tussen EU en VS over de Europese marktordening voor bananen. Ten aanzien van dit geschil hebben zich recent twee in het oog springende ontwikkelingen voorgedaan. In de eerste plaats heeft het WTO-arbitragepanel, dat uiterlijk 1 maart jl. op verzoek van de EU uitspraak moest doen over de toegestane hoogte van door de VS te nemen retaliatiemaatregelen tegen de EU (i.c. intrekken handelsconcessies), slechts een interimuitspraak gedaan. Kern daarvan is dat het panel meer tijd en informatie nodig heeft om te kunnen bepalen wat de omvang is van de door de VS geleden schade als gevolg van de geclaimde niet-WTO-conformiteit van het EU-bananenregime. De retaliatiemaatregelen dienen nl. equivalent te zijn aan de omvang van deze schade. E.e.a. betekent dat het arbitragepanel pas uitspraak zal doen over de hoogte van de retaliatie als duidelijkheid bestaat over de mate waarin de bananenmarktordening als niet WTO-conform moet worden beoordeeld. Het is niet zeker of het arbitragepanel reeds voor het bijeenkomen van de Algemene Raad tot een definitieve uitspraak zal zijn gekomen. In de tweede plaats heeft de VS, ondanks het ontbreken van een definitieve arbitrage-uitspraak, per 3 maart jl. eenzijdig besloten een borgstelling te vragen ter waarde van USD 500 mln voor bepaalde EG-producten die ingevoerd worden in de VS. Hiermee wil de VS zeker stellen dat, mocht de WTO over enkele weken officieel toestemming verlenen voor retaliatie, deze met terugwerkende kracht tot 3 maart kan worden geïnd. De jure is er dus geen sprake van het intrekken van handelsconcessies, maar de facto wordt nu reeds de export vanuit de EG sterk belemmerd. Nederland heeft in EU-verband steeds aangedrongen op stappen die kunnen leiden tot de-escalatie van het conflict en op een constructief gebruik van het WTO geschillenbeslechtingssysteem. Tegen die achtergrond worden de door de VS genomen maatregelen, die het vinden van een oplossing in deze kwestie bemoeilijken, betreurd. Niettegenstaande laatstgenoemde ontwikkeling meent Nederland, mede gezien de verantwoordelijkheid die de EU en VS als de twee grootste handelsblokken ter wereld dragen, dat de contacten voortgezet moeten worden teneinde een spoedige, WTO-conforme, oplossing van dit geschil tot stand te brengen.
Barcelona-proces De Raad zal naar verwachting zijn akkoord geven aan de gemeenschappelijke positie van de EU ten behoeve van de derde formele bijeenkomst van de Ministers van Buitenlandse Zaken van het Euro-Mediterraan Partnerschap (Stuttgart, 15–16 april a.s.). Een document is op dit moment nog niet beschikbaar. Tijdens de bijeenkomst zal naar verwachting worden gesproken over de voortgang in alle drie hoofdstukken van het Partnerschap, alsmede over het Midden-Oosten Vredesproces en het MEDAprogramma.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
5
Nederland blijft grote waarde hechten aan het Barcelona-proces en is een van de actievere deelnemers. In december 1997 en september 1998 heeft Nederland met Jordanië een tweetal seminars georganiseerd op het terrein van gezondheid en welzijn. Mede in vervolg hierop is komend najaar een bijeenkomst voorzien van de ministers van gezondheid van het Partnerschap. Nederland heeft onlangs samen met Algerije, Frankrijk, Spanje en Italië op 1–2 maart jl. in Den Haag een expertbijeenkomst georganiseerd over migratie en personenverkeer. Nederland heeft erop aangedrongen dat in Stuttgart de nodige aanzetten worden gegeven voor intensivering van de Euro-Mediterrane samenwerking op dit terrein, die Nederland mede ziet in het verlengde van het nieuwe pijleroverstijgende beleid van de EU op het terrein van asiel en migratie.
Midden-Oosten Vredesproces De Raad zal het Midden-Oosten vredesproces bespreken in het licht van de laatste ontwikkelingen. Centraal staan hierbij het mogelijk eenzijdig uitroepen van een Palestijnse staat op 4 mei a.s., en de Israëlische verkiezingen op 17 mei a.s. Nederland meent dat het EU-beleid erop gericht dient te blijven dat de bepalingen van het Wye-akkoord daadwerkelijk worden uitgevoerd en, waar mogelijk, actief worden ondersteund. Beide partijen moeten hun verplichtingen volledig nakomen en dienen unilaterale stappen, zoals in geval van Israël de uitbreiding van nederzettingen, achterwege te laten.
Egypte De Raad zal spreken over de onderhandelingen over een EuroMediterraan associatie-akkoord met Egypte. De verwachting is dat de Commissie in de week voorafgaand aan de Raad een algeheel pakket met onderhandelingsresultaten aan de lidstaten zal voorleggen en dat het Voorzitterschap de Raad zal vragen zijn akkoord te geven aan dit pakket. Voor Nederland zullen in het bijzonder de resultaten van belang zijn op het gebied van de verruiming van de Egyptische toegang tot de EU-landbouwmarkt, de terug- en overnameclausule en de mensenrechtenclausule. Nederland heeft, met andere lidstaten, ook de afgelopen weken in de geëigende Raadsorganen, zowel van de eerste als van de derde pijler, erop gehamerd dat geen verkeerde precedenten mogen worden geschapen, met name waar het de kwestie van terug- en overnameclausule betreft.
EU–ASEAN: Birma Tijdens de Algemene Raad zal opnieuw gesproken worden over de kwestie van de deelname van Birma aan de komende ministeriële bijeenkomst EU–ASEAN, die op 29 maart 1999 zal plaatsvinden te Berlijn. Tijdens de Algemene Raad van 22 februari heeft Nederland nogmaals een krachtige positie ingenomen tegen deelname van Birma aan deze bijeenkomst in verband met de aanhoudend slechte mensenrechtensituatie in dat land. In het Gemeenschappelijk Standpunt ten opzichte van Birma van 28 oktober 1996, dat gericht is op democratisering en verbetering van de mensenrechtensituatie, geeft de Europese Unie aan bereid te zijn een kritische dialoog met Birma aan te gaan over de mensenrechten. Nederland blijft voorstander van deze aanpak. Tot op heden heeft Birma
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
6
geen bereidheid getoond veranderingen in haar mensenrechtenbeleid door te voeren, en over dit onderwerp een betekenisvolle dialoog te voeren met de EU. Tijdens het informele overleg van de Ministers van Buitenlandse Zaken op 13 en 14 maart jl. is besloten de ministeriële EU–ASEAN bijeenkomst geen doorgang te laten vinden, daar geen tijdige overeenstemming kan worden bereikt tussen EU-partners en ASEAN-partners. Minister Fischer zal nagaan of ASEAN-partners in kunnen stemmen met een informele bespreking tussen de EU-troika en ASEAN (in troika-formaat of alle aanwezige ASEAN-Ministers waaronder niet Birma) in de marge van de ASEM-Top op 30 maart a.s. in Berlijn.
ASEM Op 28 en 29 maart aanstaande zal te Berlijn de tweede Asia Europe Meeting (ASEM) ministeriële bijeenkomst plaatsvinden. De eerste Asia Europe Meeting (deelnemers EU-15, Europese Commissie, Brunei, China, Filipijnen, Indonesië, Japan, Maleisië, Singapore, Thailand, Vietnam, Zuid-Korea) vond in 1996 plaats te Bangkok op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders. De ASEM kwam in 1998 opnieuw bijeen in Londen. Naast deze bijeenkomsten vinden er tweejaarlijks bijeenkomsten van de ministers van Buitenlandse Zaken plaats. Tijdens de bijeenkomsten vindt een politieke dialoog plaats over onderwerpen van wederzijds belang. Tijdens de politieke dialoog in Berlijn wordt o.a. gesproken over het Koreaans schiereiland, India/Pakistan, de financiële crisis in Azië, Kosovo en de EMU. Nederland heeft aangedrongen op een substantiële dialoog waarbij eventueel ook meer controversiële onderwerpen aan de orde kunnen komen. Naast de politieke dialoog zal ook gesproken worden over samenwerking op economisch, financieel en cultureel terrein. Hierbij zal onder andere het ASEM-Trustfund aan de orde komen, dat tijdens ASEM II in Londen werd gelanceerd ter ondersteuning van de door de financiële crisis getroffen landen in de regio. Nederland heeft aan dit Fonds destijds 5 miljoen gulden bijgedragen.
Rusland Conform de conclusies van de Europese Raad van Wenen (11/12 december jl.) heeft de Raad onder Duits voorzitterschap een aanvang gemaakt met de formulering van een «Gemeenschappelijke Strategie voor Rusland» (GSR). Het streven is erop gericht de GSR ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Raad van Keulen (3/4 juni a.s.). De Algemene Raad van 22 maart a.s. zal een eerste inhoudelijke discussie aan het onderwerp wijden. De «Gemeenschappelijke Strategie» is een nieuw instrument van de EU in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid/ GBVB (art. J.2./ Verdrag van Amsterdam). De GSR heeft tot doel bij te dragen aan de coherentie van het EU-beleid t.a.v. Rusland. Voorts zal de strategie pijleroverstijgend dienen te zijn. In de derde plaats zal de strategie initiatieven op het terrein van het GBVB dienen te bevatten. Nederland is van mening dat de GSR toegevoegde waarde moet hebben t.o.v. samenwerking met Rusland die reeds in andere kaders (m.n. het Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord EU–Rusland) plaatsvindt. Daarnaast meent Nederland dat de EU in haar relaties met Rusland duidelijke prioriteiten moet stellen die de ontwikkeling van de wederzijdse relaties zullen bevorderen. Hierbij wordt onder meer gedacht aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
7
samenwerking op het gebied van conflictbeheersing en conflictpreventie alsmede aan aandacht voor de «rule of law».
Westelijke Balkan De Algemene Raad zal waarschijnlijk spreken over Kosovo en BosniëHerzegovina mede naar aanleiding van de meest recente ontwikkelingen op dat moment. Met betrekking tot Kosovo zal de actuele situatie op de grond aan de orde komen, alsmede het verloop van het vredesoverleg in Frankrijk, dat op 15 maart zal worden hervat. Over dit onderwerp zond ik samen met de Minister van Defensie uw Kamer op 24 februari en op 9 maart jl. twee brieven (kenmerk DEU-095/99 en DEU-110/99). Tijdens de Algemene Raad zal waarschijnlijk verder worden gesproken over een mogelijke EU-bijdrage aan de civiele implementatie van het concept-vredesakkoord, incl. reconstructie. In dit kader is Nederland voorstander van een maximale betrokkenheid van lokale instanties en het voorkomen van hulpafhankelijkheid. Tevens zal wellicht de internationale donorconferentie aan de orde komen. In het concept-akkoord dat bij de vredesonderhandelingen op tafel ligt wordt voorzien dat de Europese Commissie een dergelijke conferentie zal organiseren binnen een maand na ondertekening. Nederland hecht eraan dat, ook bij die gelegenheid, de lessen aan de orde komen die uit de ervaringen in Bosnië moeten worden getrokken, in het bijzonder het belang van het creëren van «ownership» van de betrokkenen. In het algemeen is Nederland van mening dat de betrokkenheid van ook andere landen en organisaties dan de EU(-landen) adequaat tot uiting moet komen in de opzet en de verdeling van functies in de civiele implementatiestructuur. Met betrekking tot Bosnië-Herzegovina zal de Algemene Raad mogelijk ingaan op actuele ontwikkelingen volgend op het arbitragebesluit ten aanzien van Brcko en het ontslag van de President van de Republika Srpska (RS), Nikola Poplasen, door de Hoge Vertegenwoordiger, Carlos Westendorp. Ook over dit onderwerp zond ik uw Kamer op 10 maart jl. samen met de Minister van Defensie een brief (kenmerk DEU-111/99). Kosovo/reconstructieconferentie Met verwijzing naar de vraag van de heer Verhagen (CDA) gesteld tijdens het Algemeen Overleg op 11 maart jl. naar de Nederlandse benadering van de reconstructie in Kosovo, maak ik van de gelegenheid gebruik hier thans kort op in te gaan. De Algemene Raad heeft op 21 februari jl. nota genomen van het voornemen van de Commissie om spoedig na de totstandkoming van een overeenkomst een donorconferentie te organiseren en verzocht om terzake een EU-positie uit te werken. De inzet van Nederland tijdens het voorbereidingsproces is er met name op gericht om de lokale instanties in het wederopbouwproces te betrekken. Dit betekent dat ook rekening dient te worden gehouden met de vooralsnog beperkte capaciteit van deze instanties om hulp te absorberen. Institutionele versterking is derhalve voor het wederopbouwproces essentieel en het is dus noodzakelijk dat een duidelijk verband wordt gelegd met de andere werkzaamheden in het kader van de civiele implementatie van een overeenkomst. Voorts is de Regering voorstander van een zo breed mogelijke, dus wereldwijde, betrokkenheid van donoren. Nederland hecht in de eerste plaats aan het bereiken van bovengenoemde doelstellingen. In dit stadium dient ervoor gewaakt te worden dat te hoge verwachtingen worden gewekt wat betreft omvang van de te ontvangen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
8
hulp. De Commissie streeft naar het houden van een eerste donorconferentie enkele weken na ondertekening van een vredesovereenkomst om de eerste noden ontstaan als gevolg van de oorlog te lenigen.
Overige punten/Oost-Timor (niet geagendeerd op AR) Zoals tijdens het Algemeen Overleg van 11 maart jl. door mij toegezegd, volgt hieronder in reactie op de vraag van de heer Hoekema inzake de rol van de internationale gemeenschap in de kwestie Oost-Timor, de volgende toelichting: De recente besprekingen tussen Portugal en Indonesië onder auspiciën van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) op 10 en 11 maart jl. zijn positief verlopen. Zo is onder meer afgesproken dat de consultatie van de Oost-Timorezen zal plaatsvinden onder supervisie van de VN. De VN zal terzake een voorstel uitwerken, dat tijdens de eerstvolgende overlegronde op 12 en 13 april zal worden besproken. Bij die gelegenheid komen ook de autonomievoorstellen ter sprake. Alle partijen achten een definitief akkoord eind april haalbaar. De volksraadpleging zelf zou vervolgens plaatsvinden in juli, dus na de algemene verkiezingen. Alle betrokken partijen zijn het er over eens dat de VN een belangrijke rol blijft toekomen bij de verdere afwikkeling van de kwestie Oost-Timor. Dit geldt met name ook voor het transitieproces naar autonomie of onafhankelijkheid. Dit neemt niet weg dat ook de internationale gemeenschap een rol heeft te vervullen. In dit verband wijs ik op de oprichting van de groep van vrienden van de Secretaris-Generaal (SG) voor Oost-timor, een initiatief van de VN. Deze groep zal de SG voorzien van advies betreffende ondersteuning van VN-activiteiten ten aanzien van Oost-Timor en de SG bijstaan bij het verwerven van personele of financiële steun voor de VN-missie naar Oost-Timor, die het Oost-Timorese volk zal consulteren inzake autonomie. Nederland heeft besloten de uitnodiging van de VN om toe te treden tot deze groep te aanvaarden. Andere deelnemers zijn o.a. Australië, Brazilië, Japan, het VK en de VS.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 21 501-02, nr. 286
9