Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1985-1986
19465
Verslag van de Algemene Rekenkamer over 1985
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN BETREFFENDE HET MINISTERIE V A N ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Ontvangen 12 augustus 1986 2.8.3. Onderwijs voor volwassenen 3. Toepassing van het besluit avondscholen 1 Volgens de Rekenkamer blijven interpretatie-verschillen t.a.v. voorschriften ex genoemd besluit mogelijk ondanks de circulaire van 25 maart 1982. Deelt de minister deze mening? Zo nee, hoe kunnen er dan «... aanzienlijke claims zijn ontstaan»? Zo ja, wat is de minister voornemens hieraan te doen? De circulaire van 25 maart 1982 is op zichzelf bezien duidelijk. Wel bleken er in volgende jaren aanvullingen op deze circulaire noodzakelijk. De claims waarover de Algemene Rekenkamer spreekt zijn grotendeels ontstaan doordat enkele scholen vertraagd reageerden op de circulaire en - naar achteraf is gebleken - toch nog één a twee jaren opleidingen voor bekostiging in aanmerking hebben gebracht die niet voldeden aan het gestelde in het Besluit Avondscholen en de circulaire van 25 maart 1982. Door onderzoek van de departementale accountantsdienst en van de inspectie onderwijs voor volwassenen zijn deze gevallen aan het licht gebracht. Van deze controles gaat een zodanige preventieve werking uit, dat aanvullende maatregelen op dit moment niet worden overwogen. Overigens is de eerste uitspraak in een juridische procedure inzake de interpretatie van de circulaire van 25 maart 1982 op korte termijn te verwachten. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat per 1 augustus 1986 is overgegaan tot centrale innning van cursusgelden, waardoor een goede controle mogelijk wordt op de aantallen cursisten die voor bekostiging in aanmerking worden gebracht, alsmede het gebruik dat zij van onderwijsvoorzieningen maken. 2 Is de minister van mening dat dergelijke interpretatie-verschillen ook bij andere schooltypen waar sprake is van certificaten-regelingen moge/ijk zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr 7
I
Voorzover mogelijk is getracht om bij andere schooltypen met certificaat-regelingen dergelijke interpretatieverschillen uitte sluiten. Hiervoor is in de voorbereidingsfase veelvuldig overleg met alle participanten gevoerd. 4. Financiële controle 3 Deelt de minister de mening van de Rekenkamer dat bij ongewijzigd beleid de huidige formatie onvoldoende is om adequate controle uit te oefenen? Zo ja, wat is de minister voornemens daaraan te doen? De huidige formatie is ontoereikend om een intensieve integrale controle uit te oefenen. Inmiddels is, gegeven de beperkte formatie, een nieuw controleplan ingevoerd bij de directie Onderwijs voor Volwassenen, dat adequaat geacht mag worden wanneer de centrale inning van cursusgelden, de steekproefsgewijze controles van de departementale accountantsdienst en het inspectietoezicht in aanmerking worden genomen. Verdere verbeteringen zijn slechts op langere termijn te bereiken door herziening van de wijze van bekostiging. Deze herziening is thans voor het gehele voortgezet onderwijs in studie. 2.8.4. Onderwijs aan culturele minderheden 2. Inzicht in effecten maatregelen cultureel minderhedenbeleid 4 Wanneer verwacht de minister te beschikken over het resultaat van de in gang gezette evaluatie van het onderwijsvoorrangsbeleid voor kinderen uit de culturele minderheden? Wil hij dit dan terstond ter kennis van de Tweede Kamer stellen? Het evaluatie-onderzoek zal bestaan uit 3 onderdelen, namelijk effectuering op schoolniveau, implementatie en deelstudies. Ter voorbereiding van het evaluatie-onderzoek zijn voorbereidende studies verricht met betrekking tot de volgende onderwerpen: inventarisatie van instrumentarium voor het meten van effecten van het onderwijsvoorrangsbeleid, overzicht van methodologische benaderingen, advies met betrekking tot steekproefopzet, een haalbaarheidsstudie van het onderzoek in het onderwijsveld en de organisatie van het evaluatieproces. Per 1 augustus 1986 zal een speciale projectcoördinator, aangesteld bij de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs, met zijn werkzaamheden beginnen. Deze heeft tot taak om een definitief evaluatieprogramma te ontwerpen en de afstemming en coördinatie van de uitvoering van de verschillende onderdelen van het programma te verzorgen. De eerste onderzoekresultaten zijn in het schooljaar 1987-1988 te verwachten. De resultaten zullen onderdeel uitmaken van het onderwijsvoorrangsplan 1990-1994, dat in ieder geval vóór 16 maart 1990 aan de beide Kamers van de Staten-Generaal zal worden gezonden. Het plan zal tevens eventuele bijstelling van de verschillende beleidsmaatregelen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten bevatten. Met betrekking tot het onderwijs aan minderheden is voorts van belang het onderzoek, dat reeds is gestart met betrekking tot de vormgeving en de effecten van het onderwijs in de eigen taal en cultuur in het basisonderwijs. De resultaten van dit onderzoek zijn eind 1988 te verwachten. Ook de resultaten van dit onderzoek zullen ter kennis van de Tweede Kamer worden gebracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
2
4. Leerplan en leermiddelen 5 Heeft de planning van de leerplannen voor Arabisch, Turks en Spaans inmiddels inderdaad plaatsgevonden volgens het vermelde tijdschema? De aanvankelijke planning van de leerplannen Arabisch, Turks en Spaans is, na nader gevoerd overleg, gewijzigd. Dit heeft geresulteerd in het volgende: Inmiddels is gereed: een concept-leerplan Turks voor het basisonderwijs (voorjaar 1986). Het concept-plan Arabisch voor het basisonderwijs zal in het najaar van 1986 worden opgeleverd. De leerplannen Turks en Arabisch voor het voortgezet onderwijs zullen in concept in 1 987 gereed zijn. De leerplannen Spaans en Moluks voor het basisonderwijs zullen in 1987 gereed zijn. 5. Inspectie 6 Kan de minister reeds een korte samenvatting geven van de ervaringen van de twee voor het onderwijs aan culturele minderheden aangestelde inspecteurs? Sinds september 1985 zijn twee inspecteurs aangesteld, speciaal belast met het toezicht op het onderwijs in de eigen taal en cultuur. Reeds kort na zijn aanstelling is één van beide inspecteurs voor het onderwijs aan culturele minderheden gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze inspecteurs beheersen één of meer talen van minderheden, zijn goed op de hoogte van de situatie in de landen van herkomst en van de positievan minderheden in Nederland. Vanuit deze achtergrond wordt een toenemend aantal vragen en verzoeken door het onderwijsveld (belanghebbenden, belangenbehartigers), inspectie-colleges en department tot deze inspecteur gericht. Naast toezicht en advisering spelen deze inspecteurs ook een belangrijke rol in het verhelderen van inhoud en plaats van het onderwijs in de eigen taal en cultuur (OETC) in het onderwijs. Deze inspecteurs leveren tevens een actieve bijdrage aan conferenties, studiebijeenkomsten en werkgroepen op het terrein van het OETC. 2.8.5. Internationale betrekkingen 2. Experiment onderwijsattachés 7 Waarom is de Tweede Kamer niet tijdig op de hoogte gesteld van het verloop van het experiment? Het experiment met de onderwijsattachés heeft, door de omstandigheden in Turkije en Marokko, een ander karakter gekregen dan was voorzien. In de praktijk bleek het vooral te gaan om het wegnemen van bepaalde belemmeringen die door gebrek aan intensief contact met die landen waren ontstaan. Deze belemmeringen zijn, dank zij de zeer kundige en efficiënte behandeling van de problemen door de twee onderwijsattachés, opgeheven. Wel heeft dat in beide gevallen meer tijd gevergd dan de periode van het zogenaamde experiment. In deze situatie was een formele beoordeling van het experiment, zowel te Ankara als te Rabat, na de vastgestelde periode prematuur: de functie had, immers vooralsnog, een wat ander karakter gekregen dan was voorzien. Toetsing van de functionering aan de taakomschrijving zou een onjuis beeld hebben
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
3
gegeven. Nadat vast stond dat de onderwijsattachés de w e g hadden gebaand voor goed regulier contact is mede om doelmatigheidsredenen besloten het experiment met de onderwijsattachés te beëindigen. Deze gang van zaken heeft een formele evaluatie praktisch onmogelijk gemaakt. Het beëindigen van de subsidiëring van onderwijsattachés is vermeld in de M e m o r i e van Toelichting bij de begroting van Onderwijs en W e t e n schappen voor 1986 (kamerstukken II, 19 2 0 0 , hoofdstuk VIII, nr. 2, blz 115). 3. Instituten in het buitenland 8 Waarom geeft u de voorkeur aan het subsidiëren van de instituten basis van haar taakstelling in plaats van subsidiëring op basis van subsidievoorwaarden ?
op
Subsidiëring van instituten in het buitenland die niet direct door de overheid w o r d e n bekostigd, geschiedt op twee wijzen, indirect via instellingen van wetenschappelijk onderwijs of onderzoek en direct. De directe subsidiëring geschiedt op basis van taakstelling van de instituten o m het mogelijk te maken dat de instituten hun taken zouden kunnen uitbreiden ter behartiging van culturele belangen van de overheid. In een enkel geval w o r d t financiële steun als een middel b e s c h o u w d o m het voortbestaan van het instituut te garanderen en op deze wijze uitbreiding tot taken van een meer algemeen cultureel karakter mogelijk te maken, zulks in het kader van een algemeen institutenbeleid, waarover het interdepartementale overleg is hervat. 4. Bijdrage aan UNESCO 9 Wat is de reden van de toename UNESCObegroting?
van de Nederlandse
bijdrage
aan de
10 Waarin ligt naar uw oordeel
het verschil met andere westerse
landen?
Met betrekking tot de toename van de Nederlandse UNESCO-contributie dient het volgende te w o r d e n opgemerkt. De contributieschaal van de VN w o r d t , op basis van een voorstel van de Contributiecommissie, vastgesteld door de lidstaten. De contributieschaal w o r d t tevens als basis gebruikt voor de gespecialiseerde organisaties. Tijdens de 40e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties w e r d bij resolutie 4 0 / 2 4 4 d d . 18 december 1985 de Nederlandse contributie, overigens op voorstel van de Contributiecommissie, verlaagd van 1,78 naar 1,74%. Nederland heeft zich bij die gelegenheid bij de vaststelling van de contributieschaal onthouden van stemming in verband met twijfels die de regering heeft over de juistheid van de door de Contributiecommissie gehanteerde creteria. 5. Verschuiving van formatieplaatsen 11 Hoe denkt de minister alsnog te voldoen aan de «4 x 2%» vermindering aantal ambtenaren bij de directie Internationale Betrekkingen.
van
Ook indien de overheveling van twee plaatsen naar de Nederlandse Taalunie buiten beschouwing w o r d t gelaten, heeft de Centrale directie Internationale Betrekking aan de 4 x 2% operatie voldaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 6 5 , nr. 7
4
2.8.6. Hoofdgroep Industriële Produkten en Diensten van de Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek 12 Kan wat betreft de grote hoeveelheid uitvoerend werk bij «een aantal projecten met een vrij groot financieel belang» bij IPD-TNO, en anderzijds de eveneens in grote hoeveelheid door IPD-TNO uitgevoerde standaardkeuringen (volgens de ARK een «autonome activiteit» niet ingepast in andere programma 's), wel van toegepast wetenschappelijk onderzoek in de eigenlijke zin van het woord worden gesproken. Bestaat er derhalve geen aanleiding om bij de in gang gezette herstructurering van IPD-TNO te streven naar een aanzienlijke vermindering van deze activiteiten, met een evenredige kostenbesparing. Is wel zeker dat, op de bestaande basis, reële behoefte aan een groep instituten van de omvang van de huidige IPD-TNO bestaat? Kan terzake een stringente argumentatie worden gegeven? Wil de minister kwantificeren welk aandeel IPD-TNO heeft gehad in de door TNO als geheel verwezenlijkt verhoging van het aantal opdrachten uit de particuliere sector? De specifieke vragen die zijn gesteld met betrekking tot de Hoofdgroep Industriële Produkten en Diensten TNO (IPD-TNO) vergen, wil een adequate beantwoording mogelijk zijn, enige tijd voor extern overleg en informatie-inwinning. Met name de vakantietijd speelt ten aanzien van het externe overleg een enigszins vertragende rol. Nog deze maand zal een aanvullend antwoord op deze vraag aan de Tweede Kamer worden gestuurd. 2.8.7. Stichting voor de Leerplanontwikkeling 2 en 3. Reglement voor het bureau respectievelijk de organisatie 13 Is er inmiddels overeenstemming bereikt over de «organisatie» van de SLO? Zo ja, wat houdt die overeenstemming in? Wat zijn de eventuele (rechtspositionele) consequenties voor het personeel? Inzake de organisatie van de SLO is inmiddels overeenstemming bereikt over omvang, werkwijze en inschaling. De resultaten van het gevoerde overleg zijn vastgesteld in de nota «Organisatie SLO». 14 Is de minister van mening dat de SLO efficiënt omgaat met het geraamde subsidiebedrag ? Mede naar aanleiding van doelmatigheidsoperaties zijn verbeteringen bij de SLO op gang gebracht inzake procedures, kostenwegingen en planningen. Dit leidt ertoe dat de SLO nog efficiënter omgaat met subsidies dan voorheen. 15 Is de minister voornemens met een automatiseringsplan
te komen?
Binnen de subsidievoorwaarden, dient de SLO als gevolg van de statutaire bepalingen zelf de eigen automatisering ter hand ter nemen. 4. Automatisering 16 Waarom is er door de SLO in tegenstelling tot haar voornemen géén systeem van onderling koppelbare microcomputers aangeschaft?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
5
Aanvankelijk was inderdaad geen sprake van onderling koppelbare microcomputers. Inmiddels is met gebruikmaking van de voortschrijdende techniek hierin voorzien. 17 Waarom is er door de SLO nog steeds geen vastgesteld?
automatiseringsplan
De SLO heeft onlangs een kaderplan automatisering vastgesteld. In dit kaderplan wordt voorzien in deelautomatisering op de onderscheidenlijke projecten, alsmede de daarbij behorende tekstverwerking. Daarnaast is voorzien in een geautomatiseerde personeelsregistratie. 2.8.9. Bijdrage in restauratiekosten 18 Deelt de minister het oordeel van de Rekenkamer, geformuleerd in de laatste zin van de paragraaf, te weten dat bij subsidiëring «tevens overeengekomen zou dienen te worden welk deel van de opbrengst van een eventuele verkoop zal worden toegeschreven aan restauratie» en is hij voornemens in de toekomst dienovereenkomstig te handelen? Zoals in par. 2.8.9 van het verslag van de Algemene Rekenkamer verwoord, is in het antwoord op de terzake gestelde vraag de bereidheid uitgesproken in het vervolg voorwaarden in de door de Algemene Rekenkamer aangegeven zin te stellen. In dit antwoord lag impliciet besloten de toezegging dat, als er voorwaarden worden gesteld over terugbetaling van subsidies bij verkoop, er tevens wordt vastgesteld tot welk bedrag de terugbetaling gaat. 2.8.10. Ondoelmatige besteding bij huur van pand 19 Hoe valt te verklaren dat het Ministerie heeft verzuimd tijdig de in deze paragraaf aan de orde gestelde huurovereenkomst op te zeggen, ofschoon het daarvoor over een toch wel zeer ruime termijn van vijf maanden beschikte, te weten van eind januari tot I juli 1980. Zijn afdoende maatregelen getroffen om herhaling van dit soort gevallen te voorkomen? Het niet tijdig opzeggen van de huurovereenkomst is het gevolg van een omissie. Een soortgelijk geval heeft zich sinds 1980 niet meer voorgedaan. 2.8.11. Stichting Instituut voor Nederlandse lexicologie 20 Is de minister niet van oordeel dat het, gezien de problemen die nu reeds jaren betreffende de financiering, de verdeelsleutel en de investeringen van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie bestaan, noodzakelijk is terzake nu onverwijld tot bindende afspraken met België te komen? Verdient het voorts niet verre de voorkeur, deze afspraken in een formeel verdrag vast te leggen? Zoals de Algemene Rekenkamer in een brief van 24 september 1985 is meegedeeld, is op 15 november 1983 met België overeenstemming bereikt over de financiering van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) in de jaren 1984 t/m 1988. Wat daarbij werd afgesproken, is tot op heden nagekomen. Er wordt niet naar gestreefd de afspraken in een formeel verdrag vast te leggen. Het INL is namelijk werkzaam op het terrein van de Nederlandse taal en letteren, waarop het Belgisch-Nederlandse Taalunieverdrag betrekking heeft. Aan deze Taalunie, die evenals het INL volgens de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
6
verdeelsleutel 1:2 (België-Nederland) w o r d t gefinancierd, w o r d t een rol bij de INL-subsidiëring t o e g e d a c h t . Deze is reeds partieel in overhevelingen geëffectueerd. Besluitvorming over de rol die de Taalunie met betrekking tot het INL het best kan vervullen, is afhankelijk van nader beraad enerzijds over de functie van de Taalunie op wetenschapsterrein en anderzijds over de positie van para-universitaire instituten als het INL in het w e t e n s c h a p s b e stel. Een notitie over het laatstgenoemde onderwerp zal de Kamer voor het eind van dit kalenderjaar bereiken. 2 . 8 . 1 2 . A u d i o v i s u e l e m e d i a in h e t w e t e n s c h a p p e l i j k o n d e r w i j s 2. Audiovisuele diensten 21 Wat is de minister voornemens te doen om de versnipperde ondoorzichtige situatie bij de audiovisuele dienstverlening te
en verbeteren?
De interne organisatiestructuur van de instellingen van wetenschappelijk onderwijs is de verantwoordelijkheid van de Colleges van Bestuur. Het Departement oefent geen druk uit op de instellingen o m audiovisuele diensten, bibliotheken en werkplaatsen centraal dan w e l decentraal te organiseren. W e l w o r d t als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van een doelmatige m i d d e l e n a a n w e n d i n g , waarop w o r d t toegezien bij de jaarlijkse controle van de rekening door de departementale accountantsdienst. De desbetreffende passages uit het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn toegezonden aan de Colleges van Bestuur en in hun aandacht aanbevolen. 22 Wat is de minister voornemens te doen om de voorgestelde afstemming en samenwerking van de verschillende betrokken instanties alsnog te bewerkstelligen? Het nagestreefde beleid houdt in dat afstemming en samenwerking landelijk w o r d t bereikt door de Stichting Film en W e t e n s c h a p (SFW) een centrale functie te geven bij de implementatie van nieuwe technologieën en door grootschalige produkties ten behoeve van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan de stichting voor te behouden. De instellingen van wetenschappelijk onderwijs dienen zich in dat beleidskader te beperken tot eenvoudige produkties voor eigen gebruik. Door geleidelijke vermindering van de exploitatiesubsidie w o r d t bereikt dat SFW overgaat tot integrale doorberekening. Gelet op de door SFW op gang gebrachte samenwerking tussen de audiovisuele diensten van de instellingen van wetenschappelijk onderwijs en SFW, zal dit een prikkel zijn voor die instellingen o m een gelijksoortig kostprijsbeleid te gaan voeren. 2.8.13. Instellingen van w e t e n s c h a p p e l i j k onderwijs en onderzoek 1.2. Technische Hogeschool te Delft 23 Ziet de minister mogelijkheden tot snelle verbetering van het blijkens het verslag van de ARK nog zeer gebrekkige magazijnbeheer, en eveneens van de ernstig te kort schietende inventarisatie-administratie, bij de Technische Hogeschool te Delft? Zoals de Algemene Rekenkamer in haar rapport reeds memoreert, is er bij de T.H. Delft een geïntegreerd magazijnadministratie- en voorraadbeheersingssysteem o n t w i k k e l d .
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 6 5 , nr. 7
7
De T.H.-Delft beoogt op korte termijn het bedoelde systeem in gebruik te nemen, en zal naar eigen zeggen nog dit jaar het eerste magazijn op dit systeem aansluiten. Voorshands wordt erop vertrouwd dat de verdere implementatie van het systeem, na de met deze stap opgedane ervaring, optimaal zal verlopen. 1.3. Universiteit van Amsterdam 24 Wat is de minister van plan te ondernemen ter doorbreking van de impasse in het overleg met het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam betreffende het onderhoud van de universiteitsgebouwen, welke impasse in de weg lijkt te staan van een behoorlijke regeling van dat onderhoud? Valt niet op zijn minst iets te zeggen van de zienswijze van het College van Bestuur dat bezwaarlijk tot fondsvorming voor het onderhoud kan worden overgegaan zolang de jaarlijkse bijdrage niet toereikend is voor het noodzakelijk lopend onderhoud!' Zoals bekend ontvangen de instellingen van wetenschappelijk onderwijs een «lump-sum»-financiering; de instellingen verdelen dit totaalbedrag zelf over de diverse posten in hun begroting. De zienswijze van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam legt een koppeling tussen de onderhousnorm (een van de factoren ter berekening van de lumpsum) en de bestedingen ter zake. Deze zienswijze wordt niet gedeeld. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor een goede prioriteitenstelling bij de vaststelling van de budgetten voor de diverse activiteiten zoals onderhoud. Overigens wordt opgemerkt dat de wijze van prioriteitenstellingen door de Colleges van Bestuur met betrekking tot zaken als onderhoud en apparatuur onderwerp is van een multilaterale dialoog. Aangezien tijdens de WO-Kamer van 7 juli 1986 met de instellingen tot overeenstemming is gekomen over de verdere voortgang van deze dialoog, kan op dit punt niet meer van een impasse worden gesproken. 2.2. Honorering universitaire bestuurders 25 Is het geen ernstig verzuim dan anno 1986 nog steeds niet is voorzien in de totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) ter vaststelling van de toelagen die krachtens artikel 4 1 bis van de reeds uit 1970 daterende Wet op de universitaire bestuurshervorming aan bestuurders van (subjfaculteiten van universiteiten en hogescholen kunnen worden verleend? Hoe moet dit verzuim worden verklaard? Tegen welke datum kan de bedoelde AMvB eindelijk tegemoet worden gezien? Per 1 september 1986 treedt een nieuwe Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs in werking. Daarmee komt de Wet op de Universitaire Bestuurs hervorming te vervallen. De nieuwe Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs bepaalt in artikel 133, lid 3, dat de bedoelde vergoedingen (er is in de wet sprake van tegemoetkomingen en vergoeding van kosten) onderhevig zijn aan door de Universiteitsraad te stellen nadere regels. De noodzaak tot het treffen van een Algemene Maatregel van Bestuur komt dus te vervallen. 2.8.14. Verzorgingsstructuur 2. Gevolgen van de onderbezetting 26 Welke stappen zijn er ondernomen om een einde te maken aan de onderbezetting bij met name de financiële afdeling van de directie Verzorgingsstructuur?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
8
Er zijn maatregelen getroffen binnen het kader van een beperkte reorganisatie van deze eenheid mede met het oog op een betere stroonv lijning van de financiële aangelegenheden. Voor het wegwerken van de achterstand in de werkzaamheden is een systeem van voortgangscontrole geïntroduceerd. 27 Wat is de oorzaak van het feit, dat met betrekking tot het vaststellen van subsidies de achterstand nog verder is toegenomen? Inmiddels zijn maatregelen getroffen om de achterstanden bij het vaststellen van subsidies beter beheersbaar te maken, mede met behulp van ter zake toepasbare automatiseringsmogelijkheden. 28 Welke maatregelen denkt u te ondernemen om te voorkomen, dat het bedrag aan openstaande voorschotten bij de betreffende directie nog verder zal toenemen? De beperkte reorganisatie alsmede de automatiseringsmogelijkheden hebben er toe geleid dat het bedrag aan openstaande voorschotten inmiddels wordt ingelopen. 29 Is de minister van plan en ziet hij mogelijkheden om de achterstand weg te werken vóór het in werking treden van de (nieuwe) Wet op de onderwijsverzorging? De achterstand kan niet weggewerkt zijn voor de inwerkingtreding van de Wet op de onderwijsverzorging. Deze wet maakt het wel mogelijk de financiële afwikkelingen te vereenvoudigen, zodat op termijn, een actuele afrekensituatie bereikt kan worden zonder ernstige achterstanden. 2.8.15. Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling 30 Wanneer kan bij het CITO een automatiseringsplan
verwacht worden?
Bij het CITO is de automatisering inmiddels volledig ingevoerd. 2.8.16. Achterstand bij controle en bij goedkeuring van jaarreke ningen 31 Waarom zijn er geen afdoende maatregelen genomen om de achterstand in te lopen in de rapportering van de accountantsdienst ten aanzien van de jaarrekeningen van para- en interuniversitaire instellingen? Met betrekking tot het tijdstip van uitbrengen van jaarrekeningen door para- en interuniversitaire instellingen was tot nu toe niets geregeld. Inmiddels is aan de Onderzoeksinstituten verzocht hun jaarrekening uiterlijk 1 april in te dienen en aan interuniversitaire en para-universitaire instituten is naar analogie van de (wettelijke) regeling voor universiteiten verzocht hun jaarrekening voor 1 juli in te dienen. De Accountantsdienst heeft in overleg met de betrokken beleidsafdelingen een planning van werkzaamheden opgesteld, die bewerkstelligt, dat de achterstand in de controle is ingelopen vóór 1 januari 1987 mits de jaarrekeningen voor 1 september zijn ingediend. 32 Welke maatregelen stelt de min/ster zich voor te treffen ter inhaling van de grote achterstand met betrekking tot de afhandeling van deze jaarrekeningen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 465, nr. 7
9
De resultaten van het accountantsonderzoek over de jaarrekening 1983 van dit departement, hebben ertoe geleid dat een stuurgroep Controle Beleid is ingesteld. Deze stuurgroep heeft tot doel oplossingen aan te dragen voor de binnen het administratieve proces geconstateerde knelpunten. Zij beschikt daartoe ondermeer over speciaal voor dit doel aangetrokken personeel dat waar nodig op tijdelijke basis kan worden ingezet. De door de stuurgroep opgestelde actiepuntenlijst vermeldt ondermeer het w e g w e r k e n van de grote achterstand in de afhandeling van jaarrekeningen. Binnen de directie Onderzoeksinstellingen is thans voor dit doel t w e e mensjaren extra ingezet. Op directieniveau zijn tevens maatregelen genomen o m een beter verloop van het afrekeningsproces te garanderen. Hiertoe is aan de onder de directie vallende instellingen een datum gesteld waarvóór de jaarrekening moet zijn ingediend (1 april). Daarnaast is met de accountantsdienst overleg gevoerd over de inloop van de rapportage-achterstanden. Dit overleg heeft geleid tot een inhaalschema dat gerealiseerd moet zijn in het eerste kwartaal 1987.
2.8.17. Opgave van leerlingenaantallen en coördinatie van het aangiftebeleid 3. Resultaten van intensievere controle 33 Waarom bent u uw toezegging de Tweede Kamer in te lichten over de stand van zaken bij de intensivering van controle-activiteiten in het onderwijs nog niet nagekomen? Zowel in de nota naar aanleiding van het verslag bij hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting voor het jaar 1986 (Tweede Kamer 19 2 0 0 nr. 18, antwoord op vraag 236) als in de schriftelijke beantwoording naar aanleiding van de mondelinge beraadslagingen over hoofdstuk VIM van de Rijksbegroting voor het jaar 1986 is de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken bij de intensivering van de controle. 2 . 8 . 1 9 . P u b l i k a t i e v a n d e lijst v a n N e d e r l a n d s e a a r d r i j k s k u n d i g e namen 34 Wat is de zin van het opstarten en jarenlang laten voortduren van werkzaamheden ten behoeve van het samenstellen van een lijst van Nederlandse aardrijkskundige namen zonder daarbij de mogelijke bestuurlijke en financiële consequenties van het publiceren van de voorstellen als wettelijke maatregelen voor overheid en bedrijfsleven te betrekken? Artikel 1, lid 6 van de Spellingwet 1947 (Stb. H 52) bepaalt dat de schrijfwijze van Nederlandse aardrijkskundige namen nader wordt geregeld bij algemene maatregelen van bestuur. De directe zin van (het initiëren van) werkzaamheden ten behoeve van het samenstellen van de besproken lijst met Nederlandse aardrijkskundige namen is gelegen in deze bepaling. Deze dient uiteraard te w o r d e n uitgevoerd, ook al zullen de «bestuurlijke en financiële consequenties van het publiceren van de gedane voorstellen als een (ontwerp-)maatregel in de zin van de w e t naar interdepartementaal oordeel niet gering zijn voor zowel hogere en lagere overheden, als voor het staatsbedrijf der PTT en voor het bedrijfsleven», zoals dezerzijds in 1982 in antwoord op vragen van de Commissie voor de Rijksuitgaven is opgemerkt (Tweede Kamer, zitting 1 9 8 1 - 1 9 8 2 , 17 3 6 8 , nr. 2 9 , blz. 4). De Minister van Onderwijs en W e t e n s c h a p p e n , W . J . Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 6 5 , nr. 7
10