Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
21 501-08
Milieuraad
Nr. 148
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 12 april 2002 Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het verslag van de EU Milieuraad, die op 4 maart 2002 in Brussel plaatsvond. Ik verwijs u daar kortheidshalve naar. Conform mijn toezeggingen, gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 28 februari jl., ga ik hieronder graag in op twee vragen die zijn gesteld ten aanzien van de mogelijke stopzetting door Denemarken van de subsidies voor windmolens en ten aanzien van de duurzame ondernemersaftrek. In antwoord op uw vraag of het gerucht klopt dat de subsidies windenergie in Denemarken worden stopgezet per 2004 kan ik u inmiddels het navolgende melden. Er is in de laatste twee jaren in Denemarken geen overheidssubsidie meer gegeven aan krachtproductie van windmolens. In het huidige systeem is er een vaste prijs gegarandeerd voor elektriciteit geproduceerd door windmolens. Deze prijs ligt aanzienlijk boven de marktprijs van elektriciteit. De afnemers zijn verplicht de totale productie van de windmolens af te nemen. Er is dus sprake van een verplichte subsidiering van de windmolens door de elektriciteitsconsumenten. Volgens een brede politieke afspraak, die loopt tot en met 2003, dient het systeem van vaste prijzen te worden vervangen door een systeem van marktprijzen. Onder dit systeem wordt elke consument verplicht een bepaalde hoeveelheid duurzame energie af te nemen, maar nu niet tegen een vaste prijs maar tegen de marktprijs voor duurzame energie. Dit zal waarschijnlijk leiden tot lagere prijzen voor de door de windmolens geproduceerde elektriciteit. Hoe dit systeem precies vorm gaat krijgen is nu nog niet duidelijk. De sinds november jl. aan het bewind zijnde regering hecht ten opzichte van de voormalige regering echter meer belang aan lage elektriciteitsprijzen dan aan duurzame energie. Ten aanzien van de vraag over de duurzame ondernemersaftrek (DOA), meer specifiek of het waar is dat de Europese Commissie dwarsligt bij de goedkeuring, het navolgende. De DOA heeft een opzet die het mogelijk
KST61063 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
1
maakt om in brede zin ondernemers te stimuleren tot duurzame bedrijfsvoering en duurzame productie. Bij de invulling van de DOA is allereerst gekozen deze toe te passen voor biologische landbouw gevolgd door andere vormen van duurzame landbouw. De invoering van de DOA voor deze doeleinden is aan de Europese Commissie voorgelegd. De Europese Commissie staat zeer kritisch tegenover de toepasbaarheid van het fiscale instrument voor deze vormen van landbouw omdat in deze gevallen de steun zou neigen naar exploitatiesteun. Het overleg over deze aangelegenheid is nog steeds gaande. In de nota Fiscaliteit, landbouw- en natuurbeleid is aangegeven dat, indien de huidige opzet van de DOA voor duurzame landbouw niet mogelijk is, nader zal worden bezien of het – gelet op het Europese steunkader – realiseerbaar is om op andere wijze, bijvoorbeeld door uitbreiding, van de reeds bestaande faciliteiten een stimulans te geven. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
2
Verslag van de EU Milieuraad van 4 maart 2002 te Brussel Inleiding Zoals gebruikelijk bij de eerste Raad onder een nieuw Voorzitterschap had het merendeel van de agendapunten betrekking op voortgangsrapportages. Een politiek akkoord werd bereikt over de ratificatie van het Kyoto Protocol. De keuze van de rechtsbasis zorgde voor een lange discussie. Uiteindelijk is voor meerderheidsbesluitvorming gekozen. Als het gaat om de toekomstige verdeling van onderlinge lasten (burden sharing) zal dat, net als in 1998, met consensus besloten worden. In reactie op het klimaatvoorstel van President Bush zijn Raadsconclusies aangenomen. waarin aangegeven wordt dat de plannen onvoldoende zijn voor een effectieve strijd tegen klimaatverandering. De VS wordt opgeroepen om maatregelen te nemen, verglijkbaar met de verplichtingen van het Kyoto Protocol en worden alle partijen opgeroepen om het Kyoto Protocol te ratificeren. Er vond een openbaar debat plaats over de concept-richtlijn Milieuaansprakelijkheid. Het is de bedoeling om in de Milieuraad van juni een politiek akkoord aan te bereiken. De overige onderwerpen genereerden nauwelijks debat. Over de duurzame ontwikkelingsstrategie (zowel de interne als de externe dimensie) en CoP6 Biodiversiteit werden Raadsconclusies aangenomen. Staatssecretaris Faber gaf een presentatie over de voorbereidingen van CoP6, die in april 2002 in Den Haag zal plaatsvinden. Zonder veel commentaar werd nota genomen van de voortgangsverslagen met betrekking tot CO2 emissiehandel, Seveso II en verpakking(safval). Commissaris Wallström verwees naar de schriftelijke verspreide voortgangsrapportages inzake wetgeving gevaarlijke stoffen, de richtlijn batterijen en accu’s en de richtlijn geïntegreerd productbeleid en de schriftelijk verspreide presentatie met betrekking tot het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid. Tijdens de lunch werd, samen met de kandidaat-lidstaten, gediscussieerd over de duurzame ontwikkelingsstrategie en het plan van President Bush met betrekking tot klimaat. Tot slot koppelde de Spaanse staatssecretaris terug over het seminar vrouwen en het Europees milieubeleid, vroeg de Duitse Minister aandacht voor geluidsbeperkingen rond vliegvelden en riep de Britse Minister op maatregelen voor te stellen om de toenemende gevallen van astma door zomersmog aan te pakken. Protocol van Kyoto Het enige nog openstaande punt was de rechtsgrondslag van het voorstel. De Commissie stelde artikel 175, lid 1 voor (meerderheidsbesluitvorming), wat ik ook in de Raad heb gesteund. Daarvoor was geen gekwalificeerde meerderheid te krijgen, omdat een aantal lidstaten voorkeur hadden voor artikel 175, lid 2 (unanimiteit), omdat zij besluitvorming met betrekking tot de lastenverdeling (burden sharing) met unanimiteit willen nemen. Echter, hiertoe moesten die lidstaten alle andere lidstaten meekrijgen, hetgeen niet lukte. Uiteindelijk is gekozen voor artikel 175, lid 1, waarbij een paragraaf aan de preambule is toegevoegd waarin staat dat de juridische basis van een volgend besluit hierover wordt bepaald door de inhoud en het effect daarvan. Tevens is er een verklaring door de Lidstaten aangenomen, die inhoudt dat bij een toekomstige verdeling van onderlinge lasten (burden sharing), net als in 1998, met consensus besloten wordt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
3
Na de lunch ontstond nog enige discussie over de Raadsconclusies inzake het klimaatplan van President Bush. In de conclusies wordt aangegeven dat de plannen onvoldoende zijn voor een effectieve strijd tegen klimaatverandering. De VS wordt opgeroepen om maatregelen te nemen, verglijkbaar met de verplichtingen van het Kyoto Protocol en worden alle partijen opgeroepen om het Kyoto Protocol te ratificeren. Milieuaansprakelijkheid Aan de hand van de door het Voorzitterschap gestelde vragen (over reikwijdte, uitzonderingen en financiële zekerheid) is een oriënterend openbaar debat gevoerd. Ik heb aangegeven het voorstel te beperkt te vinden ten opzichte van het Witboek. Mijns inziens zou ook traditionele schade onder de richtlijn moeten vallen, vanwege de grote verschillen tussen de lidstaten. Een groot aantal lidstaten meende echter dat het loslaten van traditionele schade een verstandig besluit is van de Commissie. De aansprakelijkheid voor GGO-schade door introductie en biodiversiteitschade is volgens de meeste lidstaten onvoldoende. Ook noemde enkele lidstaten nucleaire schade. Bijna alle lidstaten benadrukten het vervuiler betaalt beginsel en gaven aan dat de Commissie te ver naar een publiek systeem is doorgeschoven. Ik heb aangegeven dat ik uiteraard instem met de regisseursfunctie van de overheid bij de preventie en herstel van schade, maar dat dit niet in de plaats moet komen van het vervuiler betaalt principe. Volgens het voorstel krijgt de overheid wel een erg grote rol en erg veel verantwoordelijkheid (altijd de schade herstellen als de veroorzaker niet hoeft of kan). Ook heb ik, evenals veel andere lidstaten, mijn zorgen geuit over de vergunning als vrijwaring. Veel lidstaten waren het met de Commissie eens dat een verzekering gestimuleerd moet worden, maar dat verplichtstelling niet nodig is. Eerst zou men ervaring moeten opdoen. Een aantal lidstaten was wel voorstander van een verplichte verzekering. Er was veel steun voor harmonisatie van ten minste een aantal basisprincipes van financiële zekerheid, enerzijds uit concurrentieoverwegingen, anderzijds omdat anders de overheid er voor opdraait. Ik heb aangegeven dat het belangrijk is dat er allereerst een richtlijn komt. Een verplicht verzekeringssysteem kan later altijd nog ingevoerd worden. De Voorzitter concludeerde dat helder was geworden dat het toepassingsgebied zeer duidelijk gedefinieerd moet worden. Dit geldt ook voor de uitzonderingen, zodat het «vervuiler betaalt beginsel» voorop blijft staan en de overheid niet meteen opdraait voor de gevolgen van schade. De financiële zekerheid blijkt erg complex te zijn, maar de meerderheid wenst een basis niveau van gemeenschappelijke regels met ruime flexibiliteit. CO2 emissiehandel De Voorzitter gaf kort de stand van zaken weer en Commissaris Wallström gaf aan tevreden te zijn met de voortgang. Zij hoopte dat tijdens de Milieuraad van juni een politiek akkoord wordt bereikt. Er moet namelijk wel voortgang geboekt worden, om in 2005 met het systeem van start te kunnen gaan. Ik heb aangegeven dat het toekomstige systeem rekening moet houden met wat bedrijven al aan energie-efficiency doen op het moment dat systeem van start gaat. Gewaakt moet worden dat bedrijven «gestraft» worden voor het feit dat ze nu al actie nemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
4
Strategie duurzame ontwikkeling: interne dimensie; bijdrage aan de Europese Raad van Barcelona Na een discussie over enkele voetnoten in de tekst konden de Raadsconclusies worden vastgesteld. Wat betreft energiebelasting, heb ik er samen met enkele collega’s voor gepleit om een stapje verder te gaan dan het verwijzen naar eerdere Raadsconclusies over dit onderwerp. Er moet toch sprake zijn van enige vooruitgang. Uiteindelijk kwam de Spaanse voorzitter met een voor iedereen aanvaardbaar compromis door een tekst uit het Gemeenschappelijk Standpunt over het Zesde Milieuactieprogramma op te nemen. Daarin wordt onder andere gesproken over de promotie van het gebruik van fiscale maatregelen inclusief een tijdig en geschikt Europees kader voor energiebelasting. Wat het voorzorgbeginsel betreft is de formulering op mijn voorstel aangescherpt, door aan de Commissie te vragen om een nadere uitleg van de toepassing van het voorzorgbeginsel, wanneer dit in Commissievoorstellen wordt opgebracht. Hiermee kon een compromis tussen de Commissie en een lidstaat worden bereikt. Er bleek onvoldoende steun voor de voorstellen om nu al een High Level Group in te stellen, die de Voorjaarstoppen zouden moeten voorbereiden. Ik heb aangegeven dat nog aandacht nodig is om het primaat bij de Raad van Ministers te handhaven. Verder komen in de Raadsconclusies onder andere de volgende, voor Nederland belangrijke, punten nadrukkelijk naar voren: – het belang dat de EU duurzaamheidstrategie wordt aangevuld met de externe dimensie; – het belang van continuering van het proces van integratie van milieu in andere beleidsterreinen; – het Syntheserapport van de Commissie ter voorbereiding van de Europese Raad van Barcelona houdt niet voldoende rekening met de milieudimensie. In een volgend rapport zal de balans tussen de drie dimensies van duurzame ontwikkeling evenwichtiger naar voren moeten komen; – het belang van een gecoördineerde aanpak met betrekking tot de totstandkoming van toekomstige indicatoren. Strategie duurzame ontwikkeling: externe dimensie; voorbereiding van de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling De concept-Raadsconclusies werden nauwelijks gewijzigd vastgesteld. In de conclusies komen de volgende elementen naar voren: – De interne en externe dimensie van de duurzaamheidstrategie zijn complementair; implementatie van de externe dimensie is dus een integraal onderdeel van de algehele EU duurzaamheidstrategie; – de EU moet streven naar een actiegerichte uitkomst van de Top van Johannesburg en effectieve implementatie van de resultaten, voortbouwend op agenda 21, de ontwikkelingsagenda van Doha, de Monterrey Financing for Development conferentie en de Millennium Doelen; – herbevestiging om zo snel mogelijk de 0.7% van het BBP voor ODA te bereiken; – nadruk op de belangrijkste uitdagingen van de externe dimensie van duurzame ontwikkeling, zoals onder andere duurzame productie en consumptie patronen, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en milieu en verbetering van de «international environmental governance», inclusief publieke inspraak;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
5
– –
de duurzaamheidstoets voor alle interene en externe beleidsvoorstellen; de verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen om de ontwikkelingslanden te steunen om een duurzame ontwikkeling te bereiken;
Ik heb aangegeven dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de externe dimensie van de Europese duurzaamheidstrategie en de voorbereidingen voor Johannesburg. De VN bijeenkomst in Monterrey is cruciaal. Ik heb opgeroepen in Monterrey niet alleen met een Verklaring te komen, maar ook met concrete doelstellingen én met geld te komen. Tot slot heb ik aangegeven dat er in Johannesburg voornamelijk naar de EU gekeken zal worden om actiegericht op te treden. De EU zal dus tijdig met concrete plannen moeten komen. De Europese Raad van Sevilla is mijns inziens te laat, aangezien de voorbereidingsbijeenkomsten van Johannesburg dan al geweest zijn. Voorbereiding van de zesde Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit De Raadsconclusies werden zonder discussie vastgesteld. De Raadsconclusies constateren dat het verlies aan biodiversiteit de overlevingsmogelijkheden van ecosystemen bedreigt en roepen op tot een krachtig politiek «commitment» om het verlies aan biodiversiteit tot staan te brengen in 2010. Daarnaast gaan de Raadsconclusies in op de belangrijkste agendapunten van CoP6: – de noodzaak van de totstandkoming van een zogeheten «strategic plan»; – de ontwikkeling en uitvoering van overeenkomsten inzake de toegang tot genetische bronnen en een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten uit genetische bronnen; – de vaststelling van beleid voor het tegengaan van invasieve uitheemse soorten (exoten) als één van de oorzaken van verlies aan biodiversiteit; – het belang van behoud en duurzaam gebruik van de biodiversiteit in en van bossen; – de noodzaak van correcte uitvoering van en betere coördinatie tussen de biodiversiteitgerelateerde internationale verdragen. Vervolgens gaf mijn collega Faber van LNV, als beoogd Voorzitter van CoP6 een presentatie over de voorbereidingen. Zij lichtte de twee belangrijkste doelstellingen van CoP6 toe. Ten eerste is dat de verschuiving naar nadruk op uitvoering in plaats van op ontwerpen van plannen. En ten tweede de verschuiving naar nadruk op duurzame gebruik van biodiversiteit in plaats van op het behoud ervan. De Staatssecretaris ging verder kort in op de belangrijkste agendapunten en maakte melding van het feit dat er -voor het eerst in de geschiedenis van het Biodiversiteitverdrageen jongerenconferentie zal worden gehouden. Tot slot sprak zij de hoop uit dat CoP6 een belangrijk signaal richting de Top van Johannesburg zal zijn. Seveso II De Voorzitter presenteerde het voortgangsverslag. Mijn Franse collega Cochet gaf aan de richtlijn, naar aanleiding van de ramp in Toulouse, te willen aanpassen met betrekking tot het toepassingsgebied (ammoniumnitraat) en met betrekking tot de drempels (zouden verder verlaagd moeten worden). Dit leidde niet tot vragen of discussie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
6
Verpakking en verpakkingsafval Ook met betrekking tot dit onderwerp lag er een voortgangsbericht voor. Een lidstaat gaf aan grote problemen te hebben met de voorgestelde aanscherpingen van de doelstellingen. Ik heb vervolgens aangegeven dat wat Nederland betreft een omgekeerde situatie geldt en dat Nederland de voorgestelde percentages juist veel te laag vindt. Omdat het hier om harmonisatie van de interne markt gaat zou dit zelfs kunnen betekenen dat Nederland terug moet naar een lager percentage. Cartagena Protocol inzake bioveiligheid De Commissaris gaf aan dat de presentatie schriftelijk was verspreid. Aangezien dit onderwerp verder niet behandeld is zal ratificatie door de EU vóór Johannesburg moeilijk worden. Nederland heeft als enige EU Lidstaat al geratificeerd. Vrouwen en het Europees Milieubeleid De Spaanse Staatssecretaris rapporteerde over het seminar dat op 13 februari jl. in Valsain (Sp) was gehouden. De belangrijkste conclusies waren dat er meer onderzoek naar milieu en sekseverschillen moet komen, dat de betrokkenheid van vrouwen in (milieu)beleidsprocessen moet worden verbeterd, dat gelijkheid nog steeds niet bereikt is en dat er opleidingsprogramma’s moeten worden opgesteld om dit wel te bereiken. Begin maart heeft vervolgens in Finland een informele bijeenkomst plaatsgevonden van vrouwelijke Ministers van milieu. Internationale conferentie over de rol van het voorzorgsbeginsel in het beleid inzake chemische stoffen in november 2001 te Wenen. Op 15 en 16 november 2001 werd in Wenen een seminar gehouden over de rol van het voorzorgsbeginsel inzake chemische stoffen. Mijn Oostenrijkse collega Molterer verwees naar de conclusies van dit seminar en gaf aan dat er veel kennis bestaat, maar dat dit niet altijd tot wetenschappelijk bewijs leidt, zodat het voorzorgsbeginsel in de praktijk moet worden toegepast. Dit geldt onder andere bij de vaststelling van concrete maatregelen. Stand van de besprekingen van de Commissie over: – de wetgeving inzake chemische stoffen – het voorstel voor een richtlijn inzake batterijen en accu’s – het voorstel voor een richtlijn inzake geïntegreerd productbeleid Commissaris Wallström verwees naar de verspreide schriftelijke voortgangsrapportages. Dit leidde niet tot vragen of discussie. Geluidsbeperkingen rond vliegvelden De Duitse Minister Trittin verwees naar de discussie die over dit onderwerp wordt gevoerd door de Europese Ministers van verkeer. Door dit nieuwe voorstel inzake geluid-gerelateerde exploitatiebeperkingen van luchthavens zal de Hushkits-regelgeving worden ingetrokken. Duistland is echter bevreesd dat er niet meer voldoende rekening wordt gehouden met de milieubelangen rond vliegvelden. Daarom moet volgens Duistland de -in het voorstel optionele- operationele onderzoeken over geluidhinder rond vliegvelden omwille van het milieu en van eventuele concurrentienadelen verplicht worden. Duitsland heeft alle Europese milieuministers opgeroepen om deze kwestie met de Europese collega-ministers van Verkeer op te nemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
7
Toenemende gevallen van astma in VK door zomersmog De Britse Minister Meacher gaf aan dat onderzoek in het VK aangetoond heeft dat emissies in het verkeer niet alleen astma kan verergeren, maar ook dat deze stijgende emissies (VOS, NH3, SO2, NOx) juist astma veroorzaken, met name bij kinderen. Op dit moment leidt 1 op de 7 kinderen in het VK aan astma en in totaal zijn zo’n 5 miljoen carapatiënten onder behandeling. Aangezien het hier om een grensoverschrijdend probleem gaat, riep Minister Meacher op hier op Europees niveau iets aan te doen. De huidige Europese maatregelen (de richtlijnen NEC, grote stook installaties en ozon op leefniveau) zijn zijns inziens nog niet voldoende. Minister Meacher vroeg de Commissie de onderzoeksresultaten te bestuderen en te bekijken of aan de hand daarvan de bestaande maatregelen aangescherpt kunnen worden of nieuwe voorstellen te doen. Commissaris Wallström gaf aan dat de relatie milieu en gezondheid prioriteit is voor de Commissie. Op dit moment bereidt de Commissie een mededeling voor over milieu en gezondheid en een voorstel over de beperking van de uitstoot van voertuigen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 21 501-08, nr. 148
8