Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1985-1986
19350
Huurbeleid 1986
Nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 13 december 1985 Geachte Voorzitter, Ingevolge artikel 39 van de Huurprijzenwet woonruimte informeer ik u in deze brief over het huurbeleid dat ik in 1986 wil voeren. Tevens besteed ik aandacht aan enkele onderwerpen die nauw met dit huurbeleid samenhangen. 1. De trendmatige huurverhoging In het regeeraccoord staat dat het trendmatige huurstijgingspercentage gebaseerd wordt op zowel het in de meerjarenramingen gehanteerde percentage als op de ontwikkeling van de stichtings- en exploitatiekosten. In de voorjaarsnota 1983 (Tweede Kamer, zitting 1982-1983, nr. 17869) is de in de meerjarenramingen veronderstelde huurstijging teruggebracht van 6% naar 4%. In 1985 deed er zich opnieuw een gematigde ontwikkeling van de stichtingskosten voor. Hoewel in het eerste halfjaar nog sprake was van een daling van de stichtingskosten wordt in het tweede halfjaar van 1985 en in 1986 een stijging van de stichtingskosten verwacht. De rente daalde, waardoor de vaste exploitatielasten van nieuw te bouwen woningen en van woningen waarvan de kostprijs in het tiende jaar wordt herberekend lager zullen zijn. Gelet op vorenvermelde kostenontwikkelingen en het oorspronkelijk in meerjarenramingen voor 1986 opgenomen percentage van 4 stelt de regering een trendmatige huurstijging van 2% voor zoals reeds in de begroting voor 1986 is verwerkt. Naar mijn oordeel wordt op deze wijze de trendmatige huurstijging in voldoende mate afgestemd op de verwachte kostenontwikkeling in 1986. 2. Het beleid inzake de aanvangshuren 2.1. De vraaghuurpercentages Overeenkomstig het regeeraccoord worden de aanvangshuren van in 1986 te gunnen woningen verhoogd met 0,25 procentpunt van de stichtingskosten. Daarmee zijn de vraaghuurpercentages in de huurtabel gerekend over vier jaren met 1 procentpunt verhoogd.
S-BH
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
1
De voorziene kostenstijging van de eerste helft van 1985 naar de eerste helft van 1986 van 3 procent zou ertoe leiden dat - in verband met de progressie van de huurtabel (oplopende jaarhuurpercentages) - de uiteindelijke opslag meer dan 0,25% wordt. Om dit te voorkomen worden de stichtingskosten in de huurtabel gecorrigeerd met een voor kwaliteitsontwikkeling geschoonde stichtingskostenstijging van 3%. 2.2.
Vergelijkingshuren
In de memorie van toelichting op de begroting voor 1986 is gesteld dat, ter wille van evenwichtige huurverhogingen, vergelijkingshuren dezelfde ontwikkeling zullen doormaken als de normale aanvangshuren. De vergelijkingshuren van in 1986 te gunnen woningen worden daartoe verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met de stijging van de normale aanvangshuren. Hieraan wordt gevolg gegeven door het niveau van de vergelijkingshuren van in 1986 te gunnen woningen te verhogen met 5% (3% boven de trendmatige huurverhoging). Dit percentage wordt aangehouden bij het bepalen van de stadsvernieuwingstoeslag, die in de vier grote steden wordt toegepast in het kader van het normkostensysteem. 2.3. Aanvangshuren bij toepassing van het normkostensysteem Voor het beleid inzake de aanvangshuren, die in de proefgemeenten in het kader van het normkostensysteem worden vastgesteld, verwijs ik naar mij brief aan de Begeleidingscommissie Proefprojecten Decentralisatie van 15 november 1985 (kenmerk 3115151), waarvan ik aan de vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van de Tweede Kamer bij brief van 15 november 1985 (TK, 1985-1986 nr. 19200 hoofdstuk XI, nr. 31), een afschrift heb doen toekomen. Op basis van de aanpassing van de huurtabel wegens de 3% kostenstijging zal ook de subsidietabel dienovereenkomstig worden aangepast. 2.4. De dynamische kostprijshuur (dkp) Vanaf 1986 wordt voor de dkp-berekening uitgegaan van veronderstelde toekomstige huurverhogingen van 2% (de huidige huurparameter is 3%) en van veronderstelde toekomstige stijgingen van de genormeerde variabele exploitatielasten van 3% (de huidige lastenparameter is 4,5%). Daarmee wordt een voorzichtige ( = relatief lage) huurparameter aangehouden, ten einde te voorkomen dat de klimlening te hoog oploopt. Bovendien wordt bewerkstelligd, dat de huurparameter ten behoeve van de dkp-berekening voor het eerste exploitatietijdvak van 10 jaar niet afwijkt van de huurparameter ten behoeve van de dkp-herziening voor het tweede exploitatietijdvak van 10 jaar. Volgens de regeling kan de huurparameter bij tweede en volgende tijdvakken niet hoger zijn dan de trendmatige huurverhoging, die geldt in het jaar van dkp-herziening. In 1986 is dat 2%. Dit laat onverlet, dat - overeenkomstig het vigerende regeerakkoord - in de Meerjarenramingen voor 1987 en volgende jaren rekening wordt gehouden met trendmatige huurverhogingen van 4%. 3. De huurharmonisatie 3.1. Algemeen Het streven om de huren in overeenstemming te brengen met de woningkwaliteit is een belangrijk onderdeel van het huurbeleid. Op 1 juli 1986 zullen het gewijzigde woningwaarderingsstelsel huuraanpassingenschema worden ingevoerd. In mijn brieven terzake (Tweede Kamer, zitting 1984-1985, nrs. 107, 108, 115 en 120) heb ik u reeds over de voorge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
2
nomen wijzigingen geïnformeerd. De beraadslagingen daarover vonden plaats tijdens de uitgebreide commissievergadering VRO, op 28 augustus jl. De gewijzigde bijlage 1 bij het Besluit huurprijzen woonruimte verschijnt een dezer dagen in het Staatsblad. In deze brief stel ik u op de hoogte van mijn nadere beleidsvoornemens terzake van de minimaal en maximaal redelijke huren, de boventrendmatige huurstijging, alsmede de nulpunten en de relatieve nulpunten. 3.2. De minimaal en maximaal redelijke huren De minimaal en maximaal redelijke huren vormen tezamen een stelsel van normatieve huurniveaus, waarmee bevorderd wordt dat de huur van woningen van gelijke kwaliteit niette zeer uiteenloopt. De hoogte van de minimaal redelijke huren wordt zodanig gekozen dat tevens een goede aansluiting ontstaat van de huren in de woningvoorraad met die van nieuwe woningen. Met ingang van 1 juli 1986 wordt het thans vigerende klassestelsel vervangen door een glijdende schaal, waardoor de redelijke huren direct afhankelijk worden van het aantal kwaliteitspunten. Tegelijk wordt het onderscheid tussen Randstad en Overig Nederland afgschaft. Over de effecten van het nieuwe stelsel heb ik u reeds geïnformeerd. In de voornoemde brieven heb ik tevens de bedragen per kwaliteitspunt vermeld, peil 30 juni 1984. De minimaalredelijke huur wordt bij de nu geldende beleidssystematiek verhoogd met de trendmatige huurverhoging van het voorafgaande jaar. In 1984 werd eenmalig het harmonisatieniveau bevroren, zodat de minimaal redelijke huur per 30-6-1984 gelijk was aan die van een jaar daarvoor. Om de puntprijzenpeil 30-6-1984 op dat peil 30-6-1986 te brengen zijn twee verhogingen van 3% nodig. Ik heb derhalve voornemens om per 30-6-1986 de volgende minimaal en maximaal redelijke huren toe te passen: — de minimaal redelijke huur: — de maximaal redelijke huur:
f 2,95 per kwaliteitspunt f 5,10 ner kwaliteitspunt, tot en met 80 punten en f 5,60 per kwaliteitspunt, voor elke punt boven 80 punten.
Het thans vigerende huuraanpassingenstelsel kent tevens een zogenoemde derde grens. Als de huren boven deze grens liggen, kunnen de huren worden verlaagd tot op die grens. In het nieuwe huuraanpassingenschema wordt de derde grens gehandhaafd. Deze wordt gesteld op 15 procent boven het maximaal redelijke. De prijzen per kwaliteitspunt bedragen derhalve: — de derde grens
f 5,85 per punt tot en met 80 punten en f 6,45 voor elke punt boven 80 punten.
Indien de huur ligt boven het maximaal redelijke, doch beneden de derde grens, vindt huurbevriezing plaats. De redelijke huren van 1-7-1986 zijn de bovenvermelde, verhoogd met 2%. 3.3. Het boventrendmatige
huurstijgingspercentage
Het boventrendmatige huurstijgingspercentage is in sterke mate bepalend voor het tempo waarin de harmonisatiekloof wordt gedicht. Gelet op de omvang van deze kloof (per 30-6-1986 bedraagt deze naar schatting 38%) acht ik op zich een versnelling van dit tempo wenselijk. In verband met de invoering van het nieuwe woningwaarderingsstelsel en het huuraanpassingsschema ben ik echter voornemens om bij woningen met een huur die dicht onder het minimaal redelijke ligt de boventrendmatige huurstijging te beperken tot 2%. Bij in verhouding tot de kwaliteit zeer goedkope woningen zal dit percentage 4% bedragen. De grens tussen de 2% en 4% boventrendmatige huurstijging wordt gelegd op f2,35 per kwaliteitspunt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
3
Bij woningen met een huur per kwaliteitspunt beneden f2,35 zal de huurverhoging derhalve 4 + 2 = 6% bedragen, bij woningen met een huur per kwaliteitspunt hoger of gelijk aan f2,35 doch lager dan f2,95 bedraagt de huurstijging derhalve 2 + 2 = 4%. Het met ingang van 1 juli 1986 voorgestelde huuraanpassingenschema is als bijlage 1 bij deze brief gevoegd. 3.4. Huurharmonisatie in
stadsvernieuwingsgebieden
In de huurbrief 1985 (Tweede Kamer, zitting 1984-1985, nr. 18818) is nadere invulling gegeven aan de criteria voor toepassing van de halve huurharmonisatie in stadsvernieuwingsgebieden. Deze kriteria zullen ook in 1986 gelden, met dien verstande echter dat de halve huurharmonisatie alleen mag worden toegepast bij woningen waarvan de gereedkomingsdatum op of na 1 juli 1975 ligt (was in 1985 1 juli 1974). Bij toepassing van de halve huurharmonisatie bedraagt de huurverhoging derhalve 2 + 2 = 4% als de huur per kwaliteitspunt lager is dan f2,35 en 2 + 1 = 3% als deze gelijk of hoger is dan f2,35 doch lager dan f2,95. 3.5. Huurprijzen van onzelfstandige
woonruimte
Het trendmatig stijgingspercentage voor de huren van onzelfstandige woonruimten wil ik voor 1986 gelijk stellen aan dat van de zelfstandige woningen, namelijk 2%. De minimale en maximale puntwaarden die in 1985 golden, wil ik in 1986 verhogen met 3%, te weten de trendmatige huurverhoging van 1985. Het huuraanpassingenschema voor de onzelfstandige woonruimte is als bijlage 2 bij deze brief gevoegd. 3.6. Nulpunten en relatieve nulpunten Artikel 6, tweede lid van het Besluit huurprijzen woonruimte opent thans de mogelijkheid van bevriezing van de huurprijs van zelfstandige woonruimte bij de in bijlage IV vermelde ernstige gebreken of tekortkomingen die naar het oordeel van de huurcommissie het woongenot ernstig schaden. Het stelsel van nulpunten is limitatief en imperatief van karakter. De lijst van nulpunten is als bijlage IV bij het genoemde besluit gevoegd. In de meergenoemde brieven over de wijzigingen in het woningwaarderingsstelsel heb ik mededeling gedaan van mijn voornemen om de bestaande lijst van nulpunten te herzien en voorts een nieuwe eveneens limitatief geformuleerde lijst van andere ernstige gebreken of tekortkomingen in of aan de woning toe te voegen: de relatieve nulpunten. Deze lijsten zijn als bijlage 3 bij deze brief gevoegd. Tevens wil ik de sanctie op nulpunten en relatieve nulpunten aanscherpen. Het verschil tussen beide ligt allereerst in de aard en ernst van het gebrek. Nulpunten zijn defecten die de bewoonbaarheid van de woning ernstig aantasten; de relatieve nulpunten liggen in de sfeer van groot onderhoud. Daarnaast is er een verschil in oordeelsvrijheid van de huurcommissie. Doet zich een nulpunt voor, dan moet de huurcommissie in geval van een huurverhogingsvoorstel tot huurbevriezing besluiten. Bij relatieve nulpunten op of aan de woning kan de huurcommissie tot huurbevriezing besluiten. Voorwaarde is in dat geval dat de verhuurder door de huurder tijdig van de gebreken op de hoogte is gesteld en dat de desbetreffende onderhoudswerkzaamheden voor rekening en risico van de verhuurder zijn. De huurcommissie zal zich een oordeel moeten vormen over de ernst van de gebreken, mede gelet op de gevolgen voor de huurprijs. De lijst van relatieve nulpunten is derhalve limitatief maar niet imperatief van karakter. Ingeval de verhuurder een voorstel tot huurverhoging doet, leiden nulpunten en relatieve nulpunten tot huurbevriezing. Als de huur boven het minimaal redelijke niveau ligt en de huurder een voorstel tot huurverlaging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
4
aan de verhuurder doet en deze stemt daar niet mee in, moet, indien er zich nulpunten of, naar het oordeel van de huurcommissie, relatieve nulpunten voordoen, de huurcommissie de huurprijs in voorkomende gevallen verlagen tot het minimaal redelijke huurniveau. De huurbevriezing of huurverlaging blijft van kracht zolang de gebreken niet zijn hersteld. Na herstel van de gebreken wordt de huurbevriezing ongedaan gemaakt c.q. wordt de huurprijs weer gebracht op het huurniveau dat gold op het moment dat de huurprijs werd verlaagd ten gevolge van het nulpunt of het relatieve nulpunt. Een daartoe strekkende wijziging van artikel 6 en de bijlage IV van het Besluit huurprijzen woonruimte is in voorbereiding genomen. Zoals vanouds vindt geen huurprijswijziging plaats indien zich naar het oordeel van de huurcommissie ernstige onderhoudsgebreken voordoen. Een huurverlaging is in deze situatie echter niet mogelijk. 4. Huurbeleid en leegstand van woningen Zoals in de memorie van toelichting op de rijksbegroting voor het jaar 1986 (Tweede Kamer, 1985-1986,19 200 hoofdstukXI, nr. 2) is aangekondigd, wil ik ook in het kader van het te voeren huurbeleid in 1986 nader aandacht schenken aan de samenhang tussen huurbeleid en de leegstandproblematiek. Leegstand van woningen doet zich, blijkens de indicaties waarover ik thans beschik, relatief vaak voor bij de kwalitatief minder goede woningen van vóór de Tweede Wereldoorlog, alsmede bij de relatief dure woningen in meergezinshuizen, gebouwd eind jaren zeventig en begin jaren tachtig. Dure woningen worden soms door woningzoekenden weinig geapprecieerd. Algemene maatregelen ter leniging van de leegstandsproblematiek zijn niet te geven. Ik ben van oordeel dat daar waar leegstand van woningen optreedt, de betrokken sociale verhuurder eerst met de Burgemeester en Wethouders in de gemeente in overleg dient te treden om waar mogelijk zelf oplossingen te zoeken ten einde de verhuurbaarheid van zijn woningen te verhogen. Gedacht kan daarbij worden aan de mogelijkheid tot actievere werving van huurders en de mogelijkheid van kamersgewijze verhuur, woningsplitsing, geriefsverbetering of warmte isolatie. Van de zijde van het gemeentebestuur kan worden gedacht aan maatregelen met betrekking tot de woningdistributie, bouwprogrammering, verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving of vergroten van de veiligheid rond de woongebouwen. Mocht er dan toch nog aanzienlijke en langdurige leegstand in het desbetreffende woningcomplex blijven bestaan, dan zou ter bestrijding hiervan huurbevriezing c.q. verlaging overwogen kunnen worden. Gemeenten en toegelaten instellingen zijn echter niet vrij om zonder meer van hun woningen de huur de verlagen. Zij behoeven daartoe op grond van het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting c.q. Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting mijn toestemming. In het geval alle andere hiervoor vermelde middelen in het kader van de leegstandsbestrijding niet tot het gewenste resultaat leiden, ben ik ten aanzien van deze categorie verhuurders bereid te onderzoeken of huurbevriezing of huurverlaging van de leegstaande en de daarmee vergelijkbare woningen in het desbetreffende complex toegestaan kan worden. De gemeenten zullen hiertoe per complex een verzoek bij mij moeten indienen, de toegelaten instellingen door tussenkomst van de gemeente. Voorwaarde voor een toestemming mijnerzijds is dat er sprake moet zijn van een aanzienlijke en structurele leegstand in het complex en dat de voorgestelde huur niet lager is dan het minimaal redelijke niveau. Huurbevriezing of huurverlaging in verband met het tegengaan van leegstand zal echter in geen enkel geval leiden tot een aanpassing van de bijdragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19 350, nr. 1
5
5. Wetgeving met betrekking tot de huurprijzen 5.1. Wijziging Huurprijzenwet woonruimte in het kader van de decentral'h satie In het kader van de inwerkingtreding van het Normkostensysteem (NKS) per 1 januari 1988 is een wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte op enkele onderdelen noodzakelijk. Een wijziging van ondermeer de artikelen 7, 8 en 18 van de Huurprijzenwet woonruimte is in voorbereiding. De wijziging van de artikelen 7 en 8 houdt in dat de huurprijs van nieuwe woningen in de sociale sector, na invoering van het NKS, niet meer door de minister wordt vastgesteld. De in het kader van het NKS ontworpen wetsvoorstellen gaan ervan uit dat de tussen partijen overeengekomen huurprijs binnen twee maanden aan het College van Burgemeester en Wethouders wordt voorgelegd, dat vervolgens de overeengekomen huurprijs binnen twee maanden moet goedkeuren dan wel een huurprijs moet aangeven die zijn goedkeuring had kunnen verkrijgen. Ik ben voornemens om tegelijk met deze wijzigingen van de Huurprijzenwet woonruimte de mogelijkheid te openen van verlaging van de huurprijs, ingeval van ernstige leegstand, bij woningen waar de vijf verplichte huurverhogingen nog niet alle zijn toegepast. 5.2. Servicekosten In de praktijk komt het nogal eens voor dat voorzieningen, waarvoor een vergoeding is opgenomen in de servicekosten, deel uitmaken van het gebouwd onroerend goed en zijn onroerende aanhorigheden. Hierbij kan gedachtworden aan de aanlegkostenvan groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en cv."installaties. Als zodanig behoort de vergoeding voor de aanwezigheid of het gebruik van bedoelde voorzieningen ingevolge artikel 1 van de Huurprijzenwet woonruimte in de huurprijs tot uitdrukking te komen. In procedures over servicekosten bij huurcommissies en kantonrechters wordt de vergoeding voor dergelijke voorzieningen in toenemende mate niet meegenomen in de betalingsverplichting van de huurder. Dit leidt tot onbedoelde financiële consequenties voor de exploitatie van de woning of het complex met name in die gevallen waarin de huurder niet instemt met het alsnog opnemen van een bedrag voor die voorzieningen in de huurprijs. Immers, de verhuurder heeft voor de aanwezigheid van bedoelde voorziening kosten gemaakt, maar ontvangt geen evenredige vergoeding van de gemaakte kosten in het geval de huurder weigert accoord te gaan met overheveling uit de servicekosten naar de huurprijs. Om aan deze situatie een eind te maken wordt een wettelijke voorziening overwogen. Te denken is aan de gevallen, waarin een hogere aanvangshuurprijs zou zijn vastgesteld indien de aanlegkosten van de aanhorigheden als stichtingskosten van het onroerend goed zouden zijn aangemerkt. 6. Individuele huursubsidie De schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel individuele huursubsidie is thans afgerond. Of de wet op 1 juli 1986 in werking zal kunnen treden, hangt af van het tijdstip waarop de behandeling van het wetsvoorstel zal zijn afgerond. De aanpassing van de individuele huursubsidie op 1 juli 1986 zal - hetzij op grond van de wet, hetzij bij beschikking - plaatsvinden conform de in het wetsvoorstel vastgelegde methode van aanpassing. Derhalve zullen de normhuren op 1 juli 1986 worden verhoogd met het trendmatige huurverhogingspercentage van 2. Ook de thans geldende maximumhuurgrenzen per maand van f 670 bij de tabel voor de één- en meerpersoonshuishoudens en f530 bij de jongerentabel zullen met dit percentage worden verhoogd. De oude maximumhuurgrens, die nog van belang is voor gesubsidieerden die onder de overgangsmaatregelen vallen, blijft overeenkomstig het in 1984 uitgezette beleid op f735 per maand gehandhaafd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19350, nr. 1
6
Met ingang van 1 juli 1984 is voor alleenstaande huurders van 23 jaar en ouder de tabel voor eenpersoonshuishoudens, de zogenaamde alleenstaanden-tabel, ingevoerd. Om de overgang van gezinstabel naar alleenstaanden-tabel geleidelijk te laten verlopen wordt deze in een periode van vier jaargerealiseerd. Op 1 juli 1986 gaat het derde jaar van de overgangsperiode in, hetgeen een verdere aanpassing van de betrokken alleenstaandentabellen zal inhouden. Vanaf 1 juli 1985 is het huurbegrip gewijzigd in die zin, dat zoveel mogelijk is aangesloten bij de definitie ervan volgens artikel 1 van de Huurprijzenwet woonruimte. Daarenboven kwam nog een aantal met name genoemde servicekosten voor subsidiëring in aanmerking, in de meeste gevallen tot een bepaald maximumbedrag. Daar er geen aanwijzingen zijn dat deze bedragen niet met de werkelijkheid zouden stroken, zullen deze niet worden aangepast. 7. Gevolgen voor de koopkracht In de nota «Inkomensbeleid 1986» (Tweede Kamer, vergaderjaar 19851986, nr. 19208-1) is ingegaan op de woonlastenontwikkeling in de periode 1 januari 1982 tot 1 april 1985. Daar is gewezen op de afname van de stijging van de woonlasten in 1985 ten opzichte van voorgaande jaren, mede ten gevolge van de verlaging van de trendmatige huurverhoging van 5% naar 3%, de geringere huurharmonisatie en het goedkoper bouwen en renoveren. Met het huurbeleid in 1986 wordt verder bijgedragen aan een matiging van de gemiddelde woonlastenontwikkeling. De invloed hiervan op de prijsindex voor de gezinsconsumptie in 1986 bedraagt 0,3%. Dit effect is reeds verwerkt in het koopkrachtbeeld voor 1986, zoals berekent door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het totale beeld komt per saldo uit op een lichte toename van de koopkracht in 1986. De trendmatige huurverhoging van 2% ligt onder de verwachte stijging van het nominale beschikbare inkomen van werknemers in de marktsector met een modaal inkomen, van naar schatting gemiddeld 3 è 3,5% (Macroeconomische verkenningen 1986). De gemiddelde huurstijging, inclusief harmonisatie en huurbevriezing, zal naar verwachting 2,9% bedragen. 8. Budgettaire effecten a. De budgettaire effecten van de trendmatige huurverhoging van 2% in plaats van 4% zoals in de meerjarenraming voor 1986 was opgenomen, zijn reeds verwerkt in de begroting 1986; b. De budgettaire effecten van de technische wijzigingen ten aanzien van de DKP parameters zullen in samenhang met de problematiek van de onderhoudsnormen in 1986 nader worden bepaald en naar verwachting in de voorjaarsnota aan de Tweede Kamer worden voorgelegd; c. Ten opzichte van de begroting 1986 en meerjarenraming levert het voorstel van 2%/4% het volgende budgettaire effect dat het saldo is van de object- en subjectsubsidie-effecten.
Harmonisatie 2%/4% (verlaging van de begroting)
1986
1987
1988
1989
1990
1,8
1.5
1,6
3,2
3,8
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, G. Ph. Brokx
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19350, nr. 1
7
BIJLAGE 1
Schema van redelijke huuraanpassingen voor woonruimte welke een zelfstandige woning vormt (1 juli 1986) Geldende huurprijs
Huuraanpassing
I. II.
huurverhoging van 6% huurverhoging van 4J-
III.
IV. V.
lager dan f 2,35 per punt lager dan de minimaal redelijke huurprijs,' doch hoger dan of gelijk aan f 2,35 per punt hoger dan of gelijk aan de minimaal redelijke huurprijs', doch niet hoger dan de maximaal redelijke huurprijs' lager dan of gelijk aan de huurverlagingsgrens 2 , doch hoger dan de maximaal redelijke huurprijs 2 hoger dan de huurverlagingsgrens 3
huurverhoging van 2%
0% huurverlaging tot op die grens
' De minimaal redelijke huurprijs is de huurprijs die wordt vei kregen door het totale aantal punten van de woonruimte te vermenigvuldigen met f 2,95. 2 De maximaal redelijke huurprijs is de huurprijs die wordt verkregen door de eerste 80 punten van de woonruimte te vermenigvuldigen met f 5,10, waarna alle volgende punten worden vermenigvuldigd met f 5,60 en vervolgens optelling plaatsvindt van de verkregen uitkomsten. 3 De huurverlagingsgrens is de grens die wordt berekend door de eerste 80 punten van de woonruimte te vermenigvuldigen met f 5,85, waarna alle volgende punten worden vermenigvuldigd met f 6,45 en vervolgens optelling plaatsvindt van de verkregen uitkomsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
BIJLAGE 2
Schema van redelijke huuraanpassingen voor woonruimte welke niet een zelfstandige woning vormt !1 juli 1986) Geldende huurprijs
Huuraanpassing
I,
lager dan de minimaal redelijke huurprijs'
II.
hoger dan of gelijk aan de minimaal redelijke huurprijs' doch niet hoger dan de maximaal redelijke huurprijs 2 hoger dan de maximaal redelijke huurprijs 2
huurverhoging tot de minimaal redelijke huurprijs, vermeerderd met 2% huurverhoging van 2%
III.
huurverlaging tot de maximaal redelijke huurprijs, vermeerderd met 2%
1 De minimaal redelijke huurprijs is de huurprijs die wordt verkregen door de eerste 180 punten van de woonruimte te vermenigvuldigen met f 1,05, waarna alle volgende punten worden vermenigvuldigd met f 0,73 en vervolgens optelling plaatsvindt van de verkregen uituitkomsten. 2 De maximaal redelijke huurprijs is de huurprijs die wordt verkregen door de eerste 180 punten van de woonruimte te vermenigvuldigen met f 2,00, waarna alle volgende punten worden vermenigvuldigd met f 1,05 en vervolgens optelling plaatsvindt van de verkregen uitkomsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19350, nr. 1
9
BIJLAGE 3
Lijst van nulpunten en van relatieve nulpunten 3.a. Nulpunten 1. De woonruimte welke een zelfstandige woning vormt of de kenmerken daarvan heeft, doch die een of meer van de volgende tekortkomingen vertoont: - geen tot de woning behorend toilet met waterspoeling binnen het woongebouw; - geen kookgelegenheid binnen de woning; - geen daglichttoetreding in hoofdwoonvertrek/slaapvertrek; - geen mogelijkheden tot ventilatie van toilet, kookgelegenheid of bad of doucheruimte of hoofdwoonvertrek of slaapvertrek; - geen aansluiting op het openbaar rioleringsnet of op een eigen drekstoffenverwerking; - geen aansluiting op het openbaar distributienet voor water, respectievelijk elektriciteit, terwijl de woning op minder dan 50 meter respectievelijk 100 meter afstand van de dichtsbijzijnde leiding van een distributienet is gelegen; - de gasleidingen of elektrische installatie zijn zo onveilig, dat het energiebedrijf niet meer bereid is gas of elektriciteit te leveren. 2. De woonruimte is als gevolg van de toestand waarin de fundering, de muren, het dak, de trappen, de vloeren, de de schoorstenen, de balkons/ galerijen of balustrades zich bevinden door het daarmee gepaard gaande gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners ongeschikt ter bewoning. 3. De maximale grenswaarde van geluidsbelasting, zoals omschreven in de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet voor bestaande situaties, wordt overschreden (Verkeer: 75dB(A), Industrie 65dB(A) etmaalbelasting-gevelwaarde; Vliegtuiglawaai: 65Ke). 4. Het nader onderzoek in het kader van de Interimwet bodemsanering heeft aangegeven dat er sprake is van een zodanige verontreiniging van de bodem onder of in de directe omgeving van de woning, dat ernstig gevaar voor de volksgezondheid of het milieu bestaat. 3.b. Relatieve nulpunten 1. Op de woning rust een aanschrijving tot het treffen van voorzieningen op grond van artikel 25 Woningwet, eerste lid. 2. Ernstige overlast in keuken, woon- of slaapvertrekken van doorslaand of optrekkend vocht, waardoor zich ernstige schimmelvorming of ernstige houtrot in balken of vloerdelen, of ernstige aantasting van de bruikbaarheid van voornoemde vertrekken voordoet. 3. Ernstige lekkage in de woning van hemelwater. 4. Onvoldoende of gebrekkige afvoer van rook- of verbrandingsgassen voor de hoofdverwarming van de woning. 5. Zodanige scheefstand of verzakkingen van gevels of helling van vloeren of toestand van plafonds of binnenwanden dat de bewoonbaarheid van de woning ernstig wordt geschaad. 6. Niet of slecht functionerend binnenhuisriool. 7. Ernstige en voortdurende stankoverlast binnen de woning door onvoldoende bodemafsluiting. 8. Zeer slechte algehele staat van onderhoud. Van een zeer slechte algehele staat van onderhoud is slechts sprake, als zich een cumulatie van ernstige onderhoudsgebreken voordoet (zeer slechte toestand buitenschilderwerk bij alle gevels, ernstige houtrot in kozijnen en ramen, slechte staat van steenachtige delen van de gevels (voeg- en metselwerk), ernstig kierende buitendeuren en ramen).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 350, nr. 1
10