Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17 872
Vroegtijdige Onderkenning van Ontwikkelingsstoornissen
Nr. 4
LIJST VAN ANTWOORDEN Ontvangen 27 mei 1983 1 VTO betreft niet een enkele geïsoleerde activiteit maar een geheel van activiteiten, welke een plaats hebben c.q. moeten hebben binnen reeds bestaande voorzieningen. Per activiteit zal dan ook moeten worden bezien, op welke wijze en in welk kader de aandacht daarvoor waar nodig kan worden versterkt. Gedacht kan worden aan systematische, specifieke voorlichting betreffende een activiteit. Eerst zal echter moeten worden aangegeven om welke activiteiten het gaat en of zij nog extra aandacht behoeven. De Landelijke Commissie zal hierover nader inzicht kunnen geven. Het plannings- en beheerssysteem van de WVG biedt een mogelijkheid om specifieke aandacht voor VTO te vragen. 2 Wij zijn bereid indien gewenst de kernpunten van VTO ter kennis te brengen van deelstaten in de Europese Gemeenschap, van het Partial Committee on Rehabilitation van de Raad van Europa en van de Wereldgezondheidsorganisatie. 3 De gevraagde gegevens over de incidentie van de 5 belangrijkste ontwikkelingsstoornissen in Europese landen staan niet ter beschikking. Een dergelijk totaaloverzicht is niet mogelijk doordat er geen overeensterrv ming bestaat over de definiëring van begrippen als ontwikkelingsachterstand en ontwikkelingsstoornis. Op onderdelen bestaat er wel overeenstemming, zoals bij voorbeeld inzake stofwisselings- en zintuigstoornissen. 4 In het buitenland is evenals in ons land een groeiende belangstelling voor de VTO en opvolgende zorg. De ontwikkelingen rond VTO-samenwerkingsverbanden hangen nauw samen met de specifieke structuur van de (jeugd)welzijns- en gezondheidszorg in Nederland. Hierdoor is er geen reële vergelijking te trekken met het buitenland. 5 Neen. Het thans voorliggende advies van de Landelijke Commissie geeft een aantal alternatieve modellen voor de structuur en het functioneren van VTO-samenwerkingsverbanden, waartussen nog een keuze moet worden
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 872, nr. 4
1
gemaakt. Dit zal mogelijk zijn aan de hand van nadere inzichten, welke kunnen worden verkregen uit de evaluatie van de VTO-samenwerkingsprojecten, welke inmiddels tot stand zijn gekomen. Bovendien kan er vooralsnog geen afgerond beleid ter zake zijn, aangezien het beleid ten aanzien van VTO-samenwerking verder dient te worden ontwikkeld in het kader van het totale jeugdhulpverleningsbeleid, dat zelf nog in een opbouwfase verkeert (in het kader van de werkzaamheden van de interdepartementale werkgroepen jeugdhulpverlening). 6 Met als uitgangspunt dat samenwerking - ook ten behoeve van VTO een integraal onderdeel is c.q. behoort te zijn van de zorg uitgaande van bestaande voorzieningen en dat VTO-samenwerkingsverbanden niet een voorziening moet worden naast de reeds bestaande voorzieningen, menen wij met de Landelijke Commissie, dat voor de financiering zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de bestaande financieringsstructuren van de betrokken voorzieningen al dan niet met gebruikmaking van extra specifieke bepalingen. Verder wordt verwezen naar het antwoord op vraag 23. 7 Als bijlage 3 van het Eerste Rapport van de IWAPV is een inventarisatie opgenomen van bestaande ambulante voorzieningen voor preventie en hulpverlening aan jeugdigen, waarbinnen activiteiten ten behoeve van VTO, zoals signalering, dienen te worden versterkt. Het ligt niet in de bedoeling om daartoe buiten de reeds bestaande voorzieningen een nieuwe, aparte VTO-voorziening te creëren. 8 De Landelijke Commissie heeft in haar eindrapport een aantal aanbevelingen in organisatorische zin gedaan om mogelijkheden te scheppen tot samenwerking tussen ouders en hulpverleners en hulpverleners onderling. Naar onze mening heeft zij er daarbij terecht op gewezen dat een verbetering in samenwerking ook een kwestie van verandering van attitude is. De diverse betrokkenen zullen wederzijds eikaars deskundigheid (dus ook die van ouders) moeten (leren) erkennen en respecteren. Wij zullen bevorderen dat mogelijkheden tot samenwerking tussen ouders en hulpverleners geschapen worden in de VTO-samenwerkingsprojecten. De gewenste attitudeverandering zal tevens bevorderd kunnen worden in de sfeer van opleidingen van hulpverleners. Ook in de concrete praktijk zal dit gestalte kunnen krijgen door de betrokken ouders te betrekken bij het proces van onderkenning en daaropvolgende hulpverlening van hun kind. 9 Op het terrein van de VTO en de samenwerking daartoe neemt de huisarts een belangrijke positie in. Ten eerste geldt deze functionaris als een belangrijke potentiële signaleerder van (dreigende) ontwikkelingsstoornissen bij kinderen. Zeker wanneer hij tevens werkzaam is als consultatiebureau-arts en uit hoofde van die functie systematische opsporingsactiviteiten dient te verrichten. Aanmelding bij het VTO-team vindt derhalve veelal plaats via de huisarts. Wanneer de aanmelding op een andere wijze tot stand komt zal de huisarts, in overleg met de ouders, door het betreffende team van de aanmelding en de resultaten van de bemoeienis in kennis worden gesteld. Het ligt niet in de bedoeling dat de huisarts deel uitmaakt van de vaste bemanning van het VTO-(kern)team. Wel kan hij desgewenst aanvullende informatie verstrekken dan wel incidenteel bij teamvergaderingen aanwezig zijn. 10 Bij het realiseren van de voorwaarden ter intensivering van de VTO-functie binnen bestaande voorzieningen zal rekening worden gehouden met de positie van groepen met extra risicofactoren. Thans vindt in het kader van
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17872, nr. 4
2
het onderzoeksbeleid inzake minderheden onderzoek plaats dat inzicht zal geven in de vraag welke bijzondere risico's bestaan voor kinderen van etnische minderheden en in welke mate. Aldus kunnen gegevens worden verkregen ten einde te bepalen of, en zo ja welke specifieke maatregelen in voorwaardenscheppende zin kunnen en moeten worden genomen. 11 Wij menen dat voorlichtings- en bijscholingsactiviteiten een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan een tijdiger onderkenning van ontwikkelingsstoornissen. Deze verwachting wordt gerechtvaardigd door ervaringen van hiertoe reeds beschikbare voorzieningen zoals voor de GezondheidsVoorlichting en "Opvoeding en Spel en Opvoedingsvoorlichting. Uiteraard realiseert de Regering zich dat deze activiteiten slechts geleidelijk aan een verbetering op het VTO-terrein teweeg zullen brengen. 12 De bepaling van prioriteiten in activiteiten van schoolbegeleidingsdiensten geschiedt door het bevoegd gezag. Hoewel er een korting op de rijkssubsidie heeft plaatsgevonden zijn er, gelet op het resterende budget, nog voldoende mogelijkheden bij deze diensten aanwezig om mee te werken aan regionale VTO-samenwerkingsverbanden. 13 Ondersteuning vindt plaats door middel van het, rechtstreeks en/of projectmatig, verstrekken van subsidies ten behoeve van patiëntenorganisaties, waaronder ouderverenigingen. Voorts via het financieren van ondersteuningsstructuren als het lnformatie- en Documentatiecentrum voor het kind met een handicap en zijn ouders (IDC), de werkgroep 2000 (informatie - documentatie adviescentrum voor patiënteninitiatieven), het Landelijke Patiëntenplatform en de GVO-ondersteuningsstructuur, bestaande uit het Landelijk Dienstencentrum Gezondheids Voorlichting en -Opvoeding en een aantal regionale samenwerkingsverbanden. Buiten de financiële steun van overheidswege vindt ook financiering via externe fondsen plaats. 14 Het is nog de vraag op welke wijze de vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties en ouders betrokken moeten worden bij het onderzoek. Bij nadere uitwerking van dit aanbevolen onderzoek zal hieraan aandacht worden besteed. 15 Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. 16, 20 en 21 Het onderwijs kan, omdat alle kinderen er in principe terecht komen, een belangrijke vindplaats zijn voor ontwikkelingsstoornissen. Leerkrachten kunnen, in samenwerking met schoolbegeleidingsdiensten en schoolartsendiensten, bij de eerste signalering een belangrijke rol vervullen. De school zal dan ouders en kind moeten kunnen doorverwijzen naar andere instanties. In het onderwijsbeleid is er reeds aandacht voor deze signalerende functie van de school. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan het beleid ten aanzien van de nieuwe basisschool. 17 Wij zijn van mening dat binnen de diverse opleidingen meer aandacht besteed kan worden aan VTO en dat dit een positief effect zal hebben. Recentelijk zijn gesprekken gestart ter concretisering van de aanbevelingen op het gebied van (bij)scholing. Op dit momen is nog moeilijk exact aan te geven welke stappen ondernomen zullen worden ter verbetering van de opleidingen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 872, nr. 4
3
18, 36a en 38 In 1983 en 1984 kunnen voor het bedoelde project de financieringsmiddelen beschikbaar worden gesteld voor de kosten, welke zijn gemoeid met de toegewezen arbeidsplaatsen. Ten einde nadere beslissingen te kunnen nemen ten aanzien van de door de Landelijke Commissie aanbevolen onderzoeken achten wij concreet uitgewerkte onderzoeksprojectvoorstellen noodzakelijk. Wij hebben het dan ook tot taak van de commissie gezien zulks te ontwikkelen. De vorenbedoelde projectvoorstellen zullen nader moeten worden beoordeeld in het kader van onderzoeksprogramma's van de departementen, voor de uitvoering waarvan middelen beschikbaar worden gesteld. Gelet op de beperkte financiële middelen zal bij de afweging van onderzoeksvoorstellen rekening moeten worden gehouden met de departementale prioriteitenstellingen. 19 In het eindrapport van de Landelijke Commissie is een registratiemodel voorgesteld voor VTO-samenwerkingsverbanden. Aan het Nederlands Instituut voor Kinderstudie is verzocht een experimenteerplan te ontwerpen opdat met dit model in een beperkt aantal veldsituaties kan worden geëxperimenteerd, ten einde na verloop van tijd een versie te kunnen presenteren, die geschikt is voor gebruik in het veldwerk en die zich leent voor landelijke invoering en geautomatiseerde verwerking. Er is inmiddels een aanvang gemaakt met dit experiment. 22 Deze kwantitatieve gegevens staan momenteel niet ter beschikking. Indien gewenst zijn wij bereid de Landelijke Commissie te verzoeken of zij mogelijkheden ziet hieraan in de komende fase aandacht te schenken. Het in gang zetten van het beleidsexperiment ten aanzien van VTO-samenwerkingsverbanden is de in de vraag bedoelde ontwikkeling inzake de VTO in de ruime zin. 23 Wat de financiering van regionale samenwerkingsverbanden betreft gaan wij ervan uit, dat samenwerking tussen hulpverleningsvoorzieningen, waarbij activiteiten ten behoeve van VTO bij het takenpakket behoren c.q. dienen te behoren, als kwaliteitseis moet worden beschouwd en derhalve een integraal onderdeel dient te zijn van het takenpakket. Daarom dient de ruimte hiervoor binnen het beschikbare budget van de betrokken voorzieningen gevonden te worden. Ten aanzien van de kosten dient nog nader inzicht te worden verkregen via het evaluatie-onderzoek van VTO-samenwerkingsprojecten. Eerst na afronding hiervan zal op basis van de uitkomsten bezien kunnen worden of er eventuele noodzakelijke extra kostenposten zijn en of en op welke wijze hierin via herschikking van middelen eventueel voorzien zou kunnen worden. Ten einde het experiment mogelijk te maken, hetwelk noodzakelijk is voor de verdere beleidsontwikkeling inzake VTOsamenwerkingsverbanden, zijn ten behoeve van de coördinatie extra middelen toegekend aan een aantal VTO-samenwerkingsprojecten. Het Arbeidsplaatsenplan 1980/1981 heeft hiertoe ruimte geboden. 24 In het buitenland (Frankrijk, Zweden) is reeds ervaring opgedaan met het «gezondheidspaspoort» (carnet de santé), waarvan de bedoeling overeenstemt met die van de gezondheidsdossiers. Het gezondheidspaspoort ondervindt aldaar een toenemende weerstand in verband met privacygevoeligheid. Het paspoort wordt door artsen en verpleegkundigen ingevuld. In ons land wordt in het kader van de kinderhygiëne via consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters het Groeiboek verspreid, dat door de ouders zelf wordt ingevuld en bewaard en waarin de arts of verpleegkundige aantekeningen kan maken. Onlangs is onderzoek gedaan naar het gebruik
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 872, nr. 4
4
van het Groeiboek, waaruit is gebleken, dat het Groeiboek een waardevol registratie-instrument kan zijn juist door grote acceptatie ervan door ouders. Gezien het vorengaande zullen wij de Landelijke Commissie VTO verzoeken zich nog eens hierover te beraden in de komende fase van haar werkzaamheden en daarbij de onderzoeksresultaten betreffende het Groeiboek te betrekken en de ervaringen zoals in de vraag bedoeld anderzijds. 25 Het aantal aangemelde kinderen is afhankelijk van de criteria welke worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of een kind tot de doelgroep van het VTÓ-team behoort. Via het evaluatie-onderzoek zal meer inzicht worden verkregen in deze criteria en daarmee over de relatie van het aantal aangemelde kinderen en de extra werklast van deelname aan een VTO-team. 26 en 34 Deze vraag kan worden beantwoord, als er zicht is verkregen op de inhoud en opzet van het evaluatie-onderzoek. Zie ook het antwoord op de vragen 36b en 40. 27 De veronderstelling dat de VTO-teams een soort «tweede-lijns»functie kunnen vervullen is gebaseerd op het feit dat deze teams veelal eerst benaderd zullen worden juist nadat in de eerste lijn gebleken is dat het vaststellen van de aard van de stoornis en daarmee een adequaat hulpaanbod moeilijkheden oplevert. Overigens maken hulpverleners uit eerstelijns instellingen als regel geen deel uit van de VTO-teams. 28 Door middel van vertegenwoordiging van de IWAPV in de Landelijke Commissie en personele unies zijn inmiddels voldoende waarborgen geschapen voor een goede samenhang tussen de werkzaamheden van deze groepen.
29 Op de instellingen die in VTO-samenwerkingsverbanden participeren, is een verscheidenheid van regelingen van toepassing, welke onderling verschillen onder meer qua bestuursniveau, waaraan de voorzieningen uitgaande van de instellingen ter planning zijn toegewezen. Dit heeft tot gevolg, dat de samenwerking ten behoeve van VTO op meer dan een niveau wordt gepland. Voor zover de voorzieningen c.q. de instellingen zijn dan wel worden toegewezen aan het provinciale niveau, zal de VTO-samenwerking tussen de desbetreffende instellingen en andere moeten worden meegenomen in de planning van het provinciale bestuur. 30 De aanduiding VTO-team is momenteel geen éénduidig begrip. Diverse teams, met name verbonden aan intramurale en categorale voorzieningen, vervullen een taak op het VTO-terrein en noemen zich derhalve VTO-team. Een voorlopige inventarisatie van teams welke zich zelf als VTO-team presenteren heeft recentelijk een adressenbestand van 78teams opgeleverd. De door de Landelijke Commissie beoogde VTO-teams onderscheiden zich met name door het feit dat zij functioneren onder auspiciën van een regionaal VTO-samenwerkingsverband en gericht zijn op alle soorten ontwikkelingsstoornissen. Binnen een samenwerkingsverband kunnen overigens meerdere VTO-teams werkzaam zijn. Van dergelijke VTO-samenwerkingsverbanden zijn er momenteel ruim twintig actief werkzaam.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 872, nr. 4
5
31 Aan elk van de hieronder vermelde projecten zijn 1 coördinator en 1 administratieve kracht, deels halftime deels fulltime, toegekend: 1. Project Kinderteams in Friesland 2. VTO Drenthe 3. VTO Twente 4. VTO West-Overijssel 5. VTO Amersfoort en omstreken 6. VTO West-Friesland 7. 's-Gravenhage/Zoetermeer 8. Dordrecht 9. Westelijk Noord-Brabant 10. Breda en omstreken 11. Noord-Limburg 12. Zuid-Limburg De beschikbaarstelling van deze functionarissen kon worden gerealiseerd in het kader van het Arbeidsplaatsenplan 1980/1981. De omvang van de werklast voor de toegekende functionarissen, welke met name zal afhangen van de concrete invulling van hun takenpakket, kan vooralsnog niet worden vastgesteld. Het werkgebied van de functionarissen is in principe de gezondheidsregio, waarbinnen zij zijn aangesteld, dan wel een subregio daarbinnen en wel zodanig, dat bestuurlijke grenzen niet worden overschreden. 32 Het beginsel van de decentralisatie is in het regeringsstandpunt VTO geëxpliciteerd door de stelling dat aangesloten moet worden bij het plannings- en beheerssysteem van de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg en de Kaderwet Specifiek Welzijn. In het regeringsstandpunt wordt ten aanzien van normatieve richtlijnen en een definitieve opzet van VTO-samenwerking gesteld, dat nadere gegevens hierover verkregen kunnen worden uit het evaluatie-onderzoek van de twaalf VTO-projecten die door het Rijk worden (mede)gefinancierd (Arbeidsplaatsenplanprojecten). Vooruitlopend op het evaluatie-onderzoek kan op dit moment aan de geciteerde passage (paragraaf 3d) weinig worden toegevoegd. 33 Gaarne verwijzen wij naar de beantwoording van de vragen 35 en 45. Daarnaast zij vooropgesteld dat beïnvloeding, naast sturing van ontwikkelingen via het stellen van subsidievoorwaarden bij de financiering, ook anderszins kan plaatsvinden, zoals via wet- en regelgeving. In dit verband kan bij wijze van voorbeeld worden gewezen op het plannings- en beheerssysteem van de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg. Wat betreft VTO-teams zijn momenteel eisen gesteld via erkenningsvoorwaarden voor subsidie aan de VTO-samenwerkingsverbanden uit het ingestelde project. Wat de totstandkoming van een landelijk steunpunt alsmede de eventuele bezetting daarvan betreft, kan niet worden vooruitgelopen op het advies ter zake van de Landelijke Commissie VTO aan het einde van haar derde fase. Wij achten het gewenst dat de functie van landelijk steunpunt vooralsnog door de commissie zelf vervuld wordt. 35 Wij onderschrijven het uitgangspunt, hetwelk van oudsher is gehanteerd, namelijk dat ten behoeve van VTO geen aparte, nieuwe voorziening dient te worden gecreëerd naast de bestaande voorzieningen. Derhalve ligt een landelijke VTO-koepel niet in de rede. Ten tijde van de totstandkoming van het regeringsstandpunt waren de werkzaamheden van de commissie-Van Gils nog niet dermate gevorderd, dat aan resultaten daarvan argumenten konden worden ontleend.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17872, nr. 4
6
36b en 40 Het ligt in de bedoeling, dat de Landelijke Commissie op korte termijn haar aanbeveling tot evaluatie-onderzoek nader zal concretiseren in de vorm van een projectvoorstel, waarin onder meer de in de vragen gestelde punten worden uitgewerkt. De kosten welke zullen zijn gemoeid met de uitvoering van het evaluatieonderzoek, dienen in ieder geval te worden gevonden uit de financiële ruimte voor de departementale onderzoeksprogramma's, zodat het voorstel zal moeten worden betrokken bij de vaststelling van die programma's. Hoeveel middelen voor onderzoek ter beschikking zullen staan, is nog niet bekend. Nadat tot uitvoering van het project is besloten, zal een extern onderzoeksinstituut worden benaderd. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan onder andere het NIPG-TNO. In overleg met het onderzoeksinstituut zal de samenstelling van de begeleidingscommissie worden vastgesteld. Wij achten het niet uitgesloten, dat in eerdere stadia van overleg een extern onderzoeksinstituut zal worden betrokken. Het zal duidelijk zijn, dat de exacte omvang van de voor het evaluatie-onderzoek beschikbaar te stellen middelen vooralsnog niet kan worden aangegeven. 37 Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar het antwoord op de vragen 23 en 45. 39 Er wordt naar gestreefd dat tegelijkertijd met de definitieve advisering van de Landelijke Commissie ook het definitieve Regeringsstandpunt over VTO-samenwerking zal worden uitgebracht. Overigens zal de Regering zich in haar standpunt inzake het tweede rapport van de IWAPV eveneens uitspreken over VTO-samenwerking. 41 Ook in de laatste fase van haar werkzaamheden zal de Landelijke Commissie functioneren als subcommissie van de Interdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid. De nieuwe taakopdracht van de commissie is, op basis van de haar in ons standpunt verstrekte opdracht, inmiddels door deze stuurgroep vastgesteld. De daarmee gepaard gaande wijziging van samenstelling van de commissie zal in augustus 1983 geregeld zijn. 42 Bij de voorbereiding van het regeringsstandpunt inzake het eindrapport heeft een voorzittersoverleg plaatsgevonden tussen de ISG en IWRV/IWAPV. Wanneer binnen de Landelijke Commissie of deze beide interdepartementale werkgroepen ontwikkelingen daartoe aanleiding geven zal opnieuw een VTO-beleidsoverleg tot stand gebracht worden. Zo vindt er in de loop van dit jaar een overleg plaats over het door de IWAPV uit te brengen tweede rapport. 43 Het bestaande wettelijke instrumentarium wordt voldoende geacht om aangelegenheden betreffende VTO nader te regelen. Aanzetten tot nieuwe wetgeving liggen derhalve niet in de rede. Er wordt van uitgegaan, dat via de samenwerking en het overleg tussen de Landelijke Commissie en de interdepartementale werkgroepen jeugdhulpverlening voorstellen tot stand komen, welke zullen leiden tot een optimale samenhang tussen het VTO-terrein en het jeugdhulpverleningscircuit, te meer daar de intensivering van de VTO-functie in belangrijke mate plaats zal vinden juist via versterking van activiteiten in het laatstgenoemde circuit. Wij vertrouwen erop, dat de voorstellen inderdaad een bijdrage zullen leveren aan het beleid ter versterking van de preventie, zelfzorg en mantelzorg.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 872, nr. 4
7
44 De periode van ten hoogste vijfjaar is niet uitsluitend bedoeld voor de duur van het beleidsproject en de evaluatie daarvan, maar ook voor de definitieve advisering van de Landelijke Commissie betreffende onderwerpen anders dan de regionale samenwerking ten behoeve van VTO. 45 Vooropgesteld zij dat de ontwikkeling van een landelijk beleid inzake VTO-samenwerking nog in voorbereiding is. Daartoe is thans het beleidsexperiment in gang gezet, in welk kader arbeidsplaatsen zijn toegekend aan een beperkt aantal intensief te begeleiden VTO-samenwerkingsprojecten, welke na verloop van tijd moeten worden geëvalueerd ten einde definitieve beleidsbeslissingen mogelijk te maken. Zo is de richting te bepalen, waarin een en ander zich dient te ontwikkelen. Derhalve achten wij het praematuur om vooruitlopend op de resultaten van het experiment en buiten het kader van het experiment andere maatregelen te nemen van welke aard dan ook. Wel zal uiteraard een zekere mate van beïnvloeding in sturende zin optreden enerzijds door informatie, welke de Landelijke Commissie reeds heeft aangedragen via haar rapporten en anderzijds door de informatie welke zij nog zal verstrekken over de ontwikkelingen in het kader van het beleidsproject aan samenwerkingsinitiatieven daarbuiten. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, J. P. van der Reijden
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17872, nr. 4
8