Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1985-1986
2
Rijksbegroting voor het jaar 1986
19200 Hoofdstuk XIV Ministerie van Landbouw en Visserij
Nr. 11
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 9 oktober 1985 De vaste commissie voor landbouw1 heeft op woensdag 25 september mondeling overleg gevoerd met de Minister en de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij over drie onderwerpen te weten 1. de iepziektebestrijding (zulks aan de hand van een tevoren door de staatssecretaris toegezonden notitie die wordt gepubliceerd als eerste bijlage bij dit verslag), 2. de vorstschaderegeling voor de boom- en fruitteelt (eveneens aan de hand van een tevoren toegezonden notitie, gepubliceerd als tweede bijlage bij dit verslag) en 3. de naleving van EG-richtlijnen (zulks naar aanleiding van de beantwoording door de minister op 23 augustus van schriftelijke vragen terzake van de heer Van Noord, Aanhangsel nr. 1151, blz. 2277). De bewindslieden werden tijdens het overleg terzijde gestaan door de plaatsvervangend directeur-generaal Landbouw- en voedselvoorziening drs. G. van der Lely, de directeur Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken mr. T. H. J. Joustra, de directeur Staatsbosbeheer ir. F. C. Prillevitz en drs. P. P. M. Rutjes van de directie voorlichting en extreme betrekkingen.
1. IEPZIEKTEBESTRIJDING Vragen en opmerkingen uit de commissie 1
Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), Van der Sanden (CDA), ondervoorzitter, De Boois (PvdA), Evenhuis (WD), Meijer (PvdA), Eversdijk (CDA), Wöltgens (PvdA), Van der Linden (CDA), Spieker (PvdA), Van Noord (CDA), Tazelaar (PvdA), Blauw (WD), voorzitter, Nijland (CDA), Tommei (D'66), Hummel (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Linschoten (VVD), Metz (VVD), De Kok (CDA). Plv. leden: Wagenaar, Couprie (CDA), Konings (PvdA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Salomons (PvdA), Janmaat-Abee (CDA), De Pree (PvdA), Schartman (CDA), Dijkman (PPR), Andela-Baur (CDA), Zijlstra (PvdA), Nijhuis (VVD), Cornelissen (CDA), Nypels (D'66), Van der Hek (PvdA), Braams (WD), Keja (VVD), Franssen (WD), Borgman (CDA).
Mevrouw De Boois (P.v.d.A.) had uit de door de staatssecretaris toegezonden notitie begrepen dat het nu al twee jaar in de toelichting bij de begroting verkondigde voornemen om de veldiep in Nederland te rooien, vanwege de daaraan verbonden kosten van de baan is. Kennelijk is nu gekozen voor een andere oplossing, waarbij één helft van het land wordt aangepakt. De vraag rijst wat er dan moet gebeuren in de andere helft. Is hier niet sprake van zuinigheid die de wijsheid bedriegt, zoals bijvoorbeeld het geval zou kunnen zijn in Amsterdam waar de riolen zullen gaan lekken wanneer de iepen daar dood gaan en hun wortels wegtrekken? Hier komt dan nog bij dat bepaalde gemeenten zoals in het bijzonder de gemeente Westerschouwen, gedupeerd lijken te zijn omdat zij al veel geld hadden geïnvesteerd in het programma van iepziektebestrijding. Dit geld lijkt nu te zijn weggegooid, nu de desbetreffende subsidie met terugwerkende kracht aan gemeenten en provincies is ontnomen. Mevrouw De Boois
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
1
meende dat deze kwestie in de notitie te veel verdoezeld wordt. Wel is het waar dat de waterschappen tevoren zijn gewaarschuwd. Wat kost het nieuwe beleid in het algemeen aan de lagere overheden en andere instanties? Mevrouw De Boois kwalificeerde de terugwerkende kracht als onaanvaardbaar. In het algemeen behoort het beleid te worden gecontinueerd. Dit betekent dat vervanging nodig is voor de te rooien bomen. Het Rijk zou hiertoe een aparte post op het budget moeten hebben, niet meer dan alleen een soort restant. De heer De Kok (C.D.A.) stelde vast dat de staatssecretaris het beleid nu concentreert op het westen en het noorden van het land. Zijn het oosten en het zuiden dus afgeschreven? Dit is in zoverre paradoxaal omdat daar in het algemeen een goede aanpak is gekozen, al zijn er nog kernen van veldiepen over. Uiteindelijk kan deze keuze toch weer tot hoge kosten leiden. De Bomenstichting te Utrecht heeft de vaste commissie een afschrift toegezonden van de brief die zij op 28 juni heeft gericht aan de Minister van Landbouw en Visserij betreffende de iepziektebestrijding. Volgens deze brief frustreert het beleid van de regering een verstandige aanpak. Kan de staatssecretaris hierop commentaar geven? De bewindsman «overweegt» om grote bezitters zelf te laten (mee)betalen aan de iepziektebestrijding. Heeft hij dienaangaande al conclusies getrokken? De heer Dijkman (P.P.R.) meende dat er in het nieuwe beleid sprake is van willekeur, waarbij in het bijzonder het zuiden er bekaaid vanaf komt. Is hier geen compensatie te geven uit het regionaal economisch beleid, dan wel uit voorzieningen met het oog op werken met behoud van uitkering, dan wel uit bepaalde EG-fondsen? Is de overgangssituatie tevoren met de meest getroffen gemeenten besproken? Overigens constateerde de heer Dijkman dat het beleid gericht is op een soort privatisering. Waar het betreft de grote bezitters, is hier wel wat voor tezeggen. Dit neemt niet weg dat het Rijk een algemene verantwoordelijkheid blijft houden. Heeft de staatssecretaris zijn deugd gedaan met het bestuderen van de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk met de iepziektebestrijding? De heer P. Blauw (V.V.D.) kon in het algemeen gesproken instemmen met de toegezonden notitie. Hij betreurde het dat een karakteristiek element uit de Nederlandse flora dreigt te verdwijnen. Dit is overigens geen nieuw verschijnsel. Het verbaasde de heer Blauw wel dat het onderzoek aangaande de bestrijding van de ziekte niet verder is gevorderd, Antwoord van de Staatssecretaris van Landbouw en Visserij De bewindsman erkende dat het hier gaat om een oud probleem, dat zich reeds in de jaren '20 en '30 voordeed. Sinds 1970 heeft de ziekte echter een zeer agressief karakter. Als niet wordt ingegrepen, dan is het einde van deze boomsoort nabij. Vooral de veldiepen zijn zeer vatbaar en kunnen weer als infectiebron fungeren. Deze moeten dus drastisch worden gerooid. Wanneer deze operatie eenmaal achter de rug is, vergt een verstandig beleid nog slechts circa 1,5 miljoen gulden per jaar. De staatssecretaris vestigde er de aandacht op dat sinds 1977 de kosten circa 7,5 miljoen per jaar bedroegen. Provincie en gemeenten hebben altijd meebetaald in deze kosten. Het nieuwe beleid vormt dan ook niet zo'n drastische verandering. Slechts één gemeente, namelijk Westerschouwen, heeft hier dan ook op gereageerd. Als de gemeenten en/of provincies voor het jaar 1985 geld op de begroting hadden staan, dat nu niet zinvol zou kunnen worden gebruikt, dan zou de staatssecretaris gaarne met die lagere overheden hierover van gedachten wisselen. Een dergelijke redenering is uiteraard niet van toepassing bij particuliere boombezitters.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19200 hoofdstuk XIV, nr. 11
2
Het regionaal-economisch beleid en de terugploegregeling zijn al aangegrepen bij de rooicampagne ten aanzien van veldiepen. De staatssecretaris zou nagaan of het waar is dat de gemeente Amsterdam problemen gaat krijgen wat betreft de riolering. Mevrouw De Boois interrumpeerde de bewindsman met de opmerking dat het haar niet hier zozeer om ging als wel om het feit dat ook het niet-bestrijden van de ziekte geld kost, namelijk vanwege het noodzakelijke opruimen van gerooide bomen. De staatssecretaris herhaalde dat deze kosten altijd al door de gemeenten zelf werden gedragen. Het Rijk had een taak en houdt en taak wat betreft het opruimen van iepen bij particulieren. De staatssecretaris zou de brief van de bomenstichting die hem nog niet had bereikt, nader bestuderen. Naar zijn mening belichaamt het nieuwe beleid een reële keuze omdat daarbij dat deel van het land wordt aangepakt waar de laaniep moeilijk te vervangen is. In het gebied van de gemeente Westerschouwen is de iep bepalend voor het landschap. Tienduizend bomen zijn daar getroffen door de ziekte. Het perspectief is helaas niet zeer positief. De staatssecretaris zou op 11 oktober een bezoek aan de gemeente brengen en nagaan hoe het landschap te beschermen zou zijn. De resultaten van dit overleg zou hij aan de kamercommissie meedelen. Het beleid voor het lopende jaar 1985 heeft - zo besloot de staatssecretaris zijn betoog - een experimenteel karakter. Het zal te zijner tijd worden geëvalueerd en ook hierover zal de vaste commissie worden geïnformeerd.
2. DE VORSTSCHADEREGELING VOOR DE BOOM- EN FRUITTEELT Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Linschoten (V.V.D.) stelde vast dat de te voren toegezonden notitie voornamelijk een beschrijvend karakter draagt. Hem interesseerde eerder de motivering voor het gekozen beleid. Op grond van welke overweging werd een bedrag van 21 miljoen ter beschikking gesteld? Hangt dit bedrag samen met de omvang van de schade? De heer Linschoten bracht in herinnering dat de vaste commissie eerder dit jaar met de bewindslieden van gedachten had gewisseld over het functioneren van het ontwikkelings- en saneringsfonds. Toen had hij begrepen dat vanuit de Europese Gemeenschappen bepaalde voorwaarden aan het nieuwe systeem worden gesteld. Is de regeling voor de vorstschade acceptabel voor Brussel? De minister deelt mee dat subsidie per hectare zal kunnen worden toegekend wanneer er sprake is van «ontoereikendheid». Wat is hiervoor de norm? Bij hoeveel boom- en/of fruittelers is sprake van een doodvriezen van meer dan 50% van het bezit aan bomen? Is het mogelijk voor die specifieke groep iets aparts te doen? De regeling voor de uittredingsvergoedingen, die beschreven wordt in de laatste paragraaf van de toegezonden notitie, had bij de heer Linschoten een paar vragen opgeroepen. In de eerste plaats verbaasde het hem dat een werknemer om deze vergoeding te krijgen een ontslagvergunning van het gewestelijk arbeidsbureau zou moeten kunnen overleggen. Dit heeft toch niets met het al of niet herinplanten van bomen te maken? Het lijkt hier te gaan om een onnodig stukje bureaucratie. Geen enkele directeur van een GAB zal de vorstschade toetsen. Bovendien «garandeert» het bezit van een ontslagvergunning nog niet de status van werkloosheid. Waarom moet de betrokken werknemer voorts gedurende T/2, jaar ononderbroken in dienst zijn geweest bij zijn laatste werkgever in plaats van dat de voorwaarde gesteld wordt van ononderbroken werkzaamheid in de sector zoals dat elders gebruikelijk is? De door de minister geformuleerde voorwaarde kan onrechtvaardig uitwerken op iemand die misschien al wel 40 jaar in de sector werkzaam is en slechts toevallig in het laatste jaar van werkgever veranderde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
3
Waarom moet het arbeidscontract tenslotte tenminste 20 werkweken of 200 werkdagen hebben betroffen? Dit levert, aldus de heer Linschoten, een ongelijke behandeling op van deeltijders, wederom in afwijking van wat elders gebruikelijk is. De heer De Kok (C.D.A.) deelde mee dat zijn fractie gelukkig was met de nieuwe regeling. De situatie is op veel plaatsen ernstig maar niettemin zijn de telers niet geheel ontevreden met de door de regering getroffen regeling. Hoe zit het overigens met de mogelijkheid van een «voorlopige» teruggaaf voor de inkomstenbelasting in verband met geleden verliezen? Staatssecretaris Koning van Financiën heeft dienaangaande bepaalde faciliteiten toegezegd en de C.D.A.fractie is hier gelukkig mee. De heer De Kok ging ervan uit dat het bedrag van 21 miljoen gerelateerd is aan de omvang van de schade op een bepaald moment. Het totale schadebedrag neemt echter nog steeds toe. Wordt het beschikbare bedrag ook aangepast? Uit de C.D.A.-fractie is eerder gepleit voor de totstandkoming van een rampenfonds in de landbouwsector. De indruk bestaat dat de vorstschaderegeling een stapje in die richting vormt. Kan de minister commentaar geven op deze analyse? De regeling voor uittredingsvergoedingen is nieuw. De heer De Kok zou hierop gaarne wat nadere toelichting ontvangen. De heer Tazelaar (P.v.d.A.) stelde vast dat de vaste commissie in een zeer laat stadium een notitie had toegezonden gekregen die geheel of vrijwel identiek is aan het persbericht terzake. Dit verbaasde hem omdat de vaste commissie allang om deze notitie had gevraagd. De heer Tazelaar wilde niet ontkennen dat zich problemen hebben voorgedaan bij de boom- en fruittelers. Er zijn echter ook elders grote problemen opgetreden, bijvoorbeeld in het veenkoloniale gebied. Waarom heeft de minister daar geen speciale vergoedingsregeling tot stand gebracht? Naar de mening van de heer Tazelaar moet men kiezen tussen twee vormen van beleid en van beleidsfilosofie. Enerzijds kan men redeneren dat de risico's voor de ondernemers zijn. In dat geval kan de regering ruim zijn met het prijs- en inkomensbeleid. Als de regering daarentegen risico's overneemt en bijvoorbeeld garanties geeft tegen problemen zoals vorst, wateroverlast of ongedierte, dan moet zulks ook in elke sector gebeuren. Los hiervan had de heer Tazelaar de indruk dat de in dit geval betrokken ondernemers niet slechter af geweest zijn, dan zonder de schade het geval geweest zou zijn. De produktie is weliswaar sterk verminderd maar de prijzen zijn omhoog geschoten. Dit betekent dat het beleid niet nodig is. Kennelijk gaat het hier om een geste van de minister om het landbouwschap of kringen in die omgeving vriendelijk te stemmen. De heer Dijkman (P.P.R.) stelde de vraag of de hulp voor één jaar wordt aangeboden dan wel of hier sprake is van een principieel inkomensbeleid. Voorts vroeg hij zich af of niet iets gedaan kan worden voor de getroffen ondernemers door bij de keuring andere kwaliteitseisen te stellen. Antwoord van de Minister van Landbouw en Visserij De bewindsman zette uiteen dat de notitie die hij aan de Kamer toezond niet veel uitgebreider had kunnen zijn dan zij was. Zij bevat alle informatie die voorhanden is over de getroffen regeling. De regeling is voorts aangekondigd in de begrotingstoelichting onder paragraaf 2.4.2. De bewindsman wilde niet ontkennen dat er sprake was van een soort onderhandelingssituatie. Zijnerzijds was daarbij de vrees naar voren gekomen van precedentwerking, waar ook de heer Tazelaar naar verwezen had, terwijl van de andere zijde gevraagd werd om een volledige vergoeding van de geleden schade. De minister was van mening dat het hier om een éénmalige situatie gaat waarbij niet de produktie van één jaar,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
4
zoals dit in de veenkoloniale gebieden het geval is, maar die van een groot aantal jaren na één zeer grote investering is getroffen. De totstandgekomen regeling heeft dan ook geen open eind en is mede om die reden geen aanzet tot een rampenfonds. Zelfs binnen de fruitteeltsector kan zij niet als een precedent gelden. De fruitteeltsector wordt nu eenmaal geconfronteerd met bijzondere meteorologische risico's zoals storm, vorst en hagel. Op de interruptie van de heer Van Noord dat fruittelers zelf een rampenfonds zouden kunnen oprichten, antwoordde de minister bevestigend. De heer Tazelaar achtte zulks niet waarschijnlijk nu de overheid zelf een financiële bijdrage levert. De heer Van Noord achtte in de door de minister getroffen regeling juist een stimulans voor een particuliere aanpak gelegen. De voorlichters in dienst van het Ministerie van Landbouw en Visserij konden - zo vervolgde de minister zijn betoog - de geleden schade bij de betrokken ondernemers goed schatten. Slechts bij de peren, waar zich nog verdere afstervingsverschijnselen voordoen, bestaat enige onzekerheid. Straks zal trouwens individuele toetsing plaatsvinden aan de hand van bedrijfsrapporten, niet alleen met betrekking tot de liquiditeit, ook met betrekking tot ouderdom, perspectief van continuïteit en wat betreft het overlevingsplan. In totaal zijn bij de getroffen regeling waarschijnlijk circa 100 ondernemers betrokken. Om het tot stand gebracht plafond niet te overschrijden was het nodig een franchise te treffen. Deze bepaling luidt in oppervlakte-eenheden en niet in geld. Overigens zal het uitvoeringsplan van de betrokken ondernemers zich uitstrekken over vele jaren omdat er gebrek bestaat aan planmateriaal van goede kwaliteit. De minister vestigde er de aandacht op dat het globale inkomensbeleid in de landbouw per sector verschilt. In de zuivelsector gaan de garanties zeer ver, terwijl die in de fruitsector nauwelijks bestaan. Daar is dan weer plaats voor een structuurbeleid via het borgstellingsfonds en via het ontwikkelings- en saneringsfonds. Voor een deel gaat het op die manier dus om «Brusselse» MCB-gelden. Als het gaat om structuurbeleid moet zulks gebeuren conform de EG-richtlijnen voor bedrijfsontwikkeling. De regeling voor de vorstschade is echter incidenteel. Deze moet derhalve apart in Brussel worden getoetst. De minister had overigens vertrouwen in de uitkomst van die toetsing omdat zich ook elders rampen hebben voorgedaan deze winter. Zo zijn in Italië veel oude olijfbomen doodgevroren. Anders dan in de commissie was opgemerkt, is de uittredingsvergoeding geen nieuwe zaak in de landbouw. Met deze regeling worden arbeidsplaatsen voor agrarische ondernemers bestendigd. Uiteraard moest de regeling worden afgestemd op de specifieke situatie in de fruitteeltsector. Daarom is de regeling inderdaad niet geheel op dezelfde leest geschoeid als bij Sociale Zaken. De minister wilde nagaan of het niet nodeloos bureaucratisch is om te vragen om overlegging van de ontslagvergunning wil men in aanmerking komen voor een uittredingsvergoeding. Het doel is natuurlijk om vast te stellen dat er sprake is van echte werkeloosheid. De regeling is gekoppeld aan één bedrijf. Dit is de reden dat gevraagd wordt om T/2, jaar arbeidsverleden in één bedrijf. De minister was bereid om na te gaan of niet op andere manier een langdurig werkverleden in de sector is te toetsen. Mochten bepaalde aanvragers buiten de regeling komen te vallen omdat zij niet voldoen aan de voorwaarde van een arbeidscontract voor tenminste 40 werkweken of 200 werkdagen, dan is differentiatie van deze voorwaarde niet uitgesloten. De minister merkte overigens op dat deze voorwaarde net als de beide voorafgaande uitgebreid besproken was met betrokkenen, inclusief de vakbeweging. De minister deelde mee dat er inderdaad enkele vorstresistente boomsoorten bestaan. Hiervan heeft de export niet geleden. Maar bomen die van belang zijn voor de fruitteelt zoals de Jona Gold, de Karmijn en de Scholte van Boskoop zijn daarentegen wel zeer gevoelig voor vorst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19200 hoofdstuk XIV, nr. 11
5
De keuringen worden door het centraal bureau op particuliere basis verricht en vinden ook plaats bij particulier georganiseerde veilingen. De overheid heeft geen oordeel over de kwaliteit van het produkt, al houdt zij wel toezicht op grond van de landbouwkwaliteitswet. Gedachtenwisseling in tweede termijn De heer Tazelaar merkte op dat de minister in zijn antwoord de regeling sterk had ingekaderd. Dit neemt niet weg dat zij een precedent blijft vormen. Hij zou het daarom op prijs stellen als de minister een notitie aan de Kamer zou zenden houdende de algemene criteria voor al of niet hulpverlening en een overzicht van voor- en nadelen van de instelling van een rampenfonds. Naar de mening van de heer Tazelaar zijn MCB-gelden eigenlijk niet bestemd voor de fruitteelt. Gebeurt dit op grond van de onderlinge solidariteit in de landbouw? De heer Linschoten had niet zo'n behoefte aan de notitie waar de heer Tazelaar om gevraagd had. Voor hem was harmonisering van de diverse criteria essentieel. Met name de criteria voor de rentesubisidieregeling moeten duidelijk zijn. De heer Linschoten nodigde de minister tenslotte uit om de Kamercommissie in te lichten over het resultaat van zijn beraad over eventuele aanpassing van de regeling voor de uittredingsvergoedingen. De heer Van Noord had, gelet op het incidentele karakter van de calamiteit, evenmin behoefte aan de door de heer Tazelaar gevraagde notitie. Die notitie zou Immers bevestigen wat de leden van de commissie al weten, namelijk dat men altijd in eerste instantie naar de bijstandswet moet kijken. Elke ramp heeft zijn eigen karakter. Ook de discussie over een eventueel rampenfonds is niet urgent. Voor de heer Van Noord zou slechts een brief over de regeling van de uittredingsvergoedingen nodig zijn als de minister zou willen afwijken van hetgeeen hij nu gepresenteerd had. De heer P. Blauw had begrepen dat de minister de fruitteelt als een zeer riskante sector kenmerkt. De sector is zich hiervan ook wel bewust. Dit neemt niet weg dat de gewone, door de minister opgesomde risico's zoals storm en hagel niet te vergelijken zijn met de calamiteit die in de laatste winter heeft plaatsgehad. De minister was het eens met deze laatste opmerking van de heer Blaauw. Vroeger is wel eens uit de fruitteelt gevraagd om hulp van overheidswege na storm of hagel maar dit is toen niet toegezegd. Nu gaat het om een ramp van een ander, namelijk meerjarig karakter. Een notitie hierover zou niets nieuws kunnen bevatten. Er wordt hier gesproken van zogenaamde «MCB-gelden» omdat de regering destijds de reactie van de Bondsrepubliek heeft aangegrepen, welk land hulp gaf in het geheel van de landbouw ook ver buiten de MCB-sector. De fruitteler merkt pas of de rentesubsidieregeling ontoereikend is als het toegespitste plaatje van zijn bedrijf gereed is. Het gaat hier om individuele toetsing waarover derhalve geen algehele uitspraken zijn te doen. Naar de mening van de minster is de regeling voor de uittredingsvergoedingen pas te evalueren als meer duidelijkheid bestaat over de aanvraag. De voorwaarden zullen in ieder geval soepel worden toegepast. De minister wilde deze voorwaarden nog eens toetsen en eventueel de slotsom inzake al of niet overbodigheid aan het ontwikkelings- en saneringsfonds melden. Hiervan zou hij dan ook bericht aan de vaste commissie zenden. Ook als het ontwikkelings- en saneringsfonds zou concluderen tot handhaving van de huidige voorwaarden, zou hij de commissie dit mededelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
6
3. HET NALEVEN VAN DE EG-RICHTLIJN De heer Tazelaaar begon zijn betoog over dit onderwerp met de mededeling dat het hier aan de orde zijnde bedrag van ca. 100 miljoen niet groot genoeg is om van de minister te vragen politieke consequenties te trekken. De vraag rijst echter wel waar in dit opzicht de grens ligt. Het feit dat bij de magere melkpoeder niet goed is gecontroleerd, komt voor de verantwoordelijkheid van de minister en dit geldt derhalve ook de nu opgelegde strafbetaling van f87 min. Overigens kan men de vraag stellen of deze straf niet wat zwaar is. Heeft de minister maatregelen genomen tegen het produktschap en/of de betrokken ambtenaren? De heer Tazelaar stelde deze vraag ook omdat analoge verantwoordelijkheidskwesties aan de orde komen in aanhangige suppletoire begrotingen. De heer Tazelaar kon instemmen met hetgeen de minister had opgemerkt ten aanzien van de uitvoerrestituties voor vis en ten aanzien van de onduidelijke vangstquota. Is de minister bereid de dossiers van deze kwesties, eventueel vertrouwelijk, aan de Kamercommissie ter inzage te geven? De heer Van Noord was van mening dat de Nederlandse regering niet laakbaar te achten is, zelfs al zou het commentaar van de Europese Commissie technisch juist zijn. In ieder geval is het beter om de officiële mededeling van de Europese Commissie af te wachten en eventueel het resultaat van een procedure voor het Europese Hof. De heer P. Blauw stemde in met hetgeen de heer Van Noord naar voren had gebracht en voegde hieraan toe dat hij te zijner tijd graag een afschrift zou ontvangen van de officiële brief van de Europese Commissie. Waarschijnlijk zou hij tegen die tijd behoefte hebben aan het voeren van een niet-openbaar overleg over deze kwestie. De Minister van Landbouw en Visserij achtte het terecht dat deze kwestie met de Kamer wordt besproken, al was het alleen vanwege het daarmee gemoeide grote bedrag. Als er een beschikking van de Europese Commissie komt, welke per definitie openbaar is, dan zal de regering zeker in beroep gaan. De regering was destijds van mening dat een gemiddelde controle elke 14 dagen niet alleen conform de richtlijnen plaatsvond maar ook als controlemechanisme beter functioneerde, terwijl de Europese Commissie staat op een controle om de 14 dagen. Dat de Europese Commissie die interpretatie hanteerde is in Nederland pas laat ontdekt. Naar de mening van de minister is dit slechts een vormfout en de opgelegde straf is dan wel erg hoog. Er wordt zelfs overwogen om de desbetreffende verordening bij te stellen. Uiteraard heeft de regering het in Nederland bestaande regime snel aangepast aan de nieuwe interpretatie van de Europese Commissie. Maar die aanpassing kon niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. Wel wordt nu gecontroleerd volgens de letter van de bestaande verordening. De minister was bereid om te zijner tijd, al dan niet vertrouwelijk, een gesprek over deze zaak te hebben met de vaste commissie. Het is de vraag welke instantie de budgettaire consequenties van deze strafheffing moet dragen. De vraag moet beantwoord worden zowel welk hoofdstuk van de begroting als welke medebewindsinstanties hierbij betrokken zijn. De voorzitter van de commissie, P. Blauw De griffier van de commissie, De Beaufort
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19200 hoofdstuk XIV, nr. 11
7
BIJLAGE I
NOTITIE VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW EN VISSERIJ OVER DE BESTRIJDING VAN DE IEPZIEKTE Inleiding De iep is een voor het Nederlandse landschap kenmerkende boom met een aantal bijzondere eigenschappen. Zo is de iep goed bestand tegen wind en in het bijzonder tegen zeewind. Ook ondervindt de iep weinig hinder van luchtvervuiling. Zowel solitair als in groepsverband groeit de iep op tot een monumentale boom, zowel binnen de bebouwde kom (langs grachten, op stadswallen, kerkhoven en marktpleinen) als daarbuiten (langs wegen en in erfbeplantingen, vooral in het westen en noorden van het land). De iepziekte wordt veroorzaakt door een schimmel die er voor zorgt dat de houtvaten in de boom verstoppen. De schimmel wordt overgebracht door de iepespintkever. Het opruimen van zieke en kwijnende iepen neemt de broedgelegenheid voor de kever weg, waardoor verspreiding van de ziekte wordt tegengegaan. Een andere manier van verspreiden van de ziekte is het van boom tot boom doorgegeven via wortelcontact, wat vooral bij veldiep veel voorkomt. Ook in de jaren '20 en '30 kwam de iepeziekte in Nederland voor en maakte vele slachtoffers. Veel bomen overleefden de ziekte omdat het toen een minder agressieve stam van de schimmel betrof. Sinds 1970 is er echter in toenemende mate sprake van het optreden van een agressieve stam die onherroepelijk dodelijk is voor de boom. Indien iepeziekte zijn gang kan gaan betekent dit het verlies van de iep als opgaande boomsoort in Nederland. Het tot nu toe gevoerde beleid Sinds 1977 wordt de iepeziektecampagne gevoerd door twee diensten van het Ministerie van Landbouw en Visserij, te weten Plantenziektenkundige Dienst (PD) en de Dienst Staatsbosbeheer (SBB). De PD spoort de zieke iepen op. De opruiming bij particulieren geschiedt door aannemers in opdracht van SBB. Andere overheden betalen zelf de opruimkosten in hun eigen beplantingen. Tot nu toe is bereikt, dat de ziekte in de waardevolle iepebeplantingen (voornamelijk bestaande uit ca. 1 000 000 laanbomen) is teruggedrongen tot ca. 1 % uitval per jaar. Gebleken is, dat grote aantallen landschappelijk weinig waardevolle veldiepen, die zeer vatbaar zijn voor de ziekte, een voortdurende infectiebron vormen voor de laanbomen. De voor rekening van het Ministerie van Landbouw en Visserij komende opruimkosten bedragen gemiddeld per jaar ± f7 500000, waarvan de laatste jaren 80 a 90% wordt besteed aan opruiming van zieke veldiepen. Sinds 1977 heeft de campagne het ministerie f60000000 gekost, (voornamelijk loonkosten). Andere overheden hebben in die periode ca. f50000 000 besteed. Het beleid in 1985 Verbetering van de situatie, waarbij de jaarlijkse kosten van bestrijding aanzienlijk kunnen worden beperkt is alleen mogelijk als de veldiep in Nederland (± 2000000 stuks) drastisch wordt teruggedrongen. Voor het gehele land zijn de kosten daarvan geschat op f 30000000. Na verwijdering van de veldiep zou voor de ziektebestrijding met een bedrag van ± f 1 000 000 per jaar kunnen worden volstaan. De jaarlijks aan vervanging van veldiep te besteden bedragen komen echter de eerste jaren boven de bedragen van de normale campagne. In verband met deze hoge kosten heb ik onlangs besloten de iepeziektecampagne te beperken tot het westelijk en noordelijk deel van het land.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
8
Daar komt de iep het meeste voor en is de laaniep in het algemeen het moeilijkst vervangbaar door andere boomsoorten. In het oostelijk deel van het land komt de laaniep relatief weinig voor en de veldiep relatief veel. Bovendien is de >ep in die streken goed door andere soorten te vervangen. De bestrijding wordt er alleen nog voortgezet in een rond bebouwde kommen van gemeenten waar een aanzienlijk aantal waardevolle iepen voorkomen: Almelo, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Deventer, Doetinchem, Eindhoven, Enschede, Harderwijk, Hengelo, Nijmegen, Rolde/Gieten, Roosendaal, Tilburg en Valkenswaard. In het gebied waar de bestrijding wordt voortgezet, zullen niet alleen de zieke iepen worden verwijderd, maar worden ook zoveel mogelijk veldiepebeplantingen die bedreigend zijn voor waardevolle beplantingen op vrijwillige basis preventief opgeruimd. Een wettelijke regeling is in voorbereiding. Voor het hierboven geschetste beleid is in 1985 een bedrag begroot van f4500 000. Dit wordt grotendeels besteed aan het weghalen van zieke iepen bij particulieren. Gemeenten en provincies betalen de kosten voor het weghalen van zieke bomen zelf. Overwogen wordt de grote particuliere beheerders en de waterschappen in de toekomst zelf de bestrijding te laten bekostigen. Van het gebied waar de campagne wordt voortgezet, zijn het westelijk deel van Voorne, Goerre en Schouwen, waar de veldiep als zodanig zeer karakteristiek is voor het landschap, uitgezonderd. In de gemeente Westenschouwen komt de veldiep massaal voor, in hoofdzaak in gemengde beplantingen langs wegen en perceelsscheidingen. Deze beplantingen zijn op zichzelf zeer karakteristiek en beeldbepalend voor het «achterduingebied». Andere iepen, zoals na-oorlogse laanbomen, komen weinig voor. In het centrum van het dorp Renesse bevindt zich een beperkt aantal zeer waardevolle iepen. In 1984 zijn op kosten van het ministerie van Landbouw en Visserij in de gemeente Westenschouwen ruim 5000 bomen (voornamelijk veldiepen) bij particulieren opgeruimd voor een bedrag van bijna f200000 (in de rest van de provincie Zeeland ± 10000 bomen voor bijna f400000). Het overwegend en massaal voorkomen van de zeer vatbare veldiepen met veel iepeziekte in dit gebied biedt onvoldoende perspectief om deze beplanting te kunnen redden, zodat het buiten de actie is gehouden. Bezien dient te worden in hoeverre op andere wijze de schade voor het landschap kan worden beperkt. Staatsbosbeheer heeft reeds het opstellen van een landschapsbeleidsplan voor de gemeente Westenschouwen gesubsidieerd. Dit plan is thans in concept gereed. De situatie in Voorne en Goeree komt overeen met die in Westenschouwen. Ook hier kan overwogen worden landschapsbeleidsplannen op te stellen. Perspectieven Een andere bestrijdingsaanpak dan het verwijderen van zieke iepen en omvormen van veldiepen blijkt momenteel niet mogelijk. Fungiciden om de schimmel in de bomen te bestrijden blijken te duur en vooral te arbeidsintensief. Biologische bestrijding van de iepeziekte met antagonisten (de bacterie Pseudomonas en de schimmel Trichoderma) blijkt niet te werken in veldiep en toepassing bij laaniep is alleen zinvol bij een lage infectiedruk. Meer succes is geboekt met de kweek van resistente variëteiten van de iep. Een vijftal variëteiten, die resistent zijn tegen de niet-agressieve vorm van de schimmmel, is reeds op de markt. Deze blijken weliswaar niet volledig resistent tegen de agressieve vorm, maar zijn bij een voldoende lage infectiedruk goed bruikbaar. Het onderzoek tracht volledig resitente iepevariëteiten te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
9
BIJLAGE II
NOTITIE VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW EN VISSERIJ OVER DE VORSTSCHADEREGELING BOOM- EN FRUITTEELT Het bestuur van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de landbouw heeft besloten een bedrag van maximaal f21 min. beschikbaar te stellen voor de schadegevallen in de fruit- en boomteeltsector als gevolg van de vorst in de afgelopen winter. Dit bedrag is bestemd voor herinplant op fruitteelt" en boomkwekerijbedrijven, alsook voor een uittredingsvergoeding voor werknemers, die als gevolg van een door de vorst opgetreden daling in de arbeidsbehoefte op een bedrijf zijn ontslagen of nog zullen worden ontslagen. Bijdragen voor herinplant Voor een bijdrage voor herinplant van fruitopstanden en boomteeltgewassen komen die fruittelers en boomkwekers in aanmerking, die voordat de opstanden verloren gingen: - hun hoofdberoep in de landbouw hadden - beschikten over een bedrijf, dat voldoende levensvatbaar was (besparingen en liquiditeitssaldo moesten daadwerkelijk of potentieel positief zijn). De bijdrage zélf bestaat uit rentesubsidie over bankleningen tot een maximum van f250000, die noodzakelijk zijn voor investeringen in herinplant. Voor de fruitteelt is de rentesubsidie 4% gedurende een periode van 5 jaar. Voor de boomteelt bedraagt de rentesubsidie 4% gedurende een periode van 3 jaar. Wanneer deze rentesubsidie bij de beoordeling van aanvragen ontoereikend is, kan een subsidie per hectare worden toegekend. Voorwaarde is echter, dat het voortbestaan van het bedrijf niet kan worden verzekerd met gebruikelijke financieringsmogelijkheden, inclusief het Borgstellingsfonds voor de landbouw. Deze bijdrage per hectare, die dient ter medefinanciering van de directe kosten van herinplant heeft als maximum: voor fruitteelt voor boomteelt a. vruchtbomen b. overige gewassen
f
20 000 per ha
f f
25 000 per ha 50 000 per ha
Onder noodzakelijke investering in herinplant vallen ook de financiële lasten voor de instandhouding van werkgelegenheid op het bedrijf. De hoogte van een eventueel toe te kennen bijdrage per ha. is afhankelijk van de individuele bedrijfssituatie. Ook de instandhouding van de werkgelegenheid op het bedrijf is hierbij van belang. Ook wordt bij de toekenning van een eventuele bijdrage onderscheid gemaakt tussen verouderde en niet-verouderde opstanden. Onder verouderde opstanden wordt in de regeling verstaan: - appelbomen, die zijn ingeplant vóór 1 september 1972 - perebomen, die zijn ingeplant vóór 1 september 1964 - boomteeltgewassen, waarvan de teelt niet langer vergt dan één groeiseizoen. Verouderde opstanden inclusief de percelen met 1-jarige gewassen vallen niet onder de regeling. Op fruitteeltbedrijven wordt de oppervlakte, die voor een bijdrage in aanmerking komt, verminderd met 10% van het totale fruitteeltareaal minus de verouderde opstanden. Voor boomteeltbedrijven wordt een korting van 20% toegepast. Dit op grond van de nu beschikbare gegevens.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
10
Wanneer het beschikbare bedrag voor de regeling dreigt te worden overschreden, kunnen deze percentages worden verhoogd. Deze korting is niet van toepassing op bedrijven, waarvan 50% of meer van het totale fruitof boomteeltareaal aan niet-verouderde opstanden is bevroren. Ook hier geldt, dat de verouderde opstanden met 1-jarige gewassen niet tot het totale areaal worden getekend. Aanvragen voor een bijdrage kunnen vanaf 1 oktober 1985 tot uiterlijk 1 januari 1986 worden ingediend bij de districtsbureauhouder. De inplant moet uiterlijk zijn uitgevoerd in het plantseizoen 1988/1989. Deze regeling wordt van kracht, wanneer de Europese Commissie geen bezwaar maakt. Uittredingsvergoedingen Als gevolg van vorstschade kan op fruit- en boomteeltbedrijven de arbeidsbehoefte sterk zijn gedaald. Wanneer een werknemer als rechtstreeks gevolg van door vorst opgetreden daling in de arbeidsbehoefte op het bedrijf is of wordt ontslagen voor 1 januari 1986, dan komt hij of zij indien hij of zij voldoet aan onder meer de volgende voorwaarden in aanmerking voor een uittredingsvergoeding van f12 000. De uittredingsvergoeding wordt toegekend aan werknemers, die: - op de dag van beëindiging van de arbeidsovereenkomst jonger dan 65 jaar waren, - sinds 1 januari 1984 verzekerd waren bij het Bedrijfspensioenfonds van Landbouw, - een ontslagvergunning van het gewestelijk arbeidsbureau kunnen overleggen, - vóór 1 maart 1985 tenminste anderhalf jaar ononderbroken in dienst geweest zijn bij de werkgever, die de ontslagaanvraag indient, - een arbeidscontract voor tenminste 40 werkweken of 200 werkdagen hadden. Werknemers moeten hun aanvraag voor een uittredingsvergoeding vóór 1 januari 1986 indienen bij de districtsbureauhouder. Ook dient de werkgever een aanvraag voor de regeling herinplant te hebben ingediend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XIV, nr. 11
11