Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17294
De ruimtevaart in de jaren '80
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 15 april 1983 De vaste Commissie voor het Wetenschapsbeleid 1 heeft ter voorbereiding van de beraadslaging over de nota de volgende lijst van vragen opgesteld. De vragen zijn gerangschikt naar de bladzijden van de nota waarop zij betrekking hebben. Bladzijde 5 1 Wat is de reden van de relatief lange voorbereidingstijd die nodig was voor het tot stand brengen van de nota?
Blijkens de nota is de late verschijning van de ruimtevaartnota onder meer een gevolg van het uitblijven van een lange-termijnvisie in ESA-verband. Het uitblijven van die visie zou zijn oorzaak vinden in politieke problemen, inherent aan internationale samenwerking. Welke waren die problemen? 3 Welke commerciële perspectieven biedt op korte termijn het gebruik van satellieten voor vergadertelevisie?
Voor de scheepvaart betekent de satellietnavigatie een verbetering. Deelt de scheepvaart ook in de bekostiging van het systeem?
' Samenstelling: Leden: Dees (VVD), voorzitter, Beinema (CDA), Stemerdink (PvdA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Braams (VVD), De Boer (CDA), Lansink (CDA), Van Kemenade (PvdA), Veldhoen (PvdA), Mik (D'66), Wallage (PvdA), Willems (PSP), Van der Kooij (VVD). Plv. leden: Weisglas (VVD), Van Baars (CDA), Van Ooijen (PvdA), Hermes (CDA), Den Ouden-Dekkers (VVD), Krajenbrink (CDA), Andela-Baur (CDA), Kosto (PvdA), De Boois (PvdA), Lankhorst (PPR), Poppe (PvdA), Van der Vlies (SGP), Voorhoeve (VVD).
Op welke wijze worden ontwikkelingslanden betrokken bij de ontwikkeling van teledetectiesatellieten? Zijn daarvan voorbeelden?
Op welke wijze wordt gewaarborgd, dat de ruimtevaartprogramma's uitsluitend betrekking hebben op civiele activiteiten, zoals bepaald in het ESA-verdrag?
Is het Ministerie van Defensie betrokken bij de activiteiten op het gebied van teledetectie?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
1
Bladzijde 7 8 Welke studies hebben in het bijzonder ten grondslag gelegen aan de nu voorliggende nota? 9 Kunnen de evaluatiestudies van de Interdepartementale Commissie voor Ruimteonderzoek en Ruimtetechnologie (ICR) ter kennisneming aan de vaste commissie worden toegezonden? 10 Op welke wijze komt de in de ruimtevaart en het ruimteonderzoek opgebouwde wetenschappelijke en industriële capaciteit ten nutte aan belanghebbenden buiten de ruimtevaart? 11 Wat is de reden van ontbreken van een markt in Nederland voor met satellietcommunicatie samenhangende apparatuur? Om welke soorten apparatuur gaat het? Is in de toekomst een dergelijke markt te verwachten? 12 Welke problemen moeten worden overwonnen om de Nederlandse ruimtevaartindustrie op de internationale markt redelijke penetratiekansen te verschaffen? Welke strategieën zijn hiervoor ontworpen? Bladzijde 8 13 Welke zijn de bezwaren tegen verdere uitbreiding van het wetenschappelijk programma van ESA? Wordt in de nota uitgegaan van de veronderstelling dat applicatieprojecten meer technologische innovatie en toepassing (spin-off) met zich meebrengen dan wetenschappelijke projecten? 14 Houdt het vooropstellen van het gebruiksaspect van de ruimtevaart niet een gevaar in voor het bijblijven in het fundamentele onderzoek? Bladzijde 10 15 Waarop is de opvatting van de Regering gegrond dat het uitgavenniveau 1978-1979 moet worden teruggebracht met f 20 min. (van f110 min. tot f90 min.)? 16 Op welke wijze wordt de omvang van het ruimtevaartbudget voor Nederland bepaald, gelet op het maatschappelijk nut en de wetenschappelijke behoefte? 17 Worden ook financiële middelen beschikbaar gesteld voor industriële ontwikkelingsprojecten buiten ESA-verband ten einde het verwerven van contracten binnen de ESA te bevorderen? 18 In hoeverre is voldaan aan de verwachtingen die aan de doelstelling van het Nederlandse beleid in de zeventiger jaren ten grondslag lagen? Zijn deze uitkomsten ook door de ICR geëvalueerd?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
2
Bladzijde 11 19 Kan van de uitgaven voor ANS en IRAS worden aangegeven welk deel werd besteed aan respectievelijk wetenschappelijke voorbereiding, opdrachten aan derden (met name de industrie) en kosten van lancering? 20 In hoeverre bestaat er een markt voor de geavanceerde en nauwkeurige meetinstrumenten die worden ontworpen en ontwikkeld voor astronomisch onderzoek zoals uitgevoerd door ANS en IRAS, of voor de toepassing en ontwikkeling van de principes waarop deze geavanceerde instrumenten zijn gebaseerd? 21 Is er voldoende mankracht om het Nederlandse deel van de «oogst» van IRAS aan waarnemingen binnen te halen en te verwerken? 22 Kan worden gezegd op welke onderdelen Nederlandse expertise zich tot een hoog niveau heeft ontwikkeld als gevolg van de activiteiten op ruimtevaartgebied? Bladzijde 13 23 De mogelijkheid om te zijner tijd ter voldoening aan concrete behoeften satellietcapaciteit te huren of te kopen wordt in de nota verworpen met het argument dat de commerciële keuzemogelijkheden daarvoor vermoedelijk te gering zullen zijn. Hoe kan Nederlandse deelneming aan ruimtevaartprogramma'sde keuzemogelijkheden zo vergroten, datte zijner tijd Nederlandse gebruikers wèl zullen kunnen beschikken over voldoende toepassingen? Bladzijde 15 24 Kan als tegenhanger van de vijf groepen argumenten vóór steun aan de ruimtevaart ook een serie negatieve argumenten worden opgesomd? 25 Leidt het hoogwaardige karakter van de werkgelegenheid in ruimtevaartactiviteiten tot een duidelijk hogere beloning van werknemers in deze sector? Hoe verhoudt zich de loonkostencomponent per werknemer in de ruimtevaart tot die in andere sectoren, zoals scheepsbouw en vliegtuigbouw? Bladzijde 16 26 Waarom wordt een verdere uitbreiding van het wetenschappelijk programma van ESA onwenselijk geacht? Zijn er andere dan financiële redenen? 27 Welke zijn de redenen voor de forse terugval van de Nederlandse deelneming in ESA sinds 1970? 28 Kan een overzicht worden gegeven van de ESA-uitgaven in andere landen dan Nederland (zie tabel 4.2)? Welke belangrijkste kostensoorten betreffen die ESA-uitgaven in Nederland?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
3
Bladzijde 17 29 Waarom blijft de Nederlandse inspanning in financieel opzicht belangrijk achter bij die van landen als Frankrijk, Duitsland, Italië en nog andere industrielanden? Is bekend waarom deze landen een relatief grote inspanning op dit gebied nastreven? 30 Is het mogelijk, mede gelet op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten rond de commercialisering en privatisering van de ruimtevaartprogramma's, ook in ESA-verband te bewerkstelligen dat op kortere termijn een financiële inbreng van het bedrijfsleven wordt gerealiseerd? 31 Blijft de omvang van de Nederlandse ruimtevaartinspanning, zoals aangeduid in de financiële bijlage bij het wetsontwerp tot goedkeuring van een aantal in het kader van het Europese Ruimte Agentschap tot stand gekomen overeenkomsten, ongewijzigd (zie kamerstuk 17306, nr. 4, blz. 17)? 32 Ligt het in het voornemen de Nederlandse bijdrage aan ESA in de jaren 1984-1986 verder te vergroten, zodat de op grond van het nationaal inkomen eigenlijk te leveren bijdrage beter wordt benaderd? 33 Kan een nadere omschrijving van de term «allerlei» worden gegeven waar het gaat om de oorzaken van de relatief geringe Nederlandse «retour»? Wordt verwacht dat de «retour»-verhouding in de toekomst gunstiger wordt? Welke oorzaken of welke beleidsmaatregelen zullen die verhouding beïnvloeden? Kan over het vraagstuk van de «juiste retour» te zijner tijd een afzonderlijke notitie worden verwacht? Bladzijde 18 34 Op welke ruimtevaartgebieden kan Europa concurrerend worden? Bladzijde 19 35 Kan al worden meegedeeld welke ondersteunende activiteiten voor deelneming in ESA-projecten worden geëntameerd? Welke instantie is daarvoor verantwoordelijk? 36 Welke instantie coördineert en bevordert ontwikkelingen op het gebied van teledetectie? Bladzijde 20 37 Gesteld dat een derde wetenschappelijke satelliet een reële mogelijkheid zou zijn, welk wetenschappelijk aspect zou dan in aanmerking komen? 38 Op basis waarvan wordt thans aangenomen dat een derde wetenschappelijke satelliet «onvoldoende marktgericht» zou zijn? Wat is de reden dat he^ samenwerkingsverband met NASA te weinig perspectief biedt op applicatiegerichte ontwikkelingen?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
4
39 Worden nieuwe lange-termijninvesteringen voor grondsterrewachten overwogen? 40 Welke invloed kan Nederland in ESA uitoefenen om de realisering van eigen prioriteiten - met name de ontwikkeling van gebruiksgerichte programma's - t e bereiken? Bladzijde 22 41 Welke instantie draagt verantwoordelijkheid voor de verdere inbedding van ruimtevaartactiviteiten in de industriële en de wetenschappelijke wereld? 42 Hoe kan de kennisoverdracht naar kleine bedrijven worden bevorderd? Zijn er mogelijkheden om via aanvullende projecten het voorgenomen niveau van industriële opdrachten te halen als er vertragingen optreden in de voorgenomen programma's? Bladzijde 23 43 Moet de financiële paragraaf aldus worden verstaan dat Nederland jaarlijks circa f70 min. aan ESA bijdraagt en daarvoor ruim f140 min. aan opdrachten terugontvangt? 44 Op welke wijze vindt besluitvorming plaats over het ondersteunend technologieprogramma van ESA? Bladzijde 27 45 Heeft sinds 1978 nog een bijstelling plaatsgehad van het rapport van het Britse bureau General Technology Systems (LTS)? Indien niet, welke actualiteitswaarde heeft dat rapport nu dan nog en welke voornemens heeft de Regering ter zake? 46 Kan nader inzicht worden verstrekt in de wijze van besluitvorming, met name wat het Nederlandse aandeel betreft, over de programma-enveloppe van het verplichte wetenschappelijke programma (paragraaf 5.3.1)? Bladzijde 28 47 Kan bij benadering worden aangegeven welk aandeel de Nederlandse industrie levert in de experimenten van de werkgroepen van de Nederlandse Commissie voor Geofysica en Ruimteonderzoek (GROC)? Hoe is de samenwerking met de industrie gestructureerd? 48 Kan enig inzicht worden verschaft in de voortgang van de voorbereiding tot operationalisering van de METEOSAT? 49 Hoe is de financiering van het nationale teledetectieprogramma geregeld?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
5
Bladzijde 29 50 Kan bij benadering worden aangegeven welk financiële aandeel de Nederlandse industrie heeft in de bouw van de L-Sat? 51 Kan inzicht worden verstrekt in de stand van zaken met betrekking tot de combinatie Shuttle-Spacelab? Bladzijde 30 52 Waarop zijn de opvallende verschillen terug te voeren tussen de verwachte kasuitgaven ten behoeve van de ruimtevaartprogramma's over de perioden 1981-1985 (blz. 30) en 1985-1990 (blz. 19)? Bladzijde 35 53 Zijn de Departementen van Landbouw en Visserij en van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) inmiddels vertegenwoordigd in de ICR? Bladzijde 36 54 Waarom is het departement van WVC niet als primair betrokken departement opgevoerd bij de programmacategorie telecommunicatie? 55 Op welke wijze worden de voorstudies die aanvankelijk waren bedoeld voor nieuwe nationale ruimtevaartprojecten (zoals ARTISS, deaardobservatiesatelliet speciaal gericht op equatoriale landen en de röntgensatelliet) aangewend indien geen nieuwe nationale satelliet wordt ontwikkeld? Bladzijde 38 56 Hoe is de verhouding in financiële zin, voor wat het Nederlandse aandeel betreft, tussen de verplichte en de niet-verplichte programma's over de jaren 1980-1983? Bladzijde 43 57 Kan aanvullende informatie worden gegeven over de politieke en bestuurlijke ontwikkelingen in het kader van de Verenigde Naties, mede gelet op het verloop van de conferentie UNISPACE 1982 te Wenen? 58 Welke standpunten neemt de Nederlandse Regering in ter zake van de politieke knelpunten op het terrein van de soevereiniteit van de lidstaten en de eigendomsrechten in de discussie over de al dan niet vrije informatieverstrekking van met teledetectie verkregen gegevens? De voorzitter van de commissie, Dees De griffier van de commissie. Mulder
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 294, nr. 5
6