Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
23 954
Verslagen van de Commissie voor de Verzoekschriften
Nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 20 december 1994 In antwoord op uw brief van 14 september 1994 (zie bijlage) deel ik u, mede namens mijn ambtgenoot voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, naar aanleiding van het verslag van de commissie voor de Verzoekschriften inzake het verzoekschrift van de Bond van Gepensioneerden van de Nederlandse Antillen en Aruba (BGNAA) te Rotterdam (23 458, nr. 112) het volgende mede. De BGNAA heeft in 1985 een verzoek gedaan om de Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen, hierna aan te duiden als de Toeslagregeling, op een tweetal punten te wijzigen, te weten: a. wijziging van de breuk 40/30 waarmee de Nederlands-Antilliaanse diensttijd wordt omgerekend naar fictieve Nederlandse diensttijd in 40/20 en; b. opheffing van de korting op de toeslag (op de Surinaamse en Antilliaanse pensioenen) die bij samenloop met AOW- of AWW-pensioen wordt toegepast over tijdvakken waarin de volksverzekeringspremies geheel voor eigen rekening zijn betaald. Ten aanzien van het onder a. genoemde verzoek heb ik de commissie in mijn brief van 13 oktober 1993, kenmerk AW93/U448, medegedeeld dat ik kan instemmen met het voorstel van het Kabinet voor NederlandsAntilliaanse en Arubaanse Zaken (KABNA) om de Nederlandse voordiensttijd geheel mee te tellen met 40/30 x de zuivere Antilliaanse (of Surinaamse) diensttijd voor de berekening van de totale fictieve Nederlandse diensttijd van de desbetreffende uitgezonden ambtenaren. Per saldo zal daarmee het fictieve aantal Nederlandse dienstjaren van deze ambtenaren hoger en gunstiger uitvallen. Ik deelde de commissie voorts mede dat aan dat voorstel echter de voorwaarde zou moeten worden verbonden dat, indien de uitgezonden ambtenaar na het bereiken van de 55-jarige leeftijd (waarbij een volledig pensioen moet zijn opgebouwd) inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, die inkomsten in mindering zullen worden gebracht op de toeslag krachtens de Toeslagregeling.
5K0014 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
1
In het verslag van de commissie wordt met betrekking tot deze voorwaarde opgemerkt dat het aanbeveling verdient te doen onderzoeken of een dergelijke aanscherping van de Toeslagregeling juridisch houdbaar is, in verband met de verworven rechten van betrokkenen. Ten aanzien van de in de Toeslagregeling toegepaste korting AOW/AWW wordt door de commissie opgemerkt dat in de samenloopregeling rekening ware te houden met het feit dat betrokkenen zelf over een bepaalde periode zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de premies volksverzekeringen hebben moeten dragen en voor de periode van de fictieve diensttijd een inbouw in de toeslag heeft plaatsgevonden waarvoor geen premiecompensatie is verleend. De Kamer heeft, door in te stemmen met het verslag van de commissie, mij en mijn ambtgenoot voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken verzocht de Toeslagregeling met inachtneming van het vorenstaande te heroverwegen en de Kamer binnen drie maanden over de uitkomst te informeren. Vorengenoemd verzoek is voor mij aanleiding geweest om de Toeslagregeling in overleg met het KABNA, het Ministerie van Financie¨n en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) die de regeling uitvoert, alsnog te heroverwegen. Bij deze heroverweging werd vastgesteld dat een eventuele aanscherping van de Toeslagregeling in verband met de gunstiger uitvallende berekeningswijze van de fictieve Nederlandse diensttijd eveneens zou moeten worden bezien tegen de achtergrond van reeds eerder door betrokkenen verworven rechten. Bij de totstandkoming van de Toeslagregeling is het nimmer de bedoeling geweest dat bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag rekening zou worden gehouden met eventueel verkregen neveninkomsten na terugkeer in Nederland. Een dergelijke anticumulatiebepaling in de Toeslagregeling moet dan ook als een nieuw element in die regeling worden gezien. Alhoewel dit element is gekoppeld aan de nieuwe berekeningswijze van de fictieve Nederlandse diensttijd, blijft het – achteraf bezien – discutabel om dit element alsnog in de Toeslagregeling op te nemen. De nieuwe berekeningswijze van de fictieve diensttijd is immers primair bedoeld om het door betrokkenen als ongunstig ervaren pensioenperspectief te verbeteren. Een anticumulatiebepaling zou een eventuele verbetering van dat perspectief verminderen of zelfs geheel kunnen wegnemen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij degenen die weinig of geen Nederlandse voordiensttijd hebben. Zij kunnen er per saldo zelfs op achteruit gaan. In verband daarmee is alsnog besloten om een anticumulatiebepaling bij invoering van de nieuwe berekeningswijze van fictieve Nederlandse diensttijd achterwege te laten. Ik zal bevorderen dat de nieuwe en voor betrokkenen gunstige berekeningswijze met ingang van 1 januari 1995 van kracht gaat worden. Ten aanzien van het onder b. genoemde verzoek van de BGNAA, dat betrekking heeft op de opheffing van de korting AOW/AWW, merk ik het volgende op. In de Nederlandse overheidspensioenregelingen is de zogenaamde korting of inbouw van het AOW/AWW-pensioen bij de Pensioenmaatregelen 1963 ingevoerd, tegelijk met de «welvaartsvastheid» van de overheidspensioenen. Beide maatregelen vormen e´e´n samenhangend pakket. De welvaartsvastheid leidde tot verhoging van de pensioenlasten, de inbouwregeling tot verlaging van de pensioenlasten. De welvaartsvastheid van het Abp-pensioen is financieel mede mogelijk gemaakt door
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
2
de integrering van dat ambtelijk pensioen met het Algemeen pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet. Het Antilliaans pensioen wordt door de toeslag krachtens de Toeslagregeling op het niveau gebracht van een vergelijkbaar fictief welvaartsvast Abp-pensioen. Het is om die reden dan ook redelijk dat op dat vergelijkbaar fictief welvaartsvast Abp-pensioen eveneens de korting AOW/AWW wordt toegepast. Gepensioneerden met een Antilliaans of Surinaams pensioen die zich op of na 1 januari 1957 – datum van invoering van de Algemene Ouderdomswet – in Nederland hebben gevestigd, waren op grond van die wet verplicht verzekerd en premie verschuldigd. De tijd waarover betrokkenen de verschuldigde premie AOW/AWW zelf hebben betaald wordt, voor zover deze tijd samenvalt met vorenbedoelde fictieve Nederlandse diensttijd, voor de berekening van de korting op de toeslag in aanmerking genomen. Daar staat echter tegenover dat het Antilliaans en Surinaamse pensioen zelf, niet onderhevig is aan korting wegens samenloop met AOW/AWW-pensioen. Indien een gepensioneerde bijvoorbeeld aanspraak heeft op een Antilliaans pensioen van f 2000 per maand, een toeslag daarop van f 1000 per maand en een AOW-pensioen van f 1400 per maand, dan zal, omdat uitsluitend de toeslag voor korting vatbaar is, geen f 1400 maar maximaal f 1000 kunnen worden gekort. Voor de beantwoording van de vraag of het billijk is op de toeslag van de Antilliaanse of Surinaamse gepensioneerde te korten zal moeten worden nagegaan of deze korting de betrokkenen in een nadeliger positie brengt dan de vergelijkbare Nederlandse ambtenaren. Ik merk op dat er ook bij de Nederlandse ambtenaren situaties bestaan waarbij een korting AOW/AWW wordt toegepast ondanks het feit dat de premie AOW/AWW door de betrokkenen zelf is betaald. Een dergelijke situatie komt bijvoorbeeld voor bij de ambtenaar in de zin van de Abp-wet, die vo´o´r het bereiken van de 65-jarige leeftijd de overheidsdienst verlaat en zich daarna vestigt als zelfstandig ondernemer. Betrokkene moet vanaf dat moment de premie AOW/AWW volledig zelf dragen. Indien betrokkene dubbel tellende diensttijd kan aanwijzen, zal bij het uitleggen van die diensttijd samenloop ontstaan met verzekerde AOW-tijd gedurende welke de premielast volledig voor zijn rekening is gekomen. Desalniettemin wordt bij deze Nederlandse ambtenaar over die samenlopende tijd korting (inbouw) AOW/AWW toegepast. Gezien het vorenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van een onbillijkheid in verband met de van toepassing zijnde kortingsbepalingen. Het door de BGNAA geschetste probleem met betrekking tot de korting AOW/AWW ontstaat doordat de fictieve Nederlandse diensttijd altijd een langere periode bestrijkt dan de werkelijke diensttijd van betrokkenen. Een Antilliaans ambtenaar met een diensttijd van bijvoorbeeld 30 jaren zal, door omrekening met de rekenfactor 40/30, een fictieve Nederlandse diensttijd hebben van 40 jaren. Aannemende dat betrokkene op 55-jarige leeftijd met pensioen is gegaan en zich in Nederland gevestigd heeft, zal deze fictieve Nederlandse diensttijd van tien jaren zich uitstrekken over de periode van zijn 55ste tot zijn 65ste levensjaar. Indien betrokkene in die periode niet meer werkzaam is geweest zal hij de verschuldigde premie AOW/AWW over die periode van tien jaren zelf hebben betaald. Er zal zowel over het in die periode genoten Antilliaans pensioen als over de daar bovenop komende toeslag premie AOW/AWW zijn betaald. Voor de over de toeslag betaalde premie AOW/AWW ontvangt de betrokken ambtenaar echter een compensatie. Sinds jaar en dag is het ontvangen van premiecompensatie de «tegenhanger» van korting AOW/AWW (Wordt er premiecompensatie AOW/AWW genoten dan vindt er dus ook korting AOW/AWW plaats). Dit systeem van korting AOW/AWW wordt – zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
3
hiervoren is aangegeven – niet alleen toegepast in de Toeslagregeling maar ook bij samenloop van Abp-pensioen en Indonesisch pensioen met AOW/AWW-pensioen. Ook bij die pensioenen kan het voorkomen dat de «fictieve» diensttijd de werkelijke diensttijd in lengte overtreft. Bij dubbeltelling (rekenfactor 40/20) van diensttijd in de Abp-pensioenregeling is de voor pensioengeldige diensttijd langer dan de feitelijke diensttijd van de ambtenaar. Voor de berekening van de korting AOW/AWW wordt echter niet de samenloop van de feitelijke diensttijd maar van de voor pensioengeldige diensttijd met AOW/AWWverzekerde tijd in acht genomen. Volledigheidshalve merk ik op dat bij de kortingsberekeningen in de diverse samenloopregelingen slechts de vrijwillig verzekerde AOW/AWW-tijd en de tijd waarin betrokkene niet verzekerd is geweest bij samenloop van pensioenen buiten beschouwing wordt gelaten. De verplicht verzekerde AOW/AWW-tijd wordt bij samenloop altijd in acht genomen. De BGNAA wenst nu dat er voor de Toeslagregeling een uitzondering op die regel gemaakt wordt. De BGNAA verzoekt immers om over de periode waarin de (gewezen) Antilliaanse ambtenaar verplicht verzekerd is geweest voor de AOW/AWW – in het algemeen de periode tussen het 55ste en 65ste levensjaar – geen korting AOW/AWW toe te passen. Indien die uitzondering gemaakt zou worden, zou er sprake kunnen zijn van een situatie waarbij over een bepaalde periode (tussen het 55ste en 65ste levensjaar) wel premiecompensatie voor de zelf betaalde premie AOW/AWW over de toeslag door de desbetreffende gepensioneerde is ontvangen, maar waarbij geen korting AOW/AWW op die toeslag zou mogen plaatsvinden. Een dergelijke situatie zou kunnen leiden tot precedentwerking met vergaande financie¨le consequenties. Het is immers niet ondenkbaar dat dan ook Nederlandse gepensioneerden en overige overzeese gepensioneerden zullen verzoeken om geen korting AOW/AWW toe te passen over perioden waarover zij premiecompensatie hebben ontvangen. Een ander probleem dat zou kunnen optreden indien wordt tegemoetgekomen aan het verzoek van de BGNAA heeft betrekking op situaties waarbij een gepensioneerde aanspraak heeft op zowel een toeslag krachtens de Toeslagregeling als op een Abp-pensioen. De situatie zou zich dan voor kunnen doen dat over de verplicht verzekerde periode tussen het 55ste en 65ste levensjaar van betrokkene geen korting AOW/AWW op de toeslag mag plaatsvinden maar over dezelfde verplicht verzekerde periode wel een korting zou moeten plaatsvinden op het Abp-pensioen van betrokkene. Dezelfde (fictieve) diensttijd die met verplicht verzekerde AOW/AWW-tijd samenloopt is dan in het ene geval niet en in het andere geval wel aanleiding tot korting AOW/AWW. Er is dan sprake van een niet gelijke waardering van dezelfde (de werkelijke diensttijd overtreffende) fictieve diensttijd die samenloopt met verplicht verzekerde AOW/AWW-tijd. Indien thans zou moeten worden tegemoetgekomen aan de wens van de BGNAA om, over de perioden waarover de gepensioneerde zelf de premie AOW/AWW over het Antilliaans pensioen heeft betaald, geen korting AOW/AWW op de toeslag toe te passen, zou dit uitvoeringstechnisch voorts tot grote problemen leiden. Betrokkenen zouden over een periode vanaf 1967 (totstandkoming van de Toeslagregeling) alsnog fiscale gegevens moeten overleggen om vast te kunnen stellen over welke periode zij zelf de premies AOW/AWW hebben betaald. Gepensioneerden die hun fiscale gegevens langer dan vijf jaar hebben bewaard zullen in het voordeel zijn ten opzichte van degenen die hun belastinggegevens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
4
maximaal maar vijf jaar hebben bewaard (ongelijke behandeling). Verificatie van fiscale gegevens die ouder zijn dan vijf jaar is voorts niet mogelijk omdat belastinggegevens (in het algemeen) slechts vijf jaar door instanties worden bewaard. Het controleren van gegevens over een vrij lange achterliggende periode (27 jaar, 1967 t/m 1994) zal overigens niet eenvoudig zijn en daardoor tot (onevenredig) hoge kosten leiden voor de uitvoerende organen. Het niveau van de Antilliaanse pensioenen is voorts, in vergelijking met dat van de Nederlandse pensioenen, vrij hoog te noemen. In circa 90 procent van alle gevallen overtreft de hoogte van het Antilliaanse pensioen het pensioenniveau van de vergelijkbare Nederlandse ambtenaar. Indien geen korting AOW/AWW meer zou worden toegepast over perioden waarin betrokkenen verplicht verzekerd waren (en premiecompensatie AOW/AWW over de toeslag hebben ontvangen) zou het krachtens de Toeslagregeling gegarandeerde pensioenniveau stijgen en daardoor nog meer (in gunstige zin) verschillen ten opzichte van het pensioenniveau van de vergelijkbare Nederlandse ambtenaar. De Toeslagregeling beoogt echter slechts een pensioengarantie te geven die niet uitstijgt boven het pensioenniveau van de vergelijkbare Nederlandse ambtenaar. Het gunstige niveau van de Antilliaanse pensioenen wordt veroorzaakt door de vaste verrekenkoers van de Antilliaanse gulden die van toepassing is op de pensioenen van gepensioneerden die voor 1980 naar Nederland zijn teruggekeerd (dit betreft 90 procent van alle gevallen) en door de hoge (Antilliaanse) duurtetoeslagen op alle Antilliaanse pensioenen. De Antilliaanse gepensioneerde ontvangt voorts naast het met duurtetoeslag verhoogde Antilliaans pensioen en het deel van het Nederlandse AOW/AWW-pensioen dat buiten de korting blijft, afhankelijk van het aantal verzekerde jaren, ook een bedrag aan Algemene Ouderdomsvoorziening (AOV, uitbetaald door de Antillen). Als gevolg van dat hoge Antilliaanse pensioeninkomen wordt slechts in circa 10% van alle gevallen door Antilliaanse gepensioneerden een toeslag krachtens de Toeslagregeling genoten. In circa 90% van alle gevallen wordt geen toeslag genoten en kan dus ook geen korting AOW/AWW op de toeslag plaatsvinden. Bij de groep Surinaamse gepensioneerden daarentegen wordt in nagenoeg alle gevallen een toeslag genoten waardoor in het algemeen ook in nagenoeg alle gevallen sprake is van een korting AOW/AWW op de toeslag. Desalniettemin zijn er van de zijde van de Surinaamse gepensioneerden nimmer bezwaren tegen de korting AOW/AWW naar voren gebracht. Gezien het vorenstaande blijf ik van mening dat er geen sprake is van een onbillijkheid in verband met de van toepassing zijnde kortingsbepalingen AOW/AWW in de Toeslagregeling. Nu ook wordt afgezien van een anticumulatiebepaling bij de invoering van de nieuwe berekeningswijze van fictieve Nederlandse diensttijd in de Toeslagregeling ben ik van oordeel dat deze regeling in zijn geheel genomen, ook in zijn uitwerking, ruimschoots voldoet aan zijn doelstelling. De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
5
BIJLAGE
Aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en voor NederlandsAntilliaanse en Arubaanse Zaken ’s-Gravenhage, 14 september 1994 Hierbij deel ik u mede, dat de Kamer zich in haar vergadering van 8 september 1994 heeft verenigd met het bijgaande verslag bevattende de voorstellen van de Commissie voor de Verzoekschriften over het adres van de Bond van Gepensioneerden van de Nederlandse Antillen en Aruba te Rotterdam, met betrekking tot een toeslagregeling. Derhalve verzoek ik u namens de Kamer gevolg te geven aan de in het verslag bedoelde uitnodiging en haar zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van uw beslissing daarop. W. J. Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 954, nr. 31
6