Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
31 200 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2008
Nr. 86
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 november 2007 Hierbij stuur ik u, mede namens de staatssecretaris van VWS, mijn reactie op de door de Kamer ingediende moties en amendementen tijdens de behandeling van de VWS-Begroting 2008 op woensdag 13 en donderdag 14 november jl. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink
KST112663 0708tkkst31200XVI-86 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
1
Moties
Nr. 38 Motie-Kant over substitutiebepaling dure geneesmiddelen Ik ontraad deze motie. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft de aangepaste substitutiebepaling in de beleidsregel dure geneesmiddelen eind oktober jl. al vastgesteld. De bepaling is daarmee al van kracht gegaan. Ik neem aan dan mevrouw Kant met de «evaluatie dure geneesmiddelen» doelt op de Monitor dure geneesmiddelen 2004, 2005 en 2006. Ik verwacht uiterlijk volgende week de resultaten van deze monitor aan de Kamer te doen toekomen. De toetsing van de op de beleidsregel opgenomen geneesmiddelen aan de aangepaste substitutiebepaling zal echter naar verwachting niet eerder dan begin 2008 plaatsvinden. Er zal dus pas ruim na het uitkomen van de monitor sprake zijn van feitelijke toepassing van de bepaling. Daarom is de motie in die zin overbodig en wil ik hem ook ontraden. Voor de volledigheid wil ik hier nogmaals benadrukken dat ik niet verwacht dat deze substitutiebepaling tot problemen zal leiden. De bepaling zal naar verwachting slechts in een enkel geval worden toegepast en alleen dan als het aannemelijk is dat artsen in de regel, dus bij het leeuwendeel van de patiënten, uit kunnen komen met het goedkoopste alternatief.
Nr. 39 Motie-Kant over Meenemen criterium «maatschappleijk functie en leefbaarheid» in onderzoek toetsing naar fusies Ik ontraad deze motie. Als het gaat om de organisatie van de zorg, dan zijn verschillende aspecten van belang: 1. Kwaliteit 2. Bereikbaarheid 3. Keuzevrijheid 4. Mededinging Het is niet altijd mogelijk om bij de organisatie van de zorg in een desbetreffende regio volledig te voldoen aan alle hiervoor genoemde aspecten. Er kunnen zich verschillende spanningsvelden voordoen. Zo kan in voorkomende gevallen enerzijds de kwaliteit van zorg voor de inwoners in de regio verbeterd worden door een fusie, terwijl dit tegelijkertijd een vermindering van de bereikbaarheid tot gevolg heeft. Om een oordeel te kunnen vormen over de juiste organisatie van het zorgaanbod in een regio moeten alle genoemde aspecten betrokken worden. Overigens wordt bij de mededingingsrechtelijke beoordeling van fusies door de NMa reeds gekeken naar kwaliteit, bereikbaarheid en keuzevrijheid. Hierbij is het van belang dat de NZa de NMa advies geeft over een concrete fusie. Onderdeel van dit advies is een oordeel van de IGZ over de gevolgen van een fusie voor de kwaliteit van de zorg. Ik heb u toegezegd in de loop van het voorjaar een brief te sturen over de vraagstukken van bereikbaarheid. Het gaat daarbij om een drieledige verkenning: het uiteenzetten van de genoemde criteria, het relateren van die criteria aan de aard van de zorg die geboden wordt en het bezien van het proces. Daarbij zal ik tevens de vraag betrekken of er, meer dan nu het geval is, een zorgspecifieke invulling moet komen van de fusietoets en het proces dat daarmee gemoeid is. Ik zal dus onderzoeken of bij de huidige manier van beoordelen van fusies in de zorg sprake is van een goed werkend stelsel, zowel qua proces als qua weging van de verschillende factoren die daarbij een rol spelen. Ten aanzien van de motie van het lid Kant om ook het criterium «maatschappelijke functie en leefbaarheid» mee te nemen in het onderzoek naar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
2
toetsing van fusies, wil ik erop wijzen dat ik in de eerste termijn reeds heb toegezegd leefbaarheidsaspecten mee te nemen in mijn onderzoek. Onder leefbaarheidsaspecten versta ik ook de maatschappelijke functie van zorginstellingen.
Nr. 40 Motie-Kant over anticonceptiemiddelen niet ten laste van Eigen Risico Ik ontraad deze motie. Met deze motie wordt gevraagd bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te regelen dat anticonceptiemiddelen niet ten laste worden gebracht van het verplichte eigen risico. Zoals ik aangaf tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling, verandert in 2008 de situatie feitelijk niet veel omdat de pil wederom onder een eigen betalingenregeling valt. Op dit moment vallen anticonceptiemiddelen voor de groep verzekerden tot 21 jaar ook al onder de no-claimteruggaveregeling. Voor 2009 geldt het systeem dat de heer Van der Vlies via zijn amendement in het wetsvoorstel inzake het verplicht eigen risico heeft ingebracht. Hierbij wordt een bepaald percentage van de zorgkosten meegenomen bij het verplichte eigen risico. Zoals vorige week toegezegd, zal ik bij de nadere invulling van de amvb dit punt meenemen, ook met betrekking tot de totale kosten die gemoeid zijn met pilgebruik gedurende een heel jaar. Dat zou dus daadwerkelijk in 2009 een drempelverlaging kunnen betekenen voor diegenen die geen andere zorgkosten hebben.
Nr. 41 Motie-Kant over aanspraak op zittend ziekenvervoer verruimen Ik ontraad deze motie. Met deze motie wordt gevraagd de aanspraak op zittend ziekenvervoer te verruimen, zodat patiënten die radio- of chemotherapie ondergaan ook bij tussentijdse controles het zittend ziekenvervoer vergoed krijgen. Bij de beperking van het zittend ziekenvervoer in 2004 is er bewust voor gekozen om het zittend ziekenvervoer voor de groep verzekerden die oncologische behandelingen moeten ondergaan, uitsluitend in het pakket te houden voor zover er sprake is van behandelingen met radio- of chemotherapie. Het zittend ziekenvervoer voor deze groep in verband met controles, is daarbij uitgesloten van het verzekerde pakket. Hiertoe is besloten vanwege de omvang van de taakstelling die in de vorige kabinetsperiode voor het zittend ziekenvervoer was afgesproken. Na 2004 heeft mijn voorganger een aantal malen met uw Kamer van gedachten gewisseld over de ervaringen met de in 2004 beperkte regeling. Dit overleg heeft niet geleid tot bijstelling of verruiming van de regeling. Voor ruimere aanspraken ontbrak de financiële ruimte en die ruimte ontbreekt ook thans. Ik wil nog opmerken dat indien een verzekerde met een hoge frequentie en over een langere tijd en afstand voor tussentijdse controles naar het ziekenhuis moet, de betrokken verzekerde zich tot zijn zorgverzekeraar kan wenden met een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule voor het zittend ziekenvervoer.
Nr. 42 Motie-Kant over zorgdragen voor adequate financiering FLO en overgangsbeleid B3, uitgaande van gemeentelijke CAO Ik ontraad deze motie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
3
Mijn insteek in deze kwestie is, dat ik niet geconfronteerd wil worden met de financiële effecten c.q. aanspraken als gevolg van het volgen van de gemeentelijke CAO. In feite vraagt de motie een blanco cheque af te geven. Op dit moment ben ik met partijen (de vakorganisaties en de werkgeversorganisaties van de B3-stichtingen) in overleg. De bedoeling is dat werkgevers en werknemers komen tot een oplossing, dat moet resulteren in een volwaardige werkgeverspositie aan de onderhandelingstafel over de arbeidsvoorwaarden enerzijds en een acceptabele oplossing van de FLO-problematiek anderzijds. Ik heb de indruk dat bij partijen – in het licht van bovenstaand eindperspectief – de gezamenlijke intentie bestaat om in deze tot een voor ieder aanvaardbare oplossing te komen. Het gesprek dat ik vrijdag 16 november jl. met hen heb gevoerd, stemt mij tot vertrouwen.
Nr. 43 Motie-Kant over voorstel voor een «medication review» Ik ontraad deze motie. Ik kan mij goed voorstellen dat een medication review wenselijk kan zijn voor risicopatiënten. Op dit moment loopt al een pilot op gebied van medication review: Lloyds apotheek is samen met zorgverzekeraar Achmea actief aan de slag met een beperkte toepassing van een medication review. De hieraan gekoppelde studie naar effecten door het SIR Institute for Pharmacy Practice and Policy is nog niet afgerond. Ik zou graag de resultaten daarvan willen afwachten voordat ik beslis tot verdere activiteiten. Om deze reden ontraad ik uitvoering van de motie voor dit moment. Overigens kunt u over dit onderwerp meer uitvoerig met mij van gedachten wisselen bij het AO patiëntveiligheid van 29 november a.s.
Nr. 44 Motie-De Vries over afzien van vermogenstoets bij aanscherpen Eigen Bijdrage AWBZ Op dit moment raad ik de Kamer aan deze motie niet te steunen. Deze motie vind ik erg voorbarig. De besluitvorming over de extra opbrengst van € 80 mln. door aanscherping van de eigen bijdrage AWBZ is nog niet afgerond. De exacte vormgeving van de aanscherping is, kortom, nog niet bekend. Het is naar mijn idee dan ook veel te vroeg om standpunten in te nemen over een eventuele vermogenstoets. Ik ontraad deze motie dan ook ten stelligste. Het uitgangspunt van de aanscherping in de eigen bijdrage sfeer is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en daarmee een extra bijdrage leveren aan de te verwachten toename in de zorgkosten. Op dit moment worden een aantal alternatieven bekeken die bij dit uitgangspunt aansluiten. Ik zal de Kamer hierover op een later moment informeren.
Nr. 45 Motie-De Vries over in het lopende onderzoek naar fusietoetsing, bij zorginstellingen het belang van bereikbaarheid, kwaliteit, diversiteit en keuzevrijheid onder de aandacht brengen en hen wijzen op alternatieve samenwerkingsvormen De Kamer snijdt dit thema terecht aan omdat thema’s als kwaliteit en bereikbaarheid erg van belang zijn. Ik kom hier graag in een brief op terug en laat het oordeel aan de Kamer over.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
4
Nr. 46 Motie-Schermers over criteria voor afbakening tussen geneesmiddel en kruidenmidddel aan te scherpen en beter toezicht mogelijk maken Ik ondersteun deze motie en zal onderzoeken of aanscherpingen en andere verbeteringen mogelijk zijn in de afbakening tussen geneesmiddelen en kruidenmiddelen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre afbakeningsproblemen kunnen worden opgelost door aanscherping van de regelgeving of door door verbetering in de samenwerking tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA). Ik zeg de Kamer hierover een notitie toe waarin ik mijn beleidsvoornemens kenbaar zal maken.
Nr. 47 Motie-Van Miltenburg over wel indexeren van PGB in 2008 Ik ontraad deze motie. De groei in AWBZ-uitgaven doet zich ook voor op het terrein van het persoonsgebonden budget. De ombuigingen zullen dan ook voor een deel moeten doorwerken in de pgb’s. Het tarief voor pgb-houders is afgeleid van het «zorg in natura tarief». Dit impliceert dat aanpassingen van het tarief (OB en PV) inclusief efficiencykorting hierin ook behoren door te werken. Het is dus onjuist om indexering allen te vergelijken met de 1% efficiencykorting. Aangezien de tariefaanpassingen overeenkomen met het bedrag dat is gemoeid met indexatie van het persoonsgebonden budget, worden deze maatregelen bij het pgb verwerkt door het niet doorvoeren van de indexatie. Juist vanwege een gelijke behandeling van PGB’s en zorg in natura vind ik dit noodzakelijk.
Nr. 48 Motie-Van Miltenburg over het onverkort overnemen van CVZ-advies en dyslexie per 1/1/2009 opnemen in basispakket + dekking Het kabinet staat positief tegenover de strekking van deze motie; het opnemen in het basispakket is ook het doel van het kabinet. Het kabinet heeft aangegeven (brief d.d. 13-11-2007, kenmerk Z-2812614) de diagnose en behandeling van ernstige dyslexie per 1 januari 2009 te willen vergoeden op basis van art. 68 van de Zvw. Dit betreft een tijdelijke subsidieregeling voor de duur van twee jaar. Het voornemen is dyslexie na deze periode op te nemen in het basispakket. Het CVZ schrijft in zijn advies dat de afbakening tussen onderwijs en zorg alleen goed geborgd kan worden als alle partijen de protocollen goed naleven (p. 23 advies). Om te garanderen dat scholen hun poortwachtersfunctie goed zullen vervullen, stelt het CVZ voor daarover afspraken te maken met de minister van OCW. Het CVZ stelt in dit verband voor een periode van twee jaar af te spreken waarna scholen de protocollen correct moeten naleven. Het CVZ geeft hiermee aan dat de protocollen er nu zijn maar dat ze vervolgens wel moeten worden nageleefd. Dat is binnen het onderwijs nog niet overal het geval en het zorgprotocol is in feite nog maar recent beschikbaar gekomen. Ook hier verdient de implementatie in de praktijk de nodige aandacht. Dit is dan ook de reden dat gekozen is voor de tijdelijke subsidieregeling voor een periode van twee jaar. Bovendien geeft een tijdelijke subsidie de mogelijkheid de werking van de regeling in de praktijk goed te monitoren. Eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk kunnen dan voor de definitieve opname in het pakket nog worden opgelost. Dat is in het belang van alle betrokken partijen. Niemand is gebaat bij een regeling die achteraf niet beheersbaar of uitvoerbaar blijkt te zijn en dat geldt zeker voor de kinderen waar het om gaat. Het kabinet wil feitelijk starten met de vergoeding van dyslexie per 1 januari 2009 zoals ook in deze motie wordt gevraagd. In de periode van twee jaar krijgen alle
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
5
partijen vervolgens de gelegenheid om op een goede wijze invulling te geven aan de regeling. Het kabinet meent daarom dat op deze wijze feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het CVZ-advies en de eerdere motie Van Miltenburg/Smits van november 2003 (29 200 XVI, nr. 98). Het kabinet acht deze motie daarom overbodig.
Nr. 49 Motie-Van der Veen over het opstellen van een beleidsplan vóór 1 mei 2008 om sociaal-economische verschillen te verkleinen Het terugdringen van vermijdbare gezondheidsachterstanden is één van de doelstellingen van mijn preventiebeleid. Om de eerder geformuleerde rijksdoelstelling op het terrein van sociaal economische gezondheidsverschillen in 2020 te halen, zal hierop de komende jaren stevig ingezet moeten worden. Daarbij zoek ik naar partners die vanuit hun gerechtvaardigd eigenbelang bijdragen aan een meer gezonde levensstijl van Nederlandse burgers. Dat kan ook op wijk- en buurtniveau om daarmee de sociaal-economische gezondheidsverschillen aan te pakken. Het actieprogramma bij de preventienota Kiezen voor gezond leven bevat concrete acties op dit terrein. Wat betreft deze motie onderscheid ik twee trajecten: 1. een beleidsplan waarin ik zal aangeven welke beleidsmaatregelen genomen zullen worden om gezondheidsachterstanden terug te dringen. Dit zal gebaseerd zijn op de inventarisatie die op dit moment plaatsvindt samen met het RIVM van de mogelijkheden om gezondheidsachterstanden terug te dringen. Dat beleidsplan zal ik voor het zomerreces van 2008 naar de Tweede Kamer sturen. Het gaat daarbij wat mij betreft om een breed scala aan maatregelen die aangrijpen op verschillende determinanten van ongezondheid, dus veel breder dan alleen gedragsverandering. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt maatregelen op verschillende beleidsterreinen. Naast maatregelen op het terrein van preventie en zorg kan gezondheid ook gunstig beïnvloed worden vanuit andere beleidsdomeinen, zoals arbeidsvoorwaarden, milieu, onderwijs, sociaal-economisch beleid, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. 2. de aanpak via de krachtwijken (één van de onderdelen uit het genoemde beleidsplan onder 1). Ik ben in overleg met de minister van WWI om in het kader van de Aanpak Krachtwijken te komen tot een samenwerkingsinitiatief onder de naam Gezonde Wijk. We willen komen tot afspraken over experimenten in een aantal individuele wijken en gemeenten om de gezondheid van de inwoners te verbeteren. Dit wil ik doen via een integrale aanpak gericht op leefomgeving, geïntegreerde eerstelijnszorg en preventieprogramma’s, inclusief aandacht voor sport en beweging.
Nr. 50 Motie-Van der Veen over volledig boekenonderzoek en via contracten groothandels en apothekers over 2006 naar prijsontwikkeling geneesmiddelen en kortingen en bonussen apothekers Ik wil erop wijzen dat de strekking van de motie mij aanspreekt, omdat deze verzoekt om inzicht in de stand van zaken rond de omvang van kortingen en bonussen. Kanttekeningen plaats ik bij de methode waarmee een en ander gerealiseerd kan worden. Om die reden verzoek ik de indieners de motie aan te houden, totdat inzicht verschaft kan worden in de manier waarop de stand van zaken inzichtelijk gemaakt kan worden. De motie beoogt namelijk de omvang van kortingen en bonussen die apotheekhoudenden in 2008 zullen realiseren, opnieuw te berekenen. Over deze berekening beschik ook ik graag, met het oog op de toekomst (de eerder genoemde nulmeting en de opbrengst over 2008).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
6
Betrouwbare en analyseerbare cijfers over het jaar 2006 zullen op zijn vroegst eind 2008 beschikbaar zijn. Naar mijn mening zullen de uitkomsten van een boekenonderzoek bij apotheekhoudenden over 2006 niet heel sterk verschillen van die over het jaar 2004, die door niemand zijn bestreden. Daarnaast zou dan weer een extrapolatie nodig zijn om de uitkomsten van een onderzoek over 2006 of 2007 om te zetten naar het jaar 2008. Om de juistheid en volledigheid van de extrapolatie van de uitkomsten van het NZa onderzoek over 2004 naar het jaar 2008 te bepalen, is wellicht enige winst te halen door een nader (boeken-)onderzoek over afgesloten boekjaren bij de farmaceutische groothandel. Ik heb ook overwogen dat ik apotheekhoudenden niet zonder meer kan dwingen medewerking te verlenen aan een hernieuwd boekenonderzoek, waarbij net zoals het NZa-onderzoek over 2004, naast de inkoopvoordelen ook de (praktijk-)kosten zouden moeten worden bezien. In dit licht bezien lijkt de einddatum van het voorgestelde onderzoek van 1 mei 2008 mij overigens niet haalbaar. Onderzoek kan wel verschil maken als het gaat om de groothandel. Die is niet betrokken in het vorige onderzoek. Als ik op verschillende manieren laat kijken naar informatie uit het groothandelscircuit, kan daar zinvolle aanvullende informatie uitkomen die kan bijdragen aan een vollediger beeld van de huidige situatie. Boekenonderzoek is daarbij overigens niet de enige te volgen weg, want ook bij de groothandel zal boekenonderzoek alleen over oude jaren kunnen plaatsvinden. Als we meer willen weten van wat er nu aan de hand is, zullen we ook andere betrouwbare bronnen moeten vinden om je op te baseren. Dat is niet makkelijk. Ik wil bereiken, zoals ik in mijn eerste termijn al aangaf, dat we meer informatie krijgen over de juistheid en volledigheid van de extrapolatie die is uitgevoerd naar het jaar 2008.
Nr. 51 Motie-Wolbert over continuering van Landelijk Dementieprogramma waarborgen, dan wel de resultaten daarvan Ik zie in deze motie een ondersteuning van mijn beleid. In deze motie vraagt u de regering vóór 1 juli 2008 een tussenevaluatie van het Landelijk Dementie Programma aan de Kamer te zenden. Op 3 september van dit jaar heb ik een brief gestuurd met daarin de uitkomsten van de tussenevaluatie van het LDP. Op dit moment is al gestart met de eindevaluatie, die begin 2009 afgerond zal zijn (het programma loopt immers nog tot eind 2008). Ik begrijp de motie echter zo, dat tijdig over continuering en borging moet worden besloten om de continuïteit te waarborgen. Ik onderschrijf de noodzaak om de met het LDP behaalde resultaten te borgen. Met de betrokkenen bij het LDP wordt bezien hoe de resultaten vastgehouden en de projecten voortgezet kunnen worden. Voor een groot deel ligt het bij de regionale projecten om de activiteiten voort te zetten. Uit de tussenevaluatie blijkt dat de financiering van de projecten vaak een struikelblok is. Mede daarom heb ik aangekondigd in overleg met Zorgverzekeraars Nederland een contourenplan op te stellen voor ketenzorg voor dementerenden. De financiering van deze zorg, inclusief casemanagement, is daarbij een belangrijk onderdeel. Ook binnen het te starten programma Ouderenzorg is dementie een onderwerp. Ik zal de Kamer voor de zomer van 2008 nader rapporteren over de stand van zaken van de vooruitzichten op dat moment.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
7
Nr. 52 Motie-Agema over ambulances die binnen 15 minuten bij spoedeisende zorg aanwezig moeten zijn Ik ontraad deze motie. Het bereiken van 100% van de spoedgevallen (A1) binnen 15 minuten is niet mogelijk. Er zullen zich altijd situaties van overmacht voordoen, zoals slecht weer of een onvindbaar adres. Ook door gelijktijdigheid van hulpvragen kan zich altijd een situatie voordoen waarin er op korte termijn geen ambulance beschikbaar is. Op dit soort incidenten valt in geen enkel systeem te anticiperen. Het streven is allereerst om de norm van 95%, zoals die door veldpartijen is vastgesteld en waar we bij de capaciteitsplanning ook vanuit zijn gegaan, te realiseren. Ik heb tijdens de 1e termijn van de begrotingsbehandeling van VWS afgelopen week al aangegeven dat alle inzet op korte termijn er op gericht moet zijn dat meldkamers die 95% binnen 15 minuten voor A1-geindiceerde ritten ook gaan realiseren. Ik heb aangegeven dat daar op meerdere manieren aan gewerkt wordt, op korte termijn door verbetering van de meldkamerprocessen en verder door updaten van het referentiekader en door bevorderen van RAV-vorming, zoals in de Waz bedoeld. Tijdens het Algemeen Overleg ambulancezorg van 29 november aanstaande, zal ik nader met u op dit onderwerp in gaan. Tot slot nog twee opmerkingen: • Er zijn geen gegevens bekend dat door overschrijding van de 15-minuten norm bij een A1-geïndiceerde rit mensen onnodig komen te overlijden. Bovendien blijken meldkamers deze urgentiecategorie zeer verschillend te indiceren. Het is dus onbekend of de norm van 100% van de bevolking binnen 15 minuten bereikt zal leiden tot minder gezondheidsschade. • Uit de huidige cijfers in het rapport «Ambulances in-zicht» van Ambulancezorg Nederland (AZN) is niet te herleiden of overschrijdingen in 2006 hebben geleid tot gezondheidsschade. AZN is van plan om in 2008 medisch-inhoudelijke data te verzamelen, zodat in de toekomst hier wel uitspraak over gedaan kan worden. Naast een te verwachten onevenredige investering om de norm van 100% binnen 15 minuten te realiseren, heeft een overcapaciteit aan ambulanceinzet ook als nadeel dat de inzet per ambulance dusdanig daalt, dat ervaring en kunde van het ambulancepersoneel om adequaat te kunnen ingrijpen, in het gedrang komen.
Nr. 53 Motie-Agema over noodplan «geen oudere ondervoed» en Kamer regelmatig rapporteren Ik ontraad de motie. Op dit moment meten alle 1800 verpleeg- en verzorgingshuizen hun kwaliteitsindicatoren, 1 indicator richt zich op ondervoeding en meet deze door het bewaken van het gewicht. In de hele sector worden daardoor straks dezelfde indicatoren gebruikt. In juni 2008 weten we dus van alle 1800 locaties verpleging en verzorging en de 150 thuiszorgorganisaties of en in welke mate er sprake is van ondervoeding. Op dat moment komen deze uitkomsten in het jaardocument maatschappelijke verantwoording. Daarnaast draait Zorg voor Beter op volle vaart: er hebben 70 instellingen meegedaan met de verbetertrajecten eten&drinken, dat heeft een aanzienlijke verbetering opgeleverd binnen deze instellingen en heeft aangetoond dat de methode om te verbeteren werkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
8
Er is vooral gewerkt met ambiance trajecten waarin zorginstellingen aan de slag gaan met het verbeteren van de omstandigheden waarin de maaltijd wordt gebruikt. In 2008 zal Zorg voor Beter met brede verbetertrajecten aan de slag gaan: hierbij kunnen dan 100 zorginstellingen deelnemen per traject, de aanmelding hiervoor is gestart. Ik overleg met de organisatie achter ZvB om de eerste ronde meer te richten op de verzorgingshuizen. De uitkomsten van de indicatoren meting in juni 2008 zal aanleiding vormen om samen met de branche nader afspraken te maken over de aanpak van verdere thema’s.
Nr. 54 Motie-Agema over noodplan zorgmedewerkers. Dat recht doet aan urgentie van arbeidsmarktprobleem. Ik ontraad deze motie. Op 5 november is aan de Tweede Kamer de arbeidsmarktbrief 2007 «Werken aan de zorg» gestuurd. Met deze brief wordt al aan het verzoek van mevrouw Agema voldaan. Daarin wordt allereerst ingegaan op de urgentie van het arbeidsmarktprobleem. Vervolgens bevat de brief een actieplan langs drie sporen, te weten: I Innovatie van zorgprocessen II Investeren in behoud van personeel III Vergroten van de instroom van nieuw personeel. In de verdere uitwerking is reeds een aantal acties geconcretiseerd (aanpak stages, vaccinatie Hepatitis B, proefprojecten instroom en opleiden personeel, versterking regionale structuur, ondersteuning Wmo, uitbreiding opleidingsfonds, etc.). Verdere activiteiten zijn thans in samenwerking met het zorgveld in voorbereiding. Totaal stelt het kabinet in deze kabinetsperiode ruim € 550 miljoen beschikbaar voor dit actieplan. Met de voorgestelde maatregelen gericht op de korte en middellange termijn zijn we er echter niet. Ook op langere termijn zullen vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Daarom zal er een commissie komen, die advies moet geven over de vraag hoe we op de lange termijn de toenemende zorgvraag met gerichte inzet van menskracht kunnen oplossen. Daarbij zullen innovatie, nieuwe zorgconcepten, behoud van personeel en werving van nieuw personeel centraal staan.
Nr. 55 Motie-Agema over islamisering van de zorg Mevrouw Agema heeft een motie ingediend waarin zij mij vraagt om de zorg te de-islamiseren. Ik vind het jammer dat zij op deze wijze de aandacht vraagt voor een aantal in hun aard zeer uiteenlopende kwesties. De patiënt in Nederland is vrij om een behandelaar te kiezen. Er is geen enkele aanleiding om die vrijheid in te perken. Vaak weten ziekenhuizen op een goede wijze invulling te geven aan de wensen die bij hun patiënten leven en die zijn zeker niet exclusief voor islamitische patiënten. Daarbij denk ik onder andere aan koosjere bereiding van maaltijden in sommige ziekenhuizen. Ik denk dat het heel goed de eigen verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen kan blijven om te bezien op welke wijze zij tegemoet komen aan wensen van patiënten, voor zover dat maar verenigbaar blijft met het leveren van verantwoorde zorg volgens professionele normen. Zorgwekkender is het gegeven dat sommige patiënten door de keuzen die zij maken zichzelf bij zorgverlening kunnen benadelen, bijvoorbeeld door in noodsituaties te persisteren in de keuze van het geslacht van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
9
behandelaar. Een verbod van behandeling is echter niet het geëigende middel. Voor wat betreft het maagdenvliesherstel verwijs ik ook naar de eerdere Kamervragen over plastisch chirurgische ingrepen. Het blijft uiteindelijk aan de arts om te besluiten hoe op een zorgvraag gereageerd wordt, waarbij de arts zich in zijn mogelijkheden ingeperkt ziet door wat de beroepsgroep als daarbij als normen hanteert. De Wet op de Geneeskundige Behandel Overeenkomst (WGBO) legt wat dat betreft duidelijke verplichtingen op aan de zorgverlener. Met mevrouw Agema deel ik de opvatting dat voor vrouwelijke genitale verminking in Nederland geen plaats is. Voor zover dit een gerechtelijk vervolgtraject heeft, is het echter aan de (tucht)rechter om te bepalen wat daarbij de gepaste strafmaat is. Wat betreft de communicatie met patiënten zijn er – buiten specifieke groepen met een handicap – geen geoormerkte bekostigingssystemen van overheidswege. Het is aan zorgvragers en zorgverleners zelf om te borgen dat er goede informatie-uitwisseling tussen hen kan plaatsvinden. Aangaande het verbod op het serveren op halal vlees is mijn opvatting dat dit buiten mijn ministeriële verantwoordelijkheid valt. Samengevat ben ik van mening dat de motie ontraden dient te worden waarbij ik nogmaals wil benadrukken dat ik het volstrekt eens ben met mevrouw Agema dat voor vrouwelijke genitale verminking geen plaats is. Deze achtergrond van de motie beschouw ik als steun aan het beleid terzake.
Nr. 56 Motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink over Bezien hoe aan geestelijke verzorging buiten zorginstellingen beter invulling gegeven kan worden en Kamer binnen 6 maanden informeren. Ik ontraad deze motie. Thans draagt de zorgaanbieder er op grond van artikel 3 van de Kwaliteitswet zorginstellingen zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten. Deze verplichting geldt dus alleen ten aanzien van cliënten die zijn opgenomen in een zorginstelling. Deze groep is voor geestelijke verzorging aangewezen op de zorginstelling, de banden met kerk zijn in de regel door de opname doorgesneden. Voor thuiswonenden ligt dat anders. Daar blijft de geestelijke verzorging de verantwoordelijkheid van de mensen en de kerk zelf. Mensen die thuis wonen zijn voor geestelijke verzorging niet afhankelijk van wat een zorginstelling regelt. Ik wil dan ook niet in de keuze voor geestelijke verzorging in de thuissituatie van mensen treden louter vanwege het feit dat ze verzekerde zorg nodig hebben. Er zijn naar mijn mening geen redenen om voor thuiswonenden geestelijke verzorging via wetgeving te gaan regelen. Mensen zijn zelf in staat om dat te organiseren indien zij daar behoefte aan hebben. Geestelijke verzorging valt niet onder het begrip maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo. In het kader van de Wmo zijn wel initiatieven genomen waardoor kerk en gemeenten elkaar beter weten te vinden. Dat kan ook meerwaarde hebben voor de burger. Het blijft echter primair de verantwoordelijkheid van mensen en de kerk zelf om te voorzien in de behoefte aan geestelijke verzorging.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
10
Nr. 57 Motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink over het realiseren van een passende bekostigingsstructuur voor kinderhospices De motie verzoekt mij een passende bekostigingsstructuur te ontwikkelen voor kinderhospices. Er zijn mijns inziens voldoende passende mogelijkheden voor bekostiging. Aan de suggestie van de kamer om de zorg verleend door kinderhospices voortaan als bijzondere vorm van academische zorg cq. medisch specialistische zorg te zien kan ik – zoals ik eerder aangaf – niet tegemoet komen. Door het Centrum voor Consultatie en Expertise (voor consultatie bij bijzondere zorgvragen) is in 2006 uitgebreid gekeken naar de juistheid van indicaties en de feitelijk geleverde zorg in één van de kinderhospices. Het CCE constateerde dat de zorg voldoende geïndiceerd was en dat de zorg vooral bestond uit het bieden van respijtzorg en andere zorgfuncties die op het terrein van de AWBZ liggen. Dus, al vallen de zorgfuncties van kinderhospices niet onder de prestatie medisch specialistische zorg zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, op andere wijze is wel een passende bekostigingsstructuur gerealiseerd. De motie acht ik derhalve overbodig.
Nr. 58 Motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink over het inspannen om het percentage vrouwen dat 5 of 6 maanden borstvoeding geeft te verhogen tot 40% in 2011 Ik ontraad deze motie. In mijn huidige beleid richt ik me nu nadrukkelijk op het starten van het geven van uitsluitend borstvoeding direct na de geboorte. Het RIVM heeft namelijk berekend dat de grootste gezondheidswinst is te behalen wanneer alle moeders starten met het geven van borstvoeding. Hoe langer er vervolgens borstvoeding kan worden gegeven, hoe beter. Mijn prioriteit ligt dus bij het verhogen van het percentage moeders dat start (van 79% in 2005 tot 85% in 2011) en één maand uitsluitend borstvoeding geeft (van 54% in 2005 tot 60% in 2011). De motie komt mij sympathiek voor maar toch wil ik deze gezien het bovenstaande ontraden.
Nr. 59 Motie-Vendrik over afzien van de efficiencykorting voor de gehandicaptenzorg Ik ontraad deze motie. De motie pleit voor het vervallen van de generieke korting in de Awbz voor de GZ. Hierbij is in het debat een relatie gelegd met het recente rapport van de IGZ over deze sector. Hoewel ik geschrokken ben van de resultaten van dat rapport, maakt het rapport ook duidelijk dat geld niet de oorzaak is en dus ook niet de oplossing. Er zijn instellingen die goed presteren en die hebben echt hetzelfde budget als degene die minder presteren. Het rapport laat geen relatie tussen de financiële mogelijkheden en kwaliteit zien. Dat beeld wordt bevestigd in de scores in de GZ voor de zorgzwaartepakketten. Die scores laten zelfs zien dat kleinschalige instellingen relatief weinig budget krijgen als we kijken naar de zwaarte van de cliënten die zij hebben. In het IGZ rapport scoren dit soort instellingen in het IGZ rapport juist iets beter als het gaat om kwaliteit van zorg. De benchmark die de sector zelf heeft verricht laat een groot verschil zien in financiële prestaties tussen instellingen. Het schrappen van de korting voor dit deel van de caresector lijkt me dan ook niet de oplossing voor het probleem waar de Inspectie op wijst. Ik zie dan ook geen reden om de gehandicaptensector van de maategel uit te sluiten. Daarbij komt dat indien de gehandicaptensecor buiten de maatregel wordt gehouden de taakstelling voor de overige sectoren (V&V en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
11
GGZ) moet worden opgehoogd om het beoogde ombuigingsbedrag te kunnen realiseren. Dit acht ik ongewenst. Vanaf 2009 wil ik een systeem van bestpractices invoeren, waarbij meer gericht kan worden ingespeeld op instellingen die beter dan wel slechter presteren.
Nr. 60 Motie-Vendrik over het afwachten van het adviesonderzoek van de SER en tot die tijd niet bezuinigen op de OB Ik ontraad deze motie. De kostenontwikkeling is de AWBZ vraagt nu om maatregelen om de ongewenste kostentoename terug te dringen. Bij de ondersteunende begeleiding is een groei zichtbaar van 40% per jaar in 2005 en 2006. Ook los van het SER-advies ben ik van mening dat de ingrepen onvermijdelijk zijn gelet op deze ontwikkeling. Uitstel van de maatregel tot na het SER-advies zou een verdere groei van de OB en de uitgaven van de AWBZ bevorderen en tot nog meer ingrijpende maatregelen leiden
Nr. 61 Motie-Vendrik over het onderzoeken van de mogelijkheden om sporttoeslag voor lage inkomens in te voeren en een forfaitair bedrag aan sportbenodigdheden Ik ontraad deze motie. Gemeenten hebben het voortouw voor het beleid op het gebied van werk en bijstand. Zij beschikken reeds over de mogelijkheden om mensen met lage inkomens te ondersteunen (bijzondere bijstand), ook op het gebied van sport. Voor de bestrijding van armoede zijn door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid extra middelen beschikbaar gesteld, specifiek gericht op kinderen. Deze middelen worden via de gemeenten ingezet. Het budget voor de armoedebestrijding zal van 2008 tot 2011 groeien van € 5 mln. naar € 80 mln. Daarnaast is er nog de motie Van Geel c.s. waarmee incidenteel 2 x € 40 mln in 2008 en 2009 ter beschikking komt ten behoeve van de armoedebestrijding, vooral op het terrein van sport en cultuurparticipatie. Over de inzet van deze middelen informeert de staatssecretaris van SZW u nog voor de begrotingsbehandeling SZW (gepland 11 december). Daarnaast is er ook particulier initiatief dat goed werkt: het jeugdsportfonds. Mede dankzij een subsidie van VWS worden in samenwerking met gemeenten lokale jeugdsportfondsen opgezet. Deze fondsen werken met subsidie van de gemeente maar ook met sponsorgelden, waarmee er nog meer budget beschikbaar komt. Zowel de bijzondere bijstand als het jeugdsportfonds leveren overigens ondersteuning in natura: rechtstreekse betaling van contributie, kleding en/of materialen. Dit om mensen niet in de verleiding brengen om het geld aan andere zaken uit te geven – zoals bijvoorbeeld aan ongezonde voeding. Kijkende naar de bestaande voorzieningen die er zijn, gericht om voor deze doelgroep de drempel om sporten te bevorderen, acht ik het niet nodig om aanvullend de mogelijkheden te onderzoeken of een sporttoeslag hier nog een aanvulling op kan leveren. Overigens wil ik opmerken dat het een dergelijke fiscale maatregel tot het beleidsterrein van mijn collega de minister van Financiën toebehoort, in parallellie met de zorgtoeslag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
12
Nr. 62 Motie-Kos¸er Kaya over voorstellen doen voor innovatie in de zorg, met in ieder geval kabinetsvisie op regelvrije ruimten, alsook mogelijkheden ICT en Kamer in 1e kwartaal 2008 informeren. Ik ontraad deze motie. De leden Kos¸er Kaya, Vendrik en Wolbert hebben via een motie gevraagd voorstellen te doen voor innovatie in de zorg, met in ieder geval kabinetsvisie op regelvrije ruimten, alsook mogelijkheden ICT en Kamer in 1e kwartaal 2008 informeren. Zowel in het coalitieakkoord als in de VWS begroting 2008 is het belang van innovatie in de zorg benadrukt. Deze motie is overbodig en wordt daarom ontraden.
Nr. 63 Motie-Kos¸er Kaya over het opstellen van een Arbeidsmarktplan en deze naar de Kamer sturen Zie mijn reactie op motie nr. 54.
Nr. 64 Motie-Ouwehand over ambitieuzer streven naar formuleren t.a.v. de daling van aantal dierproeven en streefcijfer opnemen in kabinetsvisie Ik ontraad deze motie. De streefwaarde van 600 000 dierproeven in 2010 is en blijft ambitieus en om deze reden ontraad ik u deze motie. Nederland wordt omringd door lidstaten (Duitsland en Verenigde Koninkrijk) die de laatste jaren een stijging kennen van het aantal dierproeven. Bovendien, een toename in het aantal dierproeven de komende jaren is niet uit te sluiten vanwege onder andere de implementatie van REACH (Registratie Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen). REACH zal naar verwachting leiden tot een stijging van het aantal dierproeven om de gegevens over stoffen te genereren die als gevolg van de registratieplicht beschikbaar moeten worden. Dit is noodzakelijk omdat de bescherming van mens en milieu tegen risico’s van stoffen alleen mogelijk is als voldoende kennis over die stoffen bestaat. Ik verwijs u hiervoor verder naar de brief aan de Tweede Kamer van de minister van VROM van 25 mei jl. (30 600, nr 14). In deze brief geeft de minister van VROM aan welke acties zijn ingezet om in het kader van REACH tot alternatieven voor dierproeven te komen (nationaal en internationaal).
Nr. 65 Motie-Ouwehand over budget uit Kabinetsvisie laten aansluiten bij visie van Programmacommissie van ZonMW Ik ontraad deze motie. De ZonMw programmacommissie alternatieven voor dierproeven (PrAD) kent afzonderlijk een uitvoeringstaak voor het ZonMw onderzoeksprogramma Alternatieven voor dierproeven (Dierproeven begrensd). De (beleids)visie van de programmacommissie waarnaar u verwijst is bij mij niet bekend. Evenmin ben ik op de hoogte van de door u aangegeven benodigde alternatieve budget van € 10 miljoen per jaar. Er is op voorhand geen reden om aan te nemen dat uitwerking van de kabinetsvisie meer middelen vraagt dan thans beschikbaar zijn. Mocht dat desondanks nodig zijn, dan betrek ik dat in de begrotingsvoorbereiding voor 2009. Financiële effecten in 2008 worden daarin meegenomen. In het eerste kwartaal van 2008 wordt geconcretiseerd of uitwerking van ASAT mogelijk is en onder welke voorwaarden. Een reservering hiervoor ten laste van de begroting 2008 is op dit moment voorbarig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
13
Nr. 66 Motie-Ouwehand over verantwoordelijk maken van minister VWS voor preventie en aanpak van dierziekten die ook gevaarlijke besmettingsbron voor mensen kunnen zijn Ik ontraad deze motie. Sommige dierziekten kunnen incidenteel de sprong van dier naar mens maken. Voorbeelden hiervan uit de afgelopen jaren zijn vogelgriep, Creutzfeld-Jacob veroorzaakt door BSE en Q-koorts. In sommige gevallen kunnen ziekten zich verder ontwikkelen en overdraagbaar worden van mens op mens. Zo werd de wereld in 2003 geconfronteerd door SARS en bestaat er als gevolg van het aanhoudende vogelgriepvirus H5N1 een reële angst voor een grieppandemie. Dierziekten zijn dus ook voor mij als minister van Volksgezondheid, een belangrijk thema. Risico’s voor de volksgezondheid kunnen onder meer worden verminderd door het voeren van een actief preventiebeleid in de diergezondheid en een goede monitoring van dierziekten. Het beleid voor dierziekten die overgedragen kunnen worden op mensen, kan niet los gezien worden van het gehele beleid voor dierziekten van het ministerie van LNV. Het overhevelen van een deel daarvan naar een ander ministerie zal leiden tot versnippering en komt niet ten goede aan het beleid voor dierziekten inclusief de volksgezondheidaspecten. Uiteraard werk ik wel nauw samen met mijn collega van LNV. Wij hebben elk een eigen verantwoordelijkheid, mijn collega voor de veterinaire sector en ik voor de volksgezondheid. Een onderwerp als zoönosen (dierziekten die op mensen overdraagbaar zijn) bevindt zich op het grensvlak van onze verantwoordelijkheden, en dat vereist goede samenwerking. In de afgelopen jaren heeft dat zich bijvoorbeeld geuit in gezamenlijke draaiboeken, zoals die er liggen voor vogelgriep, of een gezamenlijke aanpak, zoals voor MRSA. Ook heb ik bijgedragen aan de Nationale Agenda Diergezondheid van de minister van LNV en werk ik op dit moment samen met haar aan de kabinetsvisie op megastallen. In december 2004 hebben de ministers van LNV en VWS in de Europese gemeenschap de samenwerking van de veterinaire en humane sector op de EU agenda geplaatst tijdens het Nederlandse voorzitterschap. De Nederlandse samenwerking veterinair en humaan is voor de OIE en WHO een voorbeeld voor internationale samenwerking geworden. Deze willen wij ook continueren en deze motie draagt daar niet aan bij.
Nr. 68 Motie-Ouwehand over informatie over gezondheidsrisico’s als gevolg van overmatige vleesconsumptie onderdeel laten uitmaken van VWS voorlichtingsprogramma over gezonde voeding en voedselveiligheid Ik ontraad deze motie. Mijn voedingsbeleid en de voorlichting daarover zijn gebaseerd op de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad. Belangrijkste boodschap bij voedingsvoorlichting is het belang van variatie. Deze richtlijnen besteden ook aandacht aan alternatieven voor vlees (zoals bijvoorbeeld vis en plantaardige vleesvervangers). Ik zie geen aanleiding om specifieke voorlichting in te zetten voor het verminderen van de vleesconsumptie met het oog op de volksgezondheid, maar werk uiteraard samen met mijn collega van LNV om te zorgen dat andere aspecten dan gezondheid ook voldoende voor het voetlicht komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
14
Nr. 69 Motie-Van der Vlies over op zo kort mogelijke termijn rapporteren hoe via gemeenten en andere instellingen meer mantelzorgers die in aanmerking kunnen komen voor het mantelzorgcompliment bekend worden, tevens lokale initiatieven stimuleren en bezien hoe binnen het budget de categorieën mantelzorgers die voor regeling in aanmerking komen, kunnen worden uitgebreid Ik ontraad deze motie. Door de heer Van der Vlies cs. is een motie ingediend met betrekking tot het mantelzorgcompliment. Deze motie bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats wordt gevraagd mogelijkheden bij gemeenten en andere instellingen te onderzoeken om meer mantelzorgers bekend te maken met het mantelzorgcompliment; in de tweede plaats wil de Kamer bezien op welke wijze meer groepen mantelzorgers in aanmerking kunnen komen van een mantelzorgcompliment. Naar mijn mening is de motie overbodig. Bij de evaluatie die ik u heb toegezegd, zal uitgebreid worden ingegaan op de raming van het (niet) gebruik. Er zal ook aandacht worden besteed aan de «vraagkant» van het geheel. Met andere woorden, is het aantal mantelzorgers datgegeven het criteria- dat in aanmerking wenst te komen voor een mantelzorgcompliment wel zo groot als wordt verondersteld? De uitkomsten van de evaluatie zijn belangrijk. Ik zal op basis van deze uitkomsten bezien of uitbreiding van de doelgroep – op welke wijze dat dan moet gebeuren en de eventuele rol van de gemeente in dat geheel – opportuun is. Naar mijn mening voorziet de regeling in voldoende momenten waarop de zorgvrager en zijn of haar mantelzorger op de hoogte wordt gebracht van het mantelzorgcompliment. Een en ander komt aan de orde in het gesprek dat de zorgvrager heeft met de indicatiesteller AWBZ. De zorgvrager wordt later nogmaals door de SVB op de hoogte gebracht van de mogelijkheid een mantelzorger voor een compliment aan te wijzen. In dit proces speelt de gemeente geen enkele rol. Naast de radio-spotjes van Mezzo voegt extra publiciteit voegt hier weinig aan toe. In de kern en ten principale omdat de mantelzorger op de hoogte wordt gebracht via de zorgvrager. Als het gaat om een eventuele uitbreiding van de groepen van mantelzorgers meld ik dat ik u onlangs een brief gestuurd waarin de raming van het aantal mantelzorgers dat een beroep op de regeling kan doen, nader wordt onderbouwd. In die raming wordt uitgegaan van circa 200 000 aanvragers. Tot dusverre heb ik geen harde feiten ontvangen dat de raming niet klopt. Integendeel. Informatie van het CIZ bevestigt dat. Ik sta daarom nog steeds achter de u toegezonden raming.
Nr. 70 Motie-Van der Vlies over regeling ontruiming kamers zorghuizen zo in te (doen) richten dat nabestaanden meer tijd krijgen om de kamer van de overleden te ontruimen Ik ontraad deze motie. Ik heb begrip voor de emotionele beladen situatie die ontstaat als familie snel na overlijden een kamer dient te ontruimen. Echter, ik heb ook te maken met andere factoren. Een extra leegstand, van bijvoorbeeld drie dagen na de dag van het overlijden, resulteert in een daling van de productie van de verpleeghuizen met 82 500 dagen. Daardoor zou een dergelijke regeling er ook toe leiden dat degenen, die op de wachtlijst voor het verpleeghuis staan langer moeten wachten op opname. Verder blijven de kosten van overbruggingszorg doorlopen van degenen, die op de wachtlijst staan en daardoor niet geholpen kunnen worden. Op jaarbasis gaat het om circa 225 plaatsen die permanent onbezet blijven. Er treed dus een toename van de wachtlijsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
15
op dan wel moeten 225 plaatsen extra gebouwd worden om de omvang van zorgverlening op peil te houden. Het toestaan van bijvoorbeeld drie extra dagen leegstand van het bed in het verpleeghuis na overlijden van de cliënt kost minimaal € 5 miljoen als geaccepteerd wordt dat de wachtlijst langer wordt en het kost in totaal € 16 mln. als ook de verloren capaciteit wordt aangevuld. De motie geeft hiervoor geen dekking van. Overigens zijn zorghuizen in de praktijk minder strikt dat de financieringsregels voorschrijven. Indien er sprake is van leegstand in de betreffende instelling kan meer ruimte geboden worden om de kamer te ontruimen (overigens zonder financiële compensatie van instelling). Daarbij heeft een aantal instellingen extra financiële ruimte doordat bij nieuwbouw danwel verbouw ruimte is geboden voor zogenaamde «overbedden». Zorghuizen hebben dus de beleidsvrijheid om flexibel om te gaan met de situatie na overlijden. Mede er op gelet dat de vraag naar verpleeghuiszorg nog toeneemt en de beleidsruimte van zorghuizen acht ik het aanpassen van de regelgeving op het onderhavige punt onwenselijk. Amendementen Alvorens de amendementen te behandelen, wil ik in algemene zin ingegaan op twee onderwerpen, namelijk het gebruik van het niet-beleidsartikel artikel 99 voor dekking van amendementen en op de amendementen die tot doel hebben de premie-uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te wijzigen.
Dekking van amendementen uit artikel 99: Bij een aantal amendementen (nrs. 12, 22, 27, 29, 30 en 31) is artikel 99 aangewezen als dekking. Deze dekking is niet deugdelijk. Artikel 99 is namelijk een technisch artikel waar geen budgetten op staan. Het artikel wordt alleen gebruikt om loon- en prijsbijstellingen en taakstellingen tijdelijk te parkeren. Afgelopen zomer is het bovendien gebruikt om de enveloppe middelen – voortvloeiend uit het coalitie akkoord – en interne herschikkingen te parkeren. Op dit artikel resteert alleen een onverdeelde taakstelling van € 43,5 miljoen en een restant loon-en prijsbijstelling. De taakstelling op artikel 99 is niet toebedeeld aan de beleidsartikelen omdat de ervaring leert dat deze te zijner tijd gedekt kan worden uit de onderuitputting, die in de praktijk in de loop van het jaar optreedt. Deze mutaties worden bij tweede suppletore begrotingswet aan het parlement voorgelegd. Omdat niet bekend is bij welk beleidsartikel en bij welk voornemen binnen de beleidsartikelen die onderuitputting zich zal voordoen, wil ik die taakstelling op dit moment ook nog niet aan de artikelen toebedelen. Een gevolg hiervan is dat dekking van een amendement uit artikel 99 betekent dat de taakstelling van VWS verhoogd wordt, hetgeen tot een extra bezuiniging leidt.
Amendementen op premie-uitgaven: Wat betreft amendementen die beogen de premie-uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te wijzigen merk ik het volgende op. Deze amendementen beogen in feite een verschuiving tussen twee budgettaire kaders, namelijk het kader Rijksbegroting en het Budgettair Kader Zorg (BKZ). Hoewel dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
16
misschien zo lijkt zijn dat geen communicerende vaten. Het Budgettair Kader Zorg wordt namelijk grotendeels uit premieheffing gefinancierd, en niet uit belastinggeld zoals de begroting. Dit is een principieel onderscheid dat ik vanwege het verzekeringskarakter van de Zvw en de AWBZ in stand wil houden. De Tweede Kamer kan de begrotingswet via een amendement wijzigen, maar niet het BKZ. Overheveling van belastinggeld naar deze premiegefinancierde sectoren stuit bovendien met name bij de Zvw op problemen. Verzekeraars ontvangen voor volwassenen namelijk slechts een vergoeding van circa de helft van deze pakketuitbreiding uit het Zorgverzekeringsfonds. De andere helft moeten verzekeraars zelf opbrengen door premies in rekening te brengen bij verzekerden en door de eigen bijdragen van verzekerden. Pakketuitbreidingen, uitbreidingen van capaciteit of van bekostiging op grond van een amendement betekent dat de premiestelling van verzekeraars op verkeerde veronderstellingen gebaseerd is geweest. In algemene zin geldt daarom dat een uitspraak van de Tweede Kamer over het verzekerd pakket, de capaciteit of de bekostiging van de zorgvoorzieningen het beste via een motie kan plaatsvinden. Dat geeft mij ook de gelegenheid om advies aan te vragen over deze pakketuitbreiding, de kosten goed in kaart te brengen, en dekking binnen het Budgettair Kader Zorg te vinden. Dat laatste zorgt ervoor dat het verzekeringskarakter van de beide zorgverzekeringen in stand blijft. Wat de dekking van de voorgestelde amendementen op de premieuitgaven betreft merk ik nog het volgende op. Indien een amendement (of motie) leidt tot voortzetting van een voorziening, die nu al uit de BKZ-ruimte wordt betaald en waarop niet wordt bezuinigd, dan is dat budgettair neutraal. Dit geldt bijvoorbeeld voor de amendementen nrs. 36 en 37 over ontwikkelcentra revalidatie, respectievelijk over pijnkenniscentra. Indien een amendement (of motie) leidt tot een nieuwe voorziening, waarvoor in de (groei)raming ruimte bestaat, dan is dat budgettair gedekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor amendement nr. 22 over vruchtbaarheidsbehandelingen. Indien een amendement (of motie) leidt tot voortzetting van een voorziening, waarvoor geen BKZ-ruimte meer bestaat (bijvoorbeeld als gevolg van ombuigingen, denk aan ondersteunende begeleiding) dan is er geen sprake van budgettaire dekking, tenzij er elders binnen het BKZ wordt omgebogen. Dit geldt ook voor een amendement (of motie) die gericht is op een nieuwe voorziening, waarvoor geen ruimte is geraamd (bijvoorbeeld amendement nr. 27 over Heideheuvel). Hieronder volgt mijn reactie op de afzonderlijke amendementen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 12 van het lid Arib Dit amendement beoogt het vaccin Gardasil tegen baarmoederhalskanker als overgangsregeling, vooruitlopend op opname in het Rijks Vaccinatie Programma (RVP), in het basispakket te laten opnemen voor vrouwen in de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg te verhogen met € 15 miljoen en artikel 99 Nominaal en onvoorzien met hetzelfde bedrag te verlagen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
17
Ik ontraad aanvaarding van dit amendement. Afgezien van het feit dat dekking uit artikel 99 niet mogelijk is, acht ik het amendement op dit moment niet opportuun. Tijdens de behandeling van mijn begroting op 15 november jl. heb ik namelijk al gemeld dat ik eerst het advies van de Gezondheidsraad hierover wil afwachten en dat ik bij een positief advies welwillend sta tegenover invoering van de HPV-vaccinatie, maar mij wel eerst wil beraden over de precieze uitwerking van de invoering in relatie ook tot de daarmee gemoeide financiële consequenties. Op het moment wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op het advies, in die zin dat voorbereidingen getroffen worden voor eventuele voorlichtingscampagnes die hiermee gemoeid zijn. Dus op het moment dat de vaccinatie opgenomen wordt in het programma, zijn wij daar als organisatie op voorbereid, zonder dat ik daarmee wil vooruitlopen op de inhoud van het advies en de uiteindelijke uitwerking. Bij de uitwerking zal ik in samenhang kijken naar de verwachte effectiviteit, doelgroep, relatie met het screeningsprogramma baarmoederhalskanker en de kosteneffectiviteit, maar ook naar de praktische consequenties voor de uitvoering (zoals het organiseren van een extra prikmoment). Als het advies uitkomt en uitmondt in het opnemen van HPV-vaccinatie in het RVP, zal ik daartoe besluiten. Of dat ook het advies van de Gezondheidsraad is, dat weet ik op dit moment echter nog niet. Ik acht deze lijn verdedigbaar omdat het vaccin niet de enige manier is om baarmoederhalskanker te bestrijden. Mensen kunnen zich deels tegen het HPV virus beschermen door veilig te vrijen. Daarnaast heeft Nederland al sinds 1990 een goed lopend screeningsprogramma op baarmoederhalskanker voor vrouwen in de leeftijd van 30–60 jaar. Screening blijft sowieso nodig, niet alleen voor vrouwen die niet meer gevaccineerd worden, maar ook voor vrouwen die wél gevaccineerd worden. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) concludeert immers dat het HPV-vaccin geen bescherming biedt tegen alle HPV-types. De HPV-types die niet in het vaccin zitten worden met 30% van de gevallen van baarmoederhalskanker geassocieerd. Overigens biedt veilig vrijen, net als het vaccin, geen absolute bescherming tegen het HPV virus. Een ander argument om niet vooruit te lopen op de beslissing over opname van een HPV-vaccin in het RVP, is dat er momenteel twee verschillende vaccins beschikbaar zijn. De keuze voor het meest veilige en doelmatige vaccin is nog niet gemaakt.
Amendement 31 200 XVI, nr. 18 van de leden Kant en Schippers Dit amendement beoogt de financiering van de Gezondheidsraad in stand te houden, gezien het belang dat de Gezondheidsraad behartigt als onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan. Daartoe wordt voorgesteld Artikel 98 Algemeen te verhogen met € 900 000 en artikel 41 Volksgezondheid met hetzelfde bedrag te verlagen. Ik ontraad aanvaarding van dit amendement. Bij de behandeling van mijn begroting op 15 november heb ik u al gemeld dat op 22 november de minister van BZK een algemeen overleg met de Tweede Kamer zal hebben, met als thema de nota vernieuwen rijksdienst. Daarin zal ook het kennis- en adviesstelsel aan de orde komen. De uitkomsten van dit overleg kunnen als een overweging bij de vervolgaanpak van de taakstelling van de VWS-raden worden meegenomen. Het kabinet wil namelijk een samenhangend pakket kunnen presenteren. Dat wordt gecoördineerd door de minister van BZK.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
18
Ik wil mij daaraan conformeren door daarover geen nadere besluiten te nemen. Vooruitlopend op die discussie kan ik wel stellen dat het voorstel voor de taakstelling voor de Gezondheidsraad niet los kan worden gezien van de brede discussie over de taakstelling van de gehele rijksdienst. VWS gaat met de keuze voor de taakstelling zo veel mogelijk uit van de eerder in het coalitieakkoord genoemde lijn van gedifferentieerde percentages. Naast een efficiencytaakstelling van 5% voor alle dienstonderdelen en een taakstelling voor rijkshuisvesting, zijn taakstellingen vastgesteld voor de uitvoering van 5%, beleid, raden en inspecties 15% en ondersteuning op het kerndepartement 20%. De uitwerking van de taakstelling voor VWS is ook bij de Gezondheidsraad 20%, dat is 15% plus die 5% op de uitvoering. Indien de formatie van de Gezondheidsraad naar aanleiding van dit amendement wordt uitgebreid, dan leidt dit overigens tot personele groei die elders binnen het departement moet worden ingeleverd. Het leidt dus tot een extra personele taakstelling bij andere onderdelen van het departement. Ik acht dat gezien de al bestaande taakstelling niet wenselijk. In het amendement wordt voorgesteld de dekking uit het niet-verplicht of bestuurlijk gebonden bedrag van de operationele doelstelling «Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl» van artikel 41 Volksgezondheid te halen. Echter, de onder deze doelstelling vallende onderwerpen liggen voor een groot deel al vast in het coalitieakkoord. Hier liggen ook al concrete voorstellen aan ten grondslag, met name op het terrein van de uitvoering van de preventienota Kiezen voor gezond leven. Dat betekent dat bij aanvaarding van dit amendement een aantal van de activiteiten in die nota niet door zal kunnen gaan. Aanvaarding van dit amendement betekent daarnaast dat niet alleen de taakstelling uit het coalitie akkoord wordt teruggedraaid (€ 684 000), maar tevens een groot deel van de door de Tweede Kamer gesteunde motie Verhagen over de taakstelling op de adviesraden (€ 390 000).
Amendement 31 200 XVI, nr. 22 van het lid Arib Dit amendement beoogt vruchtbaarheidsbehandelingen zoals ovulatie inductie en intra uteriene inseminatie in het basispakket van de Zorgverzekeringswet op te nemen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg te verhogen met € 1 miljoen en wordt als dekking artikel 99 Nominaal en onvoorzien verlaagd met hetzelfde bedrag. Ik sta in beginsel positief tegenover de strekking van dit amendement, zij het dat de beoogde dekking van dit amendement uit artikel 99 niet deugdelijk is. Sinds het begin van dit jaar wordt de eerste IVF poging weer vergoed, nadat voorheen alleen de tweede en derde poging vergoed werden. Nu deze IVF behandelingen, en de medicamenteuze therapie die daar onderdeel van is, weer volledig vergoed worden acht ik de vraag opportuun of de medicatie bij de overige vruchtbaarheidsbehandelingen die voorafgaande aan een IVF behandeling kunnen worden toegepast, ook voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Het betreft hier ovulatie inductie (OI) en intra uteriene inseminatie (IUI). Ook mogelijke doelmatigheidswinst bij het vergoeden van deze overige vruchtbaarheidsbehandelingen en signalen dat – mogelijk om vergoedingsredenen – een IVF behandeling in plaats van OI en IUI wordt ingezet, maken dat ik nader wil onderzoeken of deze behandelingen ook vergoed kunnen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
19
Ik wil daarom het CVZ verzoeken om mij nader te adviseren over mogelijke opname van deze behandelingen in het pakket. Meer specifiek betekent dit dat ik het CVZ op basis van de pakketcriteria zal laten toetsen of een of meerdere geneesmiddelen die bij OI en IUI worden ingezet ook voor deze toepassing in het Geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) opgenomen kunnen worden. Ook zal het CVZ gevraagd worden om in zijn advies een raming op te nemen van de kosten die hiermee gemoeid zijn. Ik acht dat laatste van belang gezien de onduidelijkheid die nu bestaat over het kostenbeslag van medicatie van deze behandelingen. Ik verwacht binnen enkele maanden te kunnen besluiten over de vergoeding van deze vruchtbaarheidsbehandelingen. Hoewel ik mij kan vinden in de strekking van dit amendement, moet ik het – gezien bovenstaande argumenten – desondanks ontraden. Het oordeel over een eventuele motie van gelijke strekking laat ik overigens aan de Kamer. Een dergelijke motie zou mij namelijk de mogelijkheid bieden het advies van het CVZ af te wachten zodat een zorgvuldige besluitvorming plaats kan vinden.
Amendement 31 200 XVI, nr. 23 van het lid Kant Dit amendement beoogt de revalidatie van kankerpatiënten op te nemen in de basisverzekering. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg te verhogen met € 5 miljoen en wordt als dekking hetzelfde artikel 42 verlaagd met € 5 miljoen. Doel is overheveling van begrotingsuitgaven naar het Zorgverzekeringsfonds om de uitbreiding van het basispakket mogelijk te maken. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement. Ik heb aangenomen dat in dit amendement gedoeld wordt op het programma «Herstel en Balans» dat door de integrale kanker centra (IKC’s) verzorgd wordt. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft in het kader haar pakketadvies 2007 naar dit programma gekeken en geconstateerd dat dit programma op grond van de beschikbare gegevens niet tot de aanspraken op grond van de Zorgverzekeringswet gerekend kon worden. Inmiddels is er een verzoek tot herbeoordeling bij het College voor Zorgverzekeringen ingediend en in behandeling genomen. Ik hecht eraan om tot een zorgvuldige beoordeling van het zorgaanbod te komen om de in- en uitstroom van in het pakket opgenomen aanspraken op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden. Ik wil daarom de bevindingen van het CVZ bij de herbeoordeling afwachten. Wat de dekking van dit amendement betreft wil ik het volgende opmerken. Het amendement stelt dat dekking dient te worden gezocht binnen het niet juridisch verplichte en niet bestuurlijk gebonden deel van de derde operationele doelstelling van artikel 42. Dekking uit de niet juridisch en niet bestuurlijk gebonden bedragen van artikel 42 is beleidsmatig onwenselijk. De onderwerpen genoemd bij de vrije bedragen van dit artikel vloeien namelijk mede voort uit het coalitieakkoord en er liggen ook al concrete voorstellen aan ten grondslag (zie blz. 54/55 van de begroting). Het betreft hier onder andere het programma Zachte landing DBC-ggz en het invoeren van prestatiebekostiging in de ziekenhuiszorg. Deze beleidsvoornemens zouden voor een deel niet uitgevoerd kunnen worden indien het amendement wordt aanvaard.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
20
Daarnaast regelt dit amendement slechts incidenteel dekking, terwijl opname van revalidatie kankerpatiënten in de basisverzekering structurele financiering vereist. Tot slot verwijs ik naar mijn algemene opmerkingen over amendementen die beogen het verzekerd pakket van de Zorgverzekeringswet uit te breiden.
Amendement 31 200 XVI, nr. 25 van de leden Schermers en Van der Veen Dit amendement beoogt het budget voor ambulancezorg te verhogen met een bedrag van € 1,5 miljoen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg te verhogen met € 1,5 miljoen en wordt als dekking hetzelfde artikel 42 verlaagd met € 1,5 miljoen. De verhoging dient ten goede te komen aan het halen van de veldnorm dat bij spoedritten 95% van de bevolking binnen 15 minuten bereikt wordt. Het amendement roept mij tevens op om, vooruitlopend op de nieuwe Wet Ambulancezorg, in overleg met provincies en aanbieders, aan te geven op welke wijze het mogelijk te maken is om de norm voor aanrijtijden te halen. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer. Wel wil ik nog het volgende opmerken. Ik heb het RIVM opdracht gegeven tot de herijking van het landelijke referentiekader spreiding en beschikbaarheid. Het RIVM maakt nu een analyse van de overschrijdingen in 2006. Deze analyse geeft meer inzicht in de geografische spreiding van de overschrijdingen en de oorzaken ervan. Deze herijking is namelijk een stuk verfijnder dan het eerste onderzoek van een paar jaar geleden op basis waarvan middelen toegedeeld werden. Er wordt nu bijvoorbeeld rekening gehouden met factoren zoals aanrijdtijden op het platteland versus aanrijdtijden in het verstedelijkte gebied, de tijd van de dag, de snelheid op de wegen enzovoort. De resultaten worden in mei 2008 verwacht. Naar aanleiding van die resultaten zal ik het bestaande budget en de verdeling daarvan onder de loep nemen. In 2008 kan het eventuele extra budget voor ambulancezorg dat door het aanvaarden van dit amendement zou ontstaan m.i. goed besteed worden aan het stimuleren van de implementatie van efficiënte werkmethoden door de aanbieders van ambulancezorg, zoals het verbeteren van de processen rond de triage, en de meldkamerprocessen door meldingen snel af te handelen en goed te schiften. Deze besteding komt het halen van de veldnorm ten goede, terwijl geen overheveling van belastinggeld naar het BKZ plaats hoeft te vinden.
Amendement 31 200 XVI, nr. 27 van de leden Schippers, Van der Veen, Kant Dit amendement beoogt financiering van het behandeltraject overgewicht van het behandelcentrum Heideheuvel tot en met 2009 te bewerkstelligen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg te verhogen met € 4 miljoen en wordt als dekking artikel 99 Nominaal en onvoorzien verlaagd met € 4 miljoen. Tevens stelt het amendement dat in de begroting 2009 nog eens € 2 miljoen voor het behandelcentrum Heideheuvel moet worden uitgetrokken. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
21
In Nederland bestaan veel mogelijkheden voor een bewezen effectieve behandeling van juveniele morbide obesitas in de eerste, tweede en derde lijn die onder de dekking van de zorgverzekering vallen en derhalve voor vergoeding in aanmerking komen. Het CVZ heeft vastgesteld dat er voor fysiotherapie, cognitieve (groeps-) therapie met ouderparticipatie sterke aanwijzingen voor de effectiviteit bestaan. Dieetadvisering, internistische of kindergeneeskundige zorg, fysiotherapie en cognitieve (groeps)therapie zijn (ambulante) behandelvormen die al in aanmerking komen voor vergoeding binnen het pakket. Voor de klinische behandelmethode voor juveniele morbide obesitas zoals aangeboden in het behandelcentrum Heideheuvel, bestaat geen aantoonbaar wetenschappelijk bewijs van de doelmatigheid en effectiviteit van de behandeling. Bovendien is de klinische behandelmethode veel kostbaarder dan de ambulante behandelmethoden. Het CVZ heeft mij daarom in 2005 geadviseerd om de klinische behandeling van juveniele morbide obesitas geen deel uit te laten maken van het verzekerde pakket en zelfs buiten een eventueel experiment te laten. Het CVZ achtte het gebrek aan bewijs voor doelmatigheid en effectiviteit van het behandelaanbod doorslaggevend. Er is bovendien geen sprake van stopzetting van de financiering. De behandeling heeft nooit tot de verzekerde prestaties behoord en dit is voor de zorgverzekeraars altijd duidelijk geweest. In een situatie waarbij grote druk bestaat op het pakket, ben ik terughoudend om hier zaken in onder te brengen die niet bewezen effectief en doelmatig zijn. Op dit moment loopt een bezwaarprocedure van Heideheuvel bij mijn ministerie. Naast bovenstaande argumenten om de aanvaarding van dit amendement te ontraden wil daarom eerst ook de uitkomst van het bezwaar afwachten. Dat lijkt mij de meest zuivere gang van zaken. Rest mij te zeggen dat ik, naast de behandeling van obesitas, groot belang hecht aan de preventie van overgewicht. Om deze reden zal ik mijn visie, ideeën en concrete initiatieven op het gebied van de preventie van overgewicht en obesitas in het voorjaar 2008 in de vorm van een beleidsbrief aan de Kamer sturen. Wat betreft de dekking wil ik nog toevoegen dat dekking van een amendement uit artikel 99 niet deugdelijk is. Zie hiervoor mijn algemene opmerkingen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 28 van het lid Van der Vlies (SGP) Dit amendement beoogt ruimte te geven voor de opvang van tienermoeders en tevens mogelijkheid te bieden voor uitbreiding van deze opvang. Daartoe wordt voorgesteld de zesde doelstelling van artikel 41 Volksgezondheid te verhogen met € 1 miljoen en wordt tevens als dekking artikel 42 Gezondheidszorg verlaagd met hetzelfde bedrag. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement. De opvang van tienermoeders wordt regulier betaald uit de middelen voor vrouwenopvang waarvoor ik voor de komende vier jaar extra middelen heb uitgetrokken. Daarnaast is er ook reeds € 1 miljoen structureel extra beschikbaar gesteld door de minister voor Jeugd en Gezin. Ten slotte is € 1 mln beschikbaar voor preventie. De middelen die worden gevraagd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
22
met dit amendement zijn dus al structureel beschikbaar voor de opvang van tienermoeders. Wat de dekking van dit amendement betreft wil ik het volgende opmerken. Het amendement stelt dat dekking dient te worden gezocht binnen het niet juridisch en bestuurlijk verplichte deel van artikel 42. Dekking uit de niet juridisch en niet bestuurlijk gebonden bedragen van artikel 42 is begrotingstechnisch weliswaar mogelijk, maar beleidsmatig onwenselijk. De onderwerpen genoemd bij de vrije bedragen van dit artikel vloeien namelijk mede voort uit het coalitieakkoord en er liggen ook al concrete voorstellen aan ten grondslag (zie blz. 54/55 van de begroting). Het betreft hier onder andere de perinatale audit, kwaliteit patiëntveiligheid, prenatale screening, medicatieveiligheid en de invoering prestatiebekostiging ziekenhuiszorg. Deze beleidsvoornemens zouden voor een deel niet uitgevoerd kunnen worden indien het amendement wordt aanvaard.
Amendement 31 200 XVI, nr. 29, van de leden Van Miltenburg (VVD) en Kos¸er Kaya (D’66) Dit amendement beoogt de financiering van de hiv preventie onder homomannen door Stichting Schorer niet te korten en daarbovenop een intensivering voor deze stichting te bewerkstelligen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 41 Volksgezondheid te verhogen met € 500 000 en wordt tevens als dekking artikel 99 Nominaal en onvoorzien verlaagd met hetzelfde bedrag. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement. Ik acht het van groot belang dat er aandacht wordt besteed aan preventie van soa en hiv voor de verschillende risicogroepen. Zoals u weet maak ik in mijn preventiebeleid een onderscheid tussen 6 verschillende risicogroepen: jongeren, mannen die seks hebben met mannen (MSM), prostituees en prostituanten, druggebruikers, hiv-geïnfecteerden en allochtonen. De Stichting Schorer speelt door de uitvoering van het landelijke programma hiv-preventie homomannen binnen dit preventiebeleid een centrale rol. Ik waardeer de inzet van Schorer zeer en onderken de problematiek bij homomannen volledig. Niet voor niets ontvangt Schorer voor de doelgroep meer dan de helft van het budget voor alle risicogroepen tezamen (ruim € 1,6 miljoen). In 2004 heeft mijn ambtsvoorganger de Stichting Schorer een korting aangekondigd van € 150 000. Het doel van deze korting was het vergroten van het budget voor de doelgroep etnische minderheden binnen de totaal beschikbare middelen voor het preventieprogramma soa-hiv. Het jongerenprogramma van Soa-Aids Nederland is daar toendertijd op dezelfde wijze voor gekort. De Kamer is daar destijds over geïnformeerd (TK 2004–2005, 29 220, nr. 4). De Stichting Schorer heeft indertijd drie jaar de tijd gekregen zich op deze korting voor te bereiden. De korting gaat namelijk in per 2008. Behalve dat er een specifiek preventie programma voor homomannen gesubsidieerd wordt, kunnen homomannnen, net als ieder ander, voor een hiv test naar de huisarts, bestaat de mogelijkheid zich te melden op een soa-poli om zich gratis en anoniem te laten testen op hiv, en is het ten slotte ook mogelijk een zelftest zonder recept aan te schaffen bij een apotheek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
23
Wat betreft de dekking wil ik nog toevoegen dat dekking van een amendement uit artikel 99 niet deugdelijk is. Zie hiervoor mijn algemene opmerkingen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 30, van het lid Ouwehand Dit amendement beoogt aanvullende voorlichtingsactiviteiten te financieren die aandacht besteden aan de gezondheidsrisico’s van de overmatige consumptie van vlees en dierlijke producten. Daartoe wordt voorgesteld artikel 41 Volksgezondheid te verhogen met € 750 000 en wordt tevens als dekking artikel 99 Nominaal en onvoorzien verlaagd met hetzelfde bedrag. Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Het verminderen van de consumptie van vlees, eiwitten en verzadigde vetten maakt deel uit van een compleet pakket van preventiemaatregelen die zijn gericht op het vermijden van overgewicht. Wat betreft de voorlichting over de consumptie van deze producten wijs ik graag op de recente nieuwe Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad (2006). Deze richtlijnen laten voldoende ruimte voor alternatieven voor vlees (zoals bijvoorbeeld vis en plantaardige vleesvervangers) en roepen op tot variatie. De voorlichting door het Voedingscentrum wordt ook op deze richtlijnen gebaseerd. Ik zie daarom geen noodzaak tot een specifieke voorlichtingscampagne over de risico’s van vleesconsumptie als zodanig. Wat betreft de dekking wil ik nog toevoegen dat dekking van een amendement uit artikel 99 niet deugdelijk is. Zie hiervoor mijn algemene opmerkingen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 31, van het lid Ouwehand Dit amendement beoogt budget te reserveren voor de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven die begin 2008 zal verschijnen. Daartoe wordt voorgesteld de tweede doelstelling van artikel 41 Volksgezondheid te verhogen met € 8 miljoen en wordt tevens als dekking artikel 99 Nominaal en onvoorzien verlaagd met hetzelfde bedrag. Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Er is namelijk op voorhand geen reden om aan te nemen dat uitwerking van de kabinetsvisie meer middelen vraagt dan thans beschikbaar zijn. In het eerste kwartaal van 2008 wordt geconcretiseerd of uitwerking van ASAT mogelijk is en onder welke voorwaarden. Mocht dan blijken dat meer budget nodig is, dan betrek ik dat in de begrotingsvoorbereiding voor 2009 in het voorjaar van 2008. Financiële effecten in 2008 worden daarin namelijk meegenomen. Een reservering op dit moment is daarom voorbarig. Wat betreft de dekking wil ik nog toevoegen dat dekking van een amendement uit artikel 99 niet deugdelijk is. Zie hiervoor mijn algemene opmerkingen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 32, van het lid Agema Dit amendement beoogt de voorgenomen begrenzing op het gebruik van ondersteunende begeleiding door de grondslag somatisch te schrappen ongedaan te maken. Daartoe wordt voorgesteld artikel 43 te verhogen met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
24
€ 44 miljoen, en wordt tevens artikel 42 Gezondheidszorg verlaagd met hetzelfde bedrag. Als dekking is de financiering van medische zorg aan illegalen aangewezen. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement. De begrenzing van het gebruik van ondersteunenende begeleiding beoogt de kostentoename in de AWBZ te beperken. Het door mevrouw Agema aangeboden alternatief heeft geen betrekking op de AWBZ en zal daarmee niet bijdragen aan de kostenbeperking in de AWBZ. Daarbij is ook van belang dat bij deze maatregel in 2008 sprake is van een overgangssituatie. In 2008 is het effect van deze maatregel circa 40 miljoen. Vanaf 2009 is het verwachte effect echter € 330 miljoen. Eenmalige compensatie in 2008 is daarom geen alternatief om het volledige effect van de maatregel te kunnen evenaren vanaf 2009. Wat betreft de dekking verder nog het volgende. Het amendement beoogt de financiële dekking weg te nemen van het wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat zorgaanbieders onder voorwaarden een bijdrage kunnen ontvangen voor medisch noodzakelijke zorg geleverd aan illegalen. Dat wetsvoorstel is 17 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden. Een grote meerderheid van deze Kamer, alsmede vele maatschappelijke organisaties, hebben bij meerdere gelegenheden uitdrukkelijk om dit wetsvoorstel gevraagd. Ik acht het daarom volstrekt onverantwoord om de financiële dekking van dat wetsvoorstel weg te nemen. Bovendien, zoals in de toelichting op genoemd wetsvoorstel is aangegeven, strookt dit wetsvoorstel met internationale verdragen inzake het verlenen van medische bijstand die door Nederland zijn geratificeerd. Genoemd zijn het Europees Sociaal Handvest en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Door het wegnemen van de financiële dekking zou de basis ontvallen aan de uitvoering van bedoeld wetsvoorstel, waardoor frictie ontstaat met door Nederland aangegane verplichtingen. Tot slot verwijs ik naar mijn algemene opmerkingen over amendementen die beogen het verzekerd pakket uit te breiden.
Amendement 31 200 XVI, nr. 33, van het lid Agema Dit amendement beoogt de kilometerbeperking in het bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys) op te heffen of ten minste het plafond van 750 kilometer te verhogen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 44 Maatschappelijke ondersteuning te verhogen met € 10,2 miljoen, en wordt tevens artikel 41 Volksgezondheid verlaagd met hetzelfde bedrag. Als dekking is de financiering van het tolk- en vertaalcentrum voor de gezondheidszorg aangewezen. Ik ontraad de aanvaarding van dit amendement. Voor het bovenregionaal vervoer hanteer ik een aantal uitgangspunten. De eerste is dat vanuit het oogpunt van beheersbaarheid de beschikbare kilometers zijn gelimiteerd. Het tweede uitgangspunt is dat de kilometers evenredig over de pashouders worden verdeeld waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijkheden van de pashouder om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Het laten vervallen van de kilometerlimiet danwel het verhogen van het standaard kilometerbudget past niet bij deze uitgangspunten. Het opheffen van de kilometerbeperking of het verhogen van het plafond van 750 kilometer acht ik dus onwenselijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
25
Daarnaast wijs ik er op dat de huidige kilometerbudgetten voorzien in de reisbehoefte van het merendeel van de pashouders. In 2006 heeft slechts 3,8% van de standaard-pashouders en 2,6% van de hoge-pashouders zijn kilometerbudget opgemaakt. Bovendien is de dekking van dit amendement ondeugdelijk, omdat de middelen voor het tolk- en vertaalcentrum contractueel verplicht zijn. Deze kunnen dus niet als dekking dienen.
Amendement 31 200 XVI, nr. 35, van het lid Schippers Dit amendement beoogt de financiering van preventieconsulenten te regelen. Daartoe wordt artikel 41 Volksgezondheid verhoogd met € 35 miljoen. Dekking van dit amendment wordt gevonden in zogenoemde beleidsreserves. Deze zijn volgens het amendement € 250 miljoen in 2008, € 275 miljoen in 2009 en 300 miljoen in 2010. Ik ontraad u de aanvaarding van dit amendement. Allereerst ben ik van mening dat ik niet de primaire begunstigde voor het onderwerp van dit amendement ben. De beleidsmatige verantwoordelijkheid voor het onderwerp preventie/leefstijl jeugd berust bij mijn collega van Jeugd en Gezin. De middelen die ik voor de jeugdgezondheidszorg en leefstijl jeugd beschikbaar had, zijn met ingang van 2008 opgenomen op zijn begroting. Middelen reserveren voor preventieconsulenten lijkt me bovendien voorbarig. De minister voor Jeugd en Gezin komt in 2008 met een nota over jeugd en preventie met maatregelen gericht op bevordering van een gezonde leefstijl bij jongeren en kinderen. De doelstelling en de uitwerking zoals die uit het amendement naar voren komen, vertonen een grote overlap met de kabinetsdoelstellingen omtrent ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen en de vormgeving van de Centra voor Jeugd en Gezin. Daarvoor trekt het kabinet voldoende extra geld uit. Wat de dekking betreft merk ik het volgende op. Het is mij niet duidelijk waarop wordt gedoeld met dekking uit de «beleidsreserves». Bij de nietjuridisch en niet-bestuurlijk gebonden middelen op elk van de beleidsartikelen gaat het om veel kleinere bedragen waar bovendien voornemens tegenover staan. Ik acht de dekking daarom ondeugdelijk.
Amendement 31 200 XVI, nr. 36, van de leden Kos¸er Kaya, Schermers en Wiegman-van Meppelen Scheppink Dit amendement beoogt de financiering van de ontwikkelcentra in de revalidatie te verlengen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg verhoogd met € 1,5 miljoen, en wordt als dekking hetzelfde artikel 42 verlaagd met € 1,5 miljoen. Ik sta in beginsel positief tegenover de strekking van dit amendement. Ik acht de financiering van de activiteiten in de zorgsector met begrotingsmiddelen echter niet zuiver. Een motie van gelijke strekking ligt mijns inziens daarom meer voor de hand. Zie hiervoor ook mijn algemene opmerkingen. In 2007 is de erkenning voor de revalidatie-ontwikkelcentra op basis van artikel 8 WBMV naar aanleiding van het amendement van de leden Kos¸er Kaya en Omtzigt verlengd tot en met 31 december 2007.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
26
De kern van het huidige amendement van het lid Kos¸er Kaya is gelijk aan het amendement van vorig jaar. Vorig jaar is de erkenning met een jaar verlengd, omdat er nog geen evaluatie beschikbaar was waaruit bleek of de doelstellingen uit de beleidsvisie pijnrevalidatie en revalidatietechnologie waren gehaald. Uit de evaluatie die ik in juli 2007 van de ontwikkelcentra heb ontvangen, blijkt dat er grote vooruitgang is geboekt. De doelstellingen uit de beleidsvisie zijn behaald: de centra hebben een bovenregionale functie verworven en zorg gedragen voor verspreiding van kennis. Om deze belangrijke kennisfunctie te behouden ben ik bereid naar analogie van het amendement van vorig jaar de financiering van de ontwikkelcentra nog een jaar op gelijke voet voort te zetten. Hierbij wil ik nog opmerken dat financiering op grond van artikel 8 WBMV in principe een tijdelijk karakter heeft. Met het oog op de wijzigingen in het zorgstelsel wordt het zeer terughoudend toegepast. Op 13 december is een AO gepland over dit onderwerp. Ik ga dan graag ten principale de discussie aan over het gebruik van dit artikel.
Amendement 31 200 XVI, nr. 37, van de leden Schermers, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Van der Veen Dit amendement beoogt de financiering van de pijncentra in de palliatieve zorg te verlengen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 42 Gezondheidszorg verhoogd met € 1,8 miljoen, en wordt als dekking hetzelfde artikel 42 verlaagd met € 1,8 miljoen. Ik sta in beginsel positief tegenover de strekking van dit amendement. Ik acht de financiering van de activiteiten in de zorgsector met begrotingsmiddelen echter niet zuiver. Een motie van gelijke strekking ligt mijns inziens daarom meer voor de hand. Zie hiervoor ook mijn algemene opmerkingen. Gehoord de discussie in de Kamer, ben ik bereid de financiering van deze centra met een jaar te verlengen. Als het amendement wordt aanvaard, ligt het in de rede om de huidige manier van financieren van deze centra voort te zetten, namelijk via de functiegerichte budgettering voor academische ziekenhuizen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 86
27