Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1984-1985
18 469
Toeristisch Beleid 1985-1990
Nr. 3
NOTA INHOUDSOPGAVE Blz. 1.
Inleiding
5
1.1. 1.2. 1.3.
Aanleiding tot de nota Gevoerd beleid Aard van het beleid
5 6 7
2.
Sociaal-economische betekenis
10
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Toeristische bestedingen en werkgelegenheid Reisverkeersbalans Positie ten opzichte van het buitenland Ontwi kkel ings perspectief
10 12 13 14
3.
De toeristische consumptie
15
3.1. 3.2. 3.2.1. 3.2.2. 3.3. 3.4.
Ontwikkelingen in inkomen en vrije tijd De toeristische vraag Huidige situatie De verwachte ontwikkelingen in de vraag Groepen in achterstandssituaties Vakantiespreiding
15 15 15 16 17 18
4.
Het toeristisch produkt
21
4.1. 4.2. 4.2.1. 4 2.2. 4.2.3. 4.2.4. 4.3. 4.3.1. 4.3.2. 4.3.3. 4.3.4. 4.3.5. 4.4. 4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.4.4. 4.4.5.
Algemeen Toeristische infrastructuur Kust Bos- en coulissenlandschap Watergebieden Stedelijke gebieden Verblijfsaccommodaties Kampeerbedrijven Bungalowparken Hotels Jachthavens Goedkope logiesvormen Bezoekaccommodaties Dagattractiebedrijven Monumenten en musea Evenementen en culturele manifestaties El k-weer-voorzieningen Casino's
21 21 22 22 22 23 24 24 25 25 26 27 27 27 28 28 29 30
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
3
Blz.
4.5. 4.5.1. 4.5.2. 4.5.3. 4.6. 4.6.1. 4.6.2. 4.6.3. 4.6.4. 4.7.
De maaltijd- en drankenverstrekkende bedrijven Actief toerisme Watersport Wandelen en fietsen Overig actief toerisme Zakelijk toerisme Congrestoerisme Special -i nte res t-toerisme Incentive reizen Kooptoerisme Prijspeil
30 31 31 32 32 33 33 34 34 34 35
5.
Toeristische dienstverlening
37
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9. 5.10.
Algemeen Service Onderwijs en opleiding Informatie Het VVV-wezen Automatisering Het reisbureau-wezen Geschillenbehandeling Classificatie Toeristische bewegwijzering
37 37 38 40 41 43 44 45 46 47
6.
Toeristische voorlichting en werving
49
6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.5.1. 6.5.2. 6.5.3. 6.6. 6.7. 6.8.
Algemeen Huidige structuur Knelpunten Uitgangspunten Nieuw beleid De structurele organisatie Activiteiten NBT Financiering NBT-activiteiten Samenhangende Exportpromotie Congreswerving Kunst en Cultuur
49 49 50 50 51 51 52 53 54 55 56
7.
Onderzoek
58
8.
Internationaal beleid
62
9.
Structuren
64
9.1. 9.2. 9.3.
Werkgroep Toerisme Interdepartementale Coördinatie Uitvoering toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's)
64 64
Financiële beleidsmaatregelen
67
4.4.6.
10.
Bijlagen: 2
65
69
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs.
HOOFDSTUK 1. INLEIDING 1.1. Aanleiding tot de nota In 1979 werd op verzoek van de Tweede Kamer een Nota Toeristisch Beleid uitgebracht. De nota bevatte beleidsvoornemens voor de jaren 1980 t/m 1984. In de regeringsverklaring van 22 november 1982 werd het verschijnen van een vervolgnota voor de periode 1985 t/m 1989 aangekondigd. De economische betekenis van de toeristische sector is groot. Zo bedragen de totale bestedingen aan toerisme en recreatie in Nederland jaarlijks ruim f25 mld., is de hiermee samenhangende werkgelegenheid ca. 230 000 mensjaren en zijn de effecten op de betalingsbalans aanzienlijk. De reisverkeersbalans, een onderdeel van de betalingsbalans, vertoont de laatste jaren een tekort van rond f5 mld. Voorts is van belang de maatschappelijke context van het toerisme. We leven in een periode waarin helaas velen, als gevolg van werkloosheid, in ruimte mate over vrije tijd beschikken. Daarnaast hebben c.a.o.-afspraken tot meer vrije tijd voor de werkenden geleid. Ook de minder valide en andere medemens vragen - terecht - aandacht en zorg voor de besteding van hun vrije tijd. Deze ontwikkeling vertaalt zich in de behoefte aan passende voorzieningen, waarbij goede mogelijkheden kunnen liggen voor het toeristisch bedrijfsleven. De ontwikkelingsperspectieven voor het toerisme worden daarbij als relatief positief beschouwd, ook internationaal gezien. De economische betekenis en de maatschappelijke context van het toerisme zijn ook onderkend door de Adviescommissie inzake de voortgang van het Industriebeleid in zijn laatste rapport, waarin de toeristisch-recreatieve sector wordt genoemd als een gebied met mogelijkheden voor kansrijke bedrijvigheid. Ook de Stuurgroep Dienstenonderzoek (in zijn eindrapport) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (in zijn rapport «Vernieuwingen in het Arbeidsbestel») wezen op het belang en de ontwikkelingsmogelijkheden van deze sector. Ook in de in 1983 uitgebrachte Exportnota van de Staatssecretaris van Economische Zaken mr. drs. F. Bolkestein wordt het toerisme als belangrijke «exportactiviteit» aangeduid. Een verdere integratie van de export(bevorderende) aspecten van het toeristisch beleid met het exportbeleid wordt nagestreefd. In hoofdstuk 6 (integratie van de promotie) zal hier concrete uitwerking aan worden gegeven. Met de vorige Nota Toeristisch Beleid is de stimulering van de sector in gang gezet. Het is verheugend te constateren dat bedrijfsleven, organisaties, instanties en overheden de aan de nota ten grondslag liggende uitgangspunten hebben opgepakt en daaraan concrete vorm hebben gegeven. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan de uitwerking van het toeristisch beleid op het niveau van de lagere overheden, zoals verwoord in de verschillende toeristisch recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's). Voorts zijn eveneens de als gevolg van die nota ingestelde overlegorganen te noemen, zoals de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening en de Adviescommissie Toeristisch Produkt Nederland. Het in het kader van het beleid gevoerde overleg met het Ministerie van Landbouw en Visserij en het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, heeft zich gekenmerkt door een verdere verbreding en uitdieping. Bemoedigende resultaten zijn geboekt: de bijdrage van het beleid van deze ministeries aan het toeristisch beleid heeft aldaar groeiende aandacht en heeft ook doorgewerkt in deze nota. Als gevolg van deze verbreding en uitdieping kon deze beleidsnota ontstaan met een dusdanige inhoud dat sprake is van een beleid, dat niet alleen wordt ingevuld met instrumenten vanuit het Ministerie van Economische Zaken, maar evenzeer via de inzet van andere rijksinstrumenten, onder meer die op het gebied van openluchtrecreatie, bosbouw en landinrichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
5
Het is nu gewenst te zorgen dat deze op gang gebrachte ontwikkelingen doorzetten, klantenbinding na te streven en verder nieuwe doelgroepen aan te boren. Hiervoor zijn een goed en modern toeristisch produkt, een adequate dienstverlening, een redelijke prijs-kwaliteitverhouding en een intensieve promotie onontbeerlijk. Met nadruk zij er op gewezen dat het voeren van een toeristisch beleid mede noodzakelijk is omdat in andere landen er met kracht naar wordt gestreefd het toerisme in en naar die landen te stimuleren. Daarbij gelden grosso modo dezelfde motieven als in Nederland. Een onvoldoende aandacht voor de kwaliteit van het Nederlands toeristisch produkt mede in verhouding tot zijn prijs, de daarmee verbonden dienstverlening en de promotie zal tot gevolg hebben dat de marktpositie van Nederland in het internationaal toerisme verder terugloopt dan reeds het geval is (zie § 2.3). Het in het buitenland gevoerde toeristisch beleid is ook gericht op het stimuleren van het toerisme vanuit Nederland naar die landen. Het is daarom van eminent belang te trachten tegenover deze concurrentie een zo volwaardig mogelijk eigen alternatief te stellen voor zowel korte als lange vakanties. Dit klemt temeer als er van wordt uitgegaan dat bij een aantrekkende conjunctuur de mogelijkheden tot het houden van een buitenlandse vakantie weer zullen toenemen. Aan de nota liggen vele bouwstenen ten grondslag. Het betreft onder meer de TROP's, de adviezen van de eerdergenoemde adviescommissies en verrichte studies en onderzoeken. Voorts heeft een aantal deskundigen van de zijde van het toeristisch bedrijfsleven, de horeca, de toeristische organisaties en de lagere overheden als «klankbord» een belangrijke inbreng geleverd. De achterliggende bouwstenen zijn alle openbaar en als zodanig verschenen (zie Bijlage 2). 1.2. Gevoerd beleid In de Nota Toeristisch Beleid 1980 t/m 1984 werden beleidsvoornemens aangekondigd ter verbetering van het toeristisch-recreatieve produkt, de dienstverlening en de promotie. Voor de uitvoering van dat beleid kwam f25 min. extra per jaar beschikbaar, hetgeen een verdubbeling van het budget betekende tot ca. f50 min.. In hoofdzaak zijn de middelen ingezet ter bevordering van de aanleg en verbetering van toeristische infrastructuur, het investeren in toeristische accommodaties (met een extra accent op de middenklasse-hotellerie) de toeristische promotie (met name door het Nederlands Bureau voor Toerisme), de verbetering van de toeristische informatieverschaffing en bemiddeling (onder andere automatisering), het bijdragen aan de totstandkoming van de provinciale toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's), het bevorderen van de acquisitie van congressen naar ons land en het verrichten van beleidsonderbouwend onderzoek. Voorts is een duidelijke relatie tot stand gekomen met het regionaal sociaal-economisch beleid dat met name gericht is op aangewezen stimuleringsgebieden. In financiële zin is onder meer aandacht besteed aan de stuwende toeristische sector, waarbij tal van initiatieven zijn ondersteund, variërend van haalbaarheidsonderzoeken, het financieren van project-managers, het verlenen van investeringssubsidies en het ondersteunen van promotionele activiteiten. Met ingang van 1 januari 1984 is de lnvesteringspremieregeling regionale projecten (IPR) ook voor stuwende toeristische projecten van kracht. Tijdens de afgelopen beleidsperiode viel in positieve en negatieve zin een aantal ontwikkelingen waar te nemen. De negatieve ontwikkelingen, die voor een deel bestaan uit knelpunten komen successievelijk in de volgende hoofdstukkken aan de orde, waarbij - voor zo ver mogelijk - ook oplossingen voor die knelpunten worden geboden. Positieve ontwikkelingen waren:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
6
- verbetering van de verhouding tussen inkomsten en uitgaven op de reisverkeersbalans(1979: 1:2,9; 1983: 1:2,3); - een verlaging van het tekort op de reisverkeersbalans: (1980: f6 mld., 1983: f5,2 mld.); - de met de vorige punten in verband staande stijging van het percentage Nederlanders, dat de zomervakantie in eigen land doorbracht van 42% in 1979 naar 50% in 1983; - een toegenomen erkenning van het economisch belang van toerisme en recreatie, onder meer in het ruimtelijk ordeningsbeleid; - een forse toename van het zakelijk toerisme naar ons land (m.n. congressisten); - het openbreken van veelbelovende markten, zoals de Arabische; - het benaderen van nieuwe doelgroepen (incentive en cultuurtoerisme); - produktinnovaties, zoals het huifschip, de trekkershutten, fietsarrangementen, kuurtoerisme; - een sterk toegenomen activiteit van lagere overheden in de richting van een offensief toeristisch beleid (onder andere via toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen); - de opbouw van een uniek geautomatiseerd informatie- en bemiddelingssysteem; - de totstandkoming en modernisering van middenklassehotels (mede als gevolg van de rentesubsidieregeling); - een verbetering van de toeristische infrastructuur op en naar bedrijven (mede als gevolg van een desbetreffende subsidieregeling). 1.3. Aard van het beleid Deze nota is primair vanuit de sociaal-economische optiek geschreven. Onderwerp is het beleid ter versterking van de toeristisch-recreatieve marktsector, opdat deze sector een maximale bijdrage kan leveren aan de sociaal-economische doelstellingen, met name waar het de stimulering van de groei, bevordering van de werkgelegenheid en verbetering van de reisverkeersbalanspositie betreft. Daarnaast zal zo veel mogelijk recht worden gedaan aan de verschillende doelgroepen aan de vraagzijde van de markt. De ruimtelijke aspecten van het toeristisch beleid passen binnen de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, zoals dat is neergelegd in de Nota Landelijke Gebieden en de structuurschetsen voor het landelijk en het stedelijk gebied en nader is uitgewerkt in de drie zogenaamde groene structuurschema's. In het Structuurschema Openluchtrecreatie deel d, wordt de regeringsbeslissing ten aanzien van het voor de openluchtrecreatie te voeren ruimtelijk beleid gepresenteerd. In deze regeringsbeslissing is mede het ruimtelijk beleid van het toerisme betrokken. Beide beleidsinvalshoeken en aldus ook Nota en Structuurschema zijn in hoge mate complementair en zullen in de uitwerking op elkaar worden afgestemd. Een van de centrale punten in het kabinetsbeleid is een terughoudender opstelling van de overheid, wat moet leiden tot grotere ontplooiingsmogelijkheden en verantwoordelijkheden van het particulier initiatief. De overheid dient zich vanuit deze opstelling in de regel te beperken tot een voorwaardenscheppende en stimulerende rol ten opzichte van de particuliere sector. De rijksoverheid treedt in deze visie niet als marktpartij op. Enerzijds is dit vanwege de eerdergenoemde voorkeur voor het particuliere initiatief. Anderzijds om concurrentieverstoringen naar de marktsector tegen te gaan. In de toeristisch-recreatieve sector treden lagere overheden nogal eens als marktpartij op, terwijl in vele gevallen de marktsector dit wellicht evengoed zo niet beter zou kunnen doen. In interdepartementaal overleg zal worden bezien of - evenals dit in andere sectoren geschiedt - gehele of partiële privatiseringsmogelijkheden kunnen worden onderzocht. Met name valt hierbij te denken aan het beheer van jachthavens, van kampeerterreinen, attractiepunten en dergelijke.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
7
Verder vertaalt zich de terughoudender opstelling van de overheid in het beleid, gericht op het tegengaan van vergaande gedetailleerde, ingewikkelde of ondoorzichtige regelgeving. In het kader van deze deregulering heeft het kabinet onder meer over de voorstellen van de commissie-Geelhoed ten aanzien van de Kampeerwet besluiten genomen, die hebben geleid tot mindere regelgeving. Voorts zijn voor de toeristisch-recreatieve sector van belang de genomen besluiten ten aanzien van de vereenvoudiging en versnelling van bouw- en ruimtelijke ordeningsprocedures. Het voorwaardenscheppende en stimulerende beleid ten aanzien van de particuliere sector, dat in hoge mate vorm geeft aan het toeristisch produkt, is van tweeërlei aard. De marktsector kan gebruik maken van het algemene stimuleringsbeleid op basis van de daartoe bestaande regelingen, zoals de Wet Investeringsrekening (WIR), de in bepaalde delen van het land geldende Investeringspremieregeling (IPR), de Regeling Bijzondere Financiering (BF), de Krediet Beschikking Midden- en Kleinbedrijf (KMKB) en de middelen ter versterking van de structuur van het Nederlands bedrijfsleven. Daarnaast kan in bijzondere gevallen vanuit het toeristisch beleid afzonderlijke steun worden gegeven. In het algemeen betreft dit de invulling van die projecten die zijn aangewezen als speerpuntprojecten in het kader van de TROP-studies door de provinciale besturen, voor zover passend in het Structuurschema Openluchtrecreatie. Uit die studies komen deze projecten als het meest kansrijk naar voren voor realisatie. Ook hebben deze projecten een stuwende werking op andere activiteiten. Voorts heeft er al een decentrale beleidsmatige afweging plaatsgevonden. Het betreft hier per provincie een aantal prioritaire projecten aan te wijzen door provinciale besturen. In hoofdstuk 10 (financiering toeristisch beleid) zal nader op de ter zake beschikbare financiën en de te hanteren criteria worden ingegaan. Een belangrijke ondersteuning voor de ontwikkeling van TROP-speerpunten kan worden gegeven. Het betreft hier het van overheidswege treffen van voorwaardenscheppende voorzieningen waardoor, door verbetering van de rendementsvooruitzichten, de private sector tot investering zal overgaan. De hier bedoelde voorzieningen zullen waar mogelijk kunnen aansluiten op inspanningen van overheidswege uit hoofde van ander beleid. Voorbeelden hiervan zijn het openluchtrecreatie", cultuur-, sport-, vervoers-, monumenten- en exportbeleid. In interdepartementaal overleg zal worden nagegaan in hoeverre de positieve invloed van dit beleid op het toeristisch beleid kan worden versterkt en deze invloed bewust kan worden meegewogen als een belangrijke factor bij beleidsbeslissingen en prioriteitsbepalingen op die beleidsterreinen. Hierbij valt met name te wijzen op investeringen in de openluchtrecreatieve sfeer door het Ministerie van Landbouw en Visserij. Het openluchtrecreatiebeleid is verwoord in het genoemde Structuurschema waarin met name het beleid ten behoeve van «toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden» in dit verband van belang is. Op het gebied van de zorg voor de kwantiteit en de kwaliteit van het toeristisch produkt valt het toeristisch beleid van het Ministerie van Economische Zaken gedeeltelijk samen met het openluchtrecreatiebeleid van het Ministerie van Landbouw en Visserij. Het Ministerie van Landbouw en Visserij heeft met name de verantwoordelijkheid voor de publieke infrastructuur, die vooral gericht is op het creëren en behouden van voldoende recreatiemogelijkheden op redelijk korte afstand van woon- of verblijfplaats van recreanten en op het recreatief medegebruik van het landelijk gebied. Deze publieke infrastructuur kan echter in hoge mate voorwaardenscheppend zijn voor toeristische bedrijven. In die hoedanigheid maakt deze infrastructuur op versterkende en complementaire wijze tevens deel uit van het toeristisch produkt. Dit geldt echter ook omgekeerd. Het voorwaardenscheppende beleid voor toeristische bedrijven en met name de speerpuntprojecten in het kader van de TROP's, zullen voor een belangrijk deel betrekking hebben op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
8
deze publieke infrastructuur en daardoor ook van belang zijn voor de openluchtrecreatie. Het beleid is er op gericht in overleg met vooral het Ministerie van Landbouw en Visserij gezamenlijk te komen tot de aanleg van infrastructuur die - via een financiële krachtenbundeling - een zo groot mogelijk nutseffect heeft voor doelstellingen van openluchtrecreatiebeleid en toeristisch beleid, waarbij overigens de afzonderlijke beleidsverantwoordelijkheden van de Ministeries van Landbouw en Visserij en van Economische Zaken ongewijzigd blijven. Ten einde aldus de samenhang tussen het toeristisch beleid en het openluchtrecreatiebeleid te optimaliseren is het streven van beide departementen er op gericht om in overleg met de provincies te komen tot gecombineerde beleidsplannen voor openluchtrecreatie en toerisme. Er zij op gewezen, dat hoewel deze projectmatige steun veelal op infrastructurele projecten zal zijn gericht, het daarnaast door de aard van de projecten zeer wel mogelijk is dat ook projecten worden ondersteund, die liggen op terreinen van dienstverlening, grootschalige activiteiten, bijzondere accommodaties en dergelijke. Vanuit het regionaal beleid van het Ministerie van Economische Zaken gaat het er om dat aandacht wordt besteed aan het toeristisch ontwikkelingspotentieel in economische achterstandsgebieden. Er zal een beleidsmatige en instrumentele afstemming van het beleid over en weer plaatsvinden voor de periode 1985 t/m 1989. Het voorwaardenscheppend beleid van het Ministerie van Economische Zaken zal zich eveneens tot toeristische projecten uitstrekken. Aandachtspunten zijn in dit verband criteria en aard van subsidiabele projecten in stimuleringsgebieden (onder meer financiële haalbaarheidsonderzoeken), invoering van een cofinancieringsprincipe bij toeristische projecten in stimuleringsgebieden, bijzondere aandacht voor toeristische dienstverlening en innovatie in stimuleringsgebieden. Een belangrijke randvoorwaarde voor toepassing van deze instrumenten van regionaal economisch beleid is, dat projecten een structuurversterkend karakter dienen te hebben. Voorts zijn de mogelijkheden beschikbaar die de zogenaamde EG-structuurfondsen (het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling EFRO, het Europees Sociaal Fonds ESF en het oriëntatiedeel van het Europees Landbouwfonds) kunnen bieden. Deze mogelijkheden zijn overigens, gezien de bescheiden omvang van de Nederlandse quota binnen deze fondsen, beperkt te noemen. Ook wordt vanuit een groot aantal sectoren, in onderlinge concurrentie een beroep gedaan op deze fondsen. Het meest kansrijk voor aanvullende communautaire financiering zijn in het algemeen projecten in het kader van zogenaamde nationale programma's van communautair belang, die grensoverschrijdende betekenis hebben. Beleidsvoornemens De rol van de rijksoverheid is een voorwaardenscheppende ten behoeve van de particuliere toeristisch-recreatieve sector. De in de nota uitgewerkte beleidsprioriteiten hierbij zijn: - Intensivering van de toeristische promotie via vergroting van het hiertoe beschikbare budget, een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven via een specifieke gerichtheid van NBT-middelen en integratie van activiteiten en organisaties. - Versterking van het toeristisch produkt via voorwaardenscheppende financiële bijdragen. - Vergroting van de samenhang en onderlinge versterking van overheidsactiviteiten van belang voor de toeristische sector. Interdepartementaal overleg zal hiertoe worden geïntensiveerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
9
HOOFDSTUK 2. SOCIAAL-ECONOMISCHE BETEKENIS De sociaal-economische betekenis van het toerisme wordt in dit hoofdstuk op drie manieren aangegeven: via de bestedingen, via de werkgelegenheid en via de reisverkeersbalans. Naast absolute cijfers krijgt eveneens het relatieve belang van toerisme ten opzichte van overige sectoren in de economie de aandacht. 2.1. Toeristische bestedingen en werkgelegenheid* Staat 1. Bestedingen en werkgelegenheid samenhangend met toerisme in 1982 (min. guldens, mensjaren) Bestedingen
Totaal binnenlands toerisme waarvan: Verblijfstoerisme in commerciële logiesvormen bij familie/kennissen totaal Dagtoerisme/recreatie excl. familie/kennissen familie/kennissenbezoek
direct
indirect
direct + indirect
152 700
46 200
198 900
2 740
21 600
7 400
29 000
1 690
9 200
4 000
13 200
30 800
11 400
42 200
98 700 23 200
28 000 6 800
126 700 30 000
121 900
34 800
156 700
22 580
4 430 12 810 5 340
Totaal Totaal inkomend toerisme waarvan: Verblijfstoerisme in commerciële logiesvormen bij familie/kennissen totaal Dagtoer isme/recreatie excl. familie/kennissen familie/kennissenbezoek
Werkgelegenheid
18 150
3 030
25 700
7 800
33 500
2 190
19 400
5 800
25 200
150
900
400
1 300
20 300
6 200
2", 500
4 700 700
1400 200
6100 900
5 400
1 600
7 000
178 400
54 000
232 400
2 340 600 90
Totaal Totaal binnenlands • inkomend toerisme * De omvang van de in dit hoofdstuk gegeven bestedingen en werkgelegenheid zijn gebaseerd op een speciaal ten behoeve van deze nota gemaakte éénmalige exercitie door het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme INRIT). Er is hierbij gebruik gemaakt van uniek onderzoeksmateriaal zoals het CBSonderzoek Inkomend Toerisme en het CBS-jaarrond onderzoek dag- en verblijfsrecreatie.
690
25 610
Herhaling van deze berekeningen zal pas mogelijk zijn na herhaling van deze twee onderzoeken. Ontwikkelingen in de tijd worden tussentijds gevolgd via de jaarlijks beschikbare bronnen, zoals het CBS Vakantie-Onderzoek, het Continu Vakantie-onderzoek van NRIT/Interact en de Statistiek Vreemdelingenverkeer.
Toeristische bestedingen: Het is moeilijk de toeristische bestedingen af te bakenen in het totaal van de bestedingen van gezinshuishoudingen. Mede gezien het beschikbare materiaal is gekozen voor een opstelling waarbij de totale uitgaven aan dagtoerisme en dagrecreatie en aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
10
totale verblijfsrecreatie zoals die zich binnen Nederland afspelen mee worden genomen. Bestedingen in Nederland samenhangend met uitgaand toerisme, aanschaf duurzame recreatiegoederen en huur vaste standplaatsen zijn niet meegenomen. Dat ook laatstgenoemde bestedingen een aanzienlijke omvang hebben, moge blijken uit de volgende indicaties. Van de Nederlandse bestedingen, die samenhangen met het totaal aan buitenlandse reizen blijft meer dan f2,25 mld. in Nederland (zie § 5.7). In 1983 zijn volgens het jaarverslag van de RAI 18 500 nieuwe sta-, tour- en vouwcaravans verkocht. Aan huur van vaste stand- en ligplaatsen is in 1982 meer dan f300 min. besteed (Structuuronderzoek Verblijfsrecreatiesector EIM 1984). De op deze wijze gemeten totale toeristische bestedingen in Nederland van Nederlanders èn buitenlanders bedragen dan in 1982 ruim f25 mld. De totale consumptie van Nederlandse en buitenlandse gezinshuishoudingen in Nederland bedroeg in dat jaar f 218 mld. Met bezoek aan familie en kennissen (dagbezoek èn verblijven) hangt ruim f7 mld. bestedingen samen. Tijdens andere dagtochten wordt door Nederlanders en buitenlanders ruim f 13 mld. besteed aan reiskosten, consumpties, vermaak en overige kosten. Met het verblijfstoerisme is ongeveer f 5 mld. aan bestedingen gemoeid, die plaatsvinden tijdens korte verblijven en vakanties, met name in zomerhuisje/bungalow (éénderde van deze bestedingen), op vaste standplaatsen (één kwart), in tent en caravan en in hotel/pension. Bovengenoemde bedragen hebben betrekking op uitgaven van Nederlanders en buitenlanders te zamen. Gezien het overwegende belang van de binnenlandse dagtochten in het totaal van de hier gegeven bestedingen wordt in staat 2 aangegeven hoe de verdeling hiervan is over de verschillende typen dagtochten (exclusief familie/kennissenbezoek). Staat 2. Relatief aandeel bestedingen binnenlandse dagtochten, 1982 (in procenten) Recreatie buiten Sport Attractiepunten Ontspanning, vertier Stadsbezoek Overige recreatie
22,3 18,1 6,7 6,9 37,3 8,7 100,0 • f 12,8 mld.
Uit bovengenoemd onderzoeksmateriaal valt te berekenen dat door buitenlanders in 1982 in Nederland ruim f 3 mld. aan toeristische bestedingen is gedaan. Volgens de reisverkeersbalans (zie paragraaf 2.2) liggen deze bestedingen in 1982 f 1 mld. hoger, welk verschil veroorzaakt wordt door het verschil in en de beperkingen van de respectieve registratiemethoden en het feit dat het zakenverkeer inbegrepen is. De bestedingen samenhangend met familie/kennissenbezoek maken bij de buitenlanders slechts 8% uit van het totaal. Het aandeel van de bestedingen gepleegd door bezoekers uit West-Duitsland en België in de totale bestedingen van buitenlanders is bij het verblijfstoerisme 50% en bij het dagtoerisme 93%. Het grote belang van de bedrijfsklasse horeca bij het toerisme blijkt uit het feit, dat de totale toeristische bestedingen voor 42% terecht komen in deze bedrijfsklasse. Café- en restaurantbezoek en in mindere mate hotellogies nemen een belangrijke plaats in bij het dag- en verblijfstoerisme. Andere bedrijfsklassen waarin aanzienlijke toeristische bestedingen terechtkomen zijn de handel (13%) cultuur en recreatie (13%) en aardolie en chemische industrie (10%). Toeristische Werkgelegenheid: De totale directe + indirecte (via intermediaire leveranties tot stand komende) werkgelegenheid samenhangend met toerisme en recreatie bedraagt ruim 230 000 mensjaren. Hiervan hangt 86% samen met het binnenlands toerisme en 14% met het inkomend toerisme.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
11
Onderscheiden naar verblijfstoerisme en dagtoerisme/recreatie blijkt ruim 70% van de werkgelegenheid voort te komen uit de dagtochten. Ruim driekwart van deze 230.000 mensjaren is directe werkgelegenheid en bijna één kwart indirect. De hier genoemde werkgelegenheid is 6% van de totale werkgelegenheid in bedrijven. Ter vergelijking: de sector elektrotechnische industrie biedt een directe werkgelegenheid van 104000, de transportmiddelenindustrie van 71 000 en het bank en verzekeringswezen van 175 000 mensjaren (1982). De directe werkgelegenheid per f 1 min. produktie is hoog: 10 a 11 mensjaren, vergeleken met 6,5 voor de elektrotechnische en de transportmiddelenindustrie. Binnen de toeristische werkgelegenheid is het aandeel van de bedrijfsklasse horeca vanwege het in hoge mate arbeidsintensieve karakter nog groter dan haar aandeel in de bestedingen. 54% van de directe toeristische werkgelegenheid wordt hier gevonden. Het aandeel van deze bedrijfsklasse in de werkgelegenheid die samenhangt met het inkomend toerisme is zelfs meer dan twee derde: de inkomende toerist maakt in sterkere mate dan de binnenlandse toerist gebruik van de diensten van de horeca. Hoewel in de horeca ook niet-toeristische bestedingen plaatsvinden, bijvoorbeeld samenhangend met binnenlandse zakenreizen, is het toerisme, in de hier gebruikte ruime zin, voor een groot deel bepalend voor de bestedingen en de werkgelegenheid in deze bedrijfsklasse. 2.2. Reisverkeersbalans Van 1972 tot 1981 zijn de toeristische uitgaven van Nederlanders in het buitenland (inclusief zakenverkeer) gestadig toegenomen. De ontvangsten uit het inkomend reisverkeer daarentegen schommelden tot 1980 rond eenzelfde nominaal niveau. In 1980 stijgen de ontvangsten uit het inkomend reisverkeer tot een voorheen ongekend niveau (f3,3 mld.). Deze positieve ontwikkeling wordt in 1981 voortgezet (+ f 0,8 mld.), maar stabiliseert in 1982. Voor 1983 is van een lichte daling van de ontvangsten sprake. In 1981 daalt voor het eerst het absolute niveau van de uitgaven. In 1982 en 1983 wordt weer een stijging geconstateerd, waarbij echter het niveau nog beneden dat van 1980 blijft. De aldus beschreven ontwikkeling heeft geleid tot een drastisch toenemend tekort op de reisverkeersbalans in de periode 1972-1980, waarbij dit tekort opliep van f 0,4 mld. tot f 6,0 mld. In 1981 loopt het tekort voor het eerst sinds een groot aantal jaren terug en wel met het respectabele bedrag van f 1,2 mld. In 1983 is het tekort f 5,2 mld. Staat 3. Ontvangsten en uitgaven reisverkeer 1972—1983 (in miljard guldens)
1972 1975 1979 1980 1981 1982 1983
Ontvangsten
Uit(
Saldo
2,4 2,8 2,7 3,3 4,1 4,1 4,0
2,8 4,2 8,0 9,3 8,9 9,1 9,2
-0.4 -1.4 -5,3 -6,0 -4,8 -5,0 -5,2
Bron: De Nederlandsche Bank.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
12
GRAFIEK: Ontvangsten en uitgaven reisverkeersbalans 1 9 7 2 - 1 9 8 4
10 000
7500 5000 3
2500 0 +
+
+
s
s
s
4
+
^
1
t
f
t.
f
s
-2500
\
s
-5000
"s
s_
-7500 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 uitgaven + — ontvangsten s — saldo
De ontvangsten op de reisverkeersbalans kunnen beschouwd worden als exportwaarde. De f4,1 mld. bestedingen van buitenlanders in ons land in 1982 kunnen vergeleken worden met de exportwaarde van diverse andere sectoren bij voorbeeld groenten (f4,5 mld.), auto's en andere voertuigen (f4,1 mld.), planten en bloementeeltprodukten (f3,5 mld.) en dranken en alcohol (f2,3 mld.). De ontvangsten uit het reisverkeer vormen ca. 2% van de totale export van ons land en 13% van de totale dienstenexport. Het aandeel van de ontvangsten uit het inkomend reisverkeer in de totale dienstenexport daalde in de periode 1973-1983 van 21% naar 13%. Het saldo op de reisverkeersbalans heeft een grote invloed op het saldo van de lopende rekening op kasbasis van de betalingsbalans. In 1982 zou - ceteris paribus een verbetering van het saldo op de reisverkeersbalans met 1% een verbetering van het saldo op de lopende rekening met 0,5% hebben betekend en een verbetering van het saldo op de dienstenbalans met 0,9%. 2.3. Positie ten opzichte van het buitenland Voor wat betreft inkomsten uit het internationaal toerisme staat Nederland mondiaal gezien, afgezien van het Oostblok waarvoor betrouwbare cijfers ontbreken, in 1982 op de twaalfde plaats, in Europa op de tiende. Na een aantal landen met ontvangsten van meer dan $ 5 mld. (Italië, Spanje, Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk en West-Duitsland) en na Zwitserland ($ 3 mld.) volgt een drietal met ontvangsten van rond de $ 1,5 mld. Dit zijn België/Luxemburg (BLEU), Griekenland en Nederland. Van de overige Europese landen hebben Denemarken en Zweden nog ontvangsten van meer dan $ 1 mld. In de tijd gezien blijft Nederland aan de ontvangstenkant relatief sterk achter bij andere landen. Vooral in Zweden en Frankrijk zijn de ontvangsten uit het reisverkeer sedert 1975 belangrijk toegenomen (met 346% resp. 209%; Nederland met 47%). Het aandeel van Nederland in de ontvangsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
13
uit toerisme in de Europese OESO-landen bedraagt de laatste jaren 2,6 a 3% tegenover ruim 4,5% in het begin van de jaren zeventig. Het marktaandeel is dus met ruim een derde gedaald. Voor wat betreft de totale uitgaven van de bevolking in het internationaal toerisme staat Nederland mondiaal, afgezien van de Oostbloklanden, op de zesde en in Europa op de vierde plaats, na West-Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk, maar voor Oostenrijk, Zwitserland en België/Luxemburg. De ontwikkeling van de toeristische uitgaven van Nederlanders in het internationale toerisme ligt in lijn met die van inwoners van West-Duitsland, België/Luxemburg en de Verenigde Staten, maar blijft achter bij die van Britten en Scandinaviërs. Na West-Duitsland heeft Nederland in Europa het grootste tekort op de reisverkeersbalans. De verhouding tussen uitgaven en ontvangsten is alleen in West-Duitsland en Noorwegen ongunstiger dan in Nederland. 2.4. Ontwikkelingsperspectief De voorspelbaarheid van de marktontwikkeling in deze sector is beperkt. Desondanks wordt in paragraaf 3.2.2 ingegaan op de verwachte ontwikkelingen in de vraag, voornamelijk gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Behoefteraming Verblijfsaccommodatie en op het Structuuronderzoek Verblijfrecreatiesector. Ontwikkelingen in de vraag zijn van invloed op de ontwikkelingen van de bestedingen en de werkgelegenheid die met het toerisme samenhangen en van de uitgaven en ontvangsten op de reisverkeersbalans. Bij ontwikkelingen in de vraag behoren ontwikkelingen in het aanbod. Onder meer als follow-up van de toeristisch recreatieve ontwikkelingsplannen in de provincies is de komende jaren een verbetering en verruiming van dit aanbod te verwachten, dat inspeelt op de marktmogelijkheden. Gezien de in hoofdstuk 3 beschreven verwachting dat een verschuiving zal plaatsvinden in de richting van goedkopere logiesvormen, kortere vakantieduur en minder uitgaven tijdens dagtochten, zal de ontwikkeling van de bestedingen de komende jaren waarschijnlijk geen gelijke tred houden met de voorziene toename van het volume aan verblijfs- en dagtoerisme. Een geringe reële toename van de bestedingen in Nederland is voornameiijk te verwachten vanwege de voorziene groeiende aandacht voor binnenlands verblijfstoerisme ten koste van het verblijven in het buitenland en door de verwachte toename in volume van het aantal binnenlandse dagtochten (in ruime zin) vanwege de toenemende vrije tijd. Hiermee gepaard gaat een verwachte geringe potentiële toename van de werkgelegenheid in het toerisme in Nederland tot 1990. Deze zal in het bijzonder gevonden worden op een beperkt aantal nieuwe bedrijven. Op bestaande bedrijven zal het veelal mogelijk zijn aan een grotere vraag tegemoet te komen zonder dat hiervoor extra personeel aangetrokken behoeft te worden. Voor wat betreft de reisverkeersbalans dient er rekening mee gehouden te worden dat hierin ook het zakelijk verkeer is begrepen. De ontwikkelingen daarin zijn redelijk autonoom. Op grond van de verwachte ontwikkelingen in de vraag is een verdere daling van de reisverkeersuitgaven door Nederlanders in het buitenland te verwachten. Omdat verder een lichte stijging van de ontvangsten is voorzien kan het tekort op de reisverkeersbalans in de periode tot 1990 wellicht verder worden teruggedrongen tot een meer aanvaardbaar niveau. Bij bovenomschreven toekomstperspectief dient benadrukt te worden dat deze ontwikkelingen alleen bereikt kunnen worden bij voortdurende en intensieve inspanningen van zowel bedrijfsleven als overheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
14
HOOFDSTUK 3. DE TOERISTISCHE CONSUMPTIE 3.1. Ontwikkelingen in inkomen en vrije tijd Aan het toerisme liggen als bepalende factoren sociale en economische omstandigheden ten grondslag. Door de toename van de vrije tijd, de mobiliteit en de in de zestiger en zeventiger jaren gestegen welvaart konden steeds meer mensen erop uit trekken voor ontspanning, hetzij voor vakanties, hetzij voor dagtochten. Het toerisme is daardoor steeds meer een integraal onderdeel van het leefpatroon geworden. Twee basis-variabelen bepalen naast de individuele voorkeuren de toeristische vraag en beslissen aldus in hoge mate over de mogelijkheden van het toeristisch-recreatieve bedrijfsleven. Ten eerste is dit de aanwezigheid van vrije tijd. In ons land bestaat voor grote groepen een wettelijk gegarandeerde hoeveelheid vrije tijd. Enerzijds doordat er maxima zijn gesteld aan arbeidstijden. Anderzijds door het recht op een minimaal aantal vakantiedagen per jaar. Van recenter datum is de toename van vrije tijd, zowel door werkloosheid (gedwongen) als door arbeidsduurverkorting (vrijwillig). Ten tweede is van belang de beschikbaarheid van financiële middelen. Ook hiervoor zijn in ons land garanties. Lonen en uitkeringen worden tijdens de vakantie doorbetaald. Bovendien is er het systeem van vakantietoeslagen. De ontwikkeling van de teruggang van de inkomens en de daaraan gekoppelde vakantie-toeslagen zal, zo blijkt uit onderzoek, ongetwijfeld een negatief effect hebben op de toeristische bestedingen en zelfs op de participatie aan vakanties, hetgeen dient te worden gesteld tegenover de toename van vrije tijd. Door de teruglopende inkomens zullen de prioriteiten van de consumenten bij hun bestedingsmogelijkheden zich wijzigen. De eerste tekenen wijzen hier ook op: toeristen gaan minder ver, kiezen goedkopere accommodaties, hun verblijf duurt korter en men geeft minder uit, ook op daguitstapjes. Uitgangspunt is de consumptievrijheid bij de aanwending van het inkomen, ook van doeluitkeringen als de vakantie-toeslagen. Het ligt dan ook niet in de rede om via gerichte subsidies de vakantiemogelijkheden van de consument te vergroten, zoals in sommige landen gebeurt. Het toeristisch-recreatieve bedrijfsleven zal op de afnemende koopkracht moeten inspelen. Dit is de laatste tijd ook zichtbaar geworden onder meer door het op de markt verschijnen van goedkope arrangementen en nieuwe laaggeprijsde formules (zie hiervoor verder hoofdstuk 4). Voorts vergt de toenemende individualisering en de daarmee samenhangende toename van het aantal consumptie-eenheden anticipatie van het bedrijfsleven. 3.2. De toeristische vraag De in het voorgaande geschetste ontwikkelingen hebben voor de toeristische vraag en het toeristisch bedrijfsleven belangrijke consequenties. 3.2.1. Huidige situatie Vakanties (vanaf 4 nachten): De vakantieparticipatie van de Nederlandse bevolking is toegenomen van 54% in 1975 tot 6 1 % in 1979. In de daaropvolgende jaren stabiliseert de vakantiedeelname, terwijl in 1983 voor het eerst van een daling sprake is. De trendmatige ontwikkelingen in de zeventiger jaren, waarbij het aandeel van de binnenlandse vakanties continu daalt, wordt doorbroken in de jaren 1980-1982. In laatstgenoemde periode neemt het absolute aantal vakanties dat binnen Nederland wordt doorgebracht toe, terwijl het uitgaand toerisme in volume afneemt. Na 1980 treden grote verschuivingen op in de logiesvorm, namelijk een sterke toename van vakanties in de tent/caravan en in zomerhuisjes/bungalows en een afname van vakanties in hotels/pensions. De gevolgen van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
15
economische teruggang zijn dus in de vakantiecijfers duidelijk terug te vinden. Korte verblijven (1 t/m 3 nachten): Het aantal korte verblijven bedraagt 45 min., waarvan 43 min. in het binnenland. Ruim 70% heeft betrekking op familie- en kennissenbezoek. De rest vindt overwegend in logiesverstrekkende bedrijven plaats. Van deze korte verblijven vindt twee derde plaats in de vier zomermaanden. Ruim een derde wordt doorgebracht in de caravan. Seizoenrecreatie: Ongeveer de helft van alle binnenlandse korte verblijven komt voor rekening van de seizoenrecreatie in (sta)caravan of tent. Voor de vakantie bedraagt dit aandeel 20%. Recentelijk (1983) is een verminderd gebruik te constateren en een vaker doorverhuren van de caravan aan derden. Veel seizoenrecreatie vindt plaats op de Veluwe, Veluwerand, de Utrechtse Heuvelrug en West- en Midden-Brabant. Dagtochten: Op jaarbasis vinden ongeveer 1,5 mld. dagtochten plaats. Ruim 40% heeft familie- en kennissenbezoek tot doel, waarbij buiten het zomerseizoen het aandeel familie/kennissenbezoek enigszins oploopt, maar niet in die mate als bij korte verblijven. Vanuit het vakantie-adres zijn in 1983 zo'n 230 min. dagtochten gemaakt. Inkomend verblijf stoerisme: De laatste jaren is een lichte continue stijging van het inkomend verblijfstoerisme waar te nemen. Deze geldt voor alle logiesvormen met uitzondering van de pensionsector. In 1983 is echter sprake van een geringe daling van het aantal overnachtingen van buitenlanders in hotels. De overnachtingen worden vooral doorgebracht in de hotels en in de kampeer- en bungalowbedrijven. Bij de hotelovernachtingen ligt het accent op de vier grote steden - met Amsterdam als topper - met tweederde van het totaal. In de hotelsector neemt vooral het Britse bezoek tot 1982 sterk toe, terwijl het bezoek uit West-Duitsland daalt. Het bezoek van gasten uit de Verenigde Staten laat de laatste jaren een duidelijke stijging zien. Het buitenlands bezoek aan jeugdherbergen neemt de laatste jaren toe, dat aan jeugdhotels in Amsterdam blijft ongeveer gelijk. De kampeer- en bungalowsector stabiliseert zich, maar het overweldigende aandeel van de West-Duitsers hierin is teruggelopen. De Duitsers spreiden zich naar verhouding het meest over Nederland, met een sterk accent op de kust en de watersportgebieden. Naarmate het land van origine van de toerist verder wegligt is de concentratie van het verblijf op de randstad en met name op Amsterdam. Tevens geldt dat van hoe verder men wegkomt, hoe meer men in hotels verblijft en hoe korter men in Nederland blijft. Voor de buurlanden ligt er een duidelijke piek in het verblijf in het voorjaar, voor de ver-weg-markten ligt het accent op de zomerperiode. Buitenlands dagbezoek: In het zomerhalfjaar maken zo'n 3,5 min. West-Duitsers een toeristische dagtocht naar Nederland. Het aantal Belgen dat een dagtocht naar ons land maakt, ligt op hetzelfde niveau. Van personen uit andere herkomstlanden is het aantal dagtochten naar ons land te verwaarlozen. 3.2.2. De verwachte ontwikkelingen in de vraag Zoals reeds in paragraaf 2.4 is opgemerkt, dienen voorspellingen van ontwikkelingen in de vraag met enige voorzichtigheid te worden gehanteerd. Tussentijdse evaluatie zal de waarde van onderstaande verwachtingen moeten bewijzen. Uitgaande van een nog steeds groeiende bevolkingsomvang, wijziging in de demografische samenstelling, een verwachte geringe groei van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
16
deelname aan verblijfrecreatie en enige voorziene stijging van het aandeel binnenlandse vakanties, kan een lichte toename van de toeristische vraag in Nederland resulteren. Gezien de eveneens verwachte verschuiving naar goedkopere logiesvormen wordt vooral een sterke toename verwacht van de vraag naar toeristische kampeerplaatsen en andere goedkope logiesvormen, terwijl de vraag naar seizoenrecreatie en de vraag naar hotelbedden niet of slechts licht zal stijgen 2 . Binnen de logiesvorm bungalows/zomerhuisjes zal de toenemende vraag zich vooral manifesteren in de goedkopere accommodaties. In het overgangsgebied tussen toeristisch kamperen en bungalow/zomerhuisje is een verdere vraag te verwachten naar de (trekkers)hut, het huifschip en soortgelijke accommodaties. Deze logiesvorm sluit bovendien goed aan bij de toenemende vraag naar actieve en sportieve vakanties zoals fiets-, wandel-, paardrij- en kanovakanties. Er zal waarschijnlijk in ruimere mate dan tot nu toe onderverhuur plaatsvinden van jaar- en seizoenplaatsen. Voor wat betreft de buitenlandse vakanties van Nederlanders wordt verwacht, dat deze dichter bij huis worden doorgebracht. Door de ook in het buitenland te verwachten geringe economische groei, zal ook in de buurlanden van Nederland naar verwachting een toenemend deel van de toeristen minder ver weg gaan voor zijn vakantie, hetgeen voor Nederland als bestemming een positief effect kan hebben. Daar ook de prijsverhouding zich ten gunste van Nederland ontwikkelt (de prijzen stijgen in Nederland minder snel dan in het relevante buitenland), is een groei te verwachten van het aantal vakanties vanuit de buurlanden, mits de valutaverhoudingen voor ons land niet ongunstiger worden en het produkt en de dienstverlening de concurrentie kunnen weerstaan. Voor wat betreft korte verblijven wordt ook een toename verwacht vanuit de buurlanden en tevens, mede als gevolg van de sterke dollar, vanuit verafgelegen landen. Het aantal overnachtingen van buitenlanders zal de komende jaren naar verwachting een lichte stijging te zien geven. Door de beperkt beschikbare informatie over dagtochten is het moeilijk een raming te maken van de ontwikkeling van de aantallen. Enig inzicht is verkregen door onderzoek van het Ministerie van Landbouw en Visserij ter zake. Een lichte toename is te verwachten door de toename van de bevolkingsomvang en de toename van de beschikbare vrije tijd. Vooral goedkopere dagtochten zullen hierdoor kunnen toenemen daar in de gezinshuishoudingen geen of weinig extra middelen beschikbaar komen. Tot slot zij nog gewezen op verschuivingen in het wensenpakket van toeristen, die van invloed zijn op de vraagontwikkeling, zoals deze ook gesignaleerd worden in het rapport van de Adviescommissie Toeristisch Produkt Nederland. Deze verschuivingen hebben onder meer betrekking op het streven naar minder uniformiteit en meer afwisseling bij de besteding van de tijd. De vraag naar meer specifiek en aangepast aanbod zal hieruit mede resulteren, waarbij de behoefte aan hoge attractiewaarden van belang zal zijn. Het voorafgaande vindt ten dele zijn oorzaak in een toenemende toeristische ervaring, een hoger opleidingsniveau, meer kennis omtrent actualiteit en vormen varïverzadiging met daaruit resulterend zoeken naar nieuwe vormen van vakantiebesteding. 3.3. Groepen in achterstandssituaties Bijzondere aandacht verdient de positie van enkele bijzondere groepen. Het betreft hier met name ouderen, gehandicapten, arbeidsongeschikten, werklozen en andere uitkeringsgerechtigden. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), dat als bouwsteen van deze nota een toekomstverkenning heeft uitgevoerd (zie Bijlage 2) verwacht dat de vakantieparticipatie van met name gehandicapten, uitkeringsgerechtigden en de groep met lage 2 Ontleend aan het rapport van de Werkgroep inkomens zal dalen. Om aan het toerisme te kunnen blijven deelnemen zal Behoefteraming Verbiijfsaccommodatie, april een relatief groter bedrag in het-dalende-inkomen moeten worden aangewend voor vakantie, zowel door stijgende kosten van noodzakelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
17
accommodatie als van vervoer. De vakanties zullen steeds meer in eigen land worden doorgebracht. Bejaarden zullen meer op vakantie gaan, mede door een stijgend inkomen en zij richten zich dan vooral op vakanties naar het buitenland. Met name jongeren en gezinnen met jonge kinderen zullen minder gaan besteden voor vervoer en accommodatie. Het voorgaande toont aan dat er duidelijke invloeden zijn op het bedrag dat mensen in achterstandssituaties voor toerisme kunnen en willen bestemmen, op de participatie en de wijze waarop bij participatie de middelen worden aangewend. Als zodanig is er geen verschil met de andere groepen aan de vraagzijde. De groepen in achterstandssituaties ervaren echter veel directer en diepgaander de gevolgen van financiële beperkingen in hun levenspatroon en daarbinnen in hun toeristische mogelijkheden. Het toeristisch beleid kan voor de problemen van groepen in achterstandssituaties maar zeer ten dele oplossingen bieden. Uiteraard zal vanuit het toeristisch beleid wel worden getracht zoveel mogelijk tegemoet te komen aan specifieke wensen, waarbij valt te denken aan het verder stimuleren van goedkope logiesvoorzieningen en aangepaste accommodaties. Daarnaast acht ik het mijn taak te bevorderen, dat door adequate informatie over deze en andere voorzieningen de toegankelijkheid en bereikbaarheid worden vergroot. Een hierop gerichte voorlichtingsactie zal op mijn steun kunnen rekenen, voor de uitvoering waarvan het NBT en de VVV's de aangewezen kanalen zijn. Voorts heb ik met genoegen kennis genomen van initiatieven van onder meer de Stichting Recreatie om via - vermoedelijk eind 1984 af te ronden - onderzoek inzicht te verkrijgen in de wijze waarop accommodaties en voorzieningen beter bereikbaar kunnen worden voor lagere inkomensgroepen. 3.4. Vakantiespreiding Een verbetering van de spreiding van de vakanties in de tijd werkt zowel ten voordele van de consument (onder andere meer keuzevrijheid, minder drukte, mogelijk lagere prijzen in het hoogseizoen), het bedrijfsleven (onder andere beter jaarrendement, de mogelijkheid betere service te verlenen), als de maatschappij in haar geheel (onder andere minder verkeerscongesties, minder piekdruk op natuur en landschap). Het vergroten van de vakantieperiodekeuzemogelijkheden sluit ook aan bij de onderzochte consumentenvoorkeuren terzake. Met spreiding in de tijd zijn al enige vorderingen gemaakt. Zo verdwenen op nationaal niveau de collectieve bedrijfstakvakanties en werd het tijdsbestek van de schoolvakanties in de zomer conform de richtlijnen van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen tot 10 weken uitgebreid. In 1982 begon 70% tegen in 1981 73% van de zomervakanties in het hoogseizoen. Niettemin is er een aantal mogelijkheden om de vakantiespreiding nog verder te vergroten. Voornamelijk betreft dit de schoolvakanties (bijna 65% van de bevolking is aan schoolvakanties gebonden). Zo moet worden geconstateerd dat in de praktijk niet alle schoolbesturen de hiervoor genoemde richtlijnen precies volgen zodat, de beoogde vakantiespreiding niet ten volle wordt bereikt. Dit wordt naar de indruk van ondergetekende onder andere in de hand gewerkt door het niet over de hele linie parallel lopen van de richtlijnperioden van basis- en voortgezet onderwijs in elk van de drie regio's waarin ons land voor de schoolvakantiespreiding is ingedeeld. Op initiatief van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen wordt een onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van schoolleiding, onderwijsgevenden, ouders en leerlingen met de regeling Vakantiespreiding Onderwijs, zoals die sinds 1980 van kracht is. De resultaten van dit onderzoek - die naar verwachting eind 1984 ter beschikking zullen komen - spelen een belangrijke rol bij de evaluatie van die regeling en mogelijke bijstelling ervan. Hiertoe zal wederom overleg gevoerd worden in de Coördinatiecommissie Vakantiespreiding Bedrijfsleven en Onderwijs. Na dit overleg zullen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ondergetekende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
18
nagaan in hoeverre nog onderzoek moet worden verricht naar de werkgelegenheidseffecten van vakantiespreiding. In dit overleg zal ik mijnerzijds de aanbevelingen inbrengen, welke de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening onlangs aan mij heeft uitgebracht, onder meer ook ter zake van de vakantiespreiding. De Adviescommissie is van mening dat de volgende maatregelen zouden kunnen leiden tot een betere vakantiespreiding: - zo mogelijk verdere regionale spreiding van de zomer-schoolvakanties; - invoering van regionale spreiding van de niet-zomer-schoolvakanties; - verlenging van deze - eveneens regionaal te spreiden - niet-zomervakanties, ten koste van de lengte van de - overigens regionaal zo breed mogelijk gespreide - zomervakanties; - het hanteren van de mogelijkheid per 1 augustus 1985 voor de Minister van Onderwijs en Wetenschappen om voor alle categorieën scholen de begin- en einddata van de schoolvakanties in de diverse regio's dwingend voor te schrijven; - het gelijk lopen van de spreidingsperiodes in de diverse regio's voor de verschillende schooltypen; - een andere, meer evenwichtige verdeling van de vakantieregio's over het land, zodanig dat de bevolking in de regio's ongeveer even groot is; - internationale afstemming van de schoolvakanties, met name met de Duitse Bondsrepubliek, opdat de vakanties in Nederland zo min mogelijk samenvallen met die van de deelstaat Noord-Rijnland/Westfalen van waaruit Nederland relatief veel Duitse toeristen trekt; zowel bilateraal als in EG-verband zijn en zullen in overleg met de andere betrokkenen hiertoe initiatieven worden genomen. Opgemerkt wordt dat het tot stand komen van een betere vakantiespreiding de nodige tijd met zich mee zal brengen als gevolg van nog vigerende afspraken en regelingen binnen het onderwijs. Dit geldt ook internationaal gezien, waar nu reeds vakantieperioden in de Duitse Bondsrepubliek tot het jaar 1992 zijn vastgesteld. Ook het bedrijfsleven zal moeten meewerken. Enerzijds door de vrijheid voor de werknemers in de bedrijven om vakantie te nemen te vergroten. Anderzijds zal het toeristisch bedrijfsleven meer speciale aanbiedingen kunnen doen in het voor- en naseizoen en een goede service in deze tijd moeten verlenen. Op deze wijze sluiten dan de beoogde vakantiespreiding in het hoogseizoen en de ook verder uit te bouwen seizoenverlenging buiten dat hoogseizoen goed op elkaar aan. Ten slotte zal ook de consument via voorlichting op de mogelijkheden en voordelen van vakantiespreiding gewezen blijven worden. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daartoe aan het Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT) subsidies toegekend voor het houden van een reeks van drie promotiecampagnes in samenwerking met de Stichting Recreatie ter bevordering van de vakantiespreiding, waarbij van zo veel mogelijk media gebruik gemaakt zal worden. Deze subsidiëring is toegezegd op degressieve wijze en op voorwaarde, dat het NBT na afloop van de genoemde drie campagnes soortgelijke acties geheel op eigen kosten gaat voortzetten. In december 1983 werd de tweede campagne gelanceerd met het oog op het toeristisch seizoen 1984. Evenals de vorige actie onder de titel «Niet allemaal tegelijk». De actie gericht op een betere spreiding binnen de zomerperiode geeft informatie over de schoolvakantie, die in de drie regio's (Noorden en Oosten; Noord- en Zuid-Holland; Zuidelijke provincies) die voor dit doel onderscheiden worden, op een verschillend tijdstip beginnen en eindigen. Beleidsvoornemens Spreiding van vakanties in de tijd werkt zowel ten voordele van de consument, het toeristisch bedrijfsleven als de maatschappij in zijn geheel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
19
- Overleg zal worden gevoerd in het kader van de Coördinatiecommissie Vakantiespreiding Bedrijfsleven en Onderwijs ten einde te komen tot een betere en verdergaande vakantiespreiding. - Het initiatief zal worden genomen om tot betere internationale afstemming van met name schoolvakanties te komen. - Bevorderd zal worden, dat informatie over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van toeristisch-recreatieve accommodaties en voorzieningen voor groepen in achterstandssituaties via het NBT en de VVV's beschikbaar komt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
20
HOOFDSTUK 4. HET TOERISTISCH PRODUKT 4.1. Algemeen De aantrekkelijkheid van Nederland als toeristische bestemming is primair afhankelijk van de kwaliteit, gevarieerdheid en kwantiteit van het toeristisch produkt. Het is voor alle betrokkenen van belang de, ook bij internationale vergelijking, sterke en zwakke punten van het toeristisch produkt Nederland te kennen. Daarvoor is in de eerste plaats een inventarisatie en een analyse van het toeristisch produkt Nederland nodig. Hiertoe heeft de Adviescommissie Toeristisch Produkt Nederland in zijn rapport belangrijke bouwstenen geleverd, gebaseerd op specifiek hiertoe verricht onderzoek. In het kader van dit onderzoek is ook een 90-tal vertegenwoordigers van toeristische producenten en consumenten, bestuurders, organisaties en bedrijven geënquêteerd respectievelijk geraadpleegd. Voorts zijn deelstudies verricht voor specifieke produktcomponenten (zie Bijlage 2). Het rapport van de Adviescommissie heeft bij diverse TROP-studies kunnen fungeren als referentiekader voor de voorziene ontwikkelingen. De uit de inventarisatie van dit rapport voortvloeiende visie op het toeristisch produkt van Nederland - zoals hierna omschreven - zal ook door ondergetekende als referentiekader worden gehanteerd bij verzoeken om steun voor prioritaire speerpuntprojecten in de diverse provincies. In de criteria voor dergelijke steunverleningen, zoals verder uitgewerkt in hoofdstuk 10, is dit dan ook als zodanig terug te vinden. Voor de ruimtelijke afweging wordt het Structuurschema Openluchtrecreatie gehanteerd. Achtereenvolgens zullen in dit hoofdstuk de volgende produktelementen aan de orde komen: - toeristische infrastructuur; - verblijfsaccommodaties; - bezoekaccommodaties; - actief toerisme; - zakelijk toerisme. 4.2. Toeristische infrastructuur Nederland behoort tot de tien welvarendste landen in de wereld met een relatief goede infrastructuur. Het is daardoor in staat op vrij grote schaaJ toeristen te ontvangen, hetgeen mede is toe te schrijven aan de gunstige geografische ligging. De kwaliteit en kwantiteit van ons vervoers- en verkeersnet is van hoog niveau. Belangrijke problemen van infrastructurele aard doen zich slechts voor bij de toegankelijkheid van de kust en de vervoersmogelijkheden naar en van enkele grote dag-attractiebedrijven, met name bij topdrukte. Via tijdelijke maatregelen, zoals het inzetten van extra openbaar vervoer, extra parkeerfaciliteiten, omleidingen, wordt door de vervoersbedrijven, de lagere overheden, de politie en via de radio het mogelijke gedaan om deze problemen op topdagen het hoofd te bieden. Sterke elementen van ons produkt zijn met name de grote attractiedichtheid, onder meer door een Rijk bezit aan monumenten, cultuur, strand en water. Het klimaat is weliswaar minder gunstig dan in de zonniger ZuidEuropese landen, waarmee Nederland op dit punt niet kan concurreren, maar niet ongunstiger dan in de Europese buurlanden. Daarnaast kent ons land een gemis ten opzichte van andere landen aan bepaalde natuurlijke voordelen zoals een berglandschap. De belangrijkste toeristische activiteiten vinden plaats in de volgende gebieden: - kust; - bos- en coulissenlandschap; - watergebied; - steden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
21
4.2.1. Kust De kust is een belangrijk onderdeel van het toeristisch produkt Nederland, dat zowel bij binnen- als buitenlandse toeristen in trek is. De Nederlandse kust wordt in vergelijking met de buurlanden gekenmerkt door zijn relatief grote lengte met goede en brede zandstranden. De toegankelijkheid van de kust en de bereikbaarheid van het strand zijn zoals gesteld niet optimaal. Met de relatief geringe ontsluiting van de kust hangt ook samen dat er slechts vier grotere toeristenconcentraties aan de Nederlandse kust zijn, namelijk Zandvoort, Scheveningen, Westerschouwen en Noordwijk. Alleen de eerste twee kunnen vermaakcentra genoemd worden. Slechts van Scheveningen kan gezegd worden dat het, ook de internationale toerist, alles biedt. Het voorzieningen-, amusements- en logiesaanbod aan de kust vereist op het punt van de nodige diversiteit tussen de verschillende badplaatsen bijzondere aandacht. Daarbij lijken ook goede kansen aanwezig voor het verder ontwikkelen van de kleinere badplaatsen dan bovengenoemde in de richting van hun specifieke attractiviteit voor bepaalde doelgroepen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarde van het kustgebied, die tevens kan bijdragen aan de verscheidenheid van het kustprodukt. Ook moeten de huidige ontwikkelingen op het gebied van het herlevende gezondheids- en kuurtoerisme nauwlettend worden gevolgd. Wat het logiesaanbod aan de kust betreft moet worden geconstateerd dat het tot op zekere hoogte ontbreekt aan voldoende laaggeprijsde hotels en appartementen alsmede bungalows in sommige kustgebieden. Aanvulling op dit punt maar ook voor kampeeraccommodatie aan de kust, lijkt afgezien van de kwetsbare duingebieden goede mogelijkheden te bieden. In de TROP-studies van de kustprovincies wordt aandacht aan deze punten besteed respectievelijk zal hiervoor dezerzijds aandacht worden gevraagd. 4.2.2. Bos- en coulissenlandschap Naast de kust wordt ontspanning buiten de steden in Nederland vooral gezocht in het zogenaamde bos- en coulissenlandschap. Op zich zelf kan dit landschap in Nederland niet bogen op bijzondere verdiensten in vergelijking met soortgelijk landschap in de ons omringende landen. In elk geval is het zo dat Fransen, Belgen en Duitsers, in hun eigen land aanzienlijk uitgestrektere gebieden van bos- en coulissenlandschap tot hun beschikking hebben dan in Nederland het geval is. Hun belangstelling voor het Nederlandse bos- en coulissenlandschap is daarom gering. Het Nederlandse bos- en coulissenlandschap zal het dan ook vooral van de Nederlanders zelf moeten hebben, bij wie dit landschap relatief populair is. Volgens de meest recente gegevens van het Continu Vakantieonderzoek werd in de zomer van 1983 in het bos- en heidelandschap ruim 56% van het totale aantal vakantiedagen doorgebracht. Trekkers in dit landschap zijn vooral de kunstmatige dagattracties en de goede accommodaties, met name de bungalowparken en kampeerterreinen met goede en diverse ontspanningsmogelijkheden in de directe nabijheid van of binnen deze parken en terreinen zelf. 4.2.3. Watergebieden Door zijn rijkdom aan bevaarbare binnenwateren, zowel meren als vaarwegen, bezit Nederland vele en relatief omvangrijke gebieden met ruime mogelijkheden voor het bedrijven van watersport. Doordat bevaarbare binnenwateren in de ons omringende landen zeldzaam zijn, bezit Nederland voor de watersport en de waterrecreatie een vergelijkenderwijs zeer gevarieerd en internationaal concurrerend aanbod. De bevaarbaarheid van de Nederlandse binnenwateren geldt ook voor de kleinere wateroppervlakten, welke zich goed lenen voor met name plank-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
22
zeilen. Voorts is de goede onderlinge verbinding van de Nederlandse watersportgebieden een pré. Voor wat betreft het ons omringende buitenland komen kleine meren in Noord-Duitsland incidenteel voor. Verder zijn er de beschutte gedeelten van de Engelse oostkust, de Duitse Oostzeekust en de zuid kust van Bretagne. Toermogelijkheden voor kleinere boten zijn er echter beperkter. Slechts op het gebied van de zeewaardige boten zijn (nog) de mogelijkheden in het Kanaal en op de Oostzee beter dan in Nederland: meer havens, meer afwisselende kust en minder zandbanken. Het huidige buitenlandse bezoek bestaat overwegend uit Westduitsers (ca. 10% van het totaal aantal toeristen in de watersportgebieden), gevolgd door Belgen, Engelsen en Fransen. Niet alleen door het bezoek van buitenlandse watersporters aan ons land wordt de reisverkeersbalans gunstig beïnvloed; de rijkdom aan waterrecreatiemogelijkheden vormt ook een sterke attractie om Nederlanders in eigen land te houden. In de promotie van Nederland als vakantieland krijgt het water daarom bijzondere aandacht. Daarbij dient bedacht te worden, dat de ontwikkeling van de watersport, zoals die in de zeventiger jaren een grote vlucht heeft genomen, reeds een aanzienlijke werkgelegenheid heeft opgeleverd (botenbouw en -reparatie, botenverhuur, jachthavenaanleg en •beheer enz.). Zo raamt het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, dat alleen al bij de exploitatie van jachthavens en de botenverhuur bijna 3000 mensen beroepshalve betrokken zijn. 4.2.4. Stedelijke gebieden Tot deze gebieden zijn globaal te rekenen de grote en toeristisch aantrekkelijke steden zoals Amsterdam, Den Haag, Delft, Utrecht, Leiden, Maastricht, Breda. Motieven om stedelijke gebieden te bezoeken zijn vele en divers. Kenmerkend is dat in en rond deze steden een concentratie van bezienswaardigheden is aan te treffen. Naast deze stedelijke gebieden zijn er tal van kleinere toeristisch aantrekkelijke steden, die bij voorbeeld uitstekend geschikt zijn te worden opgenomen in een dagtocht. Nederland beschikt, in het bijzonder in de Randstad, over een attractief en afwisselend stedelijk aanbod, dat heel wel kan concurreren met andere delen van West-Europa, zeker gezien in het licht van de aanwezige complementaire bestemmingen zoals de kust- en watersportgebieden. Een bijkomend voordeel van genoemd bezienswaardighedenpakket is het gegeven dat - gezien de onderlinge afstanden - het in snelle opeenvolging kan worden bezichtigd. In combinatie met de vele niet stedelijke «sightseeing» objecten zoals folklore, bloemen, waterstaatwerken kan daaruit weer een zeer afwisselend totaalprogramma voortvloeien, dat Nederland ook de buitenlandse toerist heeft te bieden. Met name ook voor de internationale toerist met een herkomst ver van Nederland verwijderd en voor wie een bezoek aan Nederland veelal onderdeel uitmaakt van een meerlandentour, zijn de stedelijke gebieden een belangrijk bezoekmotief. Een bijzondere positie, voor een deel zelfs als gezichtsbepalend «sightseeing» object, neemt Amsterdam in. Elementen, die hiertoe bijdragen zijn de stedenbouw, de historie, de speciale atmosfeer en het internationaal georiënteerde en gekwalificeerde produkt- en evenementenaanbod. Door het gemeentebestuur van Amsterdam wordt een actief en stimulerend beleid - neergelegd in een eigen toeristisch beleidsplan - gevoerd. Dit geldt zowel ten aanzien van het uitbouwen en verder verbeteren van het toeristisch produkt als ten aanzien van het pogen de voor het toerisme schadelijke elementen zoals de criminaliteit en de vuiloverlast in bepaalde stadsdelen in belangrijke mate te verminderen. Het is mij bekend, dat het Gemeentebestuur als eerstverantwoordelijke ten aanzien van deze zaken, de problematiek heeft onderkend en de hand daartoe aan de ploeg heeft geslagen. Stedeschoon vormt een essentieel onderdeel van het totale toeristische produkt en is een belangrijk element in de Nederlandse concurrentiepositie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
23
ten opzichte van het ons omringende buitenland. Het is dan ook zaak dat de kwaliteit van het stedelijk produkt wordt bewaakt en waar mogelijk verbeterd, hetgeen uiteraard ook geldt voor het ondersteunende voorzieningenniveau en de toegankelijkheid van het produkt. In het overleg met de verantwoordelijke lagere overheden zal ondergetekende hiervoor voortdurende aandacht vragen. 4.3. Verblijfsaccommodaties In de jaren 1980 t/m 1982 is het infrastructuur bevorderende beleid voornamelijk gericht geweest op toeristische accommodaties. Meer dan f30 min. subsidie werd besteed voor de aanleg en verbetering van rioleringen, wegverhardingen, parkeervoorzieningen en drainages. De indruk bestaat dat deze «micro-'infrastructuur thans behoorlijk op niveau is. Daarnaast is via regionale stimuleringsprogramma's, werkgelegenheidsbevorderende programma's en middelen van andere departementen veel aan «macro-'infrastructuur verricht, zoals fietspaden, groenvoorziening, vaarwegen, etcetera. Aan de verbetering van de macro-infrastructuur zal, zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet, op basis van de TROP-prioriteiten in samenwerking met de betrokken departementen met name in relatie met het openluchtrecreatiebeleid verder worden gewerkt. 4.3.1.
Kampeerbedrijven
Onlangs is afgerond het Structuuronderzoek verblijfrecreatiesector, dat betrekking heeft op de kampeer- en bungalowsector enerzijds en de watersportsector anderzijds. Een breed samengestelde structuurcommissie buigt zich momenteel over de conclusies van dit onderzoek en formuleert daaruit voortvloeiende aanbevelingen richting bedrijven, branche-organisaties en overheid. Hieraan wordt door het Ministerie van Economische Zaken grote waarde gehecht. In het Structuuronderzoek is diepgaand op de problematiek van de kampeerbedrijven, bungalowparken en jachthavens ingegaan. Reden waarom in deze Nota met enkele hoofdaandachtspunten wordt volstaan. Nederland doet, met name in het bos- en coulissenlandschap, zijn naam als kampeerland eer aan. Ons land telt meer dan 200000 vaste en 100000 toeristische standplaatsen. In de totale kampeer- en bungalowsector gaat het om ruim 3600 bedrijven met een branche-omzet van meer dan 1 mld. gulden per jaar. De sector telt vele bedrijven van een geringe omvang. Dit betekent soms dat het draagvlak te gering is voor het gewenste voorzieningenniveau. Daar staat tegenover dat er zeker ook belangstelling bestaat voor het kleinschalige kamperen. In het algemeen is het zo, dat er een grotere diversiteit in het logies- en voorzieningenaanbod gewenst is, waarbij de ondernemer zich duidelijk richt op een bepaalde doelgroep: een eigen produkt voor een eigen markt. In de kampeersector is volgens de Werkgroep Behoefteraming Verblijfsaccommodatie en het daarop gebaseerde advies van de Coördinatiecommissie Openluchtrecreatie met name voor het toeristisch kamperen in de komende jaren een groei van de vraag te verwachten. Er vindt een zekere doorstroming plaats vanuit de bungalowsector en een toename van tweede vakanties en korte verblijven. Mogelijkheden lijken te liggen in een combinatie van verblijfrecreatie met de kleine watersport, vooral met het plankzeilen. Een zekere toename van de vraag is op bestaande terreinen te realiseren door betere spreiding in tijd en ruimte, onderverhuur van vaste standplaatsen, dubbelgebruik van standplaatsen (in het hoogseizoen als toeristische en daarbuiten als vaste standplaats) en door piekbelasting in het hoogseizoen op te vangen op aan bestaande bedrijven toe te voegen zogenaamde overloopterreinen. Ruimte voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen èn voor vestiging van nieuwe bedrijven, die marktmogelijkheden zien, zal echter zeker gereserveerd dienen te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
24
worden, hetgeen in het Structuurschema Openluchtrecreatie dan ook geschiedt. Zowel bestaande als nieuwe campings dienen bij voorkeur door particulieren geëxploiteerd te worden; in het eerdergenoemde onderzoek naar privatiseringsmogelijkheden kan hieraan aandacht worden besteed. 4.3.2.
Bungalowparken
Een kapitaalintensieve vorm van verblijfsaccommodatie die de laatste jaren een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt is het bungalowpark. Bungalowparken blijken goed aan te slaan voor gezinsvakanties, in het bijzonder met kleinere kinderen. Zij vormen een belangrijke basis om Nederland meer nog dan nu het geval is te propageren als land voor «kindvriendelijke vakanties». Bij de beschouwing van het fenomeen bungalowpark is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen het grootschalige, zeer luxe park met velerlei vermaaksmogelijkheden op het terrein zelf en het meer kleinschalige en eenvoudige park. De verschillen in onder andere bezettingsgraad en professionaliteit van het beheer zijn namelijk zeer groot. Het grootschalige bungalowpark heeft een zeer hoge bezettingsgraad op jaarbasis nodig om een positief bedrijfsresultaat te kunnen halen. Dit betekent de komende jaren, mede gezien de ingebruikname van enkele nieuwe parken, een toenemend beroep op de markt. Het kleinschaliger bungalowpark kampt met een relatief kort seizoen, en dus op jaarbasis lage bezettingsgraden, en is voor zijn voortbestaan vaak afhankelijk van familie-arbeid. De kapitaalkosten van ook deze kleinere bedrijven zijn vaak relatief zeer groot. Dit kan noodzakelijke vernicuwingsinvesteringen onmogelijk maken, met alle gevolgen voor de concurrentiepositie. De toenemende vraag naar goedkopere logiesvormen, in combinatie met een zich wijzigende bevolkingsopbouw, toenemende vrije tijd en toenemende behoefte aan privacy, kunnen een stimulans betekenen voor de toekonv stige vraag naar eenvoudige, laaggeprijsde bungalows. 4.3.3. Hotels De ontwikkeling van de logiescapaciteit in de Nederlandse hotellerie kenmerkt zich dooreen proces van schaalvergroting. In de periode 1973-1983 is het totaal aantal hotels (incl. toeristenpensions) met ruim 40% afgenomen terwijl het beddenaantal met ca. 20% daalde. In dezelfde periode bleef de relatieve ontwikkeling van het aantal overnachtingen achter bij de ontwikkeling in andere verblijfsaccommodatievormen. Tegelijk met deze daling van het totale beddenbestand nam het aantal overnachtingen in absolute zin toe (+ ca. 15%). Dit leverde dus gemiddeld een betere bezettingsgraad op. Deze ontwikkeling kwam met name ten goede aan de grotere en beter geoutilleerde bedrijven. Van belang is de vraag of de aanbodstructuur van de Nederlandse hotellerie in voldoende mate is toegerust op de vraagverschuivingen op de toeristisch-recreatieve markt. De toenemende vraag naar goedkope verblijfsaccommodatie alsmede de groeiende belangstelling voor de vakantie in eigen land vraagt van het bedrijfsleven om een heroriëntatie op het bestaande produktaanbod. Het inspelen op de gewijzigde en zich wijzigende vraagverhoudingen is niet zozeer uit kwantitatief oogpunt van beiang, doch veel sterker vanuit de kwaliteit van het gebodene. In dit opzicht zijn met name twee factoren van belang. Ten eerste, de toerist zelf, die kritischer is geworden en tegen een redelijke prijs een zeker minimum comfort en verzorging verlangt. Ten tweede, een toenemende tendens bij de grotere hotelbedrijven om met scherpe prijsaanbiedingen een aanvullende markt te bedienen. Samenhangend hiermee is het van belang dat de meer traditioneel bepaalde logiessector in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf zich richt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
25
op produktaanpassing en produktontwikkeling in de goedkope sector. Concretisering van hierop afgestemde logiesvoorzieningen en produktspecificaties vragen om een gerichte doelgroepbenadering. Vooral kan in dit verband gedacht worden aan een versterking van het horecaprodukt voor de gezinsvakanties en voor bijeenkomsten en congressen van minder financieel draagkrachtige organisaties. Nieuwe produktconcepties op het terrein van het voorzieningenniveau zullen niet los gezien kunnen worden van innovatieve elementen in het exploitatieconcept. In dit verband verdient een door het Bedrijfschap Horeca ontwikkeld concept voor een rendabel te exploiteren laaggeprijsde (kamerprijs ± f 50 per nacht) hotelaccommodatie aandacht. Berekend is dat voor dit hoteltype een markt is voor meer dan 350 000 overnachtingen, hetgeen goede mogelijkheden biedt aan het bedrijfsleven om hier op in te spelen. Andere marktmogelijkheden lijken er te liggen op het gebied van het actief toerisme, onder meer via het aanbieden van arrangementen in deze sfeer door hotels, tot zelfs het specialiseren van hotels in bij voorbeeld één tak van sport. Ook zouden in samenwerkingsverbanden tussen hotels actieve arrangementen kunnen worden opgezet voor toeristen die willen rondtrekken, dan wel meer dan een activiteit of sport tijdens hun vakantie willen beoefenen. Gelet op de toename van de vrijetijdsbesteding zullen de ondernemers in de horeca te zamen met andere ondernemers in de toeristisch-recreatieve sfeer via bundeling in regionale samenwerkingsvormen ook meer andersoortige vrijetijds-arrangementen op de markt kunnen brengen. Een meer gebundeld optreden van de low-budget- en middenklassehotels, bij voorbeeld in de promotionele sfeer, zal kunnen bijdragen aan de opvoering van de bezettingsgraad van deze bedrijven, met name in het laagseizoen. Verder is uit onderzoek gebleken dat er een groeiende belangstelling is voor het zogenaamde - in het buitenland erg populaire - appartementenhotel, vooral aan de kust en voor gezinnen met kinderen. Deze combinatie van enerzijds (de mogelijkheid tot) service en anderzijds voldoende ruimte voor een gezin en vrijheid lijkt nog ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven te bieden. De directe dienstverlening aan de consument blijft een punt van voortdurende aandacht ook in de horecasector. De indruk bestaat dat de situatie ter zake de laatste jaren aanmerkelijk is verbeterd. In paragraaf 4.4.6 zal hier meer specifiek op worden ingegaan. Verder zullen deze en overige dienstverleningsaspecten (essentiële onderdelen van juist het horecaprodukt) in hoofdstuk 5 aan de orde komen. Bij de verbetering van de positie van de hotellerie kan niet voorbij worden gegaan aan de acquisitiemogelijkheden gericht op de buitenlandse bezoeker. Dit omdat het internationale toerisme naar ons land evenals elders vooral gericht is op het horecabedrijf. 4.3.4. Jachthavens Voor wat betreft het jachthavenaanbod kan worden geconstateerd dat in de traditionele watersportgebieden voorshands voldoende capaciteit aanwezig is. Zelfs lijkt er sprake te zijn van een afnemende groei van de vraag. Uitbreidingsmogelijkheden voor vaste ligplaatsen lijken met name aanwezig in de randmeren, deltawateren en Friese meren en op verbindingsroutes in het bijzonder waar het passantenplaatsen betreft. Tevens blijkt er behoefte te zijn aan een hoog geëquipeerde zeezeiljachthaven aan de Nederlandse Westkust, waartoe op lokaal niveau reeds plannen worden ontwikkeld. Een relatief groot aantal jachthavens is in handen van lagere overheden, met name gemeenten. Met het oog op het algemeen kabinetsbeleid van een terugtredende overheid is het wenselijk dat eventuele nieuw te stichten jachthavens niet in de overheidssfeer geëxploiteerd worden terwijl de mogelijkheden van overgang naar de private sfeer van bestaande niet-private jachthavens in het eerdergenoemde onderzoek kunnen worden bestudeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
26
4.3.5. Goedkope logiesvormen In hoofdstuk 3 is gebleken dat er een groeiende behoefte bestaat aan goedkope accommodaties voor het verblijfstoerisme. Uit confrontatie van vraag en voorkeuren van potentiële doelgroepen en mogelijk daarbij aansluitende logiesvormen is een aantal concepties naar voren gekomen van goedkopere logiesvormen die op seizoen- of jaarbasis bedrijfsmatig geëxploiteerd zouden kunnen worden. Op de voorgrond treden de mogelijkheden voor toeristische kampeerplaatsen, zowel met als zonder voorzieningen op de kampeerplaats, eenvoudige hutten en eenvoudige appartementen. In de praktijk lijkt vooral het fenomeen trekkershutten een goede toekomst tegemoet te gaan. Hieraan wordt ook in diverse TROP's veel aandacht besteed. Voorts kan worden gewezen op de eerdergenoemde door het Bedrijfschap Horeca ontwikkelende «low-budget-hotelformule». Aansluiting van deze goedkope logiesvormen op mogelijkheden voor actief toerisme zoals wandel-, fiets-, ruiter- en kanoroutes is gewenst. De omvang van de verhuur van kamers en particuliere woningen, die in dit verband interessant is, valt momenteel niet te schatten. Hiernaar zal onderzoek worden verricht. Van groot belang is verder een verbetering van de informatie over bestaand goedkoop aanbod. Het Automatiserings Bureau Toerisme (ABT) zal hier goede mogelijkheden kunnen bieden. 4.4. Bezoekaccommodaties 4.4.1.
Dagattractiebedrijven
Nederland biedteen grote variëteit aan aanbod van dagattractiebedrijven, welke ook als elk-weer-voorzieningen bijzondere betekenis hebben. De thema's en de aard van de attracties zijn sterk gericht op jongeren en midden-leeftijdsgroepen (gezinnen met jonge kinderen). Voorzover nog groei mogelijk is op de markt van dagattractiebedrijven zal die vooral moeten worden gezocht in een verbreding van het spectrum van de doelgroepen waarop zij gericht zijn, dan wel zal via een unieke produktformule in hoge mate additioneel bezoek moeten worden aangetrokken. Te midden van de vele attractiebedrijven die Nederland Rijk is lijkt er op dit moment nog ruimte aanwezig voor één bedrijf dat, ook internationaal gezien, zo uniek zou kunnen worden genoemd dat dit op zich zelf voor binnenlandse en buitenlandse toeristen een motief zou kunnen zijn voor een bezoek. Een dergelijk attractiebedrijf zou ook een nieuwe, specifiek eigen vraag kunnen creëren met name van buitenlandse bezoekers. Er bestaan plannen voor een dergelijk grootschalig attractiepunt met een zelfstandige aantrekkingskracht te Almere, het «Water Wonderland»-project. Wellicht is het tevens mogelijk dat nog een beperkt aantal kleinere attractiebedrijven wordt gerealiseerd. Deze zullen dan dienen te passen in een zich ontwikkelend toeristisch gebied of speerpuntgebied, waarbij er volledigheidshalve wel op zij gewezen, dat het aan de marktsector vrij staat al die kansen te benutten, die zij haalbaar acht voor realisatie en rendabele exploitatie. De vervoersinfrastructuur naar en van grote attractiebedrijven heeft de aandachtvan ondergetekende, zoals de noodzaak dat deze attractiebedrijven in het algemeen goed met het openbaar vervoer bereikbaar zijn en eveneens goed zijn aangesloten op het hoofdwegenstelsel. Zaken die hierbij een rol spelen zijn energiebesparing, het voorkomen van structurele congestieverschijnselen en bewegwijzering. Tot slot wordt hier nog verwezen naar het - onder verantwoordelijkheid van de Vereniging van Recreatie-ondernemers (RECRON) in samenwerking met TNO - momenteel gaande zijnde onderzoek ten behoeve van de formulering van veiligheidseisen, waaraan toestellen in attractiebedrijven moeten voldoen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
21
4.4.2. Monumenten en musea Het «sight-seeing»-toerisme berust vooral op de bezienswaardigheid van dorps- en stadsgezichten, monumenten en musea. Nederland heeft op dit punt zeer veel te bieden. De indruk bestaat, dat monumenten en musea in Nederland een minder grote rol spelen in het toerisme dan op grond van hun aantal en betekenis mogelijk zou zijn. Mede vanuit deze gedachte is onlangs een onderzoek uitgevoerd naar de toeristisch-economische betekenis van monumenten en musea, alsmede naar mogelijkheden om via produkt- en marktontwikkeling de betekenis van monumenten en musea als onderdeel van het toeristisch-recreatief aanbod te vergroten. Het onderzoek constateert een sterke samenhang tussen monumenten- en museabezoek en het met vakantie zijn. Voorts geeft het inzicht in het economische belang dat samenhangt met het bezoek aan het cultuur-historisch bezit. Het rapport constateert onder meer manco's op het gebied van de toegankelijkheid van en de informatie over museale collecties en monumenten, die aan de basis liggen van een in toeristisch opzicht niet-optimale benutting van dit cultureel erfgoed. Ten aanzien van de musea en monumenten als toeristische produktcomponenten kan worden gewezen op de vaak statische, weinig tot actieve participatie nodende presentatie. De situering is bovendien nogal sterk geconcentreerd op het Westen van het land, met uitzondering van de beschermde dorps- en stadsgezichten, die zich ook elders in het land bevinden. Het gebodene is soms ook te gespecialiseerd om voor bredere groepen voldoende interessant te zijn voor bezoek. Randvoorzieningen zoals de sanitaire voorzieningen, parkeermogelijkheden, of bij voorbeeld het kunnen nuttigen van een kopje koffie zijn niet steeds adequaat. In het toekomstige museale en monumenten-beleid zal daarom door het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur meer aandacht worden besteed aan de praktische behoeften die vanuit de toeristische sector bestaan, zowel qua beheer, als restauratie. Bij uitstek via de cultuur kan ook de aandacht gevestigd worden op het eigen karakter van Nederland als toeristische bestemming. Anderzijds kan het toerisme aanwijsbaar het economische draagvlak van culturele produkten vergroten. In de toeristische promotie van Nederland zal hiermee door het NBT in versterkte mate rekening gehouden worden. Hierbij kan worden gedacht aan de wenselijkheid van een aparte museumkaart voor buitenlandse bezoekers. Met betrekking tot het monumentenbeleid, dat tot op heden vrijwel uitsluitend is gevoerd als een beschermingsbeleid, zij nog opgemerkt dat wordt overwogen of binnen het subsidiebeleid van genoemd ministerie nadere voorwaarden gesteld kunnen worden voor het verruimen van de openstelling van monumenten voor toeristisch bezoek. De accenten voor wat betreft de monumenten zouden in deze vooral gelegd kunnen worden op parken en buitenplaatsen, op bouwwerken en op de stads- en dorpsgezichten. Deze onderdelen van het cultuurbezit zijn niet alleen uit onderzoek relatief populair gebleken zij zijn ook vrij regelmatig over het land gespreid en kunnen derhalve ook bevorderlijk zijn voor een ruimtelijke spreiding van de toeristische vraag. In dit kader wordt nog opgemerkt, dat bij het Ministerie van Landbouw en Visserij een subsidieregeling bestaat ten behoeve van achterstallig onderhoud van historische parken en tuinen, waarmee tevens de openstelling voor het publiek wordt bevorderd. De Natuurschoonwet kent bovendien een aantal belastingfaciliteiten voor landgoederen, die voor het publiek zijn opengesteld. 4.4.3. Evenementen en culturele manifestaties Nederland bezit een internationaal presentabel aanbod van schouwburgen, muziekzalen, congrescentra, evenementenhallen en grote openluchtaccommodaties voor manifestaties en dergelijke. Voorts is er ook een niet gering en vrij gevarieerd aanbod van manifestaties in de open lucht en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
28
minder plaatsgebonden evenementen, zoals: folklorefestivals, wielerwedstrijden, fietstochten, marathons, wandeltochten, vlootschouwen (onder andere Den Helder en Sail Amsterdam), bloemen- en plantententoonstellingen (Floriade, Keukenhof en dergelijke), bloemencorso's en dergelijke. Deze evenementen zijn van groot belang door hun wervend en produktondersteunend effect. De invloed van met name Sail Amsterdam en de Floriade is zo ingrijpend merkbaar op de aantallen buitenlandse bezoekers, dat op zich frequentieverhoging het overwegen waard is. Toch zijn er veel evenementen die nog van onvoldoende niveau zijn om grotere aantallen bezoekers te trekken of waarbij de korte duur een beperkende factor vormt voor in het bijzonder buitenlandse toeristen. Daarnaast zijn er evenementen die dat niveau wel hebben, maar in de promotie nog onvoldoende ondersteund worden. Ook aan mogelijkheden van combinatie van tijdelijke tentoonstellingen en manifestaties met «themajaren» in de promotie wordt nog te weinig gedacht. Door het NBT zal, in overleg met het bedrijfsleven, hier grotere aandacht aan worden besteed. Ook kunnen evenementen de eigenheid van een streek en/of produkt tot uitdrukking brengen mede ten behoeve van een zo goed mogelijke differentiatie van het produktaanbod, dat tegemoet kan komen aan de toenemende vraagdifferentiatie. Voorbeelden van geslaagde evenementen in deze categorie zijn: het skütjessïlen in Friesland, het carnaval in het Zuiden, de bloemencorso's in de bollenstreek, de Schutterijdagen in Limburg, de Haarlemse Honkbalweek, de Kaagweek, de Taptoe in Breda, de Vierdaagsen in Nijmegen en Apeldoorn, de kaasmarkt in Alkmaar, Gouda bij kaarslicht, enzovoort. In samenspraak tussen overheden, bedrijven en organisaties wordt thans door het NBT gewerkt aan een meer systematisch gepland aanbod van aantrekkelijke evenementen en themamanifestaties (evenementenplanning, ook op langere termijn). Verder zal bevorderd worden dat de relaties die gelegd kunnen worden tussen bij voorbeeld festivals op het gebied van de kunsten - zoals het Holland Festival en het North Sea Jazz Festival - en het toerisme worden geïntensiveerd. Een zekere concentratie op een aantal daarvoor in aanmerking komende plaatsen is dan gewenst, waarbij concrete aansluiting kan worden gezocht met andere toeristische produktcomponenten. Op deze wijze zal een meerwaarde worden verkregen die beter aansluit op de potentiële toeristische vraag en daardoor meer kansen biedt voor additioneel toeristisch bezoek. In dit verband zij opgemerkt dat zal worden bezien in hoeverre door de organisatie van speciale grootschalige exposities of culturele manifestaties en andere evenementen in bepaalde perioden van het jaar de op sommige plaatsen lage bezettingsgraad van de hotellerie kan worden verbeterd. Daartoe is het onder andere nodig dat de lijnen tussen de culturele en de toeristische sector worden verkort. Een eerste positieve aanzet daartoe is in het voorjaar van 1984 in Amsterdam gegeven met het organiseren van bijeenkomsten waarbij het toeristisch bedrijfsleven en de kunstwereld hun inzichten hebben uitgewisseld. Deze stad, maar ook een aantal andere steden, lenen zich in dit verband in het bijzonder om evenementen van een meer permanent karakter van internationale allure te organiseren. 4.4.4.
Elk-weer-voorzieningen
Gezien het klimaat in ons land dienen mogelijkheden aanwezig te zijn voor de toerist om zich bij minder fraaie weersomstandigheden en bij regen op aangename wijze bezig te houden. Uit een specifiek hiertoe verricht onderzoek door het NRITfzie Bijlage 2) blijkt dat het niet noodzakelijk is steeds hierbij te denken aan kostbare elk-weervoorzieningen, die grote investeringen vereisen en die nauwelijks rendabel te maken zijn. Er kan bij voorbeeld al veel worden bereikt door samenwerking tussen toeristische bedrijven onderling, tussen toeristische bedrijven en de lokale middenstand en tussen bedrijven en de lagere overheid. Op lokaal niveau zijn er reeds enkele van deze initiatieven gestart.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
29
Van nog veel meer belang is dat de informatie over bestaande mogelijkheden zich met name ook daar op richt. Genoemd kunnen worden: zwemmen, fietsen en wandelen, naast bezoek aan musea en monumenten of stadsbezoek. Ook met het organiseren van bepaalde activiteiten kan het verblijf in deze gevallen veraangenaamd worden, waarbij het kostenaspect van ondergeschikte betekenis is. 4.4.5. Casino's Als een bijzondere vorm van elk-weer-voorziening kan het casinobedrijf niet onvermeld blijven. De dagattractiebedrijven zijn, zoals gezegd, voor wat betreft aard en attracties sterk gericht op jongeren en gezinnen met kinderen, een casino wordt daarentegen voor het merendeel bezocht door vertegenwoordigers van de leeftijdsgroep van 30 tot 55 jaar. Tevens is gebleken dat 50 tot 70% van de bezoekers afkomstig is uit de directe omgeving van een casino. Uit een nader onderzoek in 1979 kan voorts geconcludeerd worden dat de casino's daarmee in hun huidige vorm geen grote rol spelen bij de bevordering van het verblijfstoerisme. Wel heeft de Raad voor de Casinospelen gesteld dat een casino het aanbod van toeristische voorzieningen kan verrijken, zeker indien een casino wordt opgenomen in de bestaande toeristische infrastructuur. Met deze opvatting van de Raad, neergelegd in zijn voordracht voor nieuwe vestigingen van 16 december 1983, kan ondergetekende instemmen. Naast de grotere vraag naar speelgelegenheden, die onder meer blijkt uit de omvang van het aantal illegale speelgelegenheden, is dit een argument geweest voor ondergetekende om te zamen met zijn ambtgenote van het Ministerie van Justitie in te stemmen met de opening van nieuwe casino's in Amsterdam, Breda, Groningen, Nijmegen en Rotterdam. Uit bovengenoemde voordracht van de Raad blijkt dat dit adviescollege oog heeft voor het zoeken naar mogelijkheden om een casino een grotere functie te geven bij het aantrekkelijk maken van een streek voor binnenlands en buitenlands toerisme. Welke vorm deze functievergroting moet krijgen is een zaak die nadere studie vraagt. Gedacht kan worden aan andere niet-kansspel activiteiten in het casinogebouw, buiten de speelzaal, of aan een grotere integratie van een casino met zijn uitgaansomgeving. 4.4.6. De maaltijd- en drankenverstrekkende
bedrijven
Van de totale horecaproduktie wordt ongeveer driekwart deel gerealiseerd in bedrijfstypen die hun hoofdwerkzaamheid ontlenen aan het verstrekken van maaltijden en spijzen en/of dranken. In het bijzonder de kleine maaltijden spijzenverstrekkende bedrijven leveren de laatste jaren de grootste bijdrage aan de produktiestijging in de horeca. De groei is voornamelijk het gevolg van de uitbreiding van het aantal bedrijven. Een kenmerk van deze ontwikkeling is een verdere verbreding van het produktaanbod, zowel culinair gezien (het assortiment) als voor wat betreft de wijze van verstrekking van het produkt. Deze ontwikkeling, waarin aspecten zijn te onderkennen van een inspelen op zich wijzigende consumptiepatronen en bestedingsmogelijkheden, heeft het eten buitenshuis positief beïnvloed. Voor de drankenverstrekkende bedrijven is sprf^e van een relatief gezien sterk teruglopend produktie-aandeel in de totale horecasector. Naast het toenemend huisgebruik zijn de toenemende druk op het besteedbaar inkomen en de invloed van de horeca-activiteiten in de paracommerciële sfeer, die op deze deelsector het meest terugslaat, belangrijke oorzaken voor deze ontwikkeling. In het kader van de intensivering van de toeristische dienstverlening is blijvende aandacht geboden voor een op de klant gerichte benadering; het gastheerschap. De immateriële aspecten in de relatie tussen gast en gastheer blijken veelal belangrijker te zijn dan de materiële zaken van het produktaanbod. Eerdergenoemde aspecten bepalen in sterke mate het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
30
imago van de bedrijfstak. Door de horeca-organisaties wordt thans aandacht geschonken aan een op de praktijk gerichte vertaling en invulling van het begrip gastheerschap in de totale bedrijfstak. Het samengaan van modern management, vakbekwaamheid en een juiste opvatting van het gastheerschap bij alle medewerk(st)ers zullen de vitaliteit van de bedrijfstak in de komende jaren bestempelen. Genoemde elementen zijn onmisbaar voor de kwaliteitsverbetering van het toeristisch produkt. Evenals voor de hotellerie geldt, dat nieuwe produktconcepties de aantrekkelijkheid van de maaltijd" en drankenverstrekkende bedrijven kunnen vergroten. Voor wat betreft de maaltijdverstrekkende bedrijven verdient het aanbeveling om naast pure specialisatie, formules als Neerlands Dis, het Toeristenmenu en het werken met specifiek regionale gerechten in meer ruime mate en met inbegrip van meer verscheidenheid in culinaire varianten, in de bedrijfstak ingang te doen vinden. Nader onderzoek naar samenwerkingsvormen in het aanbod binnen de maaltijd- en drankenverstrekkende bedrijven in relatie tot een vanuit de doelgroepbenadering afgestemde wijze van invulling hiervan, is mede in het belang van de kwaliteit van het toeristisch produkt. Samenwerking met de lokale VVV's en de plaatselijke middenstand gericht op het gezamenlijk organiseren van evenementen en manifestaties zal de horeca-afzet extra kunnen stimuleren. Met name voor de drankenverstrekkende bedrijven zal het (mede) initiëren van dergelijke initiatieven een omzetdaling door verlies aan klanten kunnen afremmen. Een actief ondernemerschap is ook van levensbelang, waar het betreft een gezamenlijke inspanning gericht op overleg met de plaatselijke overheid om tot goede afspraken te komen op het terrein van het paracommercialisme. 4.5. Actief toerisme Op het gebied van het actieve, sportieve toerisme bezit Nederland twee sterke troeven, te weten: a. zijn grote en gevarieerde waterrijkdom, die vele mogelijkheden voor de watersport en -recreatie biedt, en b. het vlakke karakter van het land, dat ideale mogelijkheden biedt voor fietsen en wandelen en ander actief toerisme. 4.5.1. Watersport In het voorgaande werd reeds geconstateerd dat Nederland met zijn vele bevaarbare binnenwateren een voor het land typisch recreatiemilieu bezit, dat in de ons omringende landen niet in die mate voorkomt. Het verdient dus bijzondere aandacht om van deze sterke toeristische troef een zo goed mogelijk gebruik te maken. Hierbij is een optimale onderlinge verbinding van de verschillende vaargebieden van wezenlijk belang. Een dergelijke onderlinge verbinding zal immers de beste mogelijkheden scheppen voor het maken van rondvaarten en trektochten per boot, waarbij bijna alle delen van het land bereikbaar kunnen zijn. Om deze mogelijkheden inderdaad te optimaliseren moet er sprake zijn van een gespreid aanbod van jachthavens en moeten de vaarwegen zoveel mogelijk obstakelvrij, goed op elkaar aansluiten. In diverse TROP's, in het SOR en in de partiële herziening van het Structuurschema Vaarwegen wordt hieraan aandacht besteed. In dit verband verdient het landelijk plan voor een recreatief toervaartnet bijzondere vermelding, zoals dit in breed overleg wordt voorbereid. In dit plan wordt onder meer gestreefd naar een betere afstemming ten aanzien van doorvaarthoogten van bruggen, bedieningstijden van bruggen en sluizen en dergelijke. Ook zullen de knelpunten worden aangewezen met betrekking tot de onderlinge aansluiting van vaarwegen in de verschillende provincies. Eveneens verdient uit toeristisch
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
31
oogpunt de bereikbaarheid te water van dorps- en stadskernen de nodige aandacht. De toer- en cruisevaart door ons land geeft mogelijkheden voor in de wereld vrijwel unieke sight-seeing vanaf het water, een voor Nederland zo kenmerkend element. Daarbij zou nationaal en internationaal meer aandacht kunnen worden gevestigd op de waterstaatkundige werken, die op grond van hun bezienswaardigheid meer dan nu nog het geval isalsattractiepunten zouden kunnen functioneren. Nederland is ook uniek als land voor het in korte tijd zeer populair geworden plankzeilen. Het plankzeilen is thans uitgegroeid tot een volwaardige wijze van vrijetijdsbesteding. Bezien zal moeten worden in hoeverre het plankzeilen als zelfstandig element moet en kan worden opgenomen in de promotie van Nederland als water(sport)land. Het scheppen van voldoende voorzieningen voor het plankzeilen gecombineerd met verblijfsmogelijkheden zal daarmee uiteraard hand in hand en tot op zekere hoogte daaraan vooraf moeten gaan, waarbij aspecten van veiligheid en milieu tevens een rol spelen. Ook kan in dit kader worden gewezen op de toenemende belangstelling voor kanovaren in het algemeen en het maken van trektochten met kano's in het bijzonder. De ontwikkeling van trekkersaccommodaties is daarvoor tevens van belang. 4.5.2. Wandelen en fietsen Een tweede vorm van actief toerisme, waarvoor ons land zich bijzonder leent is het wandelen en fietsen. Door ondergetekende zal te zamen met de Minister van Landbouw en Visserij met het IPO worden overlegd, of er - parallel aan voornoemd landelijk plan voor een recreatief toervaartnet een plan voor een landelijk aaneensluitend netwerk van wandel- en fietspaden kan ontstaan, dat wandel- en fietsarrangementen door Nederland mogelijk en aantrekkelijk maakt. Aansluiting van routes op internationale tracé's is gewenst. Dit is onder andere ook een belangrijk aandachtspunt in diverse TROP's. Bijzondere aandachtspunten voor de ontsluiting van Nederland voor de fietstoerist zijn een voldoende aantal «verhuurstations» van fietsen, mogelijkheden voor veilige fietsenstalling, een beveiligd bagagedepot bij toeristische bezienswaardigheden etcetera. Bij accommodatie-verschaffers en overheden zal hiervoor dezerzijds aandacht worden gevraagd. Met name in aansluiting op een landelijk net van wandel- en fietspaden is de recente ontwikkeling van trekkersaccommodaties van groot belang te achten zowel in de vorm van hotels, campings als bij voorbeeld trekkershutten. Voorts verdient hier vermelding, dat het Bedrijfschap Horeca binnenkort voorstellen zal presenteren over de wijze waarop horecabedrijven beter kunnen inspelen op de wensen van fietsers. Ook in het buitenland zou een meer actieve promotie kunnen worden gevoerd voor fiets- en wandelarrangementen door bedrijfsleven, VVV's en NBT. 4.5.3. Overig actief toerisme Naast de voornoemde meest populaire vormen van actief toerisme, zijn nog meer vormen te onderkennen, waarvoor ons land goede mogelijkheden biedt, respectievelijk zou kunnen bieden. Paardrijden Behalve voor fietsen en wandelen is ons land ook zeer geschikt voor paardrijvakanties en huifkartrektochten. Ook hier zijn aandachtspunten de verbetering van de aansluiting van paardrijroutes, de bewegwijzering van deze routes en trekkersaccommodaties. In interdepartementaal overleg en in overleg met de lagere overheden zal hiervoor aandacht worden gevraagd, voor zover dat (bij voorbeeld in TROP-kaders) niet reeds geschiedt. Voorts zijn er voor het bedrijfsleven - al dan niet in samenwerking met elkaar - , de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
32
VVV's en het NBT mogelijkheden om, bij voorbeeld ook in het buitenland, met paardrij-arrangementen, eventueel gecombineerd met lessen, de markt nog intensiever te bewerken. Sportvliegerij Zweef- en andere vliegmogelijkheden zouden - al dan niet met lessen actiever onder de aandacht van de consument kunnen worden gebracht. In dit verband verdient ook de ontwikkeling met betrekking tot de ultra lichte vliegtuigen (ULV) vermelding, waarbij uiteraard aspecten van geluidsbelasting en veiligheid de nodige zorg dienen te hebben. Sportvisserij Door de grote waterrijkdom biedt ons land veel mogelijkheden voor de sportvisserij. In een groot aantal wateren (rivieren, kanalen, meren) is het vissen vrij, dan wel bestaan vaak vakantievergunningen. Tevens kent ons land vele mogelijkheden voor de uitoefening van zeesportvisserij, zowel van pieren en dijken als met gebruikmaking van sportvisserijschepen. Combinaties Ten slotte kan het aantrekkelijk zijn om combinatiepakketten of arrangementen van actieve vakantie-activiteiten op de marktte brengen. Met name de VVV's zouden hier het voortouw kunnen nemen samen met het toeristisch bedrijfsleven, zoals al vaak voorkomt. 4.6. Zakelijk toerisme Tot het zakelijk toerisme wordt het toerisme gerekend dat gericht is op het bezoek van vakbeurzen, congressen, bedrijven, onderwijsinstellingen en dergelijke. Het economisch belang van deze vorm van toerisme strekt verder dan dat van het toerisme en ervan profiterende andere sectoren zelf. Het kan ook van belang zijn voor de exportbevordering. 4.6.1.
Congrestoerisme
Het merendeel der internationale congressen, circa 75 a 80%, vindt in de Randstad plaats. Vooral internationale verenigingen die naar Nederland komen, hebben een duidelijke voorkeur voor West-Nederland, voornamelijk gebaseerd op de aantrekkingskracht van de steden en de goede en korte verbindingen. Daarnaast speelt het aantal hotelbedden, de omvang van de hotels en de kwaliteit daarvan een belangrijke rol. Buiten de Randstad vinden voornamelijk de kleinere internationale en nationale congressen plaats, veelal georganiseerd door bedrijven of universiteiten. De keuze voor een plaats buiten de Randstad wordt vaak genomen op basis van prijsoverwegingen, specifieke voorkeuren, maar ook vanwege capaciteitsbeperkingen van de Randstad. De gemiddelde bestedingen van de congresbezoeker hier zijn lager, dan die in het Westen van het land. Voorts is het regionale multiplier-effect buiten de Randstad lager, omdat vele goederen en diensten die nodig zijn voor een congres veelal van buiten de betreffende provincie worden aangeleverd. Hetcongresprodukt in de rest van Nederland blijft in totaliteit achter bij de Randstad, hoewel in de regio ook een aantal congresaccommodaties beschikbaar is, dat aan alle aan een internationaal congres te stellen eisen voldoet. De omvang van de congresmarkt en de economische betekenis is voor vele gemeentelijke overheden aanleiding om met een produkt op die markt in te spelen. Verscheidene gemeentelijke overheden leggen jaarlijks vele mln.en bij in het exploitatietekort van een congresgebouw. Feit is dat een batig exploitatiesaldo met inbegrip van rente, afschrijving en eventuele erfpacht van geen enkel congresgebouw kan worden verwacht, omdat een integrale kostprijs onder invloed van de sterke nationale en internationale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
33
concurrentie op de markt nimmer kan worden behaald. Zulks in tegenstelling tot conferentie-oorden waar doorgaans alles onder één dak plaatsvindt (onder andere logiesverstrekking, maaltijden en drank), hetgeen tot gunstiger resultaten kan leiden. In het congresprodukt speelt ook de hotelaccommodatie een belangrijke rol. Alleen buiten de Randstad lijken er wellicht nog - overigens beperkte mogelijkheden voor uitbreiding van de hotelaccommodatie in combinatie met congresaccommodatie, waarbij in aanmerking wordt genomen de stichting van en grootschalig congrescentrum in Maastricht, zijnde één van de Limburgse TROP-speerpuntprojecten. Naast het reeds genoemde belang van exportpromotie, is het houden van congressen op allerlei vakgebied voor een land van belang voor een blijvende internationale erkenning op deze vakgebieden en het op de hoogte blijven van de ontwikkelingen die op die gebieden plaatsvinden. Er zijn daarbij vele vakgebieden waarop Nederland internationaal uitblinkt en bij uitstek een goede bestemming voor congressen vormt, zoals verkeer en vervoer, bagger- en havenwerken, inpolderingen, cultuurtechniek, visserij, bloementeelt, agro- en bio-industrie en medische wetenschap. In dit kader kan ook het inrichten van tentoonstellingen en beurzen, alsmede het organiseren van bedrijfsbezoeken ten behoeve van internationale congresbezoekers, goede exportbevorderende mogelijkheden bieden. Het zakelijk toerisme wordt gekenmerkt door relatief koopkrachtige toeristen. In het bijzonder met betrekking tot deze groep verdient de winkelfunctie van de steden de nodige aandacht vanuit het oogpunt van het toeristisch beleid, zoals omschreven in paragraaf 4.6.4. 4.6.2.
Special-interest-toerisme
Ook specifieke sociale, politieke, religieuze, medische en andere motieven kunnen aanleiding tot toeristisch verkeer zijn. Hiertoe kunnen bij voorbeeld worden gerekend: het bezoek aan familie en kennissen, bijeenkomsten van internationale verenigingen, kerken, sekten, belangengroepen, bezoek aan kuuroorden en medische instellingen, sportmanifestaties en -centra. Deze vormen van toerisme zijn door de toename van de communicatie sterk tot ontwikkeling gekomen, en kunnen derhalve - met name buiten het seizoen - ook een belangrijke bijdrage leveren aan de financiële basis van toeristische accommodaties. Een actieve marktbewerking kan in bepaalde gevallen vruchtbaar zijn. 4.6.3. Incentive reizen Deze vorm van toerisme betreft reizen die door bedrijven worden aangeboden aan werknemers of afnemers. Zij zijn bedoeld om de verkoop te stimuleren. Zo worden reizen aangeboden bij de introductie van een nieuw produkt of na het behalen van bepaalde omzetten. Het toeristisch bedrijfsleven heeft dit marktsegment onderkend. Om nog sterker in deze markt te penetreren is met financiële steun van het Ministerie van Economische Zaken, het NBT er de afgelopen jaren in geslaagd contracten af te sluiten met de op dit terrein grootste gespecialiseerde reisorganisaties in de Verenigde Staten. Er wordt naar gestreefd de positie die Nederland thans inneemt te consolideren en waar mogelijk te versterken. 4.6.4. Kooptoerisme Specifieke winkelcentra, een concentratie van bepaalde detailhandelszaken, in artikelgroepen gespecialiseerde winkelstraten en dergelijke kunnen een zekere aantrekkingskracht uitoefenen op (buitenlandse) toeristen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in op antiek, kunst, specifieke mode gerichte winkelregio's maar ook in een op een bepaalde branche gericht conglomeraat zoals diamantairs. Bij onder meer een redelijk prijsniveau,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
34
een grote mate van geschakeerdheid dan wel exclusiviteit, goede bekendheid en bereikbaarheid kan hier een bezoekuitnodigende impuls van uitgaan. Uiteraard spelen bij kooptoerisme koers- en prijsverschillen tussen de betrokken landen een rol. Voor zover dit van invloed is kan het lagere prijsstijgingspercentage in Nederland ten opzichte van de meeste andere landen in de afgelopen jaren, juist een positief effect met zich meebrengen. Ondernemers behoeven bij verkoop aan buitenlanders, onder bepaalde voorwaarden geen b.t.w. af te dragen. Overleg met het Ministerie van Financiën zal worden geïnitieerd om de voorlichting omtrent deze regeling door middel van de uitgifte van een brochure, te verbeteren. Bezien zal moeten worden of door vergroting van promotionele inspanningen door de plaatselijke VVV's in samenwerking met de lokale detailhandel, uitbreiding van dit soort toerisme (mogelijk in combinatie met andere vormen) is te bewerkstelligen. Een andere vorm van kooptoerisme valt onder de noemer van de grensoverschrijdende detailhandelbestedingen in die regio's die direct liggen aan de grens van onze buurlanden. Deze primair op koop of aanschaforiëntatie gerichte buitenlandse bezoekers kunnen door middel van promotie meer geïnformeerd worden over bezoekverlengende mogelijkheden in de toeristisch-recreatieve sfeer. Een bijzondere positie als koopbestemming neemt de luchthaven Schiphol in. Onderzoek heeft uitgewezen dat Schiphol door zijn brede en gunstig geprijsde produktaanbod een zelfstandige aantrekkingskracht uitoefent op buitenlandse toeristen (bij voorbeeld transfer-passagiers). 4.7. Prijspeil Een belangrijk aspect van het toeristisch produkt betreft de prijs, uiteraard in relatie tot de concurrentie, de kwaliteit en de dienstverlening. De hoogte van de prijzen van het toeristisch produkt en het beeld dat de consument hiervan heeft blijft een bron van voortdurende aandacht. Uit een recent onderzoek van Consumentenbond en ANWB (Prijspeiling vakantielanden 1983) is gebleken dat Nederland zeker niet tot de duurste vakantielanden behoort. Over de mate waarin dit het geval is, bestaan evenwel uiteenlopende meningen. Een objectieve internationale prijsvergelijking van een aantal toeristische pakketten zal hierover verder uitsluitsel moeten geven. In samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken wordt door het NBT met de toeristische sector een onderzoek hiernaar voorbereid. Vanuit het toeristisch beleid gezien is het gewenst dat de lagere overheden de prijs van het toeristisch produkt niet te zwaar belasten. Belastingen en heffingen hebben momenteel vaak een substantieel aandeel in de aan toeristen te berekenen prijs. Dit bepaalt dan ook in hoge mate de (prijs-) concurrentiepositie van het toeristisch produkt ten opzichte van het buitenland. Verder kan hierdoor de absolute hoogte van de prijs zodanig worden, dat vraaguitval optreedt in het binnenlands toerisme, met name bij de vaste standplaatsen. De respectieve overheden hebben een duidelijke verantwoordelijkheid bij het opleggen van belastingen, leges en andere rechten en bij het vaststellen van de hoogte daarvan. Dit geldt ook voor tarieven van in de overheidssfeer geëxploiteerde voorzieningen als musea, die de prijzen van toeristische produktelementen verhogen. Eventuele invoering van een recreatiebelasting (voorstel van de Commissie tot herziening van het belastinggebied van provincies en gemeenten, 1983) en een pleziervaartuigenbelasting dienen dan ook duidelijk in dit perspectief te worden bezien. Bij de discussie over mogelijke tariefwijzigingen van relevante verbruiksbelastingen zullen de macro-economische effecten hiervan alsmede de effecten op de toeristische sector worden meegewogen. Ten slotte wordt er op gewezen dat toeristische accommodaties energieintensiever worden. Het hieruit voortvloeiende kostenverhogend effect zal bij stijgende energieprijzen nog worden versterkt. Het is daarom gewenst
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
35
te streven naar uit economisch oogpunt verantwoorde energiebesparingstoepassingen. Beleidsvoornemens De visie op de verdere ontwikkeling van het toeristisch produkt wordt in belangrijke mate bepaald door twee deels in elkaar grijpende referentiekaders. Aan de ene kant betreft dit de sectorale benadering zoals te vinden in de door de branche ontwikkelde of nog te ontwikkelen actieplannen als uitvloeisel van het onder auspiciën van de Structuurcommissie daartoe verrichte onderzoek. Anderzijds heeft dat betrekking op de algemeen regionale produktbenadering zoals verwoord in de TROP's. De in deze nota uitgewerkte criteria voor ondersteuning daarbij zijn: - Voor structuurverbeterende actieplannen kan het bestaande instrumentarium zoals sectorgelden, regionale middelen en dergelijke worden aangewend. - In het TROP-kader zal financiële steun zich richten op door de provinciale besturen aangewezen speerpunten en zal zich voorts financiële ondersteuning richten op voorwaardenscheppende voorzieningen voor private investeringen in TROP-speerpunten. Andere acties zullen zich richten op: - Bij de TROP-studies van de kustprovincies zal voor zover noodzakelijk aandacht worden gevraagd voor voldoende low-budget accommodaties. - In het overleg met gemeenten zal voortdurend aandacht worden gevraagd voor de bewaking en mogelijke verbetering van de kwaliteit van het stedelijk toeristisch produkt. - In het toekomstige museale en monumentenbeleid van het Ministerie van WVC zal meer aandacht worden besteed aan de praktische behoeften die in de toeristische sector bestaan. - In samenwerking met betrokkenen zal worden bestudeerd op welke wijze door het organiseren van speciale grootschalige exposities en culturele manifestaties en andere evenementen in bepaalde perioden in het jaar aansluiting kan worden gevonden bij een lage bezettingsgraad in de hotellerie. - In het overleg met lagere overheden zal de nodige aandacht worden besteed aan de verbetering van de bereikbaarheid te water van dorps- en stadsgezichten. - Met het IPO zal worden overlegd of een plan voor een landelijk aaneensluitend netwerk van wandel- en fietspaden kan worden ontwikkeld. - Bij accommodatieverschaffers en lagere overheden zal aandacht worden gevraagd voor voldoende verhuurstations van fietsen, meer mogelijkheden voor veilige fietsenstalling, beveiligde bagagedepots bij toeristische bezienswaardigheden en dergelijke. - In interdepartementaal overleg en in overleg met lagere overheden zal worden gewezen op het belang van goed op elkaar aansluitende paardrijroutes, alsmede de bewegwijzering van die routes. - In samenwerking met het Ministerie van EZ wordt door het NBT te zamen met de sector een internationaal prijsvergelijkingsonderzoek voorbereid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
36
HOOFDSTUK 5. TOERISTISCHE DIENSTVERLENING 5.1. Algemeen Binnen het proces van verkoop en consumptie van het toeristisch produkt vormt de dienstverlening een belangrijke schakel. Gezien het belang van de dienstverlening is als uitvloeisel van de nota toeristisch beleid 1980 t/m 1984 de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening geïnstalleerd. De commissie heeft zich vooral gericht op een aantal basisproblemen, waarvoor op korte termijn een oplossingsrichting kon worden aangegeven. De adviezen van de Adviescommissie vormen de basis voor een systematische verbetering van de toeristische dienstverlening en voor de hiernavolgende beleidsvoornemens. 5.2. Service
•i
Vele externe factoren kunnen het produkt en de dienstverlening beïnvloeden en vaak bemoeilijken. Te denken valt hierbij aan omgevingsfactoren, gebrekkige documentatie en/of informatietechnieken. Het is echter met name het persoonlijk dienstbetoon - de extra aandacht voor de gast - dat de kwaliteit van de dienstverlening bepaalt. Dit geldt niet alleen voor de toeristische sector, doch voor alle bedrijven en overheidsdiensten die met toeristen in aanraking komen. Het dienstbetoon is sterk afhankelijk van het personeel dat directe contacten onderhoudt met de consument. Het management schept echter het klimaat waarin gewerkt wordt, verstrekt de middelen en voorzieningen en bepaalt daarmee de kwaliteit van het dienstbetoon. Van belang voor de kwaliteit en de vakbekwaamheid van het personeel zijn het onderwijs en de opleiding, waarop in de volgende paragraaf nader zal worden ingegaan. Daarnaast verdient het door de werkgever c.q. het management in samenspraak met de werknemers (organisaties) scheppen en in stand houden van een zo optimaal mogelijk arbeidsklimaat echter evenzeer de aandacht. Dit zal immers de wervingskracht van de onderneming op de arbeidsmarkt vergroten, de motivatie van het personeel positief beïnvloeden en de aantrekkingskracht van de onderneming ten goede komen. Een en ander stelt eisen aan het te voeren arbeidsmarkt" en sociaal beleid binnen de onderneming. In dit kader kan ook worden gewezen op de activiteiten van de met subsidie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de Centrale Ondernemersorganisaties in het Midden- en Kleinbedrijf aangestelde arbeidsmarktconsulenten. Deze consulenten dienen ondernemers in het midden- en kleinbedrijf van advies bij het oplossen van problemen in de personeelsvoorziening en bij het vinden van oplossingen voor sociale knelpunten binnen de bedrijven. Ook ondernemers uit de toeristisch-recreatieve sector kunnen van de diensten van genoemde consulenten gebruik maken. Voorts is in dit verband het door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgenomen sectorale arbeidsmarktbeleid van belang. Uitgangspunt van dit beleid is, dat het arbeidsmarkt" en arbeidsvoorzieningsbeleid meer dan in het verleden gericht zal worden op toekomstige ontwikkelingen in de werkgelegenheid en op de arbeidsmarkt van kansrijke sectoren. Onder meer op basis van de rapportage van de Adviescommissie inzake de voortgang van het Industriebeleid en het eindrapport van de Stuurgroep Dienstenonderzoek, alsmede op grond van de verwachte ontwikkeling van de toeristische werkgelegenheid (zie § 2.4) is de toeristisch-recreatieve sector als één van de aandachtsgebieden in het kader van het sectorale arbeidsmarktbeleid aangemerkt. De aanpak die hierbij wordt gevolgd is, dat in overleg met de sociale partners in genoemde sector wordt gezocht naar activiteiten en projecten die een positief effect hebben op de werkge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
37
legenheidsontwikkeling en de oplossing van arbeidsmarktproblematieken in de bedrijfstak. Onderwerpen die daarbij de aandacht (kunnen) krijgen, zijn bij voorbeeld om-, her- en bijscholing, seizoenarbeid, leerling- en stageplaatsen, deeltijdarbeid en een gestructureerd personeelsbeleid. In dit kader worden tevens de aanbevelingen ter zake uit het structuuronderzoek in de verblijfrecreatiesector meegenomen. Met betrekking tot uit het overleg met de sociale partners naar voren komende concrete activiteiten en projecten zal door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden bezien of, en zo ja op welke wijze, deze voor een mogelijke financiële ondersteuning in aanmerking komen. Een dergelijke ondersteuning zal geen structureel karakter dragen, doch is bedoeld als een aanzet voor bepaalde positieve ontwikkelingen die door de sociale partners zullen moeten worden gecontinueerd. Tot slot zal aansluiting worden gezocht bij het door dit departement te voeren kwaliteitsbeleid, waarvan de uitgangspunten zijn neergelegd in een notitie, die op 12 april 1984 door de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer is aangeboden en waarbij het accent ligt op de kwaliteitszorg van het voortbrengingsproces. Kwaliteitszorg betekent het voeren van een bewust beleid onder meer gericht op de verbetering van de motivatie en het instellen van procedures die fouten voorkomen. Vooral door voorlichting zal worden getracht ondernemers en organisaties er op te wijzen wat de betekenis van kwaliteitszorg is als middel voor het handhaven en of versterken van hun marktpositie. Daarnaast zullen, in samenwerking met de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (Nehem), de overkoepelende organisaties worden benaderd over een sectorgewijze aanpak en de mogelijkheden die daartoe ten dienste staan. 5.3. Onderwijs en opleiding Hoofduitgangspunt in het toeristisch onderwijs dient te zijn een goede afstemming tussen opleidingen en praktijk, zodat de sector kan beschikken over goed opgeleide mensen. Hierbij zijn de praktijkbehoeften vanuit de sector maatgevend in kwalitatief en kwantitatief opzicht. Ten aanzien van opleiding is er enerzijds behoefte aan goed toeristisch onderwijs, voorafgaand aan een werkkring. Anderzijds aan training en bijscholing van diegenen die reeds werken in de toeristisch-recreatieve sector. De instanties die zich met het toeristisch-recreatieve onderwijs bezighouden zijn verenigd in de Stichting Vakopleidingen voor Toerisme en Recreatie (SVATOR). Naast deze instanties zijn nog vele anderen - organisaties en bedrijfsleven - uit de toeristische-recreatieve sector in SVATOR verenigd. Inmiddels heeft er binnen SVATOR een herstructurering plaatsgevonden met als doel een betere afbakening van de diverse taken van SVATOR. Deze taken liggen op het gebied van zowel het dagonderwijs als de bijscholingscursussen ten aanzien van het uitgaand toerisme en het binnenlands toerisme. SVATOR tracht tegelijkertijd de afstemming van die activiteiten op de praktijk te verbeteren. In de nieuwe structuur treedt SVATOR op als koepel-organisatie waarbij haar belangrijkste taken van coördinerende, voorlichtende en adviserende aard zijn. Daaronder ressorteren drie afzonderlijke stichtingen. De eerste is de stichting Beroepsvoorbereiding voor het Toerisme en de Recreatie in Nederland (BETER), belast met de bevordering van het beroepsvoorbereidende onderwijs en de algemene vorming op het terrein van het binnenlands toerisme en de recreatie. De tweede is de stichting Beroepsvoorbereiding en Algemene Vorming Reisbureaubedrijf (BAV) met hetzelfde doel als de stichting BETER maar dan gericht op het voornamelijk uitgaande reisbureauwezen. De derde is de stichting MTRO ter bevordering van het middelbaar toeristisch recreatief onderwijs zoals dit wordt gegeven aan de instituten voor cursorisch dagonderwijs. Dit zijn de Algemene Vakopleiding VVV (AVV), de algemene vakschool voor het reisbureaubedrijf (AVR) en het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
38
1 Ministerievan Onderwijsen Wetenschappen, Ministerie van Landbouw en Visserij, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Ministerie van Economische Zaken.
Toeristisch College TIO. Genoemd cursorisch dagonderwijs geniet tot op heden vanwege het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een deelbekostiging. Of het toeristisch dagonderwijs eventueel in een andere vorm zal kunnen worden gecontinueerd zal nader worden bezien aan de hand van de resultaten van de werkzaamheden van de interdepartementale werkgroep 1 die adviezen zal geven gericht op een samenhangend geheel van toeristisch-recreatief onderwijs. Deze adviezen worden opgesteld aan de hand van een in 1982 verricht onderzoek naar de kwantitatieve behoefte bij de sector aan afgestudeerden en tevens aan de hand van een in 1984 verricht onderzoek dat zich richt op het verkrijgen van kwalitatieve gegevens en voornamelijk gespitst op de afstemming van het onderwijs op de behoeften aan dit onderwijs in de praktijk. Daarbij spelen ook de aanbevelingen ter zake de proefneming met een toeristische afstudeerrichting aan een viertal MEAO's een belangrijke rol. De adviezen zijn de bouwstenen voor een in de eerste helft van 1985 aan de betrokken vaste Tweede Kamercommissies voor te leggen beleidsnotitie. In de genoemde interdepartementale werkgroep zal ook aandacht worden besteed aan de opleiding van de docenten toerisme in het middelbaar onderwijs. Momenteel bestaat daarvoor geen opleiding en worden toeristische vakken gedoceerd door docenten aardrijkskunde of door mensen uit de praktijk. Zowel voor wat betreft de bevoegdheden als de vereiste vakbekwaamheid is dit geen optimale situatie. Vooruitlopend op de notitie van de betreffende werkgroep heeft het Ministerie van Economische Zaken het financieel mogelijk gemaakt dat op korte termijn een urgentiecursus voor docenten toerisme wordt gestart, te verzorgen door het Moller Instituut te Tilburg in nauwe samenwerking met het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie (NWIT) te Breda. Deze urgentiecursus zal dienen voor bijscholing van huidige docenten in toeristisch-recreatieve vakken. Het NWIT is een driejarige HBO-opleiding en leidt als enige in ons land op voor staf- en kaderfuncties in het toerisme en recreatie. Inmiddels kent dit instituut ruim duizend afgestudeerden waarvoor de plaatsingsmogelijkheden redelijk te noemen zijn. Daarom kan gezegd worden dat het instituut in een behoefte voorziet. Voor dit instituut is het van belang dat het zorg blijft dragen voor een goede afstemming met de praktijk en dat het de lesstof aanpast aan de snelle ontwikkelingen binnen het toerisme. Het NWIT zal zich duidelijk moeten profileren als kwalitatief hoogwaardig en uniek opleidingsinstituut. Dit mede in het licht van de plannen tot schaalvergroting in het HBO-onderwijs van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen. Daarnaast is nadere profilering noodzakelijk in verband met de ontwikkeling op universitair niveau. Bij de Katholieke Hogeschool Tilburg wordt gewerkt aan een studierichting Vrijetijdskunde. Bevorderd zal worden dat aan de economische invalshoek bij deze studierichting belangrijke aandacht wordt geschonken. Als aanvulling op het dagonderwijs blijft training en bijscholing van de reeds werkzamen van belang. Op die manier kan adequaat worden ingespeeld op de ontwikkelingen, hetgeen geldt voor alle niveaus waarop men werkzaam is. Op basis van een advies van de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening wordt inmiddels met een subsidie van 662/3% van het Ministerie van Economische Zaken een bijscholingsprogramma ontwikkeld, onder auspiciën van de Stichting BETER, te weten een cursus Strategisch Management, een cursus Sociale Vaardigheden en een cursus Recreatiemedewerker. Het ligt in de bedoeling van de sector dit proces te continueren en op basis van zich voordoende knelpunten, welke via de signalerende werking van de Stichting BETER kunnen worden onderkend, de nodige verdere lesstof te ontwikkelen. Verdere subsidiëring van noodzakelijke bijscholingsprogramma's door het Ministerie van Economische Zaken kan mogelijk zijn. Het management in de sector dient er wel voor te zorgen dat het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
39
personeel in de gelegenheid wordt gesteld aan deze bijscholingscursussen te kunnen deelnemen. Gezien het specifieke vakgebied kent de horecasector een eigen onderwijsorganisatie, de Stichting Vakonderwijs Horecabedrijven (SVH). Als dienstverlenende organisatie biedt de SVH een uitgebreid pakket van opleidingsmogelijkheden. Deze instantie treedt tevens op als erkend exameninstituut. De SVH werkt nauw samen met de 8 middelbare hotelscholen en de 2 hogere hotelscholen. Deze laatste leiden op voor staf- en kaderfuncties. Naast een gedegen theoretische kennis onderkennen de bedrijfsgenoten in de horeca het belang van een gedegen praktijkscholing, getuige het feit dat de niet uitbetaalde prijscompensatie in 1983 in de bedrijfstak werd aangewend voor de mede-financiering van leerplaatsen (het z.g. «Ieerplaatsenfonds»). De vaktechnische bekwaamheden van hen die- in opleiding zijn, komen het best tot hun recht in zowel oefening als begeleiding in concrete praktijksituaties. Hieraan toevoegend de zorg voor verdere permanente bijscholing zal op langere termijn gezien de kwaliteit van de dienstverlening in positieve zin worden bevorderd. Ten einde vervreemding tussen het bedrijfsleven en onderwijsveld te voorkomen bestaat de laatste tijd aandacht voor een grotere betrokkenheid over en weer. Deze zal verder worden gestimuleerd. Tot slot verdient vermelding, dat de SVH een belangrijke initiërende rol vervult in het bevorderen van de automatisering in de bedrijfstak. Naast het integreren van dit aandachtsgebied in het opleidingspakket, heeft de Stichting te zamen met de branche-organisaties uitvoering gegeven aan het opzetten van een gericht voorlichtingsprogramma. De hieruit resulterende campagne, die reeds in gang is gezet, is gericht op het vertrouwd maken van de ondernemers in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf met de toepassingsmogelijkheden van de micro-elektronica in het eigen bedrijf. Zowel de toeristische als de horecasector vragen om eigen specifieke vakkennis. Het is daarom een goede zaak, dat beide sectoren beschikken over eigen vakgerichte opleidingen. Gezien het feit dat toerisme en horeca onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden is het van belang dat ter ondersteuning van de functies waarvoor wordt opgeleid, kennis wordt genomen van eikaars vakgebied. 5.4. Informatie Een goede informatievoorziening aan de toerist is essentieel. Dit geldt voor informatie voordat de toerist op reis gaat als ook voor informatie wanneer hij of zij de bestemming heeft bereikt. In algemene zin dient de informatie volledig en objectief te zijn. Dat neemt niet weg dat het proces van informatieverstrekking mede kan beogen de wervende activiteiten vanuit het aangeboden toeristisch produkt te ondersteunen, zowel op het gebied van het aantrekken van toeristen, het reserveren van accommodaties als bij de receptie. In de eerste situatie is de informatie sterk verbonden met de wervende activiteiten en met de mogelijkheden tot het reserveren van accommodaties. In het tweede geval bestaat er een nauwe relatie met de receptieve, dienstverlenende instanties. De VVV's spelen in deze gevallen een belangrijke rol. Hierna zal daarom speciale aandacht aan het VVV-wezen worden gegeven. Voorde volledigheid zij er daarbij wel op gewezen dat ook anderen toeristische informatie vooraf verstrekken, zoals de buitenlandse kantoren van het NBT en de KLM, de ANWB, de reisbureaus en de verschillende media. Daarnaast verdient de toeristische informatieverstrekking ter plekke, dat wil zeggen bij te bezoeken objecten, zeker te worden genoemd. Een specifiek probleemveld betreft de voorlichting in musea en in of bij monumenten. De informatie-overdracht is veelal gebrekkig en zelden toegankelijk voor buitenlandse bezoekers. In overleg met het Ministerie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
40
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur wordt bezien hoe hier verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. In dat verband gaat het met name om het doorbreken van een aanpak waarbinnen weinig plaats is ingeruimd voor het voldoen aan de informatieve behoeften van de toerist. In dit kader verdient de problematiek omtrent het gidsenwezen ook speciale aandacht. Het belang van een goede gidsenbegeleiding wordt algemeen onderkend. Een belangrijk obstakel wordt gevormd door het seizoensmatige karakter van dit soort werk waardoor veel gebruik wordt gemaakt van free-lancers. Daarnaast wordt niet steeds een gewenst kwaliteitsniveau ervaren bij de begeleiding van special-interest tours, specifieke excursies, bezoeken aan minder bekende toeristische bestemmingen en dergelijke. Voorts blijkt dat aan de toenemende vraag aan begeleiding in andere dan de drie reguliere moderne talen in onvoldoende mate kan worden voldaan. Om de beoogde kwaliteitsverbetering te bereiken dient - ook blijkens het advies ter zake uitgebracht door de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening - primair te worden gedacht aan verbetering van de scholingsmogelijkheden van gidsen. Als duidelijke verbetering in deze is aan te merken, het gegeven dat de door de gidsenorganisatie Guidor af te nemen examens, sinds dit jaar onder toezicht staan van het Ministerie van Economische Zaken. Voorts wordt in nauw overleg met de betrokken toeristische organisaties en het toeristisch onderwijs momenteel bezien op welke wijze op korte termijn kan worden ingespeeld op de scholingsbehoefte. Hierbij zal voorop staan de mogelijke ontwikkeling van bij- en herscholingsprogramma's, specialisatiecursussen en dergelijke. 5.5. HetVVV-wezen In Nederland bestaan ruim vierhonderd VVV's. Als intermediaire instanties vervullen zij een belangrijke rol tussen de aanbieders van het toeristisch produkt en de toerist. Naast hun receptieve taak hebben VVV's een voorlichtende en wervende taak. Deze laatste taak omvat zowel de verstrekking van informatie, het reserveren van accommodaties als de organisatie van evenementen. VVV's vervullen bovendien steeds meer de rol van dienstverlenende instantie voor de inwoners van hun werkgebied. De VVV's in Nederland zijn lid van de Algemene Nederlandse Vereniging van VVV's (ANVV). De taak van de ANVV omvat een doelmatige functionering van het VVV-wezen, de behartiging van hun belangen en de onderlinge samenwerking. Tot deze taken kunnen worden gerekend de bindende regelingen betreffende te maken drukwerk, de opzet en controle van het net van VVV-i kantoren en de opleiding voor VVV-informatrice en informateur. Ten behoeve van deze werkzaamheden wordt de ANVV door het Ministerie van Economische Zaken gesteund met een jaarlijkse subsidie. De volgende VVV's kunnen worden onderscheiden: lokale VVV's, regionale of streek-VVV's en provinciale VVV's. Speciale vermelding verdient de indeling van de VVV-balies in het land in kantoren die hun dienstverlening aan het publiek mogen aanduiden met VVV-i-Nederland, VVV-R-kantoor of VVV-L-kantoor. Een bijzondere bindende regeling van de ANVV schrijft voor dat VVV's hun dienstverlening aan het publiek alleen met een van deze drie aanduidingen mogen aangeven indien voldaan wordt aan minimumeisen ten aanzien van openingstijden, personeelsbezetting, kantooraanduiding, documentatie voor de informatieverstrekking, bemiddelingsmogelijkheden en assortiment van voor het publiek beschikbare gidsen en kaarten. De zwaarste minimum-eisen worden gesteld voor het voeren van de aanduiding VVV-i-Nederland. De ongeveer 70 publiekskantoren van VVV's die deze aanduiding mogen voeren, moeten niet alleen over hun eigen werkgebied toeristische informatie kunnen verschaffen of voor bemiddeling kunnen zorgen, doch zij moeten deze activiteiten ook kunnen vervullen voor de rest van het land. Voor VVV-R-kantoren gelden minimum-eisen met meer regionale draagwijdte, terwijl de VVV-L-kantoren kunnen volstaan met het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
41
verstrekken van bepaalde lokale informatie. Hiermee beschikt Nederland over een in de wereld uniek systeem. De beschikbare middelen komen het best tot hun recht als die zoveel mogelijk gebundeld in grotere verbanden worden gebruikt. Dit geldt niet alleen voor de promotie, maar ook voor de marketing, de produktontwikkeling, de bemiddeling en de coördinatie. Een dergelijke aanpak wordt tot stand gebracht door provinciale VVV's of, in grotere provincies daar waar uitgesproken streken als toeristische eenheden bestaan, door streek-VVV's. Provinciale VVV's bundelen niet alleen plaatselijk activiteiten zoals streek-VVV's dat ook doen, maar daarnaast en in de eerste plaats behartigen zij provinciale belangen. De lagere overheden zijn nauw betrokken bij de instandhouding en functionering van de VVV's. Die betrokkenheid is ingegeven door vooral vier overwegingen. Ten eerste de zorg voor de lokale/regionale economie en werkgelegenheid. Ten tweede een goede dienstverlening aan de plaatselijke bevolking respectievelijk de bevolking in de regio voor de invulling van de vrije tijd. In de derde plaats kunnen door het toerisme voorzieningen voor de bevolking in stand worden gehouden die zonder het toerisme niet of slechts beperkt mogelijk zouden zijn geweest. Tot slot profiteren eigen overheidexploitaties zelf ook van de voorlichtende en wervende activiteiten van VVV's. De zorg voor de VVV's dient aan het bedrijfsleven en aan de lagere overheden blijvend te worden overgelaten, omdat zij de meest directe belanghebbenden zijn bij het werk dat door de VVV's op lokaal, regionaal of provinciaal niveau wordt verricht. Met deze op de bestuursniveaus afgestemde subsidiesystematiek wordt een duidelijke structuur geschapen betreffende de relatie tussen VVV-werk en de onderscheiden overheden. Het werk van de VVV's wordt voorts gefinancierd uit de bijdragen van het bedrijfsleven dat daarbij belangen heeft, terwijl door de VVV's ook aan de consumenten kosten in rekening worden gebracht voor specifieke voorlichtende en dienstverlenende activiteiten. Van belang is hier voorts te vermelden, dat in een aantal gevallen door Kamers van Koophandel en Fabrieken overlegorganen in het leven zijn geroepen, die zich bezighouden met toerisme en recreatie in hun werkgebied. Het VVV-wezen participeert in dit overleg. Door dit overleg, dat als een positieve ontwikkeling kan worden aangemerkt, is het mede mogelijk de gezamenlijke belangen van het bedrijfsleven nader gestalte te geven. Een belangrijk knelpunt in het instandhouden van het VVV-werk betreft de financiering ervan. Het bedrijfsleven steunt niet altijd in voldoende mate het VVV-werk. Hierdoor zijn de toegenomen lasten in het verleden steeds meer afgewenteld op aanvullende overheidsfinanciering. De afhankelijkheid die daardoor is versterkt, doet zich thans in een aantal gevallen als bijzonder pijnlijk gevoelen. Ik acht dit een zorgwekkende ontwikkeling en ik hoop, dat betrokkenen de continuïteit van deze belangrijke dienstverlening zullen kunnen waarborgen. De formele organisatie van het VVV-wezen belemmert in de praktijk een efficiënte promotie. De VVV's in Nederland zijn alle autonoom. Gelet op de veelal eigen interpretaties die aan het VVV-werk worden gegeven, zijn er verschillen in activiteiten en werkwijzen ontstaan. Hierdoor is de uitvoering van de activiteiten niet steeds optimaal, zeker ook waar het de samenwerking met het NBT betreft (zie § 6.5. 1). Een ander knelpunt dat aan het functioneren van belangrijke onderdelen van het VVV-apparaat kan worden onderkend, is van meer kwalitatief inhoudelijke aard. Het management bezit niet altijd die kwaliteit, die nodig is om adequaat aan de taken en werkzaamheden leiding te geven. Dit kan ook terugslaan op een te geringe participatie van het bedrijfsleven en op de uitvoering van de verschillende activiteiten. Met voornoemde bijscholingsactiviteiten wordt beoogd op het gebied van de leemtes verbetering te realiseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
42
5.6. Automatisering De gevarieerdheid, het zeer brede terrein waarover het produktmatig aanbod zich uitstrekt en het grote aantal mutaties bemoeilijken een goede documentatieverzameling en een goede en volledige informatieverstrekking. Via een systeem van geautomatiseerde opslag, verwerking en verstrekking van gegevens is het mogelijk dit proces aanmerkelijk te verbeteren en te versnellen. Op het gebied van de bemiddeling van hotelaccommodatie is het Nationaal Reserverings Centrum (NRC) reeds jaren werkzaam. Het met steun van het Ministerie van Economische Zaken opgezette Automatiserings Bureau Toerisme (ABT), waarin het dienstenpakket van het NRC is opgenomen, kan als systeemaanbieder een aanmerkelijk soelaas bieden en zal in 1985 operationeel zijn. De VVV's en het NBT hebben een primaire taak bij het verzamelen, rubriceren en verstrekken van de gegevens. Het is de bedoeling dat ook anderen op brede schaal gebruik maken van deze toeristische databank. In het bijzonder zal de databank ook dienstbaar kunnen zijn voor de informatieverstrekking aan gebruikersgroepen die speciale informatie behoeven, zoals de gehandicapten en andere groepen in achterstandssituaties. Via het informatieve systeem is het ook mogelijk dat gerichter voorlichting kan worden gegeven, bij voorbeeld aan toeristen met een kleine beurs. Door deze grotere gebruiksmogelijkheden neemt de kwaliteit van de informatieve dienstverlening in aanzienlijke mate toe. Om het publiek hierover te informeren zal in het voorjaar 1985 een brede publiciteitscampagne worden gevoerd. Het geautomatiseerde informatievoorzieningensysteem is niet alleen dienstbaar ten behoeve van toeristen die vooraf om informatie vragen over accommodaties of te bezoeken attracties. De VVV's kunnen veel concreter en sneller vakantiegangers adviseren hoe de vakantie zinvol kan worden doorgebracht. Naast VVV's zullen ook andere gebruikers van het systeem deze taak kunnen vervullen. Het reserveren van reispakketten of van onderdelen daarvan, zoals hotelkamers, bungalows of plaatsbewijzen voor onder meertransportmogelijkheden en culturele evenementen, is het sluitstuk van een logisch proces dat begint met de samenstelling van documentatie en de daaruit voortvloeiende verstrekking van informatie. Door middel van de automatisering kan het beschikbare aanbod inzichtelijk worden gemaakt. Dit is gewenst omdat het aanbod veelal kleinschalig is, terwijl de kennis omtrent de bezetting in feite enkel bij individuele ondernemers voorhanden is. De potentiële toerist in binnen- en buitenland was daardoor min of meer verplicht om zich uitgebreid te informeren over de mogelijkheden. Dit gebeurde door het voeren van veel, vooral telefonische, gesprekken al dan niet op basis van gedrukte lijsten die ook niet altijd volledig waren geactualiseerd. De relatief jonge verblijfrecreatieve sector zal nu veel meer dan gebruikelijk was, kunnen gaan werken met het systeem van distributiekanalen om de potentiële toerist te benaderen. Verwacht kan worden dat hierdoor een additionele vraag zal ontstaan, doordat het aanbod veel toegankelijker voor de consument wordt, min of meer conform aan wat al gebruikelijk was om in het buitenland accommodatie te reserveren. Deze verbeterde toegankelijkheid zal sneller tot reservering kunnen leiden nu het gemakkelijker wordt om het publiek het aanbod te tonen. Het spreekt voor zichzelf dat de accommodatieverschaffers daarvoor een redelijke commissie aan de wederverkopers afstaan. De verblijf recreatiesector zal ook anderszins van de diensten van het ABT gebruik kunnen maken, in die zin dat het ABT op daartoe geëigende wijze via haar pakket van diensten tegemoet kan komen aan de eigen automatiseringsbehoefte van individuele bedrijven. Door de directe koppeling aan het netwerk van wederverkopers wordt dan tevens een keuzemogelijkheid aan de consument geboden, die aansluit op de bestaande praktijk van reserveringen. Voor zowel de aanbieders van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
43
overnachtingsmogelijkheden als voor de consument is het van groot belang dat zoveel mogelijk reserveringspunten participeren. De ABT-aanpak maakt dit mogelijk. Zodanige reserveringspunten kunnen zijn de VVV's, de reisbureaus, maar ook daarin eventueel andere geïnteresseerden. Speciale vermelding verdient in dit verband het net van de buitenlandse kantoren van het NBT, terwijl voorzien is dat ook via de systemen van de KLM buitenlandse toegang tot het aanbod gerealiseerd kan worden. Door middel van het geautomatiseerde netwerk zal in het buitenland ook snellere informatie over actuele toeristische gebeurtenissen kunnen worden verstrekt. De noodzaak van het vroegtijdig drukken van informatiemateriaal belemmerde voorheen de kans om adequaat op de actualiteit in te kunnen spelen. Toeristische informatieverstrekking is per definitie een kostbaar proces. De bewerkelijkheid tijdens het verzamelen en rubriceren, controleren en muteren alsmede door de veelal lange tijd die met het geven van informatie door voorlichtend personeel is gemoeid, zijn daaraan debet. De geautomatiseerde opslag en verwerking van gegevens alsmede de mogelijkheden tot snelle beantwoording van vragen zullen de kosten kunnen terugdringen. Zeker op korte termijn lijkt het echter reëel dat de informatieverschaffing een kostbare zaak zal blijven. Het is in dat opzicht de bedoeling dat de kosten voor de gebruikers van hetABT-systeem met name worden gedragen door de inkomsten die uit het reserveren worden verkregen. Op indirecte wijze draagt de marktsector dan concreet bij in de informatiekosten die binnen het proces van voorlichting en werving worden gemaakt en die ten behoeve zijn van die marktsector. Een verder doorgevoerde automatisering kan tot een zekere herstructurering leiden in de verhoudingen tussen de belanghebbenden in de marktsector, zowel in binnen- als buitenland. De marktsector zelf zal deze verhoudingen gestalte moeten geven met als doel een optimaal functioneren en waarbij men ook oog heeft voor de belangen van de anderen. Voor elke deelnemer blijft een eigen rol zeer zeker weggelegd, doch deze rol zal sterker kunnen zijn naarmate men meer bereid is ook het gemeenschappelijk belang van nieuwe technieken te aanvaarden en deze daadwerkelijk in de praktijk te brengen. Al naar gelang de intensiteit van het gebruik van de systemen staan verschillende technische oplossingen ten dienste. Naarmate het gebruik toeneemt kan worden beschikt over meer geavanceerde apparatuur. Als zodanig wordt voor de gebruiker een optimale relatie bereikt tussen de aan te wenden kosten en het te behalen rendement. Het ABT-systeem is bovendien zo ingericht dat ook zij die geen gebruik maken van de door ABT beschikbaargesteldeapparatuur maarwei beschikken over eigen apparatuur toch toegang hebben tot de aangeboden mogelijkheden. Door deze aanpak worden eventuele additionele investeringskosten aan gebruikerszijde zoveel mogelijk beperkt. 5.7. Het reisbureauwezen De belangrijkste activiteiten van de Nederlandse reisindustrie, zijnde touroperators en reisagenten, zijn gericht op het bevorderen van het uitgaande verkeer. Als zodanig valt deze sector buiten de scope van deze nota. Niettemin is het goed te bedenken dat de sector tóch een wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse economie levert, omdat voor die buitenlandse reizen waarvoor Nederlanders gebruik maken van de bemiddeling van een reisbureau, ca. 60% van de betalingen aan het reisbureau de Nederlandse economie ten goede komt. Te denken valt hierbij aan de kosten gemaakt voor onder andere lonen, huisvesting, reclame, drukwerk en een groot gedeelte van de vervoerskosten. Van de totale Nederlandse bestedingen die samenhangen met het totaal aan buitenlandse reizen blijft gemiddeld meer dan een kwart in eigen land. Bij een uitgaande post op de reisverkeersbalans van ca. f9 mld. betekent dit een bijdrage aan het nationaal in-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
44
komen van meer dan f2,25 mld., gepaard gaande met een belangrijke werkgelegenheid. In de afgelopen beleidsperiode is op aandrang van en in overleg met het Ministerie van Economische Zaken door de reisbranche de Stichting Garantiefonds Reisgelden tot stand gebracht. Dit Garantiefonds functioneert momenteel goed en heeft inmiddels een vrijwel maximaal deelnameniveau bereikt van ca. 98% van het uitgaande reisverkeer. Met dit Garantiefonds is een belangrijk stuk consumentenbescherming gewaarborgd. Bezien zal worden de wenselijkheid om ook het binnenlands toerisme onder de werking van dit fonds te brengen. De economische recessie heeft, zoals reeds eerder in deze nota is vermeld, zijn invloed op de vraag naar buitenlandse vakanties. De reissector probeert daar door allerlei maatregelen op in te spelen, enerzijds door kostenbesparingen en anderzijds door het aanbod aan te passen aan de veranderende vraag. Een belangrijke efficiency-verbetering zal optreden door middel van het door het Ministerie van Economische Zaken financieel ondersteunde automatiseringsproject waardoor snelle en goede informatie en adequate boekingsmogelijkheden worden geboden. Dit automatiseringsproject biedt goede aansluitingsmogelijkheden met het ABT-systeem, waardoor betere mogelijkheden zullen ontstaan voor de verkoop van het binnenlands toeristisch produkt door de reisbureaus. Naast de mogelijkheden van de verkoop van arrangementen door de reisbureaus, zijn ook eigen activiteiten van de reisbranche op het gebied van het binnenlands produkt verder uit te bouwen. Daartoe zal het onder meer noodzakelijk zijn de vakbekwaamheid bij de reisbureaus ten behoeve van het binnenlands produktte verbeteren, waarvoor bijscholingsactiviteiten kunnen worden ondernomen. Dezerzijds zal hiertoe overleg worden gevoerd met de Algemene Nederlandse Vereniging voor Reisbureaus (ANVR). Bij een vergroting van de rol van de reisbureaus bij de verkoop van het binnenlands toeristisch produkt lijkt namelijk een actieve rol voor deze organisatie weggelegd. Daarbij is het van belang ook aan het in komend toerisme en de daarin werkzaam zijnde reisorganisaties meer geconcentreerde aandacht te schenken, waarbij dan ook het vraagstuk van de wildgroei binnen dit marktsegment kan worden aangepakt. Het door de ANVR-groep inkomend toerisme gelanceerde idee om te komen tot een perspectievenonderzoek zal door ondergetekende positief worden benaderd. 5.8. Geschiilenbehandeling Naast de in de vorige paragraaf genoemde Stichting Garantiefonds Reisgelden vormt een adequate klachten- en geschiilenbehandeling een andere hoeksteen van een toereikende consumentenbescherming. In de toeristische sector functioneren momenteel een tweetal geschillencommissies, die aangesloten zijn bij de Stichting Consumentenklachten. Deze aansluiting is mogelijk, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, die in de door de Minister van Economische Zaken in 1975 ingestelde «Erkennings- en subsidiëringsregeling klachtencommissies» zijn neergelegd. Deze voorwaarden beogen een goede klachten- en geschiilenbehandeling en een voor de consument goedkope en eenvoudige rechtsgang te waarborgen. De twee geschillencommissies, Reizen en Recreatie, bestrijken reeds een behoorlijk deel van de toeristische sector. Enerzijds de reizen, verkocht door de bij de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisbureaus (ANVR) aangesloten reisbureaus en agenten, anderzijds de bij de leden van de Organisatie van Recreatie-ondernemers in Nederland (RECRON) geboekte arrangementen. Niettemin is de vraag gewettigd of uitbreiding van klachtenen geschillenregelingen naar andere sectoren van toerisme en recreatie mogelijk en wenselijk is. Immers, ook daar kunnen voor de consument dezelfde belangen op het spel staan als bij de sectoren reizen en recreatie. De Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening heeft eveneens in deze richting aanbevelingen gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
45
Initiatieven tot een dergelijke uitbreiding zullen door ondergetekende positief worden ondersteund. Hiermee zou tevens worden bevorderd, dat er in de toeristische sector meer eenheid in de (voorwaarden met betrekking tot de) klachten- en geschillenbehandeling ontstaat. 5.9. Classificatie Classificatie voorziet in de behoefte aan meer en doorzichtige informatie over een bepaalde groep van dienstverlenende bedrijven die gemeenschappelijke kenmerken nebben en vergelijkbaar zijn, maar toch zodanig heterogeen zijn, dat de soortnaam alleen onvoldoende duidelijkheid verschaft. Classificatie geeft de consument vooraf een eerste inzicht in de aard van de accommodatie en in hetgeen hij ongeveer mag verwachten, hetgeen eveneens bijdraagt aan een betere toegankelijkheid tot het toeristisch produkt. Voor de accommodatieverschaffer kan classificatie onderdeel uitmaken van zijn bedrijfsvoering om zich zodoende beter naar de consument te presenteren. Het biedt hem de mogelijkheid zich te onderscheiden binnen de categorie, waar zijn bedrijf deel van uitmaakt en hij kan daaraan een duidelijk profiel ontlenen. Essentieel voor het goed functioneren van een classificatiesysteem is de informatieverstrekking. Enerzijds heeft dit plaats middels de consument informerende gidsen, brochures en folders, terwijl aan de andere kant een nauwe relatie bestaat met automatiserings- en reserveringssystemen, zoals het ABT. In de hotelsector kent Nederland, gelijk vele andere landen, reeds lang classificatieregelingen. Positief zijn de ontwikkelingen te noemen waarbij alle betrokken partijen streven naar overeenstemming om tot één classificatie voor de gehele hotellerie te komen. Sinds 1980 kentons land eveneenseen classificatie voor kampeerbedrijven en bungalowparken. Deze is opgezet en wordt uitgevoerd en gefinancierd door de ANWB in nauw overleg met andere organisaties in de sector. Deze classificatie is echter tot op heden - mede gezien de financiële mogelijkheden - beperkt tot de door de ANWB erkende kampeer- en bungalowbedrijven, Globaal is in dit systeem - dat functioneert op basis van vrijwilligheid aldus ongeveer de helft van het aantal in aanmerking komende bedrijven opgenomen. De mogelijkheden tot uitbreiding van dit aantal worden momenteel door de ANWB onderzocht. Voorts verdient vermelding de sinds 1978 in enkele provincies bestaande classificatie van particuliere vakantieverblijven, welke tot stand is gekomen door initiatieven van de ANWB in samenwerking met de provinciale VVV's ter plaatse. In de watersportsector, waarbij in het bijzonder te denken valt aan de jachthavens waarvan er in Nederland ongeveer 800 bestaan, is een classificatiesysteem onbekend. Uitgaande van een desbetreffend advies van de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening, zijn besprekingen tussen de diverse betrokkenen gaande om te komen tot één uniform en eenduidig classificatiesysteem waarin alle in aanmerking komende bedrijven uit de toeristische sector - naar verschillende categorie - kunnen worden geclassificeerd. Een dergelijke eenvormigheid brengt naast vele voordelen van praktische aard, zoals efficiency-winst, kostenbesparing en effectievere toepassingsmogelijkheden op het gebied van de automatische informatievoorziening, vooral ook meer duidelijkheid voor de consument met zich mee. Voornoemde uniforme hotelclassificatie vormt daartoe een goed uitgangspunt. Een verdere internationale harmonisatie van classificaties zal door de Nederlandse regering worden nagestreefd, niet in de laatste plaats ten behoeve van de ons land bezoekende buitenlander. In de hotelsector is hiertoe een eerste aanzet gegeven door genoemde uniforme classificatieregeling in de Beneluxlanden. Een nadere uitbouw naar andere sectoren en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
46
harmonisatie in EG-verband past in het streven naar meer internationale afstemming en zal daarom worden bevorderd. 5.10. Toeristische bewegwijzering Naast de geografische bewegwijzering is het van groot belang dat de toerist en de recreant een adequaat systeem van toeristische bewegwijzering ten dienste staat. In ons land bestaat geen op zich zelf staande toeristische bewegwijzering maar maakt deze - voor zover aanwezig - deel uit van de geografische bewegwijzering. Deze laatste informeert de weggebruiker vanaf het moment dat hij zijn adres heeft verlaten en vormt in die zin een onmisbare schakel in de voorlichting onderweg. Toeristische bewegwijzering verschaft de toerist aanvullende informatie en veelal eerst daar, waar de geografische aanduidingen ophouden. Op deze wijze vullen deze elkaar aan en dragen er toe bij, dat het toeristisch-recreatieve verkeer soepel verloopt. In dat verband verdient zeker de service aan de buitenlandse gast vermelding, voor wie een goed informerende bewegwijzering wellicht nog belangrijker is. Waar laatstgenoemde ook andere dan de geijkte toeristische bestemmingen bezoekt is een efficiënte object- en route-aanduiding een onmisbare voorwaarde. Er is te constateren, dat het aan toerisme en recreatie te hechten belang niet steeds in voldoende mate weerklank vindt in het beleid dat wegbeheerders voeren ten aanzien van plaatsing van vormen van toeristische bewegwijzering. De wegbeherende instanties hanteren zeer terughoudende normen - ook in vergelijking met het ons omringende buitenland - bij het toelaten van toeristische aanduidingen. Met de Minister van Verkeer en Waterstaat ben ik van oordeel, dat een heroverweging van het beleid ten aanzien van de bewegwijzering plaats zal moeten vinden. Vanuit het toeristisch beleid kan niet voorbij worden gegaan aan een noodzakelijk geachte herbezinning op de criteria, die worden gehanteerd bij toewijzing van aanvragen voor verwijzingen naar toeristische en horecavoorzieningen. Deze criteria betreffen onder meer de verkeersveiligheid, de behoefte, de lokatie en het aantal bezoekers. Tegen deze achtergrond is recentelijk overleg gestart. Aan dit overleg nemen naast de betrokken departementen ook vertegenwoordigers uit de sector deel. Het overleg is er op gericht te komen tot een bewegwijzeringssysteem waarvan de toeristisch-recreatieve belangen een geïntegreerd en meer evenwichtig onderdeel uitmaken. Dit systeem zal dan ook tot voorbeeld kunnen dienen voor de lagere overheden - wegbeheerders. Ons land kent een groot aantal bewegwijzerde toeristische routes, die blijkens de vele gebruikers duidelijk voorzien in een bij het publiek aanwezige behoefte. Deze routes bieden de mogelijkheid op eigen gelegenheid op de fiets, te voet of gemotoriseerd de aantrekkelijke delen van Nederland dan wel bijzondere evenementen te bezoeken. In de huidige situatie draagt het Ministerie van Landbouw en Visserij grotendeels zorg voor de financiering van met de routes gepaard gaande planvorming, aanleg en onderhoud van de bewegwijzering, hetgeen door de ANWB wordt uitgevoerd. Het laat zich aanzien, dat de instandhouding van deze routes onder verdere financiële druk komt te staan. Een mogelijkheid is de provinciale en lokale overheden en instanties meer bij deze voorzieningen te betrekken, mede in de context van de ontwikkelingen ten aanzien van de TROP's. Beleidsvoornemens Binnen het proces van verkoop en consumptie van het toeristisch produkt vormt de dienstverlening een belangrijke schakel. Een verdere verbetering van de toeristische dienstverlening wordt nagestreefd waarbij de beleidsaandacht onder meer zal worden gericht op de volgende aspecten. - Projecten, die passen in het sectorale arbeidsmarktbeleid zullen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden getoetst op financiële ondersteuningsmogelijkheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
47
- In het voorjaar 1985 zal aan de betrokken vaste Tweede-Kamercommissies een beleidsnotitie worden voorgelegd met betrekking tot het toeristisch onderwijs. - Bij de inrichting van een mogelijke nieuwe studierichting Vrijetijdskunde aan de Katholieke Hogeschool Tilburg zal worden bevorderd dat daarbij het nodige recht wordt gedaan aan de sociaal-economische invalshoek. - Het Ministerie van Economische Zaken subsidieert momenteel de ontwikkeling van noodzakelijk geachte bijscholingsprogramma's ten behoeve van de sector. Deze beleidslijn zal in de komende periode worden doorgetrokken voor verdere bijscholingsprogramma's, waaronder bij voorbeeld gidsenopleidingen. - Een publiciteitscampagne zal worden gevoerd ten einde het publiek voor te lichten over de mogelijkheden die het ABT kan bieden op het gebied van de informatieve dienstverlening. - Met de ANVR zal overleg worden gevoerd over mogelijk te entameren bijscholingsactiviteiten voor de op het binnenlands toeristisch produkt gerichte reisbranche. - In overleg met het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zal worden bezien op welke wijze verbetering is te realiseren in de informatie-overdracht aan (buitenlandse) toeristen over en in musea en bij monumenten. - Een eventueel verzoek om een perspectievenonderzoekten behoeve van de inkomende reisorganisaties zal dezerzijds positief worden benaderd. - Een verdere internationale harmonisatie van classificaties van accorrv modatievormen en een nadere uitbouw naar andere sectoren in internationaal verband zal worden bevorderd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
48
HOOFDSTUK 6. TOERISTISCHE VOORLICHTING EN WERVING 6.1. Algemeen Voorlichting en werving, samen te vatten onder de term promotie, staat en valt met de kwaliteit van het produkt, de daarbij behorende dienstverlening en de daarvoor te vragen prijs. Een speciaal punt bij toeristische promotie is dat het toeristisch produkt bestaat uit een combinatie van vele, op zich zelf staande onderdelen, die elkaar nodig hebben en elkaar kunnen versterken, doch die los van elkaar worden beheerd. Verder geldt dat het te leveren «produkt» niet vooraf kan worden gedemonstreerd en ruil evenmin mogelijk is. Dit legt een zware druk op hen die zich met de voorlichting en werving bezighouden, temeer daar de kosten die voor de consument met het toerisme zijn verbonden, groot kunnen zijn. De concurrentiestrijd om de gunst van de toerist wordt thans internationaal gezien in grotere hevigheid gevoerd, hetgeen zich ook vertaalt in intensievere promotie. In Bijlage 1 wordt dit geïllustreerd. In dit licht bezien zijn het continueren en versterken van de voorlichting over en de werving van toeristen voor Nederland noodzakelijk. Het beleid van ondergetekende is hier dan ook op gericht. Gelet op de nationaal-economische aspecten van het toerisme, waarvoor het Ministerie van Economische Zaken beleidsverantwoordelijkheid draagt, is er - zoals ook uiteengezet in paragraaf 5.5 - sprake van een verantwoordelijkheid van dit ministerie jegens de toeristische voorlichting en werving. Dit vertaalt zich in een medefinanciering van het werk van de ANVV en het Nederlands Bureau voor Toerisme. 6.2. Huidige structuur Toeristische voorlichting en werving gebeuren door en onder de verantwoordelijkheid van de belanghebbenden. Dit kunnen individuele bedrijven zijn; afzonderlijk maar ook gezamenlijk wanneer het bij voorbeeld naar aard identieke aanbieders betreft. Verder zijn er regionale samenwerkingsverbanden die ook een intermediaire rol vervullen, nodig voor het combineren van het gevarieerde pakket van aanbieders enerzijds en de verschillende markten anderzijds. Het betreft hier met name de VVV's. Ten slotte is er het NBT, het promotionele samenwerkingsverband op nationaal niveau. Er zij hierbij op gewezen dat ook anderen intermediaire functies vervullen, zij het dat daar het accent bijna uitsluitend is gericht op de eigen doelstelling. Hierbij wordt gedoeld op de touroperators en op de reisagenten. Het is niet hun primaire taak om ten behoeve van het toeristisch bedrijfsleven voorlichtende en wervende activiteiten te ontplooien, maar door te participeren in de activiteiten van NBT en VVV's, zorgen zij tevens voor een versterking van het financiële draagvlak van de promotie. Uiteraard spelen touroperators en ook de KLM door eigen rechtstreekse werving een belangrijke rol in de Holland promotie. Het werk van de VVV's ter zake van voorlichting en werving sluit nauw aan op dat van het NBT. Er is dus sprake van een wisselwerking, waarbij het NBT zich meer richt op de activiteiten vanuit een nationale aanpak en de VVV's vanuit een regionale aanpak. Hierbij kan gewezen worden op de campagne «Lekker Weg in Eigen Land» die sedert enkele jaren wordt gevoerd. Daarnaast heeft het NBT taken op het terrein van de bevordering van de vakantiespreiding en op de coördinatie van de voorlichting en werving in binnen- en buitenland. In het buitenland verricht het NBT via haar kantoren de voorlichting en werving gericht op de individuele toerist en de reisindustrie. Daartoe wordt zowel op continue basis als voor incidentele gevallen samengewerkt met vooral de grotere VVV's, inkomende reisorganisaties, hotelketens en vervoersondernemingen. Een speciale vermelding verdient hier de goede samenwerking met de KLM.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
49
6.3. Knelpunten Betreffende de voorlichting en werving kan een aantal algemene knelpunten worden onderscheiden, die met name liggen op het terrein van de werving. Ten eerste is het rendement van wervende inspanningen veelal moeilijk zichtbaar, terwijl de kosten voor wervende activiteiten veelal als hoog worden beoordeeld. Dit geldt ook in het toerisme. Ten tweede ondervindt de reclame voor het binnenlandse toerisme concurrentie van de reclame voor toerisme naar het buitenland die wordt gemaakt door reisbureaus, vervoersondernemingen en de in Nederland gevestigde kantoren van buitenlandse toeristenbureaus. Ten derde sorteren promotionele toeristische campagnes veelal pas effect wanneer deze gedurende een reeks van jaren worden gevoerd. Hieruit resulteert dan weer een zekere inflexibiliteit in de promotionele budgetten. Ten vierde behoren veel van de bedrijven die een toeristisch produkt aanbieden tot de categorie van de kleine ondernemingen, waar niet steeds voldoende kennis over promotie aanwezig is. Deze kleinschaligheid belemmert in vele gevallen ook een goede coördinatie en een efficiënte aanwending van de beschikbare middelen. Ten vijfde hebben de wervende instanties (VVV's; NBT) weinig invloed op de kwaliteit van het gebodene. Omgekeerd is het bedrijfsleven sterk afhankelijk van wat die instanties in de praktijk met de beschikbaar gestelde middelen promotioneel doen. Het bedrijfsleven is ten slotte afhankelijk van niet alleen het produktmatige aanbod van ander bedrijfsleven, maar ook van wat dat andere bedrijfsleven op promotioneel gebied aan activiteiten ontplooit. Ten aanzien van het NBT geldt nog als specifiek knelpunt dat, hoewel bij het NBT het aandeel van de overheidssubsidiëring, langzaam, in neerwaartse richting tendeert, de steun van de zijde van het bedrijfsleven nog als onvoldoende is te kwalificeren in verhouding tot de steun van het Ministerie van Economische Zaken. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat een aantal buitenlandse kantoren van het NBT is gesloten dan wel ingekrompen, met name op de verafgelegen markten. Hierdoor en door onvoldoende financiële participatie is de taakvervulling van het NBT op een niveau aangeland, dat als een minimum kan worden gekwalificeerd. Een substantiële verbetering van deze financiële situatie is niet mogelijk door het beginnen van eigen geldgenererende activiteiten, met uitzondering van enkele meer algemene promotionele ondersteunende randvoorzieningen. Het NBT is er primair voor de marktsector als dienstverlenend promotioneel apparaat en kan als zodanig geen concurrerende activiteiten ontplooien die ten nadele zijn van haar relaties. De financiering van de NBT-activiteiten geschiedt bijna geheel door middel van de overheidssubsidie en uit bijdragen van het bedrijfsleven. Dat geschiedt voor het grootste gedeelte op basis van de platformformule. In de platformformule wordt gemiddeld de helft van de gemaakte kosten gefinancierd door de bijdragen van het bedrijfsleven dat in de onderscheiden acties participeert. Het Bedrijfschap Horeca geeft jaarlijks een bijdrage voor het verrichten van promotionele activiteiten. 6.4. Uitgangspunten Het algemene uitgangspunt is dat de primaire verantwoordelijkheid voor de voorlichting en werving bij het toeristisch bedrijfsleven moet liggen. Goede voorlichting en werving is in hun belang. Om die reden dienen zij zich niet enkel verantwoordelijk te voelen voor activiteiten voor zover het de eigen onderneming betreft, maar ook voor de gemeenschappelijke instituten in de vorm van VVV's en NBT. Het NBT is het nationale instituut voor de voorlichting en werving, waarbij, er zij nogmaals op gewezen, het NBT er primair is als de dienstverlenende instantie ten behoeve van de toeristische marktsector. Door haar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
50
centrale positie is het NBT daarbij de eerst aangewezene voor het vervullen van een coördinerende rol, ten einde de efficiency en het rendement van de inspanningen zo optimaal mogelijk te doen zijn. Overleg met de betrokken Ministeries is gaande om te bevorderen dat ander overheidsbeleid op het gebied van voorlichting en werving en dat ten aanzien van toeristische promotie beter op elkaar worden afgestemd. Behalve binnen het Ministerie van Economische Zaken (onder meer exportpromotie) gaat het hierbij met name om de Ministeries van Landbouw en Visserij, van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Landbouw en Visserij verricht ten dienste van het beleid dat op het gebied van de openluchtrecreatie wordt gevoerd een aantal voorlichtende activiteiten. In de praktijk wordt binnen de voorlichting en werving door VVV's en NBT ook aandacht geschonken aan de openluchtrecreatievoorzieningen en andersom. Een verdere samenwerking in deze wordt door ondergetekende nagestreefd. Voorts voert genoemd ministerie ook belang rijke exportpromotie. Ook hier wordt - parallel aan de voornemens ter zake van de exportpromotie van het Ministerie van Economische Zaken (zie § 6.6) - een nauwere coördinatie en samenhang nagestreefd. Het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft de beleidsmatige verantwoordelijkheid ten aanzien van de monumenten, de musea en de kunsten. In de voorlichting aan en werving van potentiële toeristen wordt hieraan aandacht geschonken door VVV's en het NBT, mede omdat van monumenten, musea en de kunsten belangrijke bezoekstimulerende impulsen uitgaan. Het actief werven van toeristen ten behoeve van bezoek aan musea, monumenten en kunstmanifestaties geschiedt niet of nauwelijks. Het bekend maken van speciale tentoonstellingen of uitvoeringen vindt veelal op een zodanig tijdstip plaats, dat daaraan in de wervende activiteiten geen aandacht meer kan worden geschonken. Bevorderd zal worden dat de verantwoordelijke organen de toeristisch-wervende instanties tijdig inschakelen en dat het wervende materiaal meer geschikt wordt gemaakt voor distributie via de daarvoor in aanmerking komende promotiekanalen. Hiertoe zal het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zich er op gaan richten het toeristisch-publiekgericht denken ten behoeve van de werving in deze sectoren te stimuleren. Voorts heeft genoemd ministerie een beleidsverantwoordelijkheid ten aanzien van de sport. Over een nauwere samenwerking tussen sport en toerisme is overleg gaande. Het meer inschakelen van topsporters voor de promotie wordt in dit verband nagestreefd. Belangrijke sportelementen zijn voorts van groot promotioneel belang. Een verdere uitbouw van vruchtbare samenwerkingsmogelijkheden zal door beide ministeries worden aangevat. Een immense uitdaging vormt de organisatie van de Olympische Spelen van 1992. Nederland heeft zich, nadat het kabinet zich in beginsel in positieve zin hierover heeft uitgesproken, kandidaat gesteld met als vestigingsplaats Amsterdam. 6.5. Nieuw beleid Zoals hiervoor uiteengezet zal de promotionele steun van het Ministerie van Economische Zaken met name zijn gericht op het Nederlands Bureau voor Toerisme. Aandacht verdienen hierbij de structurele organisatie van de voorlichtende en wervende activiteiten, de activiteiten zelve en de financiering daarvan. 6.5.1. De structurele organisatie Hiervoor is reeds geconcludeerd dat de samenwerking tussen het NBT en de VVV's niet steeds optimaal is. Om die reden zijn thans besprekingen gaande om te komen tot een afsprakenstelsel tussen NBT en VVV-wezen waarbinnen de taakverdeling nader wordt vastgelegd, erop gericht de wederzijdse activiteiten te versterken en de samenwerking te intensiveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
51
Een zestal taakvelden kan daarbij worden onderscheiden. Ten eerste betreft dit het aanleveren en uitwisselen van informatieve gegevens; de documentatie-taak. Op basis daarvan wordt het voorlichtings- en wervingsmateriaal samengesteld en op elkaar afgestemd. Dit kan als de-tweede - drukwerktaak worden aangemerkt. Het ondersteunen van de wederzijdse activiteiten, de participatie-taak, kan als een derde taakveld worden beschouwd. Hiertoe behoort ook het vierde taakveld, namelijk de representatietaak, waarbinnen afspraken zijn vastgelegd over het optreden in de richting van het bedrijfsleven en de consument. Ook het samenstellen van concrete aanbiedingen kan in voorkomende gevallen in samenwerkingsverband geschieden. Dit kan als de - vijfde - produktontwikkelingstaak worden aangemerkt. Voor de goede vervulling van het voorgaande takenpakket is wederzijdse steun noodzakelijk hetgeen als een - zesde - ondersteuningstaak kan worden beoordeeld. Deze taakverdeling binnen de organisatorische opbouw van het VVV-wezen, is mede ingegeven met het oog op het streven naar kwaliteitsverbetering van het VVV-werk. Op basis van deze taakverdeling ligt het uit organisatorisch oogpunt in de rede, dat het NBT primair contracten sluit met regionale of streek-VVV's, de drie grote stads-VVV's en met de provinciale VVV's. Eveneens kunnen contracten worden gesloten met VVV-i-kantoren voor zover deze VVV-i-kantoren niet reeds op basis van organisatorische unies zijn begrepen in de eerste groep. Niet-VVV-i-kantoren en VVV-kantoren die niet voor een volledig contract opteren, kunnen contracten aangaan op basis van de taakonderdelen die hiervoor zijn aangegeven. Consequentie van deze organisatiestructuur is, dat vanuit de overkoepelende organisatie van de VVV's, de ANVV, een aantal taken naar het NBT verschuift, met name voor zover deze liggen binnen de hierboven omschreven contractuele inhoudelijke afspraken. De ANVV blijft dan haar taken behouden als verenigingssecretariaat. Met betrekking tot de organisatie van de voorlichting en werving is het van belang dat ook ten behoeve van de afstemming met andere instellingen de relatie tussen deze instellingen en het NBT wordt geïntensiveerd. Het betreft hier niet steeds directe verbanden die te leggen vallen op het terrein van werving en voorlichting, doch de activiteiten sluiten zo nauw aan, dat voor een beheersbare organisatie een verdere fysieke integratie wenselijk kan worden geacht. Om die reden is het ABT reeds bij het NBT gehuisvest, hetgeen ook voor het NRC het geval zal zijn. Voorzien is verder een nauwere afstemming met het beleid en de concrete activiteiten op overheidsniveau, opdat via regelmatige contacten voorkomen wordt dat door een gebrekkige coördinatie de activiteiten langs elkaar gaan lopen. Een structuur hiervoor wordt in hoofdstuk 9 verder uitgewerkt. 6.5.2. Activiteiten NBT Het NBT is als nationaal instituut er in het bijzonder voor het bevorderen van het toerisme in en naar Nederland ten behoeve van de toeristische industrie (marktsector) in Nederland, dat wil zeggen dat haar primaire taak een promotionele is (voorlichting en werving). Terwille van het goed kunnen uitoefenen van deze primaire taak dient het NBT ook nog het initiëren van aanbod per sector van produkten en nieuwe markten tot haar werkterrein te rekenen. Naast haar promotionele taken en activiteiten kan het NBT, zonder in concurrentie te treden, concrete diensten aan de toeristische sector aanbieden. De voorlichtende en wervende activiteiten - promotionele taak - van het NBT kunnen worden verdeeld in een viertal velden. Ten eerste betreft dit de algemene Holland-promotie, waarop in het vervolg nader zal worden ingegaan. Ten tweede en daar ligt de hoofdtaak van het NBT, gaat het om de algemene toeristische promotie. Afhankelijk van de marktsituatie kan daarbij onderscheid worden gemaakt in een aantal fases van marktbewerking, te weten: produktintroductie, marktontwikkeling en marktconsolidatie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
52
waaraan kan worden toegevoegd het beleid, dat nodig is om op korte termijn in te kunnen spelen op zich plotseling voordoende knelpunten en kansen. Het derde veld omvat de sectorale promotie en het vierde veld de regionale promotie. De basis van het NBT-beleid is gestoeld op middellange termijnplannen, strategische plannen en marktplannen naar landen. Voorzien is dat hieraan sectorale plannen zullen worden toegevoegd. Op grond van deze regelmatig bij te stellen plannen, zal een consistent beleid gevoerd kunnen worden met daarbinnen ruimte voor flexibele aanpassingen. De plannen die na consultatie met het toeristisch bedrijfsleven en met de VVV's zijn opgesteld, vergroten de duidelijkheid van het NBT-beleid voor het toeristisch bedrijfslevenen leggen mede daardoor ook de basisvoor de voorziene intensivering van de coördinerende functie. De planning van de activiteiten die op basis van de geformuleerde beleidslijnen is vastgesteld, is gericht op een veel sterkere produktdifferentiatie en een veel verder doorgevoerde marktsegmentering dan tot heden gebruikelijk was. De middelen kunnen op deze wijze veel selectiever worden aangewend. Daardoor kan het rendement van de inspanningen worden verhoogd en biedt dit tevens meer mogelijkheden om, op basis van effectmetingen, tot vroegtijdige aanpassingen over te gaan. Voor wat betreft de specifieke vormen van promotie en voorlichting kan erop worden gewezen dat onlangs is begonnen met de uitvoering van een geheel vernieuwd drukwerkpakket. De mogelijkheden van de platformformule zullen worden vergroot, waarvoor echter een grotere participatie van het bedrijfsleven zonder meer noodzakelijk is. Mede op verzoek van het toeristisch bedrijfsleven zal met ingang van 1985 op een onderdeel van het toeristisch aanbod gedurende het gehele jaar het accent worden gelegd, waarbij met name ook gedacht moet worden aan de mogelijkheden die Nederland biedt op het terrein van de kunst en cultuur. Daarnaast zal per twee of drie jaren dit accent in de breedte en diepte nog verder worden ontwikkeld, zodat dan sprake is van themajaren. In 1982 is daarmee ervaring opgedaan bij de organisatie van het Themajaar Water. Voorts zal het NBT nieuwe diensten ten behoeve van het bedrijfsleven ontwikkelen die ook nauw aansluiten op de behoeften van dat bedrijfsleven voor de eigen promotionele activiteiten. Op korte termijn wordt gewerkt aan het samenstellen van mailinglijsten voor de promotionele benadering van de reisindustrie ook voor die landen die slechts beperkt of fragmentarisch door het NBT en het Nederlands toeristisch bedrijfsleven worden bewerkt. Het NBT zal ook serviceprogramma's gaan aanbieden voor het niet-toeristisch bedrijfsleven, dat zijn gasten gedurende hun verblijf in Nederland moet opvangen. Na het succes van de promotionele campagne die in 1983 in Koeweit ter openbreking van die markt is gevoerd, bestaat het voornemen om ook in andere landen tot dergelijke acties over te gaan, in samenwerking met het niet-toeristisch bedrijfsleven dat exportmogelijkheden op die markten onderkent (zie § 6.6). 6.5.3. Financiering
NBT-activiteiten
Aangezien het huidige activiteitenniveau van het NBT zoals gesteld als bescheiden kan worden gekwalificeerd, en om ook tegenwicht te kunnen bieden aan de steeds intensiever wordende promotie van andere landen, zal dit niveau substantieel dienen te worden verhoogd. Deze verhoging zal dienen te geschieden enerzijds door een verhoging van de financiële participatie van overheidswege. Anderzijds zal deze financiële stimulans er gelijktijdig toe moeten leiden dat de participatie vanuit de marktsector in meer dan evenredige mate zal groeien. Jarenlang heeft het overheidsaandeel ongeveer driekwart bedragen; het beleid is er al enige tijd op gericht dit aandeel te verlagen: thans ligt het op twee derde. Gestreefd wordt om de overheidsbijdrage op korte termijn terug te dringen tot minder dan 50%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
53
Dit zal mogelijk zijn door de voor het bedrijfsleven interessante activiteiten verder uit te bouwen (zoals hiervoor genoemd) en door een versterking van de platformformule, waarbij in de tarieven voor de marktsector tevens een gedeelte van de overhead-kosten zal zijn gecalculeerd. Voorts zal worden gestreefd het aandeel van de overheid in de kosten terug te dringen. Ten aanzien van specifieke activiteiten binnen de taakvelden zal verder een stringent participatiebeleid aangaande de financiële bijdragen van de toeristische sector worden doorgevoerd. Tot op heden vonden vele activiteiten nog doorgang, ondanks de dan gebleken geringe geneigdheid van de zijde van het bedrijfsleven tot bijdragen. Indien de toekomstige financiële participaties onder nader vast te stellen minimale aandelen zullen liggen, zullen deze activiteiten niet meer worden uitgevoerd. Voor wat betreft de algemene promotie zal een plafond worden vastgesteld waarboven intensivering niet meer via middelen van de kant van het Ministerie van Economische Zaken zal geschieden. Het doel hierbij, en ook ter zake van de andere taakvelden is, om te komen tot een nauwkeuriger allokatie van de rijksmiddelen voor de onderscheiden velden. Daarbij zal ernaar worden gestreefd het aandeel van de reële apparaatskosten terug te dringen tot een duidelijke minderheid. 6.6. Samenhangende exportpromotie Zoals in hoofdstuk 1 reeds de nauwe samenhang tussen export en toerisme is aangeduid, is toeristische voorlichting en werving gericht op het buitenland te beschouwen als een onderdeel van het totaal aan activiteiten dat aan voorlichting en werving ten behoeve van de export wordt verricht. Hierbij zij er op gewezen dat circa 4,5% van de totale wereldhandel kan worden toegeschreven aan toeristische bestedingen. De ontvangst van buitenlandse deviezen impliceert een export binnen de landsgrenzen, waarbij gewezen kan worden op het beperkte importlek waarvan bij produktie van toeristische goederen en diensten sprake is. Het beleid in algemene zin is erop gericht de geconstateerde versnipperingen van de exportinspanningen te voorkomen. Dit dient ook het geval te zijn met de toeristische promotionele activiteiten. Met het oog hierop zal het beleid van ondergetekende erop gericht zijn om de algemene toeristische Holland-promotie veel nauwer te laten aansluiten op en waar mogelijk te integreren in de algemene export-promotionele inspanningen. Toeristische promotie kan ondersteunend werken op de promotie van niet-toeristische goederen en diensten. Omgekeerd kan algemene exportpromotie het toeristisch bezoek aan Nederland stimuleren. Het is derhalve gewenst om de te onderkennen relaties, met name met activiteiten van overheidswege, te intensiveren om te geraken tot een betere stroomlijning van middelen en de ten dienste staande apparaten. In dit verband wordt gedacht aan de in de vorige paragraaf reeds genoemde formule die ten grondslag lag aan de actie in Koeweit. Daar is samen met het bedrijfsleven, ook niet-toeristisch, en met overheidsdiensten, een gezamenlijke presentatie gerealiseerd die, zeker bezien vanuit toeristische optiek, als bijzonder succesvol kan worden aangemerkt. Dergelijke acties zullen door het Ministerie van Economische Zaken ook in andere landen worden voorbereid. In de relatie tussen de overheidsinstellingen kan gewezen worden op het voornemen van ondergetekende een verdergaande samenwerking vanuit de toeristische promotie met de Economische Voorlichtingsdienst en met het Ministerie van Landbouw en Visserij te bevorderen. Voorts zijn er relaties gelegd met het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Het inschakelen van mensen uit de sport en de uitvoerende kunsten die in het buitenland optreden lijkt goede kansen te bieden. Dit geldt, zij het op enigszins andere wijze, ook voor de mogelijkheden die bestaan op het gebied van de monumenten en musea. Zo kan het aantrekken van speciale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
54
congressen in deze sectoren stimulerend zijn voor toeristisch bezoek. Ten slotte zal het intensiveren van de contacten met ambassades worden nagestreefd. Andere mogelijkheden die dezerzijds zullen worden gestimuleerd, betreffen de uitgifte van periodieke Holland-brochures met feiten en wetenswaardigheden en het verder uitwerken van gedachten die bestaan om te komen tot de inrichting van zogenaamde Holland-Houses in een aantal landen. 6.7. Congreswerving Bijzondere aandacht verdient het stimuleren van de internationale congreswerving. Gewezen kan worden op het hoge bestedingsniveau van het congrestoerisme en op andere voordelen. Te noemen zijn de bijdrage aan de seizoensverlenging - omdat congressen veelal in het voor- en naseizoen worden gehouden - , de combinatie met beurzen en tentoonstellingen en het feit dat het Nederlandse bedrijfsleven vaak in de gelegenheid wordt gesteld zich tijdens een congres te presenteren. Hierdoor worden de afzetmogelijkheden van produkten, technieken en diensten vergroot. In 1983 bedroeg het aandeel van de internationale congresdienstverlening binnen de export van diensten globaal f300 min. In 1979 werd de Stichting Nederlands Congresbureau (NCB) opgericht door de twee grote congresgebouwen, de RAI en het Nederlands Congresgebouw, de KLM en het NBT, alsmede het Holland Organizing Centre, een congresorganisatiebureau. Het NCB wordt door het Ministerie van Economische Zaken jaarlijks gesubsidieerd. De oprichters maken ook deel uit van het bestuur dat wordt aangevuld met twee leden van de Vereniging Nederlandse Congresbelangen (VNC), de branche-vereniging van de congresindustrie. NCB en het betrokken bedrijfsleven pakken gezamenlijk en op krachtige wijze de werving aan en houden zich voorts bezig met produktverbetering en verbetering van de specifieke dienstverlening. Het NCB vormt daarbij een katalysator. Deze werving is succesvol te noemen, gezien de cijfers waaruit blijkt dat de Nederlandse positie internationaal gezien in de laatste paar jaar aanzienlijk is versterkt. Zowel het aantal internationale congressen als de buitenlandse deelname per congres vertonen sinds 1980 een gestage groei. Uit cijfers van de UAI (Union des Associations Internationales) over 1983 blijkt dat er in Nederland 169 internationale congressen hebben plaatsgevonden. Dit betekent ten opzichte van 1982 - met 116 congressen - een stijging van ruim 45%. Succesvolle congreswerving is slechts mogelijk indien een hoogwaardige basisinfrastructuur aanwezig is, hetgeen in Nederland zeker het geval is. Naast het professionele congresprodukt zijn er vele andere factoren die het congresgebeuren positief beïnvloeden, zoals de geringe toename van prijzen en tarieven, de economische en politieke stabiliteit, de verbindingen, het winkelapparaat en de talenkennis van de Nederlandse bevolking. De werving wordt gecompleteerd met de Stimuleringsregeling lnternationale Congressen, welke een subsidie mogelijk maakt per buitenlandse deelnemer. Daarvan gaat een positieve werking uit op de Nederlandse prijsstelling, onder meer in reactie op eveneens prijsverlagende overheidssteun in andere ons beconcurrerende landen. De prijs speelt namelijk ook een belangrijke rol bij de keuze van een lokatie voor een internationaal congres. Vormen van steun in het buitenland zijn directe wervingsbijdragen, vergelijkbaar met die in ons land. Ook wordt prijsverlaging gerealiseerd via exploitatiesteun aan onrendabele congresaccommodaties. Daarnaast is het de verwachting dat de internationale vraag zal stagneren en daarmee nog verder zal achterblijven bij het toch al omvangrijke aanbod. Dit maakt een intensief acquisitiebeleid te meer noodzakelijk. Gezien de economische betekenis van de congresmarkt is het van groot belang dat Nederland zijn positie op die markt handhaaft en indien mogelijk verbetert. Daarvoor is het essentieel dat alle betrokkenen hun krachten blijven bundelen en door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
55
samenwerking de markt bewerken. In dit kader wordt ook een verdergaande samenwerking van het NCB met het NBT nagestreefd. Reeds is besloten genoemde subsidieregeling te continueren in een nieuwe verbeterde vorm. De nieuwe regeling is op 1 januari 1984 in werking getreden. Ook zal de komende jaren de steun aan het NCB worden gecontinueerd, en wel via een jaarlijks subsidiebedrag. 6.8. Kunst en cultuur Zowel in de hoofdstukken 4 en 5 als in dit hoofdstuk is de relatie behandeld tussen het aanbod in de sector kunst en cultuur en het toerisme. Knelpunten zijn gesignaleerd en beleidsvoornemens worden aangekondigd. Het is evenwel van belang hierbij nog enige nadere opmerkingen te maken. Er kan zonder meer worden gesteld dat de sector kunst en cultuur nog in zeer onvoldoende mate een rol speelt in de toeristische aantrekkingskracht van ons land, terwijl de mogelijkheden daartoe legio aanwezig zijn. Een benadering in de trant van «Holland boordevol cultuur» zou de toeristische promotie van het culturele produkt een belangrijke en zeer gewenste verdieping geven en op deze titel potentiële groeikansen bieden, zowel in bestaande als nieuw aan te boren markten. De steun, die de sector kunst en cultuur van overheidswege ontvangt, rechtvaardigt de visie, dat getracht moet worden hieruit ook toeristisch-economisch rendement te behalen. Dit zal aanleiding geven tot enkele wijzigingen in het thans gevoerde toeristisch beleid ten aanzien van de kunst en de cultuur. Primair gaat het er echter om een zodanige structuur vorm te geven waarbij op innovatieve wijze de voordelen van een nauwere samenwerking tot wederzijds nut moeten worden gerealiseerd. De praktische vertaling hiervan hoeft niet zozeer te liggen in het doen van concessies, het is van veel groter belang dat beide partijen hun waarde voor elkaar op overtuigende wijze weten zichtbaar te maken. Op deze manier kan gewerkt worden aan een vorm van samenwerking, die bij een planmatige aanpak in het tijdsbestek van deze nota er in kan resulteren dat niet alleen optimaal maar ook maximaal de wederzijdse kansen worden benut. Dit geldt zowel voor datgene dat in deze nota onder het toeristisch produkt is samengevat, voor de dienstverlening als voor de promotie. Eventuele manco's zullen inzichtelijker worden en kunnen worden opgelost. Beleidsvoornemens De primaire verantwoordelijkheid voor de voorlichting en werving ligt bij het toeristisch bedrijfsleven. De verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZ jegens de toeristische promotie vertaalt zich enerzijds in medefinanciering van de met die promotie belaste instituten zoals A N W en NBT. Anderzijds zal binnen het beleid nadrukkelijk worden gestreefd naar meer integratie en coördinatie van overheidsactiviteiten. - Zowel departementaal (bij voorbeeld samenhangende exportpromotie) als interdepartementaal zal overleg worden geïnitieerd ten einde te bereiken dat ander overheidsbeleid op het gebied van voorlichting en werving mede wordt ingezet ten behoeve van toerisme. Een verdere uitbouw van de samenwerking met de Ministeries van L en V en WVC zal worden aangevat met name ten aanzien van die beleidsterreinen - zoals landbouwbeleid, musea- en monumentenbeleid, sport-, kunst- en cultuurbeleid - die nauw gelieerd kunnen zijn aan het toeristisch promotioneel beleid. - Gezamenlijk met het (ook niet-toeristisch) bedrijfsleven en overheidsdiensten te ondernemen acties gericht op gemeenschappelijke presentaties in geselecteerde landen zullen worden voorbereid. - De uitgifte van periodieke Holland brochures en de mogelijke inrichting van zogenaamde Holland Houses zal worden gestimuleerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
56
- Een nauwere samenwerking alsmede integratie van taken van de promotionele instituten zoals ANVV en NBT zal ten sterkste worden bevorderd. Ook een verdergaande samenwerking met andere instituten zoals NCB en ABT wordt nagestreefd. - De subsidiëring van het NBT zal door het Ministerie van EZ worden geïntensiveerd terwijl daarnaast zal worden gestreefd naar een structurele vergroting van de bijdragen van het bedrijfsleven aan het NBT met als einddoel een bijdragenevenwicht tussen overheid en bedrijfsleven in 1989. Voorts wordt ter zake ten doel gesteld de bijdrage aan de reële apparaatkosten van het NBT terug te dringen tot een minderheid. - Zowel de financiële steun aan het NCB als de stimuleringsregeling Internationale Congressen zullen worden gecontinueerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
57
HOOFDSTUK 7. ONDERZOEK Ter voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het toeristisch beleid en het daarbij aan te wenden instrumentarium bestaat er een continue behoefte aan onderzoek. Wegens gebrek aan wetenschappelijke kennis omtrent het fenomeen toerisme is door het Ministerie van Economische Zaken in het verleden jarenlang vooral fundamentele research gesubsidieerd, onder meer naar de macro-economische betekenis van het toerisme. Mede dankzij dit fundamentele researchprogramma is een belangrijke theoretische onderbouw van het toerisme tot stand gekomen en is beduidend meer inzicht in het verschijnsel ontstaan. De laatste jaren heeft een belangrijke accentverlegging plaatsgevonden van het fundamentele onderzoek naar onderzoek als basis voor te voeren beleid. Het te ondernemen onderzoek dient in deze opzet directe praktische handvaten te bieden voor acties van overheden en bedrijfsleven. De noodzaak van onderzoek blijft zeker in de komende jaren, waarin verdere grote investeringen in en ontwikkelingen van het toerisme worden verwacht, onverminderd bestaan. Tussen het verschijnen van de Nota Toeristisch Beleid 1980 t/m 1984 en nu is in opdracht of met financiële steun van het Ministerie van Economische Zaken een groot aantal onderzoeken uitgevoerd. Veel aandacht is besteed aan onderzoek naar de sociaal-economische betekenis van toerisme in het algemeen en van een aantal elementen van het toeristisch produkt in het bijzonder. Er zijn marktverkenningen uitgevoerd naar het toeristisch produkt in zijn geheel ten behoeve van de Adviescommissie Toeristisch Produkt Nederland. Specifiek onderzoek is verricht naar een aantal produktelementen die de positie van Nederland als toeristische bestemming kunnen verbeteren, met name naar goedkope logiesvormen en naar elk-weer-voorzieningen. Een aantal concepties zijn op hun haalbaarheid doorgerekend. De resultaten van genoemde onderzoeken zijn gebruikt bij het opstellen van hoofdstuk 4. Groot belang wordt gehecht aan het ontwikkelen in iedere provincie en in de Rijnmond en Flevoland van een toeristisch recreatief ontwikkelingsplan (TROP). In alle provincies, Rijnmond en Flevoland wordt aan een TROP gewerkt of is een TROP afgerond. Uitvoering geschiedt door een extern onderzoeksbureau of door een combinatie van onderzoeksbureaus. Het Ministerie van Economische Zaken subsidieert 50% van de kosten van het opstellen van de TROP's. In vele gevallen verleent het Ministerie van Landbouw en Visserij nog eens 25% subsidie ingeval van een geïntegreerde benadering van toerisme en recreatie. Onder auspiciën van de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (Nehem) en voor tweederde gesubsidieerd door het Ministerie van Economische Zaken werd een sectorstructuuronderzoek uitgevoerd in de verblijfrecreatiesector. Het onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de branche en het ontwikkelen van een marketingstrategie per marktsegment. Zowel de kampeer- en bungalowsector als de watersportsector vormden onderwerp van het door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) uitgevoerde onderzoek. Begeleiding van het onderzoek was in handen van een daartoe door ondergetekende ingestelde Structuurcommissie. Recentelijk is dit onderzoek afgerond. De Structuurcommissie waarin de branches vertegenwoordigd zijn, bezint zich thans op het ontwikkelen van structuurverbeterende actieplannen. De statistische informatie, die nodig is om omvang en samenstelling van de toeristische vraag en het aanbod in de tijd te volgen, wordt geleverd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Resultaten van het in 1978/1979 gehouden onderzoek Inkomend Toerisme hebben het inzicht in het totale inkomend toerisme, inclusief zakenbezoek, familie- en kennissenbezoek en dagtochten sterk vergroot. Door dit onderzoek kan, te zamen met de Statistiek Vreemdelingenverkeer, het buitenlands bezoek aan ons land redelijk in kaart gebracht worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
58
Het binnenlands en uitgaand toerisme wordt door het CBS waargenomen via de jaarlijkse vakantie-onderzoeken en het onderzoek naar dag- en verblijfrecreatie. In 1984 maakt een subsidie van het Ministerie van Economische Zaken een herhaling van het CBS-onderzoek Inkomend Toerisme financieel mogelijk. Deze statistiek is onontbeerlijk voor een goed inzicht in het totale inkomend toerisme. Het CBS is voornemens dit onderzoek in principe ééns per drie jaar te houden. Er zal naar worden gestreefd het onderzoek in 1987 en latere jaren op te nemen in het reguliere werkprogramma van het CBS. Hiernaast participeert het Ministerie van Economische Zaken in het Continu Vakantieonderzoek dat via een panelmethode continue en actuele informatie verstrekt over het verblijfstoeristisch gedrag van de Nederlandse bevolking. Van dit multi-client project van Interact en het NRIT wordt ook regelmatig gebruik gemaakt ten behoeve van ander onderzoek, onder andere via de mogelijkheid extra vragen te laten meelopen. Veel toeristisch onderzoek voor het Ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd door het NRIT. Dit instituut heeft ook in de werkgroep Behoefteraming Verblijfsaccommodatie meegewerkt aan de ontwikkeling van een rekenmodel om de behoefte aan verblijfsaccommodatie in Nederland te ramen voor 1995. Het betreffende rapport en het daarop gebaseerde advies van de Coördinatiecommissie Openluchtrecreatie ligt mede ten grondslag aan eerdergenoemd Structuurschema Openluchtrecreatie en heeft ook voor deze Nota belangrijke inzichten geleverd. De integrale aanpak die hier heeft plaats gehad vanuit het toeristisch en openluchtrecreatie-beleid is een goede stap in de richting van verdere samenwerking op het onderzoeksterrein tussen deze twee beleidsvelden, welke wederzijds wordt nagestreefd. Ook in de komende jaren zal het onderzoek gericht blijven op de rol die het kan spelen bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het toeristisch beleid en het daarbij aan te wenden instrumentarium. Prioriteit bij het uit te voeren onderzoek zullen krijgen de implementatie van zaken, voortkomende uit deze Nota en uit het werk van de Structuurcommissie. Onderzoek ter ondersteuning van promotie komt voor verantwoording en ten laste van het NBT. Er zal voorts nader onderzoek komen naar de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van het toerisme. Planning en prognoses zullen worden verbeterd. De rol van intermediaire organisaties bij de informatieverstrekking aan en het aantrekken van toeristen zal nader worden onderzocht. Er is behoefte aan verdere marktsegmentering naar doelgroepen (zoals jongeren, ouderen) en vormen van toerisme (seizoenrecreatie, zakelijk toerisme). Gezien het buitengewone economische belang dat er mee gemoeid is, zal extra aandacht worden gegeven voor onderzoek naar het dagtoerisme. De zorg voor het prijsniveau vraagt om onderzoek naar de prijsstructuur van ons toeristisch produkt en de diverse onderdelen daarvan en om een verantwoorde internationale prijsvergelijking. Dit ten einde onze prijsconcurrentiepositie te kunnen bepalen en daarop zonodig beleidsmatig in te spelen. Daarnaast zal in een vergelijkend onderzoek worden nagegaan welke factoren er toe hebben geleid, dat andere Westeuropese landen een aanzienlijk sterkere ontwikkeling van het inkomend toerisme kennen. De ontwikkelingen van privatisering en voortgaande deregulering die zich ook in toerisme en recreatie zullen voordoen, kunnen leiden tot vragen die middels onderzoek beantwoord dienen te worden. Interdepartementaal overleg over toeristisch en openluchtrecreatie-onderzoek vindt onder andere plaats in de Werkgroep Onderzoek van de Coördinatiecommissie Openluchtrecreatie. Met het CBS is regelmatig contact over de CBS-statistieken over toerisme en recreatie. Evenals de afgelopen jaren gebeurd is, zal ook de komende jaren gestreefd worden om in voorkomende gevallen gezamenlijk met andere Ministeries en organisaties opdracht te verstrekken tot onderzoek. Zo zal te zamen met het Ministerie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
59
van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in navolging tot het onderzoek naar de toeristisch-economische betekenis van monumenten en musea, een onderzoek worden ingesteld naar de relatie toerisme en kunst en cultuur. Subsidiëring van haalbaarheidsonderzoeken voor projecten van individuele ondernemers zal in principe niet mogelijk zijn. Dit soort onderzoek dient als een normaal bedrijfsrisico te worden beschouwd en maakt onderdeel uit van de voorbereidingskosten. Internationale vergelijking en afstemming van onderzoek kan plaatsvinden in het verband van de Wereld Toerisme Organisatie (WTO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In het kader van het toeristisch beleid in de Europese Gemeenschap wordt door Nederland gewezen op het grote belang van uitwisseling en afstemming van onderzoek in de lid-staten en aan een bestudering van de mogelijkheden in EG-verband onderzoek te doen uitvoeren. Ten behoeve van de genoemde onderzoeksactiviteiten blijft jaarlijks een budget gehandhaafd. Naast het toeristisch onderzoek dient te worden gewezen op het onderzoek in de horeca-sector. Geconstateerd moet worden dat er sprake is van een verwevenheid tussen het toeristisch onderzoek en het horeca-onderzoek. In de toeristisch georiënteerde marktanalyses vormt de horeca een onderdeel van de logiesverstrekkingsmogelijkheden. Vanuit het meer specifiek horeca-onderzoek is de invalshoek sterker sectoraal bepaald. Generaliserend onderzoek komt in de horeca nauwelijks voor. De sterke diversiteit in de verschijningsvormen en ook exploitatieconcepten maakt dit weinig zinvol. Vermeldenswaard zijn de periodiek verschijnende brochures van het Bedrijfschap Horeca, waarin telkens een bepaald bedrijfstype uit de sector wordt doorgelicht en op de ontwikkelingsperspectieven wordt beoordeeld. Niet alleen gevestigde ondernemers doch evenzeer de aspirant-ondernemers vinden in deze brochures een waardevolle informatiebron. Wat betreft de statistische gegevensverzameling in de horeca zijn met name het CBS en het Bedrijfschap Horeca van belang. Laatstgenoemde instantie houdt zich voorts bezig met het doen van prognoses, naast het Centraal Planbureau en het EIM. Het verdient aanbeveling op de punten statistiek en prognose tot meer coördinatie en taakafbakening te komen tussen de hier genoemde instanties. Beleidsvoornemens Ter voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het toeristisch beleid en het daarbij aan te wenden instrumentarium bestaat er een continue behoefte aan onderzoek. De laatste jaren is in opdracht of met financiële steun van het Ministerie van EZ veel onderzoek uitgevoerd. Ook in de komende beleidsperiode zal het - praktisch gerichte - onderzoeksprogranv ma worden voortgezet, waarbij zo mogelijk gezamenlijk met andere ministeries en organisaties zal worden geopereerd mede ter voorkoming van doublures. - In 1984 is het onderzoek in komend toerisme aangevangen. Gezien de gewenste continuïteit is het streven er op gericht voor 1987 en latere jaren dit onderzoek op te nemen in het reguliere werkprogramma van het CBS. - Onderzoek zal worden verricht naar de invloed die maatschappelijke ontwikkelingen hebben op het gebied van toerisme, maar ook naar de rol van intermediaire organisaties bij de informatieverstrekking aan en het aantrekken van toeristen. Voorts zal nader worden onderzocht het dagtoerisme en de verdere marktsegmentering naar doelgroepen en verschillende vormen van toerisme. - Verder zal in een vergelijkend onderzoek worden nagegaan welke factoren er toe hebben geleid, dat andere Westeuropese landen een aanzienlijk sterkere ontwikkeling van het inkomend toerisme kennen. Ook zal een internationale prijsvergelijking worden uitgevoerd ten einde de prijsconcurrentiepositie te kunnen bepalen. Te zamen met het Ministerie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
60
van WVC zal de relatie tussen toerisme en kunst en cultuur worden onderzocht. - In internationaal (WTO, EG en OESO) verband zal nadere afstemming en vergelijking van onderzoek plaatsvinden. Ook verdere uitwisseling van resultaten alsmede gezamenlijk uit te voeren onderzoek in internationaal verband zal worden bestudeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
61
HOOFDSTUK 8. INTERNATIONAAL BELEID Toerisme is een bij uitstek internationaal gebeuren. De uitgaven aan internationaal toerisme bedragen mondiaal ca. 4,5% van de wereldhandel. Ondanks de internationale economische stagnatie blijven deze uitgaven groeien. Een belangrijk gevaar voor het zich optimaal ontwikkelen van het internationaal toerisme vormen protectionistische maatregelen, die in aantal lijken toe te nemen. Bij de terugdringing van het protectionisme en andere het toerisme belemmerende maatregelen kunnen de internationale organisaties een rol spelen. Het betreft hier met name de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Wereld Toerisme Organisatie (WTO), de Europese Gemeenschappen (EG) en de Benelux. De Nederlandse regering zal, zoals ook altijd op andere gebieden, in en buiten deze organisaties met kracht protectionistische maatregelen bestrijden. De bevordering van het reizen is een der belangrijkste doelstellingen van de mondiale WTO. In de vergaderingen van de Wereld Toerisme Conferentie van 1980 en 1982 die onder auspiciën van de WTO zijn gehouden zijn daartoe aanbevelingen opgesteld. Deze aanbevelingen strekken er toe dat overheden die voorwaarden moeten scheppen waaronder het internationale toerisme tot bloei kan komen. Hiertoe dient onderlinge beleidsafstemming, onder meer op het gebied van de wet- en regelgeving. Voorts fungeert de WTO als een forum voor internationale uitwisseling van visies en informatie over specifieke onderwerpen tussen nationale overheden. Ten slotte verleent de WTO advies en technische bijstand ten behoeve van de ontwikkeling van het toerisme in ontwikkelingslanden. Als zodanig draagt het bij tot de verbetering van de internationale inkomensverdeling. Hierbij zal actief worden bezien welke mogelijkheden aanwezig zijn voor het Nederlands bedrijfsleven ten aanzien van de levering van know-how en goederen en diensten. Ook de OESO heeft als één der doelstellingen het bevorderen van onbelemmerd verkeer tussen de lid-staten (vnl. de Westerse geïndustrialiseerde wereld). Hoewel deze organisatie, evenmin als de WTO, regelende bevoegdheden heeft, zijn haar codes en aanbevelingen van grote morele betekenis voor de lid-staten. Zo heeft de Franse regering mede onder druk van de OESO haar in 1983 ingevoerde belemmerende maatregelen voor het uitgaand toerisme begin dit jaar sterk verzacht. Voorts is de OESO bij uitstek het kader voor informatie-uitwisseling en beleidsafstemming, mede gezien de kwaliteit van de stafdiensten van deze organisatie. De OESO verricht veel onderzoekswerk, veelal resulterend in beleidsaanbevelingen, en levert informatie- en statistisch materiaal. In de Benelux wordt eveneens aandacht besteed aan het toerisme. Onder meer betreft dit de bevordering van het onderling toerisme tussen die landen en de gezamenlijke promotie als toeristische bestemming op diverse markten. Een belangrijk facet van de toeristische Benelux-samenwerking betreft de eerder besproken Benelux-hotelclassificatie. Gestreefd zal worden naar een continuering van de gezamenlijke promotie-inspanningen. Voorts zal worden bezien of het zinvol is in Benelux-kader tot beleidsafstemming te komen ter zake van het optreden van de drie lid-staten in EG-kader. Een recente ontwikkeling is het initiatief van de Europese Commissie om te komen tot een communautair toerismebeleid. Deze ontwikkeling is van groot belang, omdat de EG meer dan andere organisaties daadwerkelijk over juridische en financiële instrumenten beschikt om gemeenschappelijke activiteiten te effectueren. Op basis van een eerste inventarisatie en gesteund door een desbetreffende Raadsresolutie werkt de Commissie, via consultatie van de lid-staten, aan voorstellen voor prioriteiten bij de beleidsontwikkeling. EG-activiteiten op het gebied van het toerisme zullen positief worden benaderd. Enerzijds omdat zij passen in de doelstellingen van het verdrag van Rome en bijdragen tot realisering van de Europese
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
62
gedachte. Anderzijds omdat deze activiteiten de economieën van de lid-staten - en dus ook van ons land - ten goede kunnen komen. Als prioritaire onderwerpen in een EG-toerismebeleid beschouwt de Nederlandse regering - naar voren gebracht tijdens de eerste informele EG-Raad voor Toerisme in november 1983 - bovenal het tegengaan en wegnemen van fysieke en financiële belemmeringen van het toerisme. Voorts onder meer de eerder besproken coördinatie van vakanties en vakantiespreiding, een betere uniformering van voorlichting aan en bescherming van de consument, de coördinatie en afstemming van statistieken en onderzoek, een betere aansluiting van opleidingen en gezamenlijke promotie op andere met name verafgelegen markten. De prioriteiten zijn ingegeven door de notie dat geen additionele druk kan worden gelegd op hettoch al problematische EG-budget, rekening gehouden moet worden met de eigen verantwoordelijkheden voor het nationale toeristische beleid van de lid-staten en bovenal dat een communautaire aanpak duidelijke voordelen moet bieden boven een nationale of bilaterale aanpak. Dit vanuit de opvatting dat communautair beleid geen doel op zich is, maar dat een EG-aanpak een middel is om tot betere resultaten te komen. Vanuit deze benadering wordt door ondergetekende bij de komende besprekingen in EG-kader geopereerd. Voorts zal ondergetekende nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het kader van de bestaande Europese fondsen, zoals het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling, toeristische infrastructuurprojecten in te dienen, die bijdragen aan de structuurverbetering van regio's, waarin het accent ligt op grensoverschrijdende programma's. Een laatste vorm van internationale samenwerking is de bilaterale samenwerking. Door een aantal landen is Nederland hierover gepolst. Deze vormen van toeristische samenwerking worden in beginsel positief benaderd, mits samenwerking gelijkwaardige voordelen biedt. In het bijzonder wordt hier gedacht aan kansen voor de afzet van know-how, goederen of diensten door het Nederlandse bedrijfsleven en het op gang brengen van nieuwe inkomende toeristenstromen. Beleidsvoornemens Toerisme is een bij uitstek internationaal gebeuren. Een belangrijk gevaar voor het zich optimaal ontwikkelen van het internationale toerisme vormen protectionistische en andere belemmerende maatregelen. Deze worden dan ook door de Nederlandse regering met kracht afgewezen. Verdere internationale samenwerking in zowel Benelux-, EG-, OESO- als WTO-verband zal worden nagestreefd hetgeen ook geldt voor bilaterale samenwerkingsverbanden. - Protectionistische maatregelen, die fysieke en financiële belemmeringen vormen voor het internationale toeristische verkeer zullen in en buiten internationale verbanden worden bestreden. - De mogelijkheden van levering van goederen en diensten door het Nederlandse bedrijfsleven die kunnen voortvloeien uit een verdere ontwikkeling van het toerisme in ontwikkelingslanden zullen worden bestudeerd. - Het streven is er op gericht de gezamenlijke promotionele Beneluxinspanningen te continueren en bezien zal worden - in Benelux-kader - of het zinvol is tot beleidsafstemming in EG-verband te komen. - Binnen het EG-toerismebeleid wordt voorgestaan een betere coördinatie van vakantiespreiding, een betere uniformering van voorlichting aan en bescherming van de consument, een betere aansluiting van opleiding en gezamenlijke promotie op andere markten. - In voorkomende gevallen zal worden nagegaan in hoeverre het mogelijk is om in het kader van de bestaande Europese fondsen, toeristische infrastructuurprojecten in te dienen, die bijdragen aan de structuurverbetering van de regio's. - Bilaterale samenwerkingsverbanden - voor zover deze gelijkwaardige voordelen bieden - zullen positief worden benaderd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
63
HOOFDSTUK 9. STRUCTUREN 9.1. Werkgroep Toerisme Voor het kunnen voeren van een toeristisch beleid zoals in de vorige hoofdstukken is beschreven en waarin het toeristisch produkt, de dienstverlening en de promotie in hun onderlinge samenhang en in meer brede context zijn geplaatst, is een periodiek overleg tussen bedrijfsleven, toeristische organisaties en overheid noodzakelijk. De signalen over vooruitzichten, manco's, knelpunten en mogelijke kansen dienen, voor zover mogelijk, in beleid en uitvoering vertaald te worden. Onder beleid wordt hierbij verstaan niet alleen het toeristisch beleid van de overheid maar ook het beleid van bedrijfsleven en organisaties. Hiermee is niet gezegd dat er onvoldoende overleg tussen genoemde betrokkenen zou zijn. Overleg vindt veelvuldig plaats, maar leidt, gezien de geaardheid, niet altijd en in samenhang met andere onderwerpen tot tijdige actie. Voorts geldt dat met name binnen het toeristisch bedrijfsleven met haar organisaties een forum wordt gemist, dat op meer permanente en systematische basis overleg mogelijk maakt. Met een dergelijk forum wordt de onderlinge communicatie van genoemde betrokkenen versterkt en biedt aan de overheid meer de gelegenheid, beleidsinstrumenten optimaal en meer efficiënt in te kunnen zetten. Vorig jaar is op initiatief van ondergetekende een Ronde Tafel Conferentie gehouden waaraan door een groot aantal vertegenwoordigers van het toeristisch bedrijfsleven en organisaties werd deelgenomen. De resultaten van dit overleg waren van dien aard dat ik in het vervolg hiervan een met name op de promotie en dienstverlening gerichte kleine informele toeristische werkgroep op hoog niveau zal oprichten van maximaal 10 personen, afkomstig uit het toeristisch bedrijfsleven, de toeristische organisaties en enkele ambtelijke diensten, zoals de Centrale Directie Internationale Betrekkingen van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Directie voor Exportbevordering en Economische Voorlichting. Deze zal tenminste éénmaal per jaar bijeenkomen voor overleg en rapportage. Met de oprichting van deze werkgroep zullen de Adviescommissies Toeristisch Produkt Nederland en Verbetering Toeristische Dienstverlening worden opgeheven. Ten einde de werkgroep voldoende slagkracht te verschaffen zal ondergetekende zelf het voorzitterschap bekleden. Het secretariaat zal door de Hoofdafdeling Toerisme van het Ministerie van Economische Zaken worden gevoerd. 9.2. Interdepartementale coördinatie In dit kader is de behoefte aan uitwisseling van informatie en afstemming van beleid op interdepartementaal niveau groot. De in de afgelopen periode tot stand gekomen periodieke overlegvormen, onder meer met het Ministerie van Landbouw en Visserij en het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, hebben veel profijt opgeleverd. Deze overlegvormen zullen voortgezet worden en uitgebreid ook naar andere ministeries indien daartoe aanleiding is. De Coördinatiecommissie Openluchtrecreatie is belast met de interdepartementale coördinatie op het gebied van de openluchtrecreatie. In dit verband vindt onder andere de afstemming van raakvlakken tussen openluchtrecreatie en toerisme in deze coördinatiecommissie plaats. Aangezien het toeristisch bedrijfsleven bijna geheel tot het midden- en kleinbedrijf is te rekenen, zal in de integratietaak van de Staatssecretaris van Economische Zaken voor het midden- en kleinbedrijf de toeristische component worden versterkt. Het komt namelijk voor, dat er overheidsmaatregelen getroffen of omgekeerd niet worden getroffen, die een negatieve invloed hebben op het toerisme of die kansen voor de bevordering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
64
van het inkomend en binnenlands toerisme zouden hebben betekend indien men zich hiervan voldoende bewust was geweest. De ambassades van ons land zijn vanwege hun lokale contacten bij uitstek geschikt tevens dienstbaar te zijn voor de bevordering van het toerisme naar Nederland. Veel werk op dat gebied wordt reeds door hen verricht. Niettemin is er behoefte ook onze voorposten beter toe te rusten. Daarom wordt overwogen in voorkomende gevallen een van de leden van de ambassadestaf tevens te doen benoemen tot toeristisch attaché, voor zover passend binnen de voorgenomen personele afslanking van het totale apparaat van de buitenlandse dienst. Voor opleiding en materiaal zal mede door toedoen van het Nederlands Bureau voor Toerisme kunnen worden zorggedragen. 9.3. Uitvoering toeristisch recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's) Op voorstel van het college van gedeputeerde staten' zullen provinciale staten het onder meer op het TROP gebaseerde beleidsplan voor openluchtrecreatie en toerisme vaststellen. Dit beleidsplan bestrijkt een periode van ten minste 5 jaar. Mocht het TROP strijdigheid met bestaande streek- en bestemmingsplannen opleveren dan wordt het college van gedeputeerde staten gevraagd om in het kader van dit beleidsplan de mogelijkheid te bezien het TROP, en de betreffende ruimtelijke plannen op elkaar af te stemmen en in voorkomende gevallen te bevorderen dat de betreffende gemeenteraden zulks doen. De uitgangspunten van de TROP's zijn: - geïntegreerde planvorming en planaanpak; - het kunnen stellen van prioriteiten in het beleid; - uitvoering door het bedrijfsleven, mede mogelijk gemaakt door het voorwaardenscheppende overheidsbeleid. Het proces van planopstelling en projectrealisatie wordt bevorderd door het treffen van organisatorische maatregelen leidend tot een betere afstemming binnen en tussen de overheidslagen van landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daartoe zal het interministerieel overleg gericht op ondersteuning van de marktsector worden geïntensiveerd. Voorts zal periodiek bilateraal overleg met de provinciale overheden, gericht op realisatie van de toeristische ontwikkelingsplannen plaatsvinden, zonodig op bestuurlijk niveau. Hierbij wordt uiteraard de Rijksconsulent voor Handel, Ambacht en Diensten van het Ministerie van Economische Zaken ingeschakeld, die in het toeristisch beleid een brugfunctie vervult tussen de regio en dit departement. Ook de consulent openluchtrecreatie van het Ministerie van Landbouw en Visserij zal, gezien zijn verantwoordelijkheid voor aspecten betreffende de publieke infrastructuur, hierbij worden betrokken. Het proces van afstemming en bewaking van de voortgang zal eveneens kunnen worden bevorderd indien, zoals in de meeste TROP's wordt geadviseerd, wordt overgegaan tot de instelling van een klein, slagvaardig projectteam bestaande uit, in ieder geval, een projectcoördinator, de economische afdeling van de provinciale griffie en eerdergenoemde rijksconsulenten. Dit projectteam dient te fungeren als «loket» voor de zich voordoende knelpunten bij de projectrealisatie en tegelijkertijd op ambtelijk niveau de voortgang van het TROP te bewaken. Beleidsvoornemens
1 In Flevoland en Rijnmond wordt een hiermee vergelijkbare procedure gevolgd.
Samenwerking tussen bedrijfsleven, toeristische organisaties en overheid is noodzakelijk. Dit geldt evenzeer voor de interdepartementale samenwerking en coördinatie. De overlegvormen hiertoe zullen in de komende periode waar nodig worden geïntensiveerd. - Een - onder voorzitterschap van de Staatssecretaris van EZ staande kleine informele werkgroep zal worden ingesteld en bestaan uit vertegen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
65
woordigers van bedrijfsleven, organisaties en ambtelijke diensten. De Adviescommissies Verbetering Toeristische Dienstverlening en Toeristisch Produkt Nederland zullen gelijktijdig worden opgeheven. - Bestaande periodieke overlegvormen met andere ministeries zullen waar wenselijk worden geïntensiveerd en zonodig uitgebreid naar andere ministeries. - In de integratietaak van de Staatssecretaris van EZ voor het middenen kleinbedrijf zal de toeristische component worden versterkt. - Met het Ministerie van BuZa zal overleg worden gevoerd over een verdere intensivering van contacten met de buitenlandse dienst om ambassades meer dienstbaar te doen zijn en beter toe te rusten bij de bevordering van het inkomend toerisme.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
66
HOOFDSTUK 10. FINANCIËLE BELEIDSMAATREGELEN Op de begroting van het jaar 1985 van het Ministerie van Economische Zaken is als volgt met het voorgenomen overheidsbeleid ten aanzien van het toerisme rekening gehouden (x f 1000): i.
n. in. IV.
v.
f 27 902
toeristische voorlichting en werving congreswerving verbetering toeristisch produkt verbetering toeristische dienstverlening toeristisch onderzoek
3 23 2 1 f
Totaal
000 240 680 572
58 394
In de jaren tot en met 1989 zal dit totale bedrag stijgen, rekening houdend met de aanlooptijd van projecten. In de meerjarenraming is het volgende verloop voorzien (x f 1000):
' Daarnaast kan voor toeristische projecten per jaar aanspraak worden gemaakt op f 5 min. uit de begroting van DG-POR en f 10 min. in het kader van de Investeringspremieregeling Regionale Projecten 1984 (sinds 1 januari 1984). 2 Op dit budget is in 1983 en 1984 bezuinigd waardoor slechts ca. f34 min. beschikbaar was.
1985
1986
1987
1988
1989
I. II. III. IV. V.
27 3 23 2 1
902 000 240 680 572
28 902
3 100 28 515 2 430 1 572
31 902 3 200 28 715 2 130 1 572
33 902 3 300 29 645 2 100 1 572
36 902 3 400 26 545 2 100 1 572
Totaal
58 394
64 519
67 519
70 519
70519
Het bedraag van totaal f331,47 min. 1 vormt het programma van de looptijd van de Nota Toeristisch Beleid 1985 t/m 1989. Ter vergelijking zij opgemerkt dat de Nota Toeristisch Beleid 1980 t/m 1984 een budget kende van jaarlijks f48,36 min. 2 in totaal f242 min. Vooral de opgenomen bedragen, ten aanzien van de toeristische werving en het toeristisch produkt kunnen met de mogelijkheden die de markt beidt meegroeien. Voor wat betreft de toeristische werving gaat het om een noodzakelijk aanzienlijke intensivering van de promotionele campagnes en activiteiten. Deze intensivering is slechts haalbaar met belangrijk grotere bijdragen van het bedrijfsleven in de campagnes en activiteiten van het Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT). Ten einde de participatiegeneigdheid van het bedrijfsleven te vergroten, zelfs meer dan evenredig, is het noodzakelijk dat belangrijke ondersteunende campagnes en activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Dit is ook van belang om recht te doen aan het uitgangspunt dat de bijdrage in de financiering van het NBT van de overheid onder 50% dient komen te liggen. Dan pas is er sprake van een gezonde verhouding en heeft het bedrijfsleven getoond voldoende interesse te hebben in deze vorm van voorwaardenscheppend beleid van de overheid. Mocht onverhoopt blijken dat deze interesse niet van voldoende aard is, dan zal een heroverweging plaatsvinden. Uiteraard is hier sprake van een groeiproces waarmee in de uitgetrokken bedragen rekening is gehouden. Het uitgangspunt ten aanzien van het Nederlands toeristisch produkt is om in de komende jaren en ten vervolge op de provinciale toeristisch recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's) in Nederland een hoogwaardig toeristisch recreatief produkt tot stand te brengen dat de concurrentie met het buitenland voor een reeks van jaren met succes kan aangaan. Het produkt valt ruwweg te verdelen in bedrijfsmatige exploitaties en publieke voorzieningen. Voor wat betreft de vestiging en uitbreiding van bedrijfsmatige exploitaties kunnen de ondernemers een beroep doen op het generieke instrumentarium zoals vermeld in de inleiding. In zijn algemeenheid zal het niet mogelijk zijn om buiten het generieke instrumentarium aan particuliere ondernemingen financiële steun te verstrekken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
67
In het voorwaardenscheppend beleid zal - door middel van uitbreiding en verbetering van relevante infrastructuur - op indirecte wijze steun kunnen worden gegeven aan bestaande en/of te vestigen toeristische ondernemingen. In het algemeen zal het daarbij gaan om het uitvoeren van infrastructurele voorzieningen, die van voldoende belang zijn voor het rendementsperspectief en/of voor de toegankelijkheid van toeristische ondernemingen in een regio of subregio. Ten einde de provincies mogelijkheden te verschaffen, daarvoor in aanmerking komende toeristisch-recreatieve projecten (mee) te kunnen financieren, is besloten een bedrag van f4 min. per jaar via het Provinciefonds aan de provincies ter beschikking te stellen. Deze voorzieningen vormen immers een ondersteuning van het totale toeristisch produkt Nederland. Deze bijdrage vormt een onderdeel van het bedrag van circa f 16 min. dat per jaar beschikbaar is voor het ondersteunen van infrastructurele voorzieningen, die deel uitmaken van speerpuntgebieden TROP's. Deze voor het bedrijfsleven van belang zijnde infrastructurele voorzieningen vallen veelal samen met de infrastructuur ten dienste van de openluchtrecreatie. Als zodanig kan dan worden gesproken van toeristisch-recreatieve infrastructuur. Om deze reden kan voor de financiering ervan vooralsnog worden aangesloten bij de reeds bestaande procedures, die worden gehanteerd voor de financiering van projecten op het gebied van de openluchtrecreatie. Dit betekent dat de specifieke uitkering voor openluchtrecreatie-projecten zoals bedoeld in het Structuurschema Openluchtrecreatie tevens gebruikt zal worden voor de financiering van toeristische projecten. Zoals in het SOR aangegeven zal deze specifieke uitkering in een wettelijke regeling worden vastgelegd. De huidige planningsprocedure opluchtrecreatie zal worden gehanteerd tot de wettelijke maatregel uiterlijk 1 januari 1989 tot stand is gekomen. De kenmerken van deze regeling zullen in ieder geval zijn dat er sprake is van één regeling en één uitvoerend departement. In financieel-technische zin zal het Ministerie van Landbouw en Visserij als uitvoerder fungeren, waarbij voor zowel de openluchtrecreatie als voor toeristisch-recreatieve infrastructuur dezelfde procedure zal gelden. Ten behoeve van de nieuwe regeling zal voor de ondersteuning van openluchtrecreatie en van toeristisch-recreatieve infrastructuur gestreefd worden naar één samenstel van criteria, terwijl de vigerende regeling zo mogelijk zal worden vereenvoudigd. Het provinciale beleidsplan voor openluchtrecreatie en toerisme zal daarbij als leidraad dienen voor het door het Ministerie van Economische Zaken beschikbaar stellen van rijksbijdragen. De hierin vervatte voorstellen van de provincies worden na toetsing opgenomen in het Rijksplan voor openluchtrecreatie en toerisme, dat door de Minister van Landbouw en Visserij en de Staatssecretaris van Economische Zaken op de respectieve punten van hun beleidsverantwoordelijkheid wordt vastgesteld, waarbij overigens dient te worden voldaan aan de ruimtelijke criteria van het Structuurschema Openluchtrecreatie. Bij die toetsing speelt de eerdervermelde set van criteria, waarvan enkele zijn vermeld in de paragraaf ter zake van de hoofdlijnen van de sectorfinanciering in het Structuurschema Openluchtrecreatie een rol. Andere criteria kunnen zijn of projecten een bijdrage leveren aan de investeringsgeneigdheid van het bedrijfsleven, aan de werkgelegenheid en aan de toename van het aantal overnachtingen en bestedingen, rekening houdend met de bestaande capaciteit van toeristische accommodaties. Het restant van het bedrag dat beschikbaar is voor de verbetering van het toeristisch produkt zal worden benut om kansen en projecten die zich gedurende de looptijd van de nota voordoen, te kunnen ondersteunen. Hierbij wordt gedacht aan van (inter)nationaal belang zijnde projecten in de voorwaardenscheppende sfeer, die van niet-infrastructurele aard zijn, zoals bij voorbeeld projecten op het terrein van dienstverlening, grootschalige activiteiten, bijzondere accommodaties en dergelijke.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
68
BIJLAGE 1. INTERNATIONALE VERGELIJKING TOERISTISCH BELEID Ten einde enig inzicht te verkrijgen in het belang dat in een aantal ons omringende en (deels) concurrerende landen wordt gehecht aan toerisme in relatie tot de economische betekenis, hetgeen zich vertaalt in onder meer door de overheid beschikbaar gestelde budgetten ten behoeve van promotie en produktverbetering is dezerzijds getracht die te traceren. Vooropgesteld wordt dat een beeld van de totaliteit aan beschikbare gelden moeilijk is samen te stellen. Deels vindt dit zijn oorzaak in de gehanteerde terughoudendheid bij de verzameling van gegevens, waaraan concurrentie-overwegingen zeker niet vreemd zijn. Anderdeels laat de staatkundige inrichting van met name de federatief gestructureerde landen het slechts in beperkte mate toe een juist totaalbeeld te destilleren. Een bijkomende complicatie heeft zich voorgedaan ten aanzien van de gegevensverzameling over produktstimulerende maatregelen. Hierop gerichte budgetten zijn veelal onder diverse begrotingsposten bij verschillende ministeries opgenomen, terwijl daarnaast in het bijzonder in landen met een deelstaatstructuur die budgetten vaak op lager overheidsniveau in de begroting zijn opgenomen en zeer moeilijk zijn te achterhalen. Om deze redenen is in het onderstaande dan ook volstaan met een overzicht van door centrale overheden ter beschikking gestelde middelen aan NTO/NTA' ten behoeve van promotionele inspanningen en produktgerichte stimuleringsmaatregelen. Deze laatste beleidsinstrumenten komen veelal overeen met activiteiten die in Nederland ook bekend zijn (geweest) hoewel de indruk bestaat dat in het buitenland te dienaangaande het toerisme een meer systematisch geïntegreerd onderdeel uitmaakt van het algemeen economisch beleid. Veel voorkomende faciliteiten hebben betrekking op subsidiëring van infrastructuur en toeristische accommodaties, kredieten en rentesubsidies meestal onder staatsgarantie voor hotelbouw/hotelmodernisering, jachthavenaanleg, ontwikkeling specifieke gebieden en dergelijke. Onderstaand cijfermateriaal is na verzameling voorgelegd aan de verantwoordelijke instanties in die landen ter correctie dan wel aanvulling zodat er van kan worden uitgegaan dat die cijfers een redelijk juist beeld vertegenwoordigen. Budgetten t.b.v. promotionele inspanningen en produktstimulering(voor zover getraceerd) die door de centrale overheid beschikbaar worden gesteld x f min. 1982
1981 Oostenrijk Promotie
f
43 min.
f 46 min. (+6%)
1971-1980
26 min.
f
49 min. (+ 6,5%)
1980-1989 f 5000 min. (+44%)
f 3500 min. Zwitserland Promotie
1983
f
28 min. (+6%)
f
39 m i n . (+38%)
Produkt: Jaarlijks is een budget van ± f40 min. beschikbaar in het kader van kredietfaciliteiten en garantiestellingen ten behoeve van de hotellerie. Daarnaast is in de periode 1975-1982 door de Bondsregering een bedrag van ± f450 min. beschikbaar gesteld aan investeringspremies ten behoeve van toeristisch produkt en infrastructuur. ' NTO = National Tourism Organisation (in Nederland: NBT). NTA = National Tourism Administration (in Nederland: Ministerie van Economische Zaken).
West-Duitsland
1981
1982
1983
Promotie
f 39,8 min.
f 40 min. (+ 1%)
f 42 min. (+5%)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18469, nrs. 2-3
Produkt: In de periode 1983-1988 is in het kader van het regionale structuursteuninstrumentarium ten behoeve van toeristische infrastructuur en -produkt alsmede ten behoeve van op het toeristisch bedrijfsleven gerichte maatregelen een bedrag van ± f800 min. beschikbaar. Groot-Brittannië
1982/83
1983/84
Promotie Produkt
f f
f f
160 min. 34 min.
147 m i n . 51 min.
totaal + 2%
In het VK doen zich in 1983/84 ten opzichte van het voorgaande jaar twee ontwikkelingen voor. Ten eerste heeft zich binnen het budget van de BTA1 een verschuiving voorgedaan van promotionele inspanningen naar produkt stimulerende maatregelen. Ten tweede is binnen het promotiebudget een intensivering van de op het buitenland gerichte promotie waar te nemen, die ten koste gaat van de binnenlandse inspanningen. Het totale BTA budget (BTA is in het VK belast met beide activiteiten ten aanzien van promotie en produkt) laat evenwel nog een stijging zien van 2%. Frankrijk
1981
1982
1983
1984
Promotie en departementS" kosten
f 65 min.
f 9 1 min. (+40%)
f 8 8 min. 2 (-3%)
f 9 5 min. (+8%)
2 In 1983 is t.o.v. 1982 met name bezuinigd op de apparaatkosten waarbij echter de nodige voorzichtigheid betracht moet worden tegen de achtergrond van het gegeven van departementale herschikking bij de regeringswisseling, welke invloeden in dit kader niet precies zijn te traceren.
Van Frankrijk zijn geen reële budgetten bekend die worden aangewend ten behoeve van het toeristisch produkt. Wel is uit andere bronnen bekend geworden, dat het produktbeleid ook in financiële zin als relatief actief bestempeld kan worden. Met name in de ontwikkeling van specifieke toeristische regio's en gebieden draagt de Franse overheid door middel van kredieten en rentesubsidies aanmerkelijk bij. In de hierboven genoemde budgetten valt eveneens een sterke intensivering van de op het inkomend toerisme gerichte promotie waar te nemen, waarbij de toename van het budget ten behoeve van de verkeersbureau's in het buitenland afzonderlijke vermelding verdient (jaarlijkse stijging ruim 30%). Indachtig de eerdergenoemde geboden voorzichtigheid bij de interpretatie en vergelijking van het verzamelde cijfermateriaal lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat met name de op het inkomend toerisme gerichte promotionele inspanningen in de onderzochte landen worden opgevoerd. Uit met een zekere regelmaat verschijnende krantenberichten en perspublicaties valt op te maken dat dit evenzeer geldt voor andere landen. Uit het cijfermateriaal moge voorts blijken dat in de toeristisch produktstimulerende sfeer over het algemeen aanzienlijke budgetten beschikbaar worden gesteld. Dit laatste is een ontwikkeling die ook blijkens ander bronnenmateriaal valt waar te nemen in andere dan de onderhavige landen.
1
British Tourist Authority.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
70
BIJLAGE 2. BOUWSTENEN NOTA TOERISTISCH BELEID - Rapport van de Werkgroep Behoefteraming Verblijfsaccommodatie 's-Gravenhage; april 1983. - Structuuronderzoek verblijfrecreatiesector EIM, 's-Gravenhage 1984. - Toeristische consumptie en effecten op de werkgelegenheid, NRIT; Breda 1984. - Weer of geen weer. De betekenis van elk-weer-voorzieningen voor het verblijfstoerisme in Nederland, NRIT, Breda; februari 1983. - Betaalbaar-Haalbaar, een onderzoek naar de mogelijkheden van goedkopere logiesvormen in Nederland, NRIT, Breda; februari 1983. - Structuurschema Openluchtrecreatie, deel a, beleidsvoornemen; april 1981. - (Concept) Structuurschema Openluchtrecreatie, deel d, regeringsbeslissing (zal waarschijnlijk in het najaar van 1984 worden gepubliceerd). - Erfgoed: toeristisch goed; een onderzoek naar de toeristisch-economische betekenis van monumenten en musea in Nederland, NRIT; november 1983. - Manila Declaration on World Tourism; adopted by the World Tourism Conference, held at Manila Philippines 27 September-10 October 1980. - Een communautair beleid voor het toerisme, een eerste aanzet. Bulletin van de Europese Gemeenschappen, supplement 4/'82, commissie van de Europese Gemeenschappen, Bureau voor officiële publikaties van de Europese Gemeenschappen, Luxemburg; 1982. - Het Toeristisch Produkt Nederland, een inventarisatie en verkenning van ontwikkelingsmogelijkheden; Eindadvies van de Adviescommissie Toeristisch Produkt Nederland; 's-Gravenhage juni 1983. - Nederland en het toerisme in de jaren tachtig, Onderzoek van het Nederlands Bureau voor Toerisme, 's-Gravenhage; maart 1982. - Strategisch Plan 1983-1987, Nederlands Bureau voor Toerisme, 's-Gravenhage; april 1983. - Sociaal-culturele verkenning inzake ontwikkelingen in het toerisme Sociaal en Cultureel Planbureau; 's-Gravenhage 1983. - Betekenis voor Nederland van de congresmarkt. Adviesbureau voor Toerisme en Horeca, dr. M. C. Tideman; juli 1982. - De behoefte aan toeristisch-recreatief onderwijs in Nederland NRIT, Breda, juli 1982. - Adviezen uitgebracht door de Adviescommissie Verbetering Toeristische Dienstverlening (eindrapport juli 1984). - Verslag van werkzaamheden nr. 4 van de Adviescommissie inzake de voortgang van het industriebeleid (VIB), 's-Gravenhage; december 1983. - Vernieuwing in het arbeidsbestel, rapport Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid; 's-Gravenhage; maart 1983. - Toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's) 1982-1984. - Ondernemen in diensten, eindrapport van de Stuurgroep Dienstenonderzoek, 's-Gravenhage; maart 1983.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18469, nrs. 2-3
71