Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
22126
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IXA (Nationale Schuld) voor het jaar 1991 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota; eerste wijziging)
Nr. 4
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 17juni 1991 ARTIKELEN Wetsartikel 1 (uitgaven) Artikel 01.01 Rente en kosten De leden van de fracties van PvdA en D66 stelden de volgende vragen. * Waarom wordt bij de raming van de extra rentelasten als gevolg van overfunding uitgegaan van de in de Miljoenennota 1991 gehanteerde rekenrente van 8,75% en niet van het gemiddelde renteniveau waartegen in 1990 staatsleningen zijn afgesloten? Antwoord Teneinde de inzichtelijkheid te vergroten worden mutaties zoveel mogelijk gesplitst in een prijs– en een hoeveelheidseffect. De overfunding is een hoeveelheidseffect. Daarnaast is het prijseffect over alle in de tweede helft van 1990 gecontracteerde leningen weergegeven. Doordat de rente afweek van de veronderstelde rekenrente van 8,75%, zijn de rentelasten f 56 mln hoger. * Kan een overzicht worden verstrekt van de financiële effecten (hogere rentelasten op vaste schuld, lagere rentelasten op de vlottende schuld, hogere winstafdracht van De Nederlandsche Bank N. V.), die per saldo voortvloeien uit de overfunding van f2 668 mln.? Antwoord De financiële effecten van de overfunding kunnen niet exact gekwanti– ficeerd worden. Grosso modo kan de volgende opstelling worden gemaakt: - extra rentelasten vaste schuld: - f 233,5 mln - lagere rentelasten vlottende schuld: + f 130,8 mln - hogere winstafdracht DNB + f 99,4 mln Saldo - f 3,3 mln
113646F ISSN 0921 - 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 126, nr. 4
De hogere winstafdracht van DNB is als volgt berekend. De extra aangetrokken lange middelen zijn enerzijds gebruikt voor het aflossen van schatkistpapier (f 1 525 mln) en anderzijds gebruikt om het schat– kistsaldo te verhogen (f 1 143 mln). Dit laatste heeft tot gevolg dat het geldmarkttekort met een zelfde bedrag toeneemt, hetgeen leidt tot een groter beroep van de banken op DNB. Uitgaande van de huidige beleningsrente van 8,7% resulteert dit in een extra rentebate voor DNB van f99,4 mln. * Blijkens de toelichting was ten onrechte geen rekening gehouden met de rentelasten van een in 1990 afgesloten lening, waarbij de rentelasten jaarlijks bij de hoofdsom worden bijgeschreven. Wordt dit soort leningen vaker afgesloten? Wat zijn de voor– en nadelen voor het Rijk, respectie– velijk de kapitaalverschaffer? Antwoord Mexico heeft in 1990 een bankenaccoord gesloten, waarbij zijn schulden werden geherstructureerd. Het IMF heeft Mexico een lenmg verschaft om onderpand te verwerven voor de hoofdsom en/of de schul– dendienst van de geherstructureerde leningen. Voor de Nederlandse banken die betrokken zijn bij het Mexicaanse bankenaccoord, heeft dit onderpand de vorm gekregen van een lening van Mexico aan de Staat der Nederlanden, ter grootte van f 38,9 mln. De rente van de lening wordt bij de hoofdsom bijgeschreven, zodat aan het einde van de looptijd deze lening een zelfde nominale waarde heeft als de vordering van de betrokken banken. Uit bovenstaande moge duidelijk worden dat deze lening een uitzon– derlijk karakter heeft. Het Rijk of de kapitaalverschaffer (Mexico) onder– vindt in casu van deze leningvorm geen bijzondere voor– of nadelen. * Wat is er de oorzaak van dat in de ontwerp-begroting rekening is gehouden met deze lening?
1991 geen
Antwoord Hoewel de feitelijke betaling van de rente plaatsvindt na afloop van de lening, moeten de «jaarlijkse» rentelasten in de begroting worden opgenomen. Immers met de jaarlijkse rentelast neemt de staatsschuld toe. Gezien het eenmalige karakter van deze - van omvang beperkte lening is bij het opstellen van de begroting abusievelijk verondersteld dat de totale rentelasten pas in het jaar van aflossing in de begroting moesten worden opgenomen. Artikel 01.04 Vervroegde aflossing " De leden van de CDA-fractie vroegen de regering uiteen te zetten welk beleid met betrekking tot vervroegd aflossen wordt gevoerd, alsmede aan te geven aan de hand van welke criteria dit geschiedt. In hoeverre overtreft de netto-opbrengst de boete opgelopen door vervroegde aflossing? Antwoord Vervroegde aflossing is voor de Staat aantrekkelijk wanneer het rente– voordeel dat over de resterende looptijd van de vervroegd afgeloste lening kan worden behaald, de administratiekosten, de te betalen boete en de te betalen provisie over de nieuw af te sluiten lening overtreft. Bij de overweging al dan niet tot vervroegde aflossing over te gaan wordt naast het kostenaspect ook rekening gehouden met de al dan niet aanwezige mogelijkheden tot herfinanciering van de af te lossen lening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 126, nr. 4
Dit laatste geschiedt met het oog op de toch al hoge financieringsbe– hoefte uit hoofde van het financieringstekort en de reguliere aflossingen. De netto-opbrengst van de in de suppletore wet gemelde vervroegde aflossingen (het verschil tussen de bruto-opbrengst en de te betalen boete) bedraagt circa f4,3 mln (tot en met februari). Van 1 januari tot en met 31 mei is voor een bedrag f 724 mln vervroegd afgelost. Het netto budgettaire voordeel daarvan bedraagt f 15,8 mln. * De leden van de fracties van PvdA en D66 vroegen hoe de berekening van de budgettaire bate ter grootte van f4,3 mln tot stand is gekomen, zulks in verband met de in artikel 01.01 verantwoorde boetebetaling vanwege vervroegde aflossing van f4,5 mln. Antwoord Het bruto budgettaire voordeel wordt berekend door de vervallen rentebetalingen te verminderen met de rentelasten die voortvloeien uit de herfinanciering. Dit brutobudgettaire voordeel bedroeg f8,8 mln. Door dit bedrag te verminderen met de te betalen boete wordt het netto budgettaire voordeel verkregen. * Voorts vroegen deze leden of sedert 1 maart 1991 nog leningen vervroegd zijn afgelost en zoja, voor welke bedragen? Van 1 januari tot en met 31 mei is voor een bedrag van f 724 mln aan leningen vervroegd afgelost. Artikel 02.01 Rente en kosten van schatkistpapier, kasgeldleningen en van gelden in rekening-courant met 's Rijks schatkist " De leden van de CDA-fractie vroegen waarom in de tweede helft van 1990 voor ongeveer de helft van het voorgenomen bedrag aan schatkist– papier is geplaatst, terwijl gestreefd werd naar overfunding. Antwoord Schatkistpapier is - bij een «normale» rentestructuur, dat wil zeggen: de korte rente is lager dan de lange rente - in vergelijking met staatsle– ningen een relatief goedkoop financieringsmiddel. In 1990 is schatkist– papier herplaatst toen de korte rente zich onder de lange rente bevond. De bedragen waarvoor schatkistpapier geplaatst konden worden waren gezien het streven naar overfunding - evenwel beperkt; in 1990 verviel f 3,1 mrd, terwijl f 1,6 mrd is herplaatst. De leden van de fracties van PvdA en D66 stelden in dit verband de volgende vragen. * Wat is de oorzaak van de veel geringere herplaatsing van schatkist– papier dan geraamd? Antwoord De geringere herplaatsing van schatkistpapier vloeit voort uit het voornemen de onbedoelde liquiditeitscreatie in 1989 (f 2,4 mrd) te compenseren door in 1990 een groter beroep op de kapitaalmarkt te doen dan vanwege de financieringsbehoefte noodzakelijk was (f 2 668 mln). Dit extra beroep is per saldo deels aangewend om schatkistpapier af te lossen (f 1 525 mln) en heeft voorts voor f 1 143 mln bijgedragen aan een hoger schatkistsaldo. * Hoe moet het grote verschil tussen het hoger dan geraamde kapitaal– marktberoep (f2 668 mln) en het lager dan geraamde geldmarktberoep (f 1 535 mln) worden verklaard?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 126, nr. 4
Antwoord Zie antwoord op de vorige vraag. Wetsartikel 2 (ontvangsten) Artikel 01.02 Uitgifte van vaste schuld De leden van de CDA-fractie stelden de volgende vragen. - Is de stand van opgenomen leningen tot 1 maart in overeenstemming met hetgeen was voorgenomen ten aanzien van «frontloading»? Is de samenstelling van de opgenomen leningen in overeenstemming met de beleidsvoornemens? Hoe is de ontwikkeling van de gemiddelde looptijd? Antwoord Frontloading houdt in dat in de eerste helft van het jaar een meer dan evenredig deel van de financieringsbehoefte wordt gedekt. De periode tot aan 1 maart (twee maanden, twee leningen) is te kort om hierover te oordelen. Van de behoefte aan vaste leningen zal circa 80% op de openbare markt worden gedekt. Het beloop van de financiering tot op heden geeft geen aanleiding om hiervan af te wijken. Wel is het zo dat gedurende het jaar de verhouding, tijdelijk, anders kan zijn. Aangezien tot 1 maart slechts twee openbare leningen waren gestort en het aantrekken van onderhandse middelen voorspoedig verliep, week de samenstelling enigszins af van de verhouding die voor het hele jaar is gepland. De gemiddelde looptijd van de tot en met 7 juni afgesloten leningen bedroeg 11,6 jaar. De leden van de fracties van PvdA en D66 stelden vervolgens de volgende vragen. - Waarom wordt de stand ultimo februari gehanteerd voor de wijzi– gingen in de eerste suppletore begroting? Antwoord Voor de consistentie wordt voor alle artikelen in begrotingshoofdstuk IX A dezelfde peildatum gebruikt. De maandstaat februari wordt gebruikt om dat de maandstaat maart pas begin mei definitief beschikbaar komt. Slechts indien sprake is van substantiële wijzigingen worden die alsnog verwerkt. De stand van de financiering tot 12 juni (op transactiebasis): - openbaar beroep 27,7 mrd - onderhands beroep 6,2 mrd - VIR (jaarraming) 1,8 mrd Totaal 35,7 mrd Op kasbasis is de stand op 12 juni: - openbaar beroep - onderhands beroep - VIR Totaal
20,2 mrd 4,7 mrd 1,1 mrd 26,0 mrd
- Wat is het meest actuele beeld van de ontvangsten uit uitgifte vaste schuld, uitgesplitst naar openbare leningen, onderhandse leningen en VIR-leningen? Antwoord Zie antwoord op de vorige vraag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 126, nr. 4
* Wat is de verklaring voor het relatief grote aandeel van de onder– handse leningen (1/3) in de tot en met februari uitgegeven schuld? Antwoord (Zie mede antwoord op de door de leden van de CDA-fractie gestelde vraag). Aangezien tot en met februari slechts twee openbare leningen waren aangetrokken (op kasbasis) en het onderhands beroep voorspoedig verliep, week het aandeel van de onderhandse leningen af van hetgeen voor het gehele jaar is gepland. De Minister van Financiën, W. Kok
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 126, nr. 4