Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17553
Het midden- en kleinbedrijf in hoofdlijnen
17 554
Beleid inzake het starten van een (eigen) bedrijf
17600 Hoofdstuk XIII Departement van Economische Zaken (Afdeling V, Handel, Ambachten en Diensten)
Nr.3 De vroegere stukken betreffende 17 553 en 17 554 zijn gedrukt in de zitting 1981-1982.
' Samenstelling: leden: Salomons (PvdA) voorzitter, Van der Linden (CDA), Castricum (PvdA), Van Erp (VVD), Tazelaar (PvdA), Groenman (D'66), Wagenaar (RPF), Wolters (CDA), Van den Toorn (CDA), Schartman (CDA), Janmaat (Centrumpartij), Van Rey (VVD), Hummel (PvdA), Eshuis (CPN), Nijhuis (VVD). Plv. leden: Alders (PvdA), Hermsen (CDA), Toussaint (PvdA), Jacobse (VVD), Wöltgens (PvdA), Ubels-Veen (EVP), Van Dis (SGP), H. de Boer (CDA), Beinema (CDA), Van Vlijmen (CDA), De Korte (VVD), vacature PvdA, Beckers-de Bruijn (PPR), Van der Kooij (VVD).
7 vel
LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 10 januari 1983 De bovengenoemde beide brieven en het onderdeel van begrotingshoofdstuk XIII zijn in handen gesteld van de vaste Commissie voor het Middenen Kleinbedrijf1. Deze stukken zullen aan de orde komen in een uitgebreide commissievergadering op maandag 17 januari. Ter voorbereiding van dit debat is op 20 december een openbare hoorzitting gehouden waarbij het woord werd gevoerd door vertegenwoordigers van KNOV en NCOV, van de Stichting Coördinatie Dienstverleningscentra Kleinbedrijf, van het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, van FNV en CNV, van de Consumentenbond, van de Raad voor het Filiaal- en Grootwinkelbedrijf en van het hoofdbedrijfschap Ambachten. De door deze organisaties toegezonden documentatie ligt, met een brief van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf, die tot haar spijt geen gebruik kon maken van de gelegenheid om bij de hoorzitting het woord te voeren, voor ieder ter inzage op het secretariaat van de commissie. Tevens attendeert de commissie op het advies van de Raad voor het binnenlands bestuur ter zake van stuk 17 553 dat haar werd toegezonden en op nr. 4664 van Beleid Beschouwd, knipselkrant samengesteld door de Rijksvoorlichtingsdienst (10 december jl.). De vaste commissie zou het op prijs stellen van de Staatssecretaris vóór de vergadering van 17 januari antwoord te ontvangen op de navolgende vragen die bij haar uit verschillende fracties werden ingeleverd. Deze vragen zijn gerubriceerd aan de hand van de onderverdeling van de drie aan de orde zijnde stukken: vragen 1 t/m 90 respectievelijk 90 t/m 199 respectievelijk 200 t/m 244. A. HANDEL, AMBACHTEN EN DIENSTEN De navolgende vragen betreffen de verschillende paragrafen van hoofdstuk VII van de toelichting bij het begrotingshoofdstuk Economische Zaken voor 1983 (stuk 17600 hoofdstuk XIII, nr. 2, blz. 76 t/m 99).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
1
1. Economische ontwikkeling
1 Waarop stoelt de verwachting van een, weliswaar in veel gevallen geringe, inkomensstijging in de ambacht- en dienstensector? 2 Hoe groot mogen de marges voor afwijkingen zijn, willen de inkomensverwachtingen nog bruikbaar zijn voor het beleid? 3 Hoe verhoudt zich de in de EIM-publikatie «Economische Verkenningen MKB 1982/1983» op blz. 7 vermelde daling van het gemiddelde reëel beschikbaar inkomen van 5% tot de ontwikkeling van het gemiddelde werknemersinkomen in 1982? Hoe verhoudtzich de op blz. 23 van genoemde publikatie vermelde prognose van een daling van 6,5% tot de prognose voor het gemiddelde werknemersinkomen? 2.1.
Inkomensbeleid
4 Kan de bewindsman een cijfermatige toelichting geven bij de zin: «Het beeld liep tussen de sectoren uiteen, maar was in het geheel genomen slecht.»? 5 Hoe staat het met de publikatie van de regeling voor een eenmalige uitkering voor de «echte» minima onder de zelfstandigen? 6 Kunnen (samenvattingen van) studies worden overgelegd met betrekking tot de ontwikkeling in de consumptieve bestedingen? 7 Hoe is de ontwikkeling van het reële inkomen van de zelfstandige, gesplitst naar sectoren in 1982 en 1983? Welk effect hebben voor deze inkomens in 1983 het niet doorgaan van de voorgenomen b.t.w.-verhoging en het overnemen door het bedrijfsleven van de voor ambtenaren voorgenomen bevriezing van de salarissen? Is aan te geven hoe de arbeidsinkomensquote zich heeft ontwikkeld in 1982 en 1983, uitgesplitst naar sectoren? 8 Kan de capaciteitsaanpassing in de detailhandel ook regionaal worden ingevuld? 2.2. Arbeidsmarktbeleid
en sociaal beleid
9 In welke branches is slechts een beperkt aantal bedrijven aanwezig, waardoor de vraag naar een gespecialiseerde opleiding niet groot is? Op welke wijze wordt de behoefte van het bedrijfsleven aan onderwijs en schu'ing gemeten? 10 Hoeveel arbeidsplaatsen zijn er in het midden- en kleinbedrijf verloren gegaan in 1982 en 1983 en hoeveel arbeidsplaatsen kwamen erbij? Is een splitsing naar sectoren te geven? (vergelijk vraag 98) 11 Welk resultaat heeft het overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de kostenverlaging van scholing gehad?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
2
12 Op welke wijze zal inhoud worden gegeven aan het beleidsuitgangspunt gericht op het behoud van bestaande werkgelegenheid in het licht van de in de EIM-publikatie «Economische Verkenningen MKB 1982/1983» op blz. 17 vermelde teruggang in het MKB van 45000 arbeidsjaren in 1982 en de prognose voor 1983 van circa 34000 arbeidsjaren? 13 Hoeveel informatica-deskundigen kunnen er in het midden- en kleinbedrijf worden geplaatst? 14 Worden de resultaten van het onderzoek naar concrete alternatieve werkgelegenheidsprojecten op ruime schaal verspreid?
15 Op welke wijze wordt het standpunt inzake de mogelijke concurrentievervalsing bij vrijwilligerswerk in het beleid van de andere departementen ingebracht? 16 Kan meer informatie worden gegeven over het proefproject onderwijsgevenden, zo mogelijk reeds over de eerste ervaringen? 17 Welke zijn de problemen die de consulenten in het experiment sociale bedrijfsvoorlichting tegenkomen in de huidige stroef functionerende arbeidsmarkt? 18 Aan wie is advies gevraagd over het voornemen de Rijksgroepsregeling zelfstandigen (Rz) vrij ingrijpend te wijzigen? Wanneer worden de adviesprocedures afgerond? 19 Hoeveel ondernemingen met 35 tot 100 werknemers hebben inmiddels een ondernemingsraad dan wel vergevorderde voorbereidingen daartoe getroffen? 20 Is iemand, die een andere onderneming overneemt, ook een beginnende ondernemer voor wat betreft het hebben van een ondernemingsraad? 21 Hoe verloopt het overleg in bedrijven met 10 tot 35 werknemers? 2.3. Fiscaal beleid 22 Hoeveel waarborgfondsen zijn er thans opgericht en in welke sectoren? 23 Wat zijn de (macro-economische) kosten op jaarbasis van het verzekeren van de ketenaansprakelijkheid en wat is hiervan het effect op de bouwprijzen? 2.4. Ruimtelijke
ordening
24 Houdt de stopzetting van de subsidieregeling modernisering winkelconcentraties in, dat alle reeds in behandeling genomen aanvragen vóór 1
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
3
januari 1983 zijn afgedaan of zijn er aanvragen die reeds waren ingediend vóór het verschijnen van de toelichting bij deze begroting die niet meer kunnen worden gehonoreerd? Zo ja, om welk bedrag gaat dit? Hoeveel winkelconcentraties zouden eventueel nog voor vernieuwing in aanmerking komen en hoeveel zou dit kosten? 25 Op welke punten beraadt de Staatssecretaris zich met betrekking tot het beleid voor perifere detailhandelsvestigingen? 2.5.
Bereikbaarheidsaspecten
26 Welke resultaten heeft het vooronderzoek bij het Proefproject Parkeerordening in Utrecht opgeleverd? 27 Wat staat in artikel 258 van de model bouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten? 2.6.
Stadsvernieuwing
28 Wanneer zal de evaluatie van de werking van de Kaderregeling Steun Bedrijven Stadsvernieuwing zijn afgerond? Zijn er ook thans nog klachten met betrekking tot de (toepassing van de) KSBS en, zo ja, hoe luiden die klachten?
29 Om welke «andere bedrijven in de stadsvernieuwing» gaat het in de laatste alinea? 3. Structuurbeleid 3.1. Sociaal-economisch
onderzoek
30 Welke Distributieplanologische onderzoeken (DPO's) zijn het afgelopen jaar door het EIM en het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf gehouden? Welke bedragen werden geoffreerd en wat waren de definitieve kosten? (Zie ook vraag 135) 31 Zijn bij de Stichting Gegevens Coördinatie Instantie ook de Kamers van Koophandel, de gemeenten en de provincies betrokken? Hoe verhoudt zich een «nieuw geautomatiseerd gegevensbestand» tot de bestaande databanken van de Kamers van Koophandel? Hoe groot is de bemanning en wat zijn de kosten van de nieuwe Stichting GCI? Wordt deze stichting self-supporting? Is de subsidie eenmalig? Hoe is de bescherming van de gegevensverschaffer hier geregeld? 32 Welke taakverdeling tussen EIM en universiteiten is in de derde alinea bedoeld? Welke aanbevelingen heeft de commissie «Ontwikkelingsplan Onderbouwend Onderzoek» gedaan? 33 Wanneer zijn de drie andere commissies die de werkwijze van het EIM bestuderen ongeveer klaar?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
4
34 Kan een voortgangsrapportage worden gegeven over de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Research MKB en de betreffende kaderafspraak? Welke beslissingen moeten nog worden genomen en welke afspraken gemaakt? 35 Wordt de wens van de Raad voor het Filiaal- en Grootwinkelbedrijf om in het bestuur van het EIM te worden opgenomen ingewilligd? 36 Heeft de Staatssecretaris inmiddels conclusies getrokken uit de vervolgfase van het onderzoek «zelfstandig ondernemen» van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf en, zo ja, hoe luiden die? 37 Betekent het gestelde in de derde alinea van bladzijde 82 een zwaardere last voor de ondernemers? 38 Hoeveel en welke branches zijn bij het onderzoek bedoeld in de laatste alinea van blz. 82 betrokken?
39 Welke zijn de bevindingen van het onderzoek naar de schaalproblematiek van kleine en middelgrote ondernemingen, neergelegd in een voorlopige rapportage? 3.2.
Voorlichting
40 Worden bij de stroomlijning ook de branche-organisaties betrokken en de Rijksnijverheidsdienst? 41 Wat zijn de oorzaken van de toegenomen stroom verzoeken bij de Regionale Dienstverleningscentra Kleinbedrijf? 3.3.
Bedrijfsontwikkelingshulp
42 Wat is de oorzaak van de toenemende onzekerheid bij de kredietverstrekkers? 3.4.
Bedrijfsbeëindigingshulp
43 Wat was het effect van de sterke toename van het aantal aanvragen op de omzetontwikkeling van de overige bedrijven in de desbetreffende sectoren? Is het beoogde structuurversterkende effect bereikt? (zie ook vraag 160) 44 Zijn de aanvragen naar branche te splitsen? 45 Wat zijn de aantallen (verwachte) aanvragen in 1982 en 1983?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3 i
5
3.5.
Garantiekredietverlening
46 Hoe groot was het declaratiepercentage van de verschillende regelingen over 1982, verdeeld over de bedrijfsklassen 0-10, 10-50 en 50-100 werknemers en verdeeld over bedrijven ouder en jonger dan 5 jaar? Kan deze uitsplitsing jaarlijks in een bijlage bij de toelichting worden opgenomen? 47 Is de versnelling van de procedures reeds merkbaar en, zo ja, hoe? 48 Zijn de «hogere overtrekkingen van de rekening» naar sectoren te splitsen? 3.6. Ordelijk economisch verkeer en vestigingsbeleid
49 Is bekend hoeveel sigaren, sigaretten, enz. in horecabedrijven worden verkocht? 50 Is het waar dat 253 gemeenten hebben besloten geen bouwregistratieverordening in te voeren (jaarverslag Bouwnijverheid 1981, blz. 42)? Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris om invoering te bevorderen? 51 Heeft de Staatssecretaris inmiddels een standpunt ingenomen over het SER-advies inzake cadeau-acties? Zo ja, hoe luidt dat standpunt? Zo niet, wanneer kan zijn standpunt worden verwacht? 3.7.
Onderwijs
52 Om welke sectoren gaat het in de eerste hele alinea van blz. 86? 53 Worden het Ministerie van Economische Zaken en de ondernemersorganisaties betrokken bij de door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in te stellen commissie «Toeristisch-recreatief Onderwijs»? 4. Sectorbeleid 4.1. Sectorbeleid
algemeen
54 Wat wordt precies bedoeld met de term «alle aandacht» in de zinsnede: «Het beleid ten aanzien van deze sector, alsmede de meer traditionele sectoren van de commerciële dienstverlening vraagt naast het industriebeleid alle aandacht, »? 55 Is de betekenis voor de werkgelegenheid van de commerciële dienstverlening ook per onderdeel van deze sector aan te geven? 4.2.
Detailhandel
56 Welke activiteiten, die bestendiging verdienen, kwamen tot ontwikkeling bij het structuurverbeteringsproject in de tweewielerdetailhandel?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
6
57 Met welke taken wordt het Centraal Bureau voor de Rijwielhandel uitgebreid? Welke kosten brengt dat met zich mee? 58 Om welke ideeën gaat het in de zin: «In de detailhandel verf en behang is een follow-up programma op basis van ideeën uit deze branche zelf in volle gang.»?
59 Welk deel van de totale exploitatiekosten beslaan de huisvestingskosten van startende ondernemers in kleine plattelandskernen? 60 Kan nadere mededeling worden gedaan over het overleg over de mogelijkheden die er binnen de mededingingswetgeving zijn voor prijsgedragsregels in de levensmiddelenbranche? 61 Is een bijdrage tot de bestrijding van criminaliteit via de opleiding ook in andere sectoren gewenst, bij voorbeeld voor garagebedrijven? 4.4. Ambacht 62 Welke ambachten worden geconfronteerd met toepassing van nieuwe materialen, gereedschappen en met geavanceerde produktietechnieken? 63 Wat wordt concreet bedoeld met de woorden «enige hulp» in de zin: «In de sector restauratie-ambacht wordt enige hulp overwogen»? 64 Om welke sectoren gaat het bij de fasegewijze verbetering van het imago? 65 Is iets naders te zeggen over de follow-up van het onderzoek door de Federatie Kleinmetaal? 66 Wat wordt bedoeld met «ambachtelijk vakmanschap», met «ambachtelijke produkten» en met «ambachtelijke beroepsuitoefening»? 67 Wanneer wordt de uitslag van het onderzoek inzake het perspectief van de ambachtelijke beroepsuitoefening in het algemeen en in diverse sectoren aan de Kamer meegedeeld? 68 Waardoor ontstond vertraging in het onderzoek naar de werkgelegenheid in de slagerijbranche? 69 Waarom komen in de subsector van de reparatie van elektrische gebruiksartikelen de «na-verkoop-diensten» nog steeds moeilijk van de grond? 4.5.
Bouwnijverheid
70 Welke procedures hebben thans een remmende werking op de woningbouw? Komt de Ministervan Economische Zaken conform het regeerakkoord
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
7
binnen zes maanden ook op dit terrein met concrete oplossingen? Welke verkoop- en vestigingsbelemmerende bepalingen op gemeentelijk niveau denkt de Staatssecretaris op te kunnen heffen? Hoe kan dit gebeuren, gegeven de gemeentelijke autonomie? 71 Hoe groot is de nieuwe afdeling bij het directoraat-generaal? Hoe is de verdeling van werkzaamheden met het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer? 4.6. Horeca 72 Welk beleid wordt op dit ogenblik gevoerd ten aanzien van het paracommercialisme? 73 Is de interdepartementale stuurgroep alcohol en drugbeleid reeds gestart met de werkzaamheden? Wanneer kunnen de resultaten van deze stuurgroep worden verwacht? Hoe ziet de Regering de positie van het slijtersbedrijf bij het matigingsbeleid alcohol? 74 In de huidige begroting wordt niet meer gesproken - in tegenstelling tot verleden jaar - over een aanstaande wijziging van de drank- en horecawetgeving. Bestaat een dergelijk voornemen niet meer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat het ermee? 75 Is het vergunningenrecht, zoals geregeld in artikel 24 Drank- en horecawet, niet een volledig achterhaalde zaak? Kan inzicht worden gegeven in de opbrengst hiervan en de daaraan verbonden perceptiekosten? Is het rechtens juist indien dit door gemeentebesturen wordt geïnd met zogenaamde voorheffingen? Is het waar dat de marge bij een slijter bij verkoop van een liter jonge jenever aanmerkelijk kleiner is dan het te betalen vergunningenrecht van tien cent per liter? 76 Hoe groot is het gemiddelde bedrag bij aanvragen voor subsidie in verband met brandveiligheidsvoorzieningen? 4.8. Zakelijke
dienstverlening
77 Kan nadere informatie worden verstrekt over het overleg met het georganiseerde bedrijfsleven in de sector uitzendbureaus inzake een meer optimale benutting van de uitzendformule voor het particuliere bedrijfsleven? Betreft dit overleg ook de z.g. drie-maandentermijn? 4.9. Overige diensten 78 Wanneer verschijnt het resultaat van het dienstenonderzoek door de commissie-Oostenbrink?
79 Wat vindt de Regering van het feit dat commercieel opererende bedrijven op het gebied van de ongediertebestrijding en ontsmetting in toenemende mate beperkingen in groeimogelijkheden ondervinden als gevolg van
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
8
activiteiten van gemeentelijke diensten op deze markt? Wat wil de Regering hiertegen doen? Nemen de activiteiten van gemeentelijke diensten op het gebied van de ongediertebestrijding en ontsmetting toe en, zo ja, is dit kwantitatief aan te geven? 4.10.
Informatiebeleid
80 Wanneer komt er een kabinetsstandpunt met betrekking tot de aanbevelingen van de commissie-Swarttouw? 81 Wat is het werkgelegenheidseffect (positief en negatief) van de invoering van een uniforme artikelcodering en de daarbij behorende vereenvoudigde kassa-afhandeling? 82 Wat is het gemiddelde bedrag per aanvrage op grond van de subsidieregeling samenwerking informatieprojecten? 5. Toerisme 5.1. Toeristisch beleid 83 Kan de Staatssecretaris een overzicht verstrekken over de reisverkeersbalans in de afgelopen 5 jaar, gesplitst naar inkomend en uitgaand verkeer? Kan ook het effect van het congrestoerisme worden aangegeven? 84 Heeft de warme zomer van 1982 gunstig gewerkt op de positie van horecabedrijven? Is het aantal binnenlandse vakantiegangers daardoor toegenomen? 85 Hoeveel VVV-kantoren zullen naar verwachting hun status dreigen te verliezen door de kostenstijging, als gevolg van de automatisering van de toeristische informatie? 86 Kan een overzicht worden gegeven van de toeristisch-recreatieve ontwikkelingsplannen (TROP's) met de bijbehorende rijksbijdragen? Welke bedragen van rijkszijde zijn gevoteerd voor de uitvoering ervan, welke zijn reeds besteed en wat is het effect geweest? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het landelijk referentiekader voor TROP's? 87 Viel te verwachten dat er intensief gebruik zou worden gemaakt van de subsidieregeling toeristische infrastructurele voorzieningen? 88 Is aan te geven welk deel van de reizen wordt verzorgd of geboekt via de banken? 6. IJkwezen 89 Kan nadere mededeling worden gedaan over de mogelijkheid c.q. wenselijkheid van privatisering van bepaalde taken van het IJkwezen?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
9
7. Internationale aangelegenheden 90 Op welke wijze krijgt het «jaar van het midden- en kleinbedrijf en het ambacht» in Nederland gestalte? Welke evenementen zijn gepland? Wat zijn de geraamde kosten? Hoe vindt de financiering plaats? Is er een beleidsplan te verwachten?
B. HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF IN HOOFDLIJNEN De navolgende vragen betreffen de brief van Staatssecretaris Van Zeil van Economische Zaken van 16 september 1982 (stuk 17553, nr. 1). 1. INLEIDING 1.1. Achtergrond en karakter van de brief 91 Wanneer en op welke wijze wil de Staatssecretaris de kwesties aan de orde stellen die belangrijk zijn voor het midden- en kleinbedrijf maar niet in de brief zijn behandeld? 92 Waarom laat de Staatssecretaris belangrijke onderdelen van het integratiebeleid buiten beschouwing, met name het arbeidsmarktbeleid en de rol van het midden- en kleinbedrijf in het werkgelegenheidsbeleid? Wanneer kan een beleidsnota worden verwacht, waarin wèl de aspecten van de arbeidsmarkt en van de wet niet-detailhandelsscholing worden behandeld? 93 Hoe staat het met de uitvoering van de moties die door de Tweede Kamer zijn aangenomen bij de behandeling van de nota detailhandelsonderwijs in maart 1982? 1.2. Aard en procedure van de herijking 94 Hoe ziet de Staatssecretaris de toekomst van het midden- en kleinbedrijf op de korte, op de middellange en op de lange termijn? 95 In hoeverre dient de herijking zoals neergelegd in de briefte worden aangepast aan het nieuwe regeerakkoord en aan de regeringsverklaring?
2. UITGANGSPUNTEN EN BELEIDSTERREINEN VOOR DE HERIJKING 96 Kan een overzicht worden gegeven van de bijdrage aan het nationaal inkomen in procenten van het midden- en kleinbedrijf sedert 1970? 97 Hoeveel bedrijven hebben een inkomen dicht bij het minimumloon? Wordt hiermee het toegerekende ondernemersinkomen bedoeld? 98 Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen uitgesplitst naar middenbedrijf, kleinbedrijf en zelfstandigen zowel absoluut als in verhouding tot het totale aantal arbeidsplaatsen en het aantal arbeidsplaatsen in het grootbedrijf vanaf 1976? (Vergelijk vraag 10).
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
10
99 Als ruim de helft van de werkgelegenheid in het particuliere bedrijfsleven door het midden- en kleinbedrijf wordt geleverd, op welke wijze speelt dan het werkgelegenheidseffect een rol in het beleid van de Staatssecretaris? 100 Welke activiteiten ontplooit het Directoraat-Generaal Industrie voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf? 101 Hoe is de veelomvattende beschrijving van het midden- en kleinbedrijf te rijmen met het beperkte overleg met alleen de dienstenbonden FNV en CNV? Waarom zijn andere bonden, bij voorbeeld de metaal- en voedingsbonden, niet in dit overleg betrokken? 2.2 Doel en aard van het beleid 102 Wat zijn de prognoses van de Regering ten aanzien van het aantal arbeidsplaatsen, gesplitst naar loonafhankelijken en zelfstandigen, in het licht van de verwachte overcapaciteit als gevolg van de beoogde versobering? 103 Valt aan te tonen dat het loonniveau in het midden- en kleinbedrijf in het algemeen lager is dan in het grotere bedrijf? 104 Als 95% van de bedrijven behoort tot het midden- en kleinbedrijf, moet dan de conclusie worden getrokken dat het midden- en kleinbedrijf met algemene regelingen niet effectief kan worden bereikt? 105 Voor welke onderdelen van het midden- en kleinbedrijf zal de weg naar herstel pijnlijk blijken? Voor welke goederen en diensten zal het beleid overcapaciteit ten gevolge hebben? 2.3. Uitgangspunten voor de herijking 106 Welke subsidieregelingen wil de Regering «overlaten aan het particulier initiatief»? Zijn de arbeidsmarkteffecten van het subsidie-instrumentarium gewogen? 107 Welke instrumenten denkt de Regering te decentraliseren naar lagere overheden? Aan welke «andere maatschappelijke en functionele organisaties of instellingen» wordt gedacht? 108 Kan een overzicht worden gegeven van a) de procedures die worden vereenvoudigd en verduidelijkt en b) de regelingen en instrumenten die worden verbeterd? Op welke wijze wordt dit uitgevoerd?
3. VORMGEVING VAN HET INTEGRATIEBELEID 3.1. Het integratiebeleid
109 Wat moet precies worden verstaan onder «versterkte integratietaak»? Op welke wijze is de huidige Staatssecretaris «versterkt» in zijn mogelijkheden ten opzichte van de vorige?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
11
110 Worden de problemen van het midden- en kleinbedrijf ook onderkend door de Directoraten-Generaal voor de Industrie en voor de Prijzen, Ordening en Regionaal Beleid? Welke passende oplossingen zijn door die directoraten-generaal aangedragen? 111 Wat kan de praktische, toepasbare waarde van een meer systematische bedrijveneffectrapportage zijn? Hoe denkt de Staatssecretaris bij invoering van een meer systematische bedrijveneffectrapportage bureaucratische rompslomp zowel bij de overheid als bij de ondernemer te vermijden? Wat is het geschatte aantal manuren dat deze «BER» alle partijen zou kosten? 112 Op welke wijze zijn de Rijksconsulenten voor Handel, Ambachten en Diensten geïntegreerd in het werk van de diverse afdelingen van het Ministerie van Economische Zaken en van andere ministeries? Op welke wijze bevorderen de rijksconsulenten de horizontale coördinatie op het regionale vlak van het EZ-beleid? Wie zijn bij deze coördinatie betrokken? 113 In welke provincies is een lid van het college van gedeputeerde staten aangewezen dat specifiek verantwoordelijk is voor het midden- en kleinbedrijf? 3.2. Een algemene wet voor het midden en kleinbedrijf 114 Welke Small Business Act heeft de Regering in haar regeerakkoord voor ogen gehad, gezien de veelheid van onderwerpen die worden genoemd onder een op de Nederlandse situatie afgestemde SBA?
4. INKOMENSBELEID EN RENDEMENTSHERSTEL 115 Is het, nu bij het midden- en kleinbedrijf in zijn algemeenheid niet kan worden gesproken van een voldoende rendement, gerechtvaardigd te concluderen dat het voorwaardenscheppend beleid van de overheid te wensen overlaat? Is geen voorwaardenscheppend beleid te voeren, gericht op een dusdanig rendement in het midden- en kleinbedrijf dat de inkomensontwikkeling aldaar zich parallel kan ontwikkelen aan die van werknemers? Is «parallel» niet iets anders dan «identiek»? Past de doelstelling van het inkomensbeleid voor zelfstandigen door het woord «parallel», ongeacht het wezenlijke verschil tussen zelfstandigen en werknemers, wel bij de wijze waarop de zelfstandige functioneert en haar/zijn inkomen vormt? Waarom is een parallelle inkomensontwikkeling tussen zelfstandigen en werknemers contraproduktief? 116 Op welke wijze zal het algemene beleid, gericht op rendementsherstel, worden vertaald naar het midden- en kleinbedrijf en naar de zelfstandigen hierin? Zal dit streven niet juist aan het grootbedrijf ten goede komen? 117 Op welke wijze denkt de Regering de maatschappelijke kosten ten gevolge van het «Wagend winnen» voor fiscus, bedrijfsvereniging (premies), uitkeringsinstanties binnen aanvaardbare omvang te houden? 118 Aan welke extreme omstandigheden denkt de Regering bij een nieuwe regeling die kan voorzien in tijdelijke situaties? Denkt de Regering hierbij aan natuurrampen of rampen ten gevolge van overheidsbeleid?
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
12
5. PRIJSBELEID 119 In hoeverre heeft het huidige prijsbeleid invloed op de inkomens en rendementen van het midden- en kleinbedrijf? Hebben de ondernemers, als zij zelf de prijs voor hun produkten zouden mogen bepalen, een instrument om hun inkomens- en rendementspositie te verbeteren? Moet het prijsbeleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf niet worden ervaren als inkomensbeleid? 120 Is het experiment, een aantal sectoren vrij te stellen van de prijsbeschikking, positief uitgevallen? 121 Wanneer kan de nota naar aanleiding van het eindverslag over het voorstel tot wijziging van de wet economische mededinging (voorzieningen met betrekking tot prijsbinding en minimumprijzen) worden verwacht? Is een regeling te verwachten tegen het verkopen van goederen beneden de kostprijs? 122 Wat heeft het onderzoek inzake de elektriciteitstarieven ten behoeve van energie-intensieve kleine en middelgrote bedrijven opgeleverd?
6. FISCAAL BELEID 6.1.2. De zelfstandigenaftrek 123 Hoe staat het met het wetsontwerp tot definitief maken van de zelfstandigenaftrek? 124 Wat zijn de effecten van de permanente zelfstandigenaftrek op de diverse inkomenscategorieën? Wat kost deze regeling? 6.1.3. Positie eigen vermogen 125 Kan nog eens de invulling worden aangegeven van de tweemaal f 500 min. lastenverlichting voor het bedrijfsleven in 1982 en 1983, zoals neergelegd in de brief over de Voorjaarsnota 1982? 6.1.4. Kostprijsverhogende
belastingen
126 Over welke kostprijsverhogende rijksbelastingen zal voortaan vooraf overleg plaatsvinden tussen de departementen van Financiën en Economische Zaken? Op welke wijze worden de centrale ondernemersorganisaties voor het midden- en kleinbedrijf hierbij betrokken? 127 Wat heeft «het aandacht vragen» bij Binnenlandse Zaken voor de problematiek van de onroerend-goedbelasting voor het midden- en kleinbedrijf opgeleverd? 128 Wanneer zijn de resultaten bekend van het werk van de commissie-Christiaanse?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3 i
13
6.2.1
WIR/Kleinschaligheidstoeslag
129 Kan een overzicht worden gegeven van de KST over de afgelopen drie jaar opgesplitst naar bedrijfstakken, naar regio en naar bedrijfsgrootte (kleiner dan 10 werknemers, 10 tot 50 werknemers en 50 tot 100 werknemers)? 6.2.2 Administratieve
verplichtingen
130 Kan een ondernemer, vallend onder een prijzenbeschikking, de hogere kosten van boekhouding doorberekenen? Wat heeft het overleg met het Ministerie van Financiën inzake de administratieve verplichtingen van de kleine ondernemer en de afhandeling van aanslagen opgeleverd?
7. SOCIALE ZEKERHEIDSBELEID 131 Kan een voortgangsrapportage worden gegeven over de voorstellen met betrekking tot bedrijfsverzorgingsdiensten? 132 Moet een ondernemer om een beroep te kunnen doen op de Rijksgroepsregeling Zelfstandigen ook rechtmatig gevestigd zijn in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat wil zeggen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan? 133 Kunnen de resultaten var _ studie over de premie grondslagwijziging openbaar worden gemaakt? 134 Zou de Regering bereid zijn om kapitaal wél geheel of gedeeltelijk als premiegrondslag te aanvaarden als dit een positieve invloed zou hebben op de werkgelegenheid in de bedrijfstakken? Waarom is de suggestie om kapitaal als premiegrondslag in te voeren in strijd met de elementaire economische noties van kapitaalbeloning en concurrentiepositie, gezien de verlaging van de loonkostencomponent bij een verschuiving van loon naar kapitaal als grondslag?
8. BELEID TEN AANZIEN VAN DISTRIBUTIEPLANOLOGIE STEDELIJKE GEBIEDEN EN KLEINE KERNEN 8.1. Distributie-planologisch beleid 135 Kan een overzicht worden gegeven van uitgevoerde, bovenlokale DPO's onder vermelding van wat ze hebben gekost, wie ze hebben betaald en wat hun praktische bruikbaarheid is? (zie ook vraag 30) 136 Is het waar dat informeel de eisen qua omvang, aard en diepgang van een DPO zwaarder zijn dan oorspronkelijk bedoeld omdat het DPO ook als toetsingsgrondslag voor het verlenen van subsidies wordt gebruikt en dat in dat licht toch nadere beperkte voorschriften gewenst zijn? 137 Wanneer kan een reactie van de Regering worden verwacht op het rapport-Hazelhoff van juli 1980 en op het advies daarover van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening van 17 maart 1981?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
14
138 Wat acht de Regering het praktische nut van een DIS (distributie-planologisch informatiesysteem)? Hoe kan zij deze verdere bureaucratisering verantwoorden binnen haar beleid van deregulering, beperking van de bureaucratie en decentralisatie? 139 Is het waar dat het CIMK niet bij de verdere opzet van het DIS betrokken is en, zo ja, waarom niet? 140 Hoe staat het met de proef ter verkrijging van inzicht in de meest efficiënte wijze van verzameling van oppervlakte- en branchegegevens van detailhandelsvestigingen? 8.2. Stedelijke gebieden 141 Is het niet wenselijk dat, ook al erkent men dat op het provinciale en gemeentelijke niveau de belangen van een gezond bedrijfsleven worden ingezien, toch de betrokkenheid van de Minister van Economische Zaken bij de stadsvernieuwing bij voorbeeld door deelname aan de Coördinatiecommissie Stadsvernieuwing en de Projectgroep Meerjarenplan Stadsvernieuwing, voor de betrokken ondernemers zichtbaar blijft doordat het bedrag dat zijn departement jaarlijks bijdraagt aan de diverse algemene stadsvernieuwingsfondsen als «omlijnde post» wordt vermeld? 142 In hoeveel thans bij VROEM ingediende ISR-plannen is een uitgewerkt beleidsplan voor het midden- en kleinbedrijf opgenomen? Wat zijn de geraamde kosten daarvan? In hoeveel gevallen is het een PM-post? 143 Wanneer kan de uitslag van de studie naar de haalbaarheid van het parkeerschap worden verwacht? 144 Kan de Regering verslag doen van de ervaring van de Rijksconsulenten voor Handel, Ambachten en Diensten met gemeentelijke verkeerscirculatieplannen, de gevolgen voor het bedrijfsleven en hun inspraak daarbij?
9. VOORLICHTINGSINSTRUMENTARIUM 145 Is voor het geven van informatie aan het bedrijfsleven over wettelijke voorschriften, bestaande overheidsregelingen en faciliteiten, de Kamer van Koophandel in de regio niet de eerst aangewezene? 146 Kan een overzicht worden gegeven van de financiële ondersteuning van Economische Zaken aan de instituten en organisaties die zich bezighouden met de advisering aan ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, per instituut en zo mogelijk vanaf 1978? Wat is de effectiviteit van de diverse gesubsidieerde voorlichtings- en adviesinstituten? 147 Acht de Regering het onderscheid tussen informatieverschaffing en advisering zodanig zinvol dat deze functies kunnen worden ondergebracht bij verschillende instituten zonder vele loketverwijzingen en onnodige vertraging?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
15
148 Kan men niet stellen dat pas bij consultatie in een wisselwerking tussen consulteur en geconsulteerde naar boven komt aan welke informatie behoefte bestaat en welke gespecialiseerde verwijzing nodig is? 149 Kan de Staatssecretaris meedelen waarom hij hier zijn in paragraaf 2.3..2 vermelde stelling dat meer aan het particulier initiatief moet worden overgelaten, heeft verlaten en waarom hij hierbij het belang van het midden- en kleinbedrijf voor de werkgelegenheid en de economische structuur van gemeenten niet heeft betrokken? Is het niet logischer, gezien het streven meer aan het particulier initiatief over te laten, dichter bij de kleine ondernemer, om de in het bundelingsplan MKB-Voorlichtingsinstituten genoemde taken die nu bij diverse instanties zijn ondergebracht, onder te brengen bij het KNOV en het NCOV? Hoe denkt de Staatssecretaris te kunnen voorkomen, dat nu goed functionerende instellingen na bundeling met minder goed functionerende instellingen ook minder goed gaan functioneren? Is de Staatssecretaris niet bang dat zijn voorstel bureaucratiserend en formaliserend zal werken? 150 Ziet de Staatssecretaris in het partiële RMK-advies nog aanleiding om zijn voornemens ten aanzien van de voorlichting te wijzigen?
10. FINANCIERINGS- EN SUBSIDIËRINGSREGELINGEN M.K.B. 10.1. De Kredietbeschikking m.k.b. 151 Wat verstaat de Staatssecretaris onder bedrijfseconomische levensvatbaarheid? Aan welk minimaal reëel beschikbaar inkomen voor zelfstandigen in het midden- en kleinbedrijf denkt hij daarbij en aan welke verhouding eigen vermogen-vreemd vermogen? 152 Is de Staatssecretaris bereid een aan het midden- en kleinbedrijf aangepast kapitaalkrediet (E-krediet) op te nemen in de Kredietbeschikking m.k.b.? 153 Acht de Staatssecretaris het huidige akkoord met de banken waarin reeds is opgenomen dat de banken zorgvuldig moeten handelen bij de kredietaanvraag niet voldoende? Onderschrijft hij het gevaar dat bij een expliciet uitgesproken eigen risico van 10% voor de banken, de procedures nog langer gaan duren omdat zij nog voorzichtiger te werk zullen gaan? 154 Kan een overzicht worden gegeven van de vertragingen bij de beslissing op aanvragen voor de diverse kredietvormen? 155 Wordt de laatste jaren niet in overwegende mate de rijksgroepsregeling toegepast voor specifiek bedrijfskrediet en vermogensversterkend krediet? Kan een overzicht worden gegeven van de mate waarin dit gebeurt?
Tweede Kamerzitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
16
156 Hoe wordt de samenstelling van de nieuw in te stellen centrale beoordelingsinstantie (CBI) precies? 10.2. Deelnemingsgarantie m.k.b 157 Kan ook worden onderzocht of een aparate particuliere participatiemaatschappij (PPM) vor het midden- en kleinbedrijf, bij voorbeeld gevoed door institutionele beleggers, kan worden opgericht? 158 Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken of het rendementsverschil tussen het door de PPM's gewenste rendement van x% en het gemiddelde rendement van y% van het midden- en kleinbedrijf kan worden overbrugd door een x-y% staatsgarantie? 10.3. Vereenvoudiging van de subsidieregelingen 159 Bestaat er al een «plaatje» van de vereenvoudiging van de subsidieregelingen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf?
11. (SECTOR)STRUCTUURBELEID (M.K.B.) 11.2. Bedrijfsbeëindigingshulp 160 Kunnen de gegevens worden overgelegd waaruit blijkt dat het structuurversterkende karakter van de bedrijfsbeëindigingshulp zeer gering is? Is er een indicatie wat de situatie zou zijn indien deze regeling niet had bestaan? (Zie ook vraag 43). 161 Is de Staatssecretaris van mening dat hetzelfde inkomensregime zowel voor zelfstandigen als voor werknemers moet worden gehanteerd als zij moeten terugvallen op de basisvoorzieningen van ons sociale gebouw? 162 Is de Staatssecretaris bereid te onderzoeken of kleine zelfstandigen ook in de WW- en WWV-verzekering kunnen worden ondergebracht en welke kosten daarmee gepaard zouden gaan? 163 Onderkent de Staatssecretaris dat veel branches zo klein zijn dat een specifiek toegesneden bedrijfsbeëindigingshulp onwerkbaar zal blijken te zijn? Pleit dit niet voor handhaving van de bestaande regeling? 164 Wanneer is het SER-advies te verwachten inzake de integratie van de werkloosheidsregelingen? 11.3. Bedrijfsontwikkelingshulp 165 Kan de aanduiding «te zijner tijd» voor de nadere voorstellen thans concreter worden ingevuld?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
17
12. EXPORT, INNOVATIE EN OVERHEIDSAANSCHAFFINGEN 12.1. Export
166 Wat zijn de verdere maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid voor het midden- en kleinbedrijf van de exportbevorderende organisaties? 167 In hoeverre is het bestaande instrumentarium gericht op de problemen van het midden- en kleinbedrijf bij oriëntatie over de grenzen? Op welke wijze zijn het KNOV en het NCOV ingeschakeld bij de ontwikkeling en uitvoering van dit instrumentarium? 12.2. Innovatie 168 Denkt de Staatssecretaris bij verdere stappen ter verbetering van de voorlichting inzake innovatie ook aan het inschakelen van de ondernemersorganisaties? 169 Liggen de hoge drempels voor de kleine ondernemers bij de ingang van research- en onderwijsinstellingen niet voornamelijk op het financiële vlak? 170 In hoeverre heeft het midden- en kleinbedrijf gebruik gemaakt van de regeling «Contact-research» en de regeling «Innovatief management»? 171 Waarom denkt de Staatssecretaris bij de stimulering van informatisering in de eerste plaats aan de organisaties als CIMK en RND en niet aan de consulenten van het KNOV en het NCOV? 12.3. Overheidsaanschaffingen 172 Is het waar dat bedrijven die via het RIB verkopen dit uitsluitend kunnen wanneer ze nota's verzenden die met behulp van een computer zijn gemaakt? 173 Wanneer zal de ICO (Interdepartementale Coördinatiecommissie Overheidsaanschaffingen) haar onderzoek inzake het dienstig zijn van overheidsaanschaffingen aan de versterking van het midden- en kleinbedrijf afronden? Kan de Staatssecretaris de resultaten van zijn op de UCV van 3 mei jl. aangekondigde onderzoek meedelen?
13. ORDELIJK ECONOMISCH VERKEER EN VESTIGINGSBELEID 13.1. Winkelsluitingswet 1976 174 Waarom is eerst aan de Centrales van de Vakverenigingen een advies gevraagd over de wijziging van de Winkelsluitingswet 1976 en later meegedeeld dat aan dit advies geen behoefte was omdat de discussie was gesloten? 175 Is er een onderzoek gedaan naar de mogelijke positieve effecten op de economische ontwikkeling en de inkomenspositie binnen het midden- en kleinbedrijf van een aanpassing van de Winkelsluitingswet?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
18
176 Erkent de bewindsman dat het niet kunnen houden van beurzen, met name voor meubels, op tweede kerstdag, tweede paasdag en tweede pinksterdag, voor de meubelzaken in de grensstreek met België tot gevolg heeft dat men niet kan komen aan een behoorlijk rendement? De toenmalige staatssecretaris heeft in 1978 in Hapert aan ondernemers toegezegd naar dit probleem te zullen kijken. Wat heeft dat «kijken» opgeleverd? 177 Wordt bij de verruiming ten behoeve van pasar-malams, braderieën, en dergelijke ook de mogelijkheid geschapen om niet-plaatselijke ondernemers te laten deelnemen ter verhoging van de aantrekkelijkheid? 178 Op welke wijze kan de massale overtreding van de Winkelsluitingswet bij benzinepompen worden voorkomen? 179 Wat is op dit moment de rendementspositie en inkomenspositie van de avondwinkels? 180 Is men in «Den Haag» beter in staat, dan het gemeentebestuur ter plaatse, om te beoordelen of «plaatselijke omstandigheden» vrijstellingen of ontheffingen rechtvaardigen? 13.2. Uitverkopenwet 181 Wanneer is het SER-advies te verwachten inzake misleidende prijsvergelijkingen? 13.3. Huur en verhuur bedrijfspanden 182 Op welke wijze denkt de Staatssecretaris de huidige huurprijsvaststelling voor middenstandsbedrijfspanden te evalueren? Welke organisaties denkt hij daarbij te betrekken? 183 Kan de Staatssecretaris nadere gegevens verstrekken over de huursprijsontwikkeling van middenstandsbedrijfspanden in de afgelopen jaren en de prognoses voor de komende jaren? 13.4. Vestigingsbeleid 13.4.1. Vestigingsbeleid Drank- en Horecawet 184 Wanneer zullen over de vestigingswet voor horecabedrijven nadere mededelingen worden gedaan? Op welke wijze zullen de betrokken ondernemers- en vakbonden in het overleg worden betrokken? 13.4.2. Vestigingswet
detailhandel
185 Op welke wijze denkt de Staatssecretaris te bevorderen dat er voor de leerlingen voldoende stageplaatsen komen? Op welke wijze wordt hun rechtspositie geregeld?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
19
186 Kan de Staatssecretaris een voortgangsrapportage verstrekken over hetgeen heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de Nota Detailhandelsonderwijs? Op welke wijze is gewerkt aan de gelijkwaardigheid van de verschillende opleidingsvormen? 13.4.3. Vestigingswet bedrijven 1954
187 Kan een nadere invulling worden gegeven van het bedoelde adequaat toezicht met betrekking tot de vestigingswetgeving? 188 Hoe kunnen Kamers van Koophandel controleren of klusjesdiensten zich echt beperken tot klusjes? 189 Hoe rijmt de Staatssecretaris zijn verklaringen «dat de toenemende belangstelling voor het zelfstandige ondernemerschap geen reden mag zijn de vestigingswet onder die druk te laten afkalven» en «de vestigingswet wil ik niet versoepelen» met het hier gestelde, namelijk «deze sanering kan leiden tot intrekking van regelingen» en «bepaalde werkzaamheden kunnen tot vrije handeling gemaakt worden»? Hoe moeten in het regeerakkoord de opmerkingen van de werkgroep A worden geïnterpreteerd voor wat beteft de afschaffng van vestigingseisen conform de heroverwegingsrapporten? 190 Als wordt overwogen de handelskenniseisen te verzwaren, verdient het dan geen aanbeveling ten behoeve van starters onder andere de bepaling op te nemen dat, mits er voldoende begeleiding is (bij voorbeeld in een bedrijvencentrum), van deze eisen gedeeltelijke ontheffing kan worden verleend? 191 Onderkent de Staatssecretaris het gevaar, bij het loslaten van de leeftijdsbeperking uit de vestigingswetgeving en het in elkaar schuiven van examen- en proefsystemen, van een verzwaring van de eisen? 192 Wanneer kan het regeringsantwoord op het SER-advies inzake wijziging van de Vestigingswet worden verwacht? 193 Valt het «niet-bedrijfsmatig» klussen door gemeenten (project Almelo) onder de vestigingswetgeving? Kan de bewindsman begrijpen dat ondernemers dit beschouwen als oneerlijke concurrentie?
14. ONDERWIJS EN ARBEIDSMARKT 194 Op welke wijze kunnen de resultaten en aanbevelingen van de werkgroep «vraag en aanbod op de Arbeidsmarkt» van de Beleids Overleg Commissie Zuid-Oost Brabant van toepassing worden gebracht op het Midden- en Kleinbedrijf (rapport 1 december jl. aangeboden aan de Minister van Sociale Zaken)?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
20
15. MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF EN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN 195 Kan de Staatssecretaris aangeven aan welke technische handelsbelerrv meringen en ingewikkelde procedures hij hier denkt? 196 Welke praktische voornemens heeft de Staatssecretaris om te komen tot stimulering van het overleg op EG-niveau dat moet uitmonden in een betere harmonisatie van regelingen? 197 Op welke wijze is de Regering van plan de voorstellen, verwerkt in de in februari 1982 in het Europese Parlement aangenomen resolutie over de situatie van het midden- en kleinbedrijf in de Gemeenschap en het daaraan ten grondslag liggende rapport-Deleau, in haar beleid gestalte te geven? 198 Wat heeft de Regering gedaan met het rapport van de afdeling voor industrie, handel, ambacht en dienstverlening van het Economisch en Sociaal Comité inzake de «bevordering van het midden- en kleinbedrijf in de EG» van 30 maart 1982, rapporteur de heer Kolbenschlag?
Bijlage 1. Tijdschema 199 In hoeverre en op welke punten dient het tijdschema te worden aangepast?
C. BELEID INZAKE HET STARTEN VAN EEN (EIGEN) BEDRIJF De navolgende vragen betreffen de notitie die Staatssecretaris Van Zeil van Economische Zaken op 16 september jl. aan de Kamer toezond (stuk 17 554, nr. 2). Blz.4 200 Waarom ontbreken in de notitie een analyse van de problemen van starters en een profiel of profielen van starters? 201 Waarom is de specifieke problematiek van technologisch innoverende bedrijven buiten beschouwing gebleven? In welk verband denkt de Staatssecretaris wèl aandacht eraan te schenken of is dat reeds geschied? Waarom is geen aandacht besteed aan de mogelijkheden om aan het werk te gaan met produktieprocessen die in de researchafdelingen van grote bedrijven worden ontdekt maar voor deze bedrijven te kleinschalig zijn? 202 Kan een overzicht worden gegeven van het aantal startende bedrijven per jaar vanaf 1978, alsmede van het aantal bedrijven dat in die periode uit het handelsregister is uitgeschreven? 203 Op welke wijze zal toetreding van nieuwkomers worden ontmoedigd in de bedrijfstakken met (dreigende) overcapaciteit? Welke zijn dit? Hoe wordt deze overcapaciteit berekend en volgens welke systematiek wordt een overcapaciteit regionaal en vooral ook plaatselijk bepaald?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
21
204 Wat is de stand van zaken bij de ambachtspromotie onder vrouwen behorend tot culturele minderheden? 205 Voor welk soort ondernemingen ziet de Staatssecretaris goede marktperspectieven? Blz.5 206 Kunnen de doelstellingen van de Vestigingswet nog eens op een rijtje worden gezet? 207 Kan voor iemand die werkloos is, het volgen van een opleiding met het oog op het starten van een eigen bedrijf, worden beschouwd als een omscholingscursus? 207 Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om gebruik te kunnen maken van het omscholingsinstrumentarium van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? 209 Wie voert de aanbeveling uit om na te gaan of het bestaande aanbod van cursussen aan de (potentieel) startende ondernemers toereikend is? Of kan reeds een overzicht worden gegeven van de verschillende instanties die thans cursussen organiseren voor aspirant-ondernemers en, zo ja, kan daarbij dan worden aangegeven wie deze cursussen financiert, hoeveel deelnemers er waren en hoeveel deelnemers zijn geslaagd c.q. de cursus helemaal hebben afgemaakt? 210 Waarom ligt het naar de mening van de werkgroep niet op de weg van lagere overheden om de voorlichting te coördineren? Wat is de mening van de Staatssecretaris in dezen? Wat is zijn standpunt inzake de GSD-nota van Rotterdam «De helpende hand»? 211 Welke uitzonderingsgevallen bedoelt de Staatssecretaris waarin wel ontheffing van de vergunningsplicht kan worden verleend? Welke criteria wil hij daarbij hanteren? Blz. 6 212 Subsidieert de overheid de cursus Landbouw Economische Vorming Toekomstige Ondernemers? Zo ja, met welk bedrag? 213 Hoeveel bedrijfsverzamelgebouwen heeft het Ministerie van Economische Zaken gesubsidieerd? Om hoeveel vierkante meter bedrijfsruimte gaat het daarbij en tegen welke prijs worden deze ruimten verhuurd? Blz. 7 214 Kan een overzicht worden gegeven van de verstrekte garantiekredieten levensvatbaarheid van bedrijven die in 1977-1978 en 1979 door het CIMK zijn gegeven? Hoeveel bedrijven daarvan functioneren thans nog?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17553 enz., nr. 3
22
215 Kan een overzicht worden gegeven van de verstrekte garantiekredieten aan startende ondernemers in het afgelopen jaar? 216 Welke criteria van sociale en economische aard moeten de uitkeringsinstanties hanteren om te bepalen of een werkloze weinig of geen kans maakt op een nieuwe passende functie in dienstbetrekking? Sluit deze werkwijze niet juist mensen uit met initiatief maar een kleine kans op een baan? 217 Op welke wijze kunnen mensen die een WAO-uitkering genieten een eigen bedrijf starten? Welke invloed heeft dit op hun uitkering? 218 Hoe kan de uitspraak hier dat moet worden ontraden via de RZ vanuit de Algemene Bijstandswet startende ondernemers kredieten te verschaffen, worden gerijmd met de uitspraak op blz. 6 dat voor de startende ondernemer de faciliteiten van de RZ van belang zijn? 219 Op welke wijze kan worden voorkomen dat inkomenshulp aan startende ondernemers leidt tot oneerlijke concurrentie? Kan het 1 Va jaar kunstmatig in stand houden van een bedrijf niet zeer marktverstorend werken? 220 Welke adviezen die de werkgroep geeft, worden door de betrokken bewindslieden opgevolgd? Wanneer zijn de resultaten van de in de nota vermelde onderzoeken bekend? (Zie ook vraag 244) Blz. 9 221 Waarom wordt voorbijgegaan aan het verschijnsel alternatieve werkgelegenheidsprojecten in de bedrijfsmatige sfeer die zich in veel gevallen op begrensde niet-koopkrachtige marktsegmenten richten? Hoe controleert de Staatssecretaris of deze projecten niet toch op het terrein van het koopkrachtige marktsegment terecht komen? Hoe is het niet koopkrachtige marktsegment gedefinieerd en wat is de omvang ervan? 222 Waarom gaat de notitie voorbij aan de EAJ-projecten? Welke problemen onderkent de Staatssecretaris bij de tot nu toe aangemelde EAJ-projecten gezien de marktmogelijkheden? 223 Op welke wijze en aan de hand van welke criteria constateert de Staatssecretaris het verschijnsel van de toenemende belangstelling van werklozen om eigen werkgever te worden? Blz. 10 224 Waarom wordt geen aandacht besteed aan de spin-off mogelijkheden van de technologisch hoogwaardige industrie? Kan een overzicht worden gegeven, gesplitst naar mogelijkheden per marktsegment?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
23
225 Geldt voor meerdere bedrijven in de op blz. 10 genoemde sfeer, net als voor kleinschalige biologische landbouwbedrijven, dat genoegen moet worden genomen met relatief lage arbeidsbeloningen? Wat verstaat de notitie onder relatief lage arbeidsbeloningen? Waarop heeft het «relatief» betrekking? 226 Worden in de gedegen onderzoeken van het CIMK etc. de bedrijven ook levensvatbaar geacht als de arbeidsbeloning beneden het minimumloon ligt en, zo ja, welk minimum vindt men dan verantwoord? 227 Hoeveel subsidie is er verleend aan wat men noemt memobedrijven sedert 1978? Zijn over deze bedrijven rapporten uitgebracht met betrekking tot de levensvatbaarheid? Zo ja, door wie zijn die rapporten opgesteld? Blz. 11 228 Delen de bewindslieden de mening dat de laatste jaren een wildgroei is ontstaan in informatiepunten waar ondernemers en startende ondernemers terecht kunnen? 229 Op welke wijze kunnen inventarisaties actueel worden gehouden in het licht van het gestelde op blz. 9, dat er in tijden van teruglopende bestedingen een sterk toenemende concurrentie om de consumentengulden ontstaat? Acht de Staatssecretaris het niet eerder de taak van alle genoemde instellingen om bestaande bedrijven te wijzen op ongebruikt marktpotentieel? 230 Kan de Staatssecretaris een indicatie geven van het aantal starters dat is begonnen naar aanleiding van het in 100 000-voud verspreide werkboek «een eigen bedrijf beginnen»? Blz. 12 231 Op welke wijze worden de starters begeleid bij het voeren van beleid en administratie, een en ander in het licht van het in het WODC-rapport inzake faillissementen bij B.V.'s met beperkte aansprakelijkheid vermelde probleem van continuïteit van starters? 232 Is de Staatssecretaris bereid andere grote ondernemers te stimuleren tot het volgen van het Philips-voorbeeld, en, zo ja, op welke wijze denkt hij dat te doen? Blz. 13 232 Kan inzicht worden gegeven in de tot op heden bereikte resultaten van het Philips Job Creation Project? Blz. 14 234 Door wie is de Stichting voor lndustrie- en handelsontwikkeling (SIHO) opgericht? Welke instellingen zijn bij haar werk betrokken?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
24
235 Op welke wijze houdt de stichting Memo contact met andere instellingen op MKB-gebied? Welke rendementsdefinitie hanteert men in verband met eventuele concurrentie? Blz. 15 236 Wat zijn de voorlopige resultaten van de commissie die «zich buigt over de vraag op welke wijze een zekere samenbundeling c.q. vereenvoudiging van met name financiële faciliteiten voor het midden- en kleinbedrijf kan worden bewerkstelligd ( )»? 237 Heeft een soepeler hantering voor starters van bestaande procedures niet een ongelijkheid tussen deze en gevestigde ondernemers ten gevolg? Blz. 17 238 Kan de Staatssecretaris meer informatie verstrekken over de bijzondere gevallen en gewichtige redenen die kunnen leiden tot ontheffing van de vestigingseisen? Waarom kan in dit licht voor starters een plaatselijk voorzieningenmanco van belang zijn? Blz. 19
239 Neemt de Staatssecretaris de aanbeveling van de werkgroep over om op zo kort mogelijke termijn een zo volledig mogelijk overzicht te doen samenstellen van de hierbedoelde opleidingen en, zo ja, wanneer kan dit overzicht dan worden verwacht? 240 Kan de Staatssecretaris meedelen in hoeverre, naast het toereikend zijn van de opleidingsmogelijkheden van centra voor Vakopleiding van Volwassenen (CVV's), in het licht van het vakmanschap deze CVV's ook qua capaciteit toereikend zijn? Blz. 20 241 Voor startende ondernemers kan de beschikbaarheid van goedkope huisvesting stimulerend werken. Op tal van plaatsen worden hiertoe de z.g. «Bedrijvencentra» gesticht. Kan worden vermeld waar dit is geschied? Wat zijn de huurprijzen en de in de plaats/streek geldende gebruikelijke huurprijzen? 242 Op welke regelingen en fondsen kunnen gemeenten een beroep doen als zij hun verantwoordelijkheid voor het aanbieden van goedkope bedrijfsruimte aan starters willen operationaliseren? Welke regelingen gelden buiten stadsvernieuwingsgebieden? 243 Wat heeft de Staatssecretaris gedaan met de suggestie om de vestiging in SV-verzamelgebouwen ook open te stellen voor kleinere pas gestarte bedrijven?
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
25
Blz. 21 244 Welke commissie van (externe) deskundigen zal worden geraadpleegd inzake het beleid met betrekking tot het starten van bedrijven waarbij (nieuwe) technologie een belangrijke rol speelt? Wanneer zal deze commissie verslag uitbrengen? 245 Op welke wijze zal de Staatssecretaris reageren op de vele door de werkgroep gedane suggesties en wanneer kan zijn standpunt in dezen worden vernomen? (zie ook vraag 220) De voorzitter van de commissie, Salomons De griffier van de commissie, De Beaufort
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 553 enz., nr. 3
26