Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
25 964
Gevangenis Koraal Specht
25 614
Personele samenwerking tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 25 mei 1998 De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 8 april 1998 overleg gevoerd met minister Voorhoeve voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken over: – de brieven van de minister d.d. 13 maart 1998 (25 600 IV, nr. 24), d.d. 27 maart 1998 (98 715/SBZ/GJS) en d.d. 1 april 1998 (988886/SBZ) inzake Koraal Specht; – de nota Personele samenwerking (25 614, nrs. 1 en 2). Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Koraal Specht
Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Korthals (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), Van Rey (VVD), Lilipaly (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Hillen (CDA), Remkes (VVD), Van Oven (PvdA), voorzitter, Schuurman (CD), Noorman-den Uyl (PvdA), Fermina (D66), Van der Stoel (VVD), Oudkerk (PvdA), Van Dijke (RPF), De Graaf (D66) en Meyer (groep-Nijpels). Plv. leden: V.A.M. van der Burg (CDA), Voûte-Droste (VVD), Rijpstra (VVD), Reitsma (CDA), Verbugt (VVD), Valk (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Van Vliet (D66), Van der Ploeg (PvdA), Van den Berg (SGP), Smits (CDA), Koenders (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Weisglas (VVD), De Cloe (PvdA), Poppe (SP), Van Gijzel (PvdA), De Koning (D66), Van den Doel (VVD), Woltjer (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Wolters (CDA) en Aiking-Van Wageningen (groep-Nijpels).
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) vreesde dat de zorgelijke ontwikkelingen in Koraal Specht een gebed zonder end zijn geworden en dat er geen zicht is op een beheersbare situatie op korte termijn. Het rapport-Rook geeft duidelijk aan dat niet aan de lijn der geleidelijkheid zal kunnen worden ontkomen, met alle risico’s van dien. Er is nog steeds sprake van terreur, levensbedreigende omstandigheden, angst voor wraakoefeningen enz. Deze situatie is volledig in strijd met de elementaire voorwaarden van een humanitaire samenleving en daarom onduldbaar. De staten van de Nederlandse Antillen hebben bezwaar aangetekend tegen de benoeming van de projectleider en diens bevoegdheden. De heer Rook is echter wel aan het werk getogen. Doet hij dat op formele of informele basis? Wordt hij op de Antillen geaccepteerd en wat is precies de status van zijn rapport? Vervolgens vroeg mevrouw Scheltema welke betekenis moet worden toegekend aan de recentelijk door de minister geuite zorgen over de situatie in Koraal Specht. Is hij van mening dat het convenant niet goed werkt? Als dat inderdaad het geval is, hoeft niet verder te worden gediscussieerd over een plan van aanpak dat op dat convenant zou moeten worden gebaseerd. Er zal dan andersoortige actie moeten worden ondernomen. Ervan uitgaande dat het convenant toch nog kans van slagen heeft, stelde mevrouw Scheltema de vraag of het geschil rond aanstelling en bevoegdheden van de projectleider kan worden opgelost. Zij vroeg zich af of het wel realistisch is om het interim-management geheel uit buitenstaanders te laten bestaan. Aan welke personen wordt overigens gedacht?
KST29959 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
1
1
De in het rapport-Rook genoemde kortetermijnafspraken betreffen voornamelijk de door de twee deelprojectleiders op te stellen plannen; er is geen sprake van concrete en praktische ingrepen. Zelfs voor een verbetering van de deursloten moet weer een plan worden gemaakt! De verbouw van de halfopen inrichting geschiedt ten behoeve van vrouwen en «afgestrafte» mannen. Wat moet onder de laatstgenoemde categorie worden verstaan? De bezwaren tegen de verslechterende omstandigheden voor vrouwen leken mevrouw Scheltema terecht. Het zijn bovendien niet de vrouwen die de problemen hebben veroorzaakt. Verder is de kans levensgroot dat jeugdigen in de nieuwe situatie helemaal opgroeien voor galg en rad. Mevrouw Scheltema ging ervan uit dat de regering van de Nederlandse Antillen de opdrachtgever is van de uitbreiding van Koraal Specht. Waarom moet de aanbesteding van de jeugdgevangenis worden gestopt en hoe komt het dat niet gezegd kan worden welk deel van de KabNAmiddelen daarvoor beschikbaar is? Betekenen de problemen rond Koraal Specht dat andere projecten helemaal stil komen te staan en dat welzijnsinstanties niet meer aan hun personele verplichtingen kunnen voldoen? Dit laatste is uit een oogpunt van preventie totaal onverantwoord. Is medefinanciering door de Nederlandse Antillen een realistische optie gezien de huidige dramatische financiële situatie? Ten slotte vroeg mevrouw Scheltema naar de positie van de heer Mingueli. Is het de bedoeling dat hij na een halfjaar weer volledig verantwoordelijk wordt voor het reilen en zeilen in Koraal Specht? Ook de heer Van Oven (PvdA) toonde zich bezorgd over de huidige situatie in Koraal Specht. Hij had overigens waardering voor de wijze waarop daarop op bestuurlijk niveau is gereageerd. Het convenant leek aanvankelijk een goede basis voor verdere actie. De Staten van de Nederlandse Antillen hebben ingestemd met de strekking ervan, maar zetten vraagtekens bij de benoeming van de projectleider. Het is echter nog maar de vraag of er voldoende tijd is voor het bespreken van dit soort problemen. Bovendien is het niet ondenkbeeldig dat het convenant als zodanig hierdoor ook gevaar loopt. Kan ervan worden uitgegaan dat het convenant daadwerkelijk in werking is getreden? Is inmiddels tot een aanvulling van het convenant besloten? Zo ja, wat houdt die aanvulling in? Is het waar dat het managementteam nog niet volledig is? Wanneer zal dat wel het geval zijn? Voorts vroeg de heer Van Oven wanneer het masterplan is te verwachten. Is al verandering opgetreden in de situatie waarin bewaarders bepaalde delen van de gevangenis niet meer betreden? Ook vroeg de heer Van Oven zich af of inmiddels begonnen is met de vervroegde invrijheidstelling van buitenlandse gedetineerden. Het is volstrekt duidelijk dat er onder de bewaarders grote ongerustheid heerst. Is wat dit betreft enige verbetering in de situatie opgetreden? De heer Rook schrijft in zijn rapport dat er slechts gaandeweg verbeteringen in de situatie kunnen worden aangebracht. Hoeveel tijd is er echter nog? Ten slotte vroeg de heer Van Oven of de Raad van Europa heeft geëist dat binnen enkele maanden orde op zaken moet zijn gesteld. Zal het Koninkrijk der Nederlanden erop worden aangesproken als dat niet gebeurt en voor het oog van de rest van de wereld te schande worden gezet? Wanneer zal de Kamer de beschikking kunnen krijgen over het rapport van de Raad van Europa? Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) deelde de zorgen van de haar voorafgaande sprekers. Die zorgen zijn niet verminderd na lezing van het rapport-Rook. Op basis van de risicoanalyse moet immers de vraag worden gesteld of het convenant wel goed kan worden uitgevoerd. De vaststelling dat de reorganisatie eerder een kwestie is van jaren dan van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
2
maanden doen de zorgen alleen maar toenemen gezien de huidige situatie in de gevangenis. Waarom is het rapport van de Raad van Europa naar Buitenlandse Zaken doorgesluisd? Heeft dat te maken met de aankondiging dat, indien binnen drie maanden geen orde op zaken is gesteld in Koraal Specht, de aanbevelingen openbaar zullen worden gemaakt? De minister merkte bij interruptie op dat Buitenlandse Zaken het rapport heeft ontvangen en het vervolgens aan de Nederlandse Antillen en de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken voorlegt. Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) wenste dat rapport ook graag te ontvangen. Zij sloot zich aan bij de vraag van de heer Van Oven naar het interim-management. Deelt de minister de zorgen van de heer Rook op dit punt? Verder vroeg mevrouw Mulder of de termijnen van de diverse projecten worden gehaald. Waarom zou voor wat betreft de uitbreiding van Koraal Specht een niet volledig open offertetraject moeten worden ingezet en zouden alleen bedrijven moeten worden geaccepteerd die eerder een offerte hebben gemaakt voor de jeugdgevangenis? Dit geeft voedsel aan het gerucht dat de uitbreiding slechts kan worden gerealiseerd als de opdracht aan een specifiek bedrijf wordt gegund. Welke planningsgevolgen kan de vertraging van de bouw van de jeugdinrichting hebben? Ten slotte vroeg mevrouw Mulder of bij de reorganisatie van Koraal Specht de positie van de vakbonden voldoende in het oog wordt gehouden. De heer Te Veldhuis (VVD) herinnerde eraan dat het Koninkrijk der Nederlanden al eerder een veeg uit de pan heeft gehad van de Raad van Europa waar het de situatie in Koraal Specht betreft. Nu bestaat de kans dat het Koninkrijk wederom aan de internationale schandpaal wordt genageld omdat er nog steeds mensenrechten worden geschonden in Koraal Specht. Nederland heeft echter zijn goede wil getoond door het aanbod om bij te dragen aan een oplossing van de problemen. Zo is er 75 mln. beschikbaar gesteld voor bouwkundige verbeteringen, maar op de Antillen is men er nog steeds niet mee begonnen. Is het convenant tot een begin van uitvoering gekomen? Zo ja, is er sprake van een voortvarende uitvoering? Is het interim-managementteam ondertussen compleet en is men op de Antillen ook politiek-bestuurlijk gereed voor de klus? De heer Te Veldhuis zei dat hij aanvankelijk zeer verheugd was over de inhoud van het convenant maar nadien teleurgesteld te zijn over de houding van de Staten van de Antillen. De Staten hebben de afgelopen jaren geen einde gemaakt aan de onhoudbare situatie in Koraal Specht, maar geven zich toch weer over aan Prinzipienreiterei in een situatie waarin Nederland mensen en geld aanbiedt om tot een oplossing te geraken. Het lijkt wel alsof de benoeming van een projectleider belangrijker is dan een snelle oplossing van het probleem. Hoe groot acht de minister de kans dat tijdens de staking van gevangenispersoneel allerlei spullen de gevangenis zijn binnengebracht die daar per se niet thuishoren? Dat zou de toekomst van personeel en gevangenen er alleen maar somberder op maken. Is er een noodscenario dat van kracht wordt als de bewaarders opnieuw gaan staken? Het is bijzonder te betreuren dat het erg moeilijk is om met landen in de regio uitleveringsverdragen te sluiten. Er zitten immers nogal wat Colombianen in Koraal Specht; zij bezetten niet alleen plaatsen maar hebben ook veel negatieve invloed. Is overigens aan een land als Colombia gevraagd een bijdrage te leveren aan de financiering van de detentie en een oplossing van de problemen? De heer Te Veldhuis benadrukte dat op de kortst mogelijke termijn een einde moet worden gemaakt aan de mensenrechtenschendingen en dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
3
de onruststokers terug moeten in de cellen waar zij horen. Het zou te gek voor woorden zijn als Nederland als onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden aan de internationale schandpaal wordt genageld. Het naleven van het Statuut is belangrijker dan de nationaal-politieke trots. Hopelijk zullen de Staten van de Nederlandse Antillen de door hen gewenste eigen verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Als dat niet op korte termijn gebeurt, moet het ultimum remedium van een algemene maatregel van rijksbestuur niet uit de weg worden gegaan. Hopelijk zal dit niet nodig zijn. Antwoord van de minister De minister beaamde dat de toestand in het gevangeniswezen op de Nederlandse Antillen nog steeds slecht is. De aanpak van de problemen vergt de nodige tijd omdat er sprake is van een serie ernstige problemen die elkaar beïnvloeden. Zo zijn er geen adequate personeelsdossiers en kan er derhalve niet worden gesproken van een goed personeelsbeleid. Het is welhaast ondoenlijk om in het kader van de reorganisatie de schapen van de bokken te scheiden en elke stap van het management kan tot rechtszaken leiden. De heer Rook legt niet voor niets veel nadruk op de noodzaak van een goed personeelsinformatiesysteem. De bewindsman sloot niet uit dat het gevangenispersoneel opnieuw zal gaan staken en voegde eraan toe dat in de huidige politieke situatie op de Nederlandse Antillen moeilijk doeltreffende maatregelen kunnen worden genomen. De oorzaken van de huidige problemen zijn niet van de ene op de andere dag te verhelpen. Als de ontwikkelingen uit de hand dreigen te lopen en de politie en vrijwilligerscorps de zaak niet meer in de hand hebben, kan eventueel een beroep worden gedaan op militaire bijstand. Het is overigens niet de bedoeling dat Nederlandse mariniers als gevangenbewaarders gaan fungeren. De bijstand zal zich richten op de buitenbeveiliging. De heer Rook is voor een termijn van drie maanden door de minister van Justitie beschikbaar gesteld. Niet duidelijk is of deze termijn zal worden verlengd of dat hij een opvolger zal krijgen. Wel is duidelijk dat de heer Rook de drie maanden geheel en al nodig zal hebben. Op basis van wederzijdse overeenstemming en het verzoek daartoe van minister Atacho is hij met zijn werk begonnen. Afgesproken is dat verderop in het proces een addendum aan het convenant zal worden toegevoegd, waarin onder andere de in de Statenbehandeling naar voren gebracht formele problemen worden geregeld. In het algemeen is het verstandig om zich niet vast te bijten in formaliteiten. Daardoor kunnen immers de echte problemen uit het oog worden verloren. Bovendien moet men van kwesties niet al te snel prestigekwesties maken, want die zijn alleen maar moeilijker op te lossen. Ook in dit geval doen de verantwoordelijke instanties er goed aan zich te richten op de praktische problemen. Conform het Statuut ligt formeel en materieel de verantwoordelijkheid bij de Nederlandse Antillen. De minister verwees hiervoor naar artikel 43 waarin staat dat elk der landen zorgdraagt voor de verwezenlijking van de fundamentele rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Nederland kan daaraan natuurlijk bijdragen en zo nodig ook bijsturen. Als zich volstrekt onverantwoorde ontwikkelingen voordoen, heeft de Rijksministerraad de bevoegdheid om een algemene maatregel van rijksbestuur te nemen of een vorm van hoger toezicht toe te passen. Vanuit Den Haag kan echter niet de dagelijkse gang van zaken in een gevangenis aan de andere kant van de wereld worden bepaald en het is juist die gang van zaken die zoveel zorgen baart. De problemen moeten ter plekke worden aangepakt en Nederland heeft de taak de NederlandsAntilliaanse regering bij te staan in het nemen van haar verantwoordelijkheid terzake.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
4
De minister merkte vervolgens op, op de hoogte te zijn van de inhoud van het conceptrapport van de Commissie ter voorkoming van foltering en onmenselijke behandeling. Minister Willem heeft het pas onlangs ontvangen en minister Van Mierlo heeft hem gevraagd er zo spoedig mogelijk op te reageren. Als dat is gebeurd, zal het rapport aan de Kamer worden aangeboden. In het rapport komen overigens ernstige feiten aan de orde. Geconstateerd wordt dat er weinig is gedaan met de aanbevelingen uit het vorige rapport en de commissie vraagt om binnen drie maanden te rapporteren over de maatregelen die worden genomen om de situatie te verbeteren. In het verleden is gebleken dat de ministeries van Justitie en van Financiën in Willemstad op elkaar wachtten bij de vergunningenprocedures voor bouwprojecten. Gelijksoortige vertragingen deden zich voor bij het uitgeven van door KabNA ter beschikking gestelde gelden voor kortetermijnmaatregelen na de onlusten van de zomer 1997. Met minister Willem wordt overleg gepleegd over de vraag hoe dit soort vertragingen in de toekomst kan worden voorkomen en hoe tot een slagvaardiger beleid kan worden gekomen. Op advies van technisch deskundigen zullen er vergaande wijzigingen worden aangebracht in het ontwerp van de jeugdgevangenis. Als met een nieuwe gunning- en aanbestedingsprocedure wordt gestart, kan de huidige patstelling op dit gebied worden doorbroken. Deskundigen menen dat per 1 oktober met de bouw van de nieuwe gevangenis inclusief de jeugdgevangenis moet kunnen worden begonnen. Het interim-managementteam is nog niet compleet. Er zal een scheiding worden aangebracht tussen de functie van algemeen directeur van het gevangeniswezen en de functie van directeur van Koraal Specht. Het zal duidelijk zijn dat in een kleine gemeenschap de deskundigen inzake het gevangeniswezen niet voor het oprapen liggen. Bij dit alles kan de kennis van de heer Mingueli niet worden gemist. Het is de bedoeling dat hij door middel van korte stages een studie maakt van het gevangeniswezen in Nederland en die kennis te gelde maakt in zijn functie als algemeen directeur van het gevangeniswezen op de Antillen. De criminelen die de laatste tijd voor erg veel onrust hebben gezorgd, zijn in isoleercellen geplaatst. Inmiddels is een begin gemaakt met het uitzetten van buitenlandse gedetineerden en het vervroegd in vrijheid stellen van personen van met name de Venezolaanse nationaliteit die een gevangenisstraf van minder dan vier jaar hebben. Zij zijn van het eiland verwijderd. Overigens verklaarde de minister dat van de landen in de regio die daartoe door het Koninkrijk zijn aangezocht, slechts Venezuela interesse heeft getoond in het sluiten van een verdrag op de overbrenging van gevonniste personen. Dat verdrag zal aanstonds in werking treden. De minister verwachtte zeer binnenkort het langetermijnplan te kunnen ontvangen. De Kamer zal na bestudering ervan worden geïnformeerd. Tweede termijn De heer Van Oven (PvdA) constateerde dat met de nodige verbeteringen geruime tijd gemoeid zal zijn en vroeg zich af hoe dit gegeven zich verhoudt tot de eis van de Raad van Europa om binnen drie maanden aan te geven welke maatregelen zijn genomen. Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) sloot zich aan bij de heer Van Oven. Zij stelde prijs op nauwgezette informatie over de gang van zaken met betrekking tot Koraal Specht. Hoe lang denken de verantwoordelijke instanties door te kunnen gaan met het tolereren van de huidige uitwassen? De heer Te Veldhuis (VVD) vroeg of de minister van mening is dat de regering van de Nederlandse Antillen na het eerste rapport van de Raad
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
5
van Europa haar verantwoordelijkheid heeft waargemaakt. Kan hij bij benadering aangeven wanneer de situatie zal zijn bereikt waarin het Koninkrijk der Nederlanden niet meer het verwijt krijgt dat het de mensenrechten schendt? De heer Te Veldhuis sprak de hoop uit dat het gevangenispersoneel voldoende gemotiveerd zal blijven om verantwoord te kunnen functioneren in de huidige situatie. De heer Fermina (D66) vroeg nog of de projectleider door alle partijen wordt geaccepteerd en ondersteund en herhaalde de vraag of de financiering van de verbetering van het gevangeniswezen ten koste gaat van andere dringende projecten op de Nederlandse Antillen. De minister zei de indruk te hebben dat alle partijen vertrouwen hebben in het functioneren van de heer Rook, die veel waarde hecht aan een goede communicatie met het personeel en de vakbonden. In een sfeer van confrontatie worden de dingen vaak verkeerd geïnterpreteerd en is er sprake van tegenwerking in plaats van medewerking. In de allereerste plaats moet aan die situatie een einde worden gemaakt. Er is geen sprake van dat de huidige situatie wordt getolereerd, maar dat betekent niet dat de oorzaken van de uitwassen van vandaag op morgen kunnen worden weggenomen. De regering van de Nederlandse Antillen is zeer serieus omgegaan met het eerste rapport van de Raad van Europa, maar heeft helaas de ook door haar beoogde verbetering van het gevangeniswezen niet kunnen realiseren. De minister zei, gezien de onoverzichtelijkheid en ingewikkeldheid van de problemen, niet te kunnen voorspellen wanneer de zaak weer geheel op orde is. Uiteraard wordt getracht de kosten, gemoeid met de verbetering van het gevangeniswezen, zoveel mogelijk in de hand te houden. Indertijd is afgesproken dat Nederland de leningsaflossingen door de Nederlandse Antillen zou herfinancieren voor de lange termijn en tegen een lage rente in het kader van het IMF-saneringsprogramma. Die afspraak kon van Antilliaanse zijde niet worden nagekomen en nu worden de ontbrekende gelden in de orde van grootte van 64 mln. op de KabNA-begroting verhaald. Deze korting kan ongedaan worden gemaakt als de regering van de Nederlandse Antillen erin slaagt met het IMF tot overeenstemming te geraken over een saneringsprogramma. Een herschikking van de kasuitgaven voor 1998 en de verplichtingen voor 1999 moet ertoe leiden dat alle juridische verplichtingen kunnen worden nagekomen en de meest dringende beleidsprioriteiten kunnen worden ingevuld. Personele samenwerking De heer Te Veldhuis (VVD) dankte de minister voor de inzichtelijke en overzichtelijke nota. De nota is ook eerlijk in die zin dat de minister de hand in eigen boezem steekt en een aantal knelpunten opsomt die nog steeds niet zijn opgelost. Zo is er te weinig aandacht geweest voor de kennisoverdracht aan en de opleiding van lokale mensen, was de kosteneffectiviteit bij de inzet van deskundigen niet altijd even groot en waren de procedures en criteria voor de inzet van externe adviseurs niet altijd even to the point. De heer Te Veldhuis kon zich in het algemeen vinden in de voorstellen van de minister om op onderdelen tot verbetering te komen. Het kan niet de bedoeling zijn dat Europese Nederlanders de rol van Caribische Nederlanders overnemen en hen het werk uit handen nemen. Hulp en samenwerking moeten leiden tot grotere zelfstandigheid van en eigen verantwoordelijkheid voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Met het oog daarop zou als uitgangspunt moeten gelden dat de Nederlandse Antillen en Aruba ook zelf een bijdrage leveren. Ook zou er in beginsel bij hulp- en samenwerkingsprojecten een lokale counterpart moeten zijn met het oog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
6
op de noodzakelijke kennisoverdracht. Het is gewenst dat Antillianen en Arubanen na het voltooien van hun studie in Nederland terug gaan om hun kennis te gelde te maken ten behoeve van de opbouw van hun land. Ziet de minister mogelijkheden om dit te stimuleren? Het leek de heer Te Veldhuis gewenst dat de Antillen en Aruba in sommige opzichten wat minder krampachtig opereren bij de personele samenwerking. De reactie van de Staten op de benoeming van de tijdelijk projectleider reorganisatie Koraal Specht spreekt in dit verband boekdelen. Een engnationalistische opstelling zal echter de samenwerking bepaald niet bevorderen. Als de Nederlandse Antillen niet op korte termijn met het IMF tot overeenstemming komen over een saneringsprogramma, is de kans aanwezig dat dit koninkrijksdeel op zwart zaad komt te zitten. De heer Te Veldhuis achtte het in dit verband niet geheel ondenkbeeldig dat de Nederlandse financiële en fiscale deskundigen hiervoor de zwarte piet krijgen toegeschoven. Bij de samenwerking op financieel en fiscaal gebied moet echter aan beide kanten de bereidheid bestaan om werkelijk in te grijpen waar dit nodig is. Zeker met het oog op het waarborgen van de belangen van de democratische rechtsstaat dient er sprake te zijn van een vruchtbare samenwerking. Prinzipienreiterei draagt daar bepaald niet aan bij. Het is inderdaad van groot belang om de bureaucratie zoveel mogelijk te beperken. Dat geldt echter niet alleen voor de verhoudingen binnen het Koninkrijk, maar ook op de Nederlandse Antillen zelf. Wat dit laatste betreft valt nogal eens de naam van DepOS. Ten slotte merkte de heer Te Veldhuis op de voorkeur te geven aan programmafinanciering met het oog op de noodzaak de bureaucratie terug te dringen. Aan een dergelijke financiering verbond hij de volgende voorwaarden: 1. de aanwezigheid van een goede planningsorganisatie; 2. de aanwezigheid van een goede financiële en personele organisatie; 3. de aanwezigheid van een goede uitvoeringsorganisatie; 4. de aanwezigheid van een goede controleorganisatie. Het is immers van groot belang dat Nederlandse belastinggelden op een verantwoorde manier worden besteed. Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) onderschreef in grote lijnen de wijze waarop de minister de in de nota gesignaleerde problemen denkt aan te pakken. Het is daarbij van groot belang dat er goede afspraken worden gemaakt over de inzet van personele bijstand die uiteindelijk moet uitmonden in het zelfstandig uitvoeren van taken en een grotere onafhankelijkheid. Mevrouw Mulder merkte vervolgens op dat de nota niet uitblinkt in helderheid. De problemen en voor de Kamer relevante opmerkingen worden verstopt in zeer uitvoerige beschouwingen. Gelukkig is de brief waarin de minister een aantal voornemens formuleert een stuk concreter. De nota onderstreept de noodzaak van veranderingen met het oog op een vergroting van de effecten van personele samenwerking. Uit de nota blijkt dat daarvoor alle aanleiding is. De huidige vorm van ondersteuning leidt niet tot grotere onafhankelijkheid, hetgeen niet strookt met de internationaal aanvaarde ideeën over personele en technische bijstand. Personele bijstand is een voortdurend punt van zorg en discussie, ook op Aruba en de Nederlandse Antillen zelf. Hoewel de formele verantwoordelijkheid bij beide partners ligt, had mevrouw Mulder de indruk dat die verantwoordelijkheid aan de «andere zijde» niet als zodanig wordt ervaren. Er dient daarom zo snel mogelijk overleg te worden gevoerd tussen de koninkrijkspartners over de richtlijnen die in de nabije toekomst moeten worden gevolgd. Voor een dergelijk overleg kunnen de in de brief verwoorde voornemens een goed uitgangspunt zijn. Een en ander zou gepaard kunnen gaan met een herziening van de huidige financieringsstructuur. Wanneer zal het kabinet hierover een standpunt bepalen? Ligt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
7
het in de bedoeling om vooruitlopend daarop de discussie over een nieuwe opzet van de personele samenwerking te starten? Mag ervan worden uitgegaan dat, zolang dat overleg niet heeft plaatsgevonden, de huidige richtlijnen worden gehanteerd? Mevrouw Mulder benadrukte dat de personele inzet in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is voor de Nederlandse Antillen en Aruba die meer dan tot nu toe moeten aangeven waar de behoeften liggen. Daarnaast is medefinanciering noodzakelijk om de betrokkenheid bij de prioriteitenvaststelling en ook de onafhankelijkheid te vergroten. Hoe moet volgens de minister aan die primaire verantwoordelijkheid vorm en inhoud worden gegeven, ook gezien de huidige financiële positie van de Antillen? Zijn in bijzondere situaties uitzonderingen mogelijk? Krijgen de door de koninkrijkspartners aangedragen prioriteiten wel voldoende aandacht? De nota constateert niet alleen gebrek aan voldoende deskundig kader en counterparts, maar ook dat de problemen niet alleen personeelsproblemen zijn en meer te maken hebben met de organisatie als geheel. Wie beoordeelt of er behoefte is aan personele bijstand of dat er ook alternatieven mogelijk zijn? Een werkelijke oplossing van de personele problemen moet vooral worden gezocht in goed onderwijs op Aruba en de Nederlandse Antillen. Het is jammer dat afgestudeerde Antillianen en Arubanen vaak in Nederland blijven, terwijl vele vacatures niet kunnen worden opgevuld. Is weleens overwogen de afgestudeerden te stimuleren in eigen land in overheidsdienst te treden, bijvoorbeeld door een teruggave van een deel van de studiekosten of een tegemoetkoming in huisvestingskosten? Gelet op de schaal van de Nederlandse Antillen en Aruba dient duurzame personele bijstand in toenemende mate plaats te vinden vanuit de gemeenten. Daarnaast dient de voorkeur te worden gegeven aan organisaties in Nederland die min of meer dezelfde doelstellingen hebben als de counterpart boven de incidentele inschakeling van deskundigen. Stages over en weer kunnen daarbij een nuttige rol spelen. Deelt de minister de visie van de CDA-fractie dat dit de kern moet zijn van personele bijstand in de toekomst? Welke mogelijkheden zijn er om hierbij de PUM- en PUMA-regeling nauwer te betrekken? De heer Van Oven (PvdA) sprak zijn waardering uit voor de doorwrochte nota, die goed aansluit op het UNDP-rapport en het rapport van het Koninklijk instituut voor de tropen dat in 1996 is uitgebracht. Het leek hem met het oog op de ongewisse politieke en financiële situatie op de Nederlandse Antillen dat voorlopig geen structurele wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het samenwerkingsbeleid. De heer Van Oven kon instemmen met het hanteren van de driedeling waarborgfuncties, vitale functies en ontwikkelingstaken. In het rapport van het KIT staat dat het aanvragen van een TS’er door Antilliaanse en Arubaanse partijen vaak wordt ervaren als het voldoen aan een verzoek van Nederland. Kan de minister verklaren hoe het komt dat de andere koninkrijkspartners weleens het gevoel hebben dat de hulp wordt opgedrongen? Werving en selectie vinden niet altijd door Arubaanse en Antilliaanse autoriteiten plaats. Kan de minister aangeven welke logica hier achter zit? Verwacht mag worden dat de bijstand op het gebied van waarborgfuncties stabiel blijft, op het gebied van vitale functies langzaam afneemt en op het gebied van ontwikkelingssamenwerking sneller afneemt. Uit de stukken blijkt echter het tegendeel. Hoe valt de enorme stijging tussen in 1993 (vergeleken met 1992 een stijging van 17%) te verklaren? Ook het aandeel van de consultants neemt niet af. Op de Nederlandse Antillen en Aruba wordt nogal eens kritiek geuit op deze dure oplossing. Concluderend merkte de heer Van Oven op zich te kunnen vinden in de conclusies van de nota. Personele samenwerking blijft nodig, maar er
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
8
mag wat dit betreft ook het nodige worden verwacht van de koninkrijkspartners. Opmerkelijk is dat alleen bij de suppletieregeling ten behoeve van de rechterlijke macht sprake is van een daadwerkelijk aandeel in de salariëring. Hij vond dat de evaluatie beter moet worden geregeld; wellicht dat bij uitzendingen voor lange duur een tussentijdse evaluatie moet worden verricht. Hoe oordeelt de minister over de suggestie om Arubaanse en Antilliaanse deskundigen op het gebied van de vitale functies de gelegenheid te geven bij tijd en wijle hun kennis op te frissen in Nederland? De heer Fermina (D66) zei zich te kunnen vinden in de hoofdlijnen van de nota. In een periode van zes jaar zijn de middelen voor personele samenwerking verviervoudigd. Is dat geld inderdaad besteed aan extra personele bijstand op overheidsniveau of speelt ook het inhuren van extra particuliere consultants een rol? Zijn er onvoldoende Nederlandse ambtenaren beschikbaar of hebben zij niet de juiste deskundigheid? In zijn brief d.d. 16 september 1997 doet de minister een aantal voorstellen voor een betere structurering van de personele samenwerking. Kennisoverdracht aan en opleiding van lokale medewerkers verdient inderdaad meer nadruk. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat het aanbod van deskundigen op de Nederlandse Antillen en Aruba zelf wordt verruimd? Verder vroeg de heer Fermina hoe de noodzaak van medefinanciering zich verhoudt tot de grote financiële problemen waarvoor met name de Nederlandse Antillen zich zien geplaatst. Ten slotte sloot de heer Fermina zich aan bij het pleidooi van mevrouw Mulder om afgestudeerde Antillianen en Arubanen te stimuleren om hun deskundigheid in eigen land ten nutte te maken. De minister sprak de hoop uit dat op korte termijn met de nieuw te vormen regering van de Nederlandse Antillen overleg zal kunnen worden gevoerd over de bevindingen van de KabNA-nota en de nota van de UNDP. Het is immers van groot belang te weten hoe van die zijde wordt gedacht over vorm en inhoud van de ontwikkelingsrelatie met Nederland. In beide rapporten wordt terecht gepleit voor meer nadruk op programmafinanciering, maar daarbij moet dan wel aan de door de heer Te Veldhuis genoemde voorwaarden zijn voldaan. Veel ideeën en suggesties uit de nota over personele samenwerking kunnen al op korte termijn worden gerealiseerd. Wat dit betreft behoeft niet te worden gewacht op een principiële discussie over de samenwerkingsrelatie tussen de koninkrijksdelen. Er is een structurele behoefte aan personele samenwerking omdat in een samenleving van ongeveer 200 000 mensen nu eenmaal niet alle vereiste bestuurlijke, financiële, juridische en technische deskundigheden voorradig zijn. Aan de behoefte aan personele samenwerking moet natuurlijk wel op de meest efficiënte wijze invulling worden gegeven. Wat dit betreft gaf de minister de voorkeur aan het ter beschikking stellen van overheidsfunctionarissen boven het inzetten van consultants. Aan dat laatste valt overigens niet te ontkomen als op zeer korte termijn specifieke deskundigheid is vereist, die niet direct kan worden geleverd door het Rijk, provincies of gemeenten. Gelukkig zijn er inmiddels afspraken gemaakt met diverse gemeenten die graag gehoor geven aan het verzoek om reguliere personele samenwerking door hun ambtenaren. De mogelijkheden van de PUM- en PUMA-regeling moeten niet worden overschat. Veelal gaat het om bedrijfsmatige projecten; nagegaan zal worden of de mogelijkheden terzake niet kunnen worden geïntensiveerd. De sterke stijging van de middelen voor personele bijstand in 1993 kan worden verklaard door een verschuiving van de belangstelling voor fysieke infrastructuur naar maatschappelijk-bestuurlijke projecten, dus van financiële naar personele samenwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
9
Als verzocht wordt om technische ondersteuning, moet van Antilliaanse zijde wel uitgebreid worden geformuleerd welke taken en bevoegdheden de uit te zenden persoon heeft. Dat kan wellicht tot de indruk leiden dat de Antillen op verzoek van Nederland een verzoek om bijstand indienen. De praktijk is echter anders. Het beste zou natuurlijk zijn dat de Nederlandse Antillen zoveel mogelijk in de eigen behoefte voorzien en een gevarieerde arbeidsmarkt ontwikkelen. Ook de minister was er voorstander van dat in Nederland afgestudeerde Antillianen en Arubanen terugkeren en een bijdrage leveren aan de opbouw van hun land. Braindrain naar een land waar de salarissen hoger zijn, is echter onvermijdelijk. Ongeveer 80% van de afgestudeerde Antillianen keert niet terug. Dat is plezierig voor Nederland, maar onplezierig voor de Nederlandse Antillen. Daarom is er alles voor te zeggen, zich te beraden op maatregelen die ertoe leiden dat afgestudeerde Antillianen zoveel mogelijk terugkeren naar hun land en hun deskundigheid daar ten nutte maken. Als wordt gevraagd om technische bijstand, moet worden bezien of er Antillianen zijn in Nederland die daarvoor in aanmerking komen. De universiteit van de Nederlandse Antillen zou ernaar kunnen streven het afstudeerjaar zoveel mogelijk op de Antillen te laten plaatsvinden. Er worden reeds initiatieven in die richting genomen. Verder zou de salariëring op de Nederlandse Antillen kunnen worden verbeterd, maar de financiële problemen aldaar maken het niet waarschijnlijk dat dit op korte termijn zal kunnen geschieden. Een volgende maatregel kan zijn de verbetering van werving onder Antilliaanse studenten voor functies op de Nederlandse Antillen. Daaraan wordt ook al gewerkt, bijvoorbeeld door voor functies op de Nederlandse Antillen de voorkeur te geven aan mensen met een Antilliaanse achtergrond. Daarnaast zegde de minister toe met minister Ritzen en de regering van de Nederlandse Antillen te zullen overleggen over de vraag of in de sfeer van de afbetaling van de studieschuld bepaalde stimulansen kunnen worden gecreëerd. Er dient al met al een pakket van maatregelen te worden opgesteld dat ertoe bijdraagt dat steeds meer afgestudeerde Antillianen zich gaan wijden aan de opbouw van hun eigen land. Een en ander dient zich overigens wel af te spelen binnen de kaders van een vrije arbeidsmarkt. Medefinanciering is inderdaad dringend gewenst, maar de praktijk van vandaag laat zien dat de Nederlandse Antillen in toenemende mate verzoeken om de eigen bijdrage te schrappen. In het algemeen gaat het daarbij om hoge bedragen. De voordelen van medefinanciering zijn echter uit een oogpunt van betrokkenheid en verantwoordelijkheid evident. In bijzondere gevallen zijn uitzondering mogelijk op de medefinancieringsregels. Er dient zoveel mogelijk te worden voorzien in counterparts, maar soms zijn die gewoon niet te vinden gezien de zeer bijzondere aard van de te verrichten werkzaamheden. Ten slotte merkte de minister op dat het soms gemakkelijker is om de werving en selectie in Nederland te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld als een fiscaal jurist wordt gevraagd door de Nederlandse Antillen. De voorzitter van de commissie, Van Oven De griffier van de commissie, De Lange
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 964 en 25 614, nr. 5
10