Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1981-1982
17217
Psychotherapie
Nr. 3
VRAGEN TER VOORBEREIDING VAN EEN UITGEBREIDE COMMISSIEVERGADERING Vastgesteld 4 maart 1982 De vaste Commissie voor Volksgezondheid 1 zal gaarne tijdig voor de uitgebreide commissievergadering over het regeringsstandpunt over de psychotherapie antwoord ontvangen op de volgende in haar midden naar voren gebrachte vragen. 1 Op welke wijze denkt de Minister de ontwikkeling van een wetenschappelijke grondslag van psychotherapie te garanderen? Welke rol ziet de Minister hiervoor bij de universiteiten?
Kan de Minister cijfers verstrekken die een afweging mogelijk maken tussen het belang van psychotherapie enerzijds en andere begeleidingsmogelijkheden in de geestelijke gezondheidszorg?
Welke omvang had de cliëntenstroom naar psychotherapeuten tussen 1975 en 1982 en hoe zal deze zich naar verwachting tussen 1982 en 1986 ontwikkelen?
Kan een uitsplitsing worden gegeven van de per 1 januari 1982 beschikbare psychotherapeuten naar afstudeerjaar, afstudeerrichting en hulpverleningsmethode? Op welke wijze nemen deze psychotherapeuten deel aan het arbeidsproces (full-time of in deeltijd; al dan niet in dienstverband; honoreringsniveau)? 1 Samenstelling: Haas-Berger (PvdA), voorzitter, Cornelissen (CDA), Dees (VVD), Weijers (CDA), Ginjaar-Maas (VVD), Lansink (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Wessel-Tuinstra (D'66), Verkerk-Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Andela-Baur (CDA), Boogman (CDA), Buurmeijer (PvdA), Toussaint (PvdA), Mik (D'66), ondervoorzitter, De Graaf (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Groenman (D'66), Janmaat-Abee (CDA) en Van Es (PSP).
2 vel
Hoe was per 1 januari 1982 de landelijke spreiding van psychotherapeuten in dienstverband respectievelijk zelfstandig werkzaam?
Hoe was per 1 januari 1982 de landelijke spreiding van de opleidingscapaciteit in de psychotherapie?
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
1
7 Kan de Minister cijfers verstrekken met het oog op de evenwichtige planning van het aantal benodigde psychotherapeuten? 8 Welke kosten zouden zijn verbonden aan de volledige vervulling van de behoefte aan psychotherapeutische hulpverlening? 9 Wat is het standpunt van de Regering over de onderlinge afstemming van psychotherapeutische werkzaamheden in de intramurale en de ambulante geestelijke gezondheidszorg? 10 i
Bestaat er enigerlei vorm van samenwerking of overleg in de ontwikkeling en de organisatie van en de opleiding in de psychotherapie tussen de intramurale en de ambulante sector? 11 Welke methoden van psychotherapie zijn beschikbaar of worden ontwikkeld voor de groep psychiatrische patiënten, die opgenomen zijn dan wel dreigen te worden? Hoe verhoudt de besteding van aandacht en bestedingen voor deze groep zich tot die voor andere groepen cliënten? 12 Hoe is thans het management geregeld binnen de diverse instellingen voor psychotherapie (intramuraal, ambulant en die voor de opleiding) en welke functionele relaties bestaan er zowel tussen het bestuur en de directie als tussen de medewerkers en de directie van eerdervermelde instellingen? 13 Wanneer kan een verantwoorde voorlichting over de praktijk van de psychotherapie worden gestart en welke verbeterde vormen van psychotherapie dienen eventueel vóór 1986 te worden ontwikkeld? 14 Kan de Minister een verband aangeven tussen de duur, vorm en kosten van een bepaalde therapievorm en de ernst van de te behandelen aandoening? Hoeveel verschillende indicaties voor vormen van psychotherapie acht de Minister minimaal noodzakelijk? 15 Welke mogelijkheden ziet de Minister voor experimentele therapievormen? 16 Betekent het feit dat ook het werk van zenuwartsen tot de AGGZ wordt gerekend, dat de Regering geen onderscheid maakt tussen curatieve zorg en psycho-sociale hulpverlening? 17 In hoeverre kunnen begeleidingsmogelijkheden door maatschappelijk werkenden en verpleegkundigen worden ond?rscheiden van psychotherapie? Is de Minister van oordeel dat deze begeleidingsvorm ook betrokken behoort te worden bij de effectmeting van psychotherapie?
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
2
18 Welke omschrijving van het begrip psychotherapie hanteert de Regering? Valt hieronder met name ook gecombineerde behandeling met medicijnen? 19 Op welke wijze zijn de desbetreffende beroepsorganisaties betrokken bij de opstelling van het onderhavige regeringsstandpunt? (17217, nr. 2, blz. 3) 20 Volgens welke fasering denkt de Minister aan een landelijk aanvaard psychotherapiebeleid vorm te geven? Wanneer zal de Minister psychotherapie als specifieke deskundigheid op voorlopige basis kunnen erkennen en welke financiële gevolgen zullen hieruit voortvloeien voor een adequate inschaling van de aldus erkende deskundigen? Kan een stevig gefundeerde titelbescherming voor psychotherapeuten reeds vóór 1 juli 1983 worden gerealiseerd en, zo ja, langs welke wegen? (blz. 3) 21 Hoeveel psychotherapeuten zouden per 1 maart 1982 voor een voorlopige erkenning en titelbescherming in aanmerking komen en welke behoefte aan aldus erkende en beschermde psychotherapeuten zal er bestaan respectievelijk gaan ontstaan tot 1990? (blz. 3) 22 Wordt naast het regelen van de titel psychotherapeut krachtens de wet BIG ook overwogen aan de titel psychotherapeut een aantekening toe te voegen die getuigt van het voltooid hebben van een meer specialistische scholing? Verdient het voorts geen overweging bij de opneming in het register ook te vermelden in welke methodiek(en) men geschoold is? (blz. 4) 23 Zijn er al concrete beleidsvoornemens tot omschrijving en regeling van andere GGZ-zaken en -methoden op een wijze zoals ten aanzien van de psychotherapie is gebeurd? (blz. 4) 24 Welk beleid staat de Regering voor ogen, uitgaande van de bescherming van de patiënt/cliënt, ten aanzien van activiteiten buiten de gevestigde AGGZ-praktijk, die verwantschap vertonen met psychotherapeutische activiteiten? (blz. 4) 25 Kan de Minister een toelichting geven op haar vaststelling, dat de werkgroep niet is toegekomen aan het inhoud geven aan de hulpvraag? Op welke wijze denkt zij daaraan alsnog de nodige aandacht te (doen) schenken? (blz. 4) 26 Welke andere omschrijving van de term basisopleiding, ter voorkoming van misverstanden, zou de Minister prefereren? (blz. 5) 27 Kan de Minister mededelen op grond waarvan zij de specialistische opleiding niet nodig vindt voor alle op blz. 18 van het rapport genoemde functies? Waarom wil de Minister aan de coördinator eventueel niet de eisen van een specialistische opleiding stellen? Waarom zouden aan een leidinggevende functionaris deze eisen dan wel worden gesteld? (blz. 5)
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
3
28 Hoe stringent is het u i t g a n g s p u n t v a n de Minister, dat het beroep van p s y c h o t h e r a p e u t gereserveerd dient te w o r d e n v o o r artsen en psychologen? (blz. 5)
29 W a t verstaat de Minister onder een hogere b e r o e p s o p l e i d i n g die leidt tot een functie in de GGZ? Valt maatschappelijk werk daar w e l of niet onder? (blz. 5) 30 W a a r o m heeft de b e w i n d s v r o u w e de g r o e p , die toegelaten zou kunnen w o r d e n , beperkt ten opzichte v a n het advies van de w e r k g r o e p , w a a r i n overigens w e l v o o r g e s t e l d w o r d t te w e r k e n met een stelsel van ontheffingen? (blz. 5)
31 Hoe meent de Minister de o p m e r k i n g e n over de basisopleiding o p blz. 17 van het r a p p o r t - V e r h a g e n , dat m e n «met de basisopleiding een brede basistraining heeft d o o r l o p e n en dat m e n zelfstandig bepaalde psychother a p i e v o r m e n kan toepassen» en dat m e n «in de basisopleiding slechts beperkt v e r t r o u w d is geraakt m e t de psychotherapie .... en dat in de praktijk blijkt, dat er veel patiënten/cliënten zijn, die met meer gespecialiseerde technieken g e h o l p e n m o e t e n w o r d e n » , m e t elkaar te kunnen rijmen? (blz. 6) 32 W a t w o r d t bedoeld met «de h u i d i g e o n t w i k k e l i n g e n bij h u l p v e r l e n i n g aan v r o u w e n » ? Gaat het hier o m specifieke groepstechnieken (bijv. FORT) of meer specifieke individueel toegepaste methodieken? (blz. 6) 33 Hoe denkt de b e w i n d s v r o u w e meer aandacht te laten besteden aan de psychotherapie v o o r ouderen en bejaarden? (blz. 6) 34 W a t is het oordeel van de Minister over het toevoegen van kroonleden aan de b e r o e p s v e r e n i g i n g e n van psychotherapeuten, w a n n e e r deze zaken als o p l e i d i n g en kwaliteitsbewaking blijven behartigen? (blz. 6) 35 Is de basisopleiding over een periode van 4 jaar niet een d e r m a t e part-time bezigheid, dat de vergelijking met de opleiding t o t psychiater (3 jaar) enigzins mank gaat? (blz. 7) 36 W a a r o m w e n s t de Minister w e l de Nederlandse Vereniging v o o r Psychotherapie in de registratie te betrekken en niet de andere g e n o e m d e o r g a n i saties? Welke i n h o u d c.q. b e v o e g d h e i d heeft het in dit kader g e n o e m d e overleg? (blz. 7) 37 W a a r o m m o e t bij de v o o r l o p i g e registratieregeling v o o r p s y c h o t h e r a p e u ten gebruik w o r d e n gemaakt van de inzichten en ervaring v a n de N V A G G , de Nationale Ziekenhuisraad en de Nationale Raad v o o r Maatschappelijk Welzijn? (blz. 7) 38 W i e zal belast zijn met de controle en het toezicht, die v o o r t v l o e i e n uit de beperking van de g e l d i g h e i d s d u u r v a n de registratie? (blz. 7)
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
4
39 Is de registratie alleen maar bedoeld als titelbescherming en, zo ja, waarom zal alleen titelbescherming gelden? Is het de bedoeling, dat registratie uiteindelijk ook een voorwaarde zal worden voor subsidiëring en honorering? (blz. 7) 40 Wat zullen de bevoegdheden van de commissie van toezicht worden? Waarom wil de Minister de bepalingen van het tuchtrecht van toepassing laten zijn, gezien het feit dat het tuchtrecht in feite niet voor klachten van patiënten/cliënten ontworpen is en als zodanig (dus) ook niet functioneert? (blz. 7)
41 In welke fasen verlopen de verschillende functiewaarderingsonderzoeken en zullen de rapportages hieromtrent ook aan de Tweede Kamer worden toegezonden? (blz. 7) 42 Welke honorerings- en subsidiëringsregelingen voor psychotherapeuten bestaan er momenteel? (blz. 8) 43 Betekent het door de Minister gehanteerde uitgangspunt dat - voorlopig, in afwachting van de functiewaardering - de bestaande honorerings- en subsidiëringsregelingen worden gevolgd, dat men uitsluitend uitgaat van de vooropleiding en is dit niet evenzeer in strijd met het standpunt dat functiewaardering wenselijk is? (blz. 8) 44 Wil de Minister een beschouwing geven over de voor- en nadelen van de mogelijkheid psychotherapeutische hulp te ontvangen van zelfstandig gevestigde psychiaters? (blz.8) 45 Is het waar dat zelfstandig gevestigde psychiaters 30 tot 50% van de totale ambulante zorg voor hun rekening nemen? (blz. 8) 46 Hoe beoordeelt de Regering de berekening van Beenackers in het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid (1982-1) dat de AGGZ-psychotherapie twee maal zo duur is als hulp door een vrijgevestigde psychiater? (blz. 8) 47 Hoe kan de kwaliteitscontrole - zoals die gewenst wordt - bij de vrij gevestigde psychiater worden gerealiseerd en van overheidswege gecontroleerd? (blz.8) 48 Hoe zal de positie van de vrijgevestigde psychiater binnen de organisatiestructuur van de psychotherapeutische hulpverlening worden? Zal de hulpverlening via vrijgevestigde psychiaters in de toekomst blijven bestaan? Zullen ook ziekenfondspatiënten zich tot vrijgevestigde psychiaters kunnen wenden? Zal een patiënt/cliënt zich zonder verwijzing tot een vrijgevestigde psychiater kunnen wenden? (blz. 8) 49 Waarom wordt, wanneer wordt gesproken over zelfstandig gevestigde psychotherapeuten, uitsluitend gedoeld op psychiater-psychotherapeuten er niet op de psycholoog-psychotherapeuten? (blz. 8)
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
5
50 Hoe denkt de bewindsvrouwe de beletselen op te heffen met betrekking tot het aangaan van een dienstverband? Welke mogelijkheden acht zij in dit kader aanwezig om deeltijd te bevorderen binnen de psychotherapie én de gehele geestelijke gezondheidszorg tussen heden en 1990? (blz. 8) 51 Kan worden ingegaan op de rede van prof. Schudel (buitengewoon hoogleraar sociale psychiatrie Leiden), die bij zijn oratie in oktober 1981 de vrees uitsprak dat juist bij instituutsgeboden psychiatrische behandeling de nadruk zal komen te liggen op categorieën van patiënten die meer zouden vallen onder welzijnszorg dan onder gezondheidszorg? (blz. 9) 52 Wat bedoelt de Minister met de opmerking, dat monofunctionele instellingen formele afspraken moeten maken voor intake en behandeling in de psychotherapie? Moeten de IMP's nu geïncorporeerd worden in de RIAGG's, moeten zij in één samenwerkingsverband (instelling) zitten of zijn afspraken en samenwerking voldoende? (blz. 9) 53 Is het de bedoeling dat «organisatorische eenheden voor psychotherapie» binnen RIAGG's bestuurlijk en functioneel een zekere autonomie mogen behouden? (blz. 9) 54 Wat is precies de plaats van een psychotherapie-indicatieteam? Komt dit na een algemene intake in een RIAGG? (blz. 9) 55 Hoe kan een drempelverhogend effect van het indicatieteam worden tegengegaan (blz. 9) 56 Betekent het feit dat alle patiënten/cliënten door het indicatieteam zullen worden geïndiceerd, dat betrokkenen met meerdere hulpverleners zullen worden geconfronteerd? Zo dit niet het geval zou zijn en somatische en psychopathologische screening in elk geval gegarandeerd moeten zijn, houdt dit dan in, dat de betrokken patiënt/cliënt in elk geval wordt gezien door medicus/psychiater? (blz. 9) 57 In hoeverre kunnen kortdurende psychotherapiebehandelingen als een adequate hulpverleningsvorm worden beschouwd? Biedt voorts het toestaan van kortdurende behandelingen door zelfstandig gevestigde psychotherapeuten geen mogelijkheden om onder de verwijzing van een psychotherapie-indicatieteam uit te komen? (blz. 9) 58 Verdraagt informatie achteraf aan het indicatieteam zich met het ambtsgeheim van artsen? (blz. 9) 59 Is de Minister van mening dat een patiënt/cliënt in uitzonderingsgevallen de mogelijkheid moet hebben een functionele eenheid psychotherapie c.q. een psychotherapeut zonder verwijzing van arts of GGZ-instelling te consulteren? (blz. 9)
Tweede Kamerzitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
6
60 Welke mening heeft de Minister over de gewenste functionering van de psycho-analytische centra in relatie tot de «organisatorische eenheden voor psychotherapie» binnen RIAGG-verband? (blz. 10) 61 Wordt aan de organisatorische eenheden voor psychotherapie de eis gesteld dat zij beschikken over alle methodieken? (blz. 10) 62 Komt de minimum-eis van 6 psychotherapeuten voor een organisatorische eenheid niet op gespannen voet te staan met de gewenste diversificatie in het hulpaanbod? Geldt dit niet te meer als aan intercollegiale toetsing en consultatie aandacht moet worden geschonken? (blz. 10) 63 Is de eis dat 4 van de 6 psychotherapeuten in volledig dienstverband moeten zijn in overeenstemming met het regeringsbeleid ten aanzien van deeltijdarbeid? (blz. 10) 64 In hoeverre denkt de Minister de patiënten/cliënten die psychotherapie ondergaan voldoende continuïteit in zorg te kunnen bieden, zodat zij redelijkerwijs de therapie kunnen afmaken? (blz. 10) 65 Voor welke zeer bijzondere specialismen van de overige medewerkers dient een ontheffing mogelijk te zijn van het voorgestelde minimum-dienstverband van acht uur per week? (blz. 10) 66 Hoe denkt de Minister over de toekomstige structuur van de organisatie van de opleiding in de psychotherapie? Waarom is het gewenst, dat overheidsvertegenwoordigers als waarnemers daarin worden opgenomen? (blz. 10) De voorzitter van de commissie, Haas-Berger De griffier van de commissie, Witteveen
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 217, nr. 3
7