Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
Zorgverbreding in het basisonderwijs
BRIEF V A N DE STAATSSECRETARIS V A N O N D E R W I J S EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 8 januari 1988 Hierbij zend ik u de beleidsnotitie Voortgang Zorgverbreding. Hierin wordt de start van een speerpunt rekenen/wiskunde aangekondigd. De notitie is op 22 juni en 16 november 1987 besproken met de Centrale Commissie voor Onderwijs Overleg. De Onderwijsraad heeft op 28 september 1987 advies uitgebracht. Ik wijs u volledigheidshalve op het volgende. De verdere uitvoering van het speerpunt rekenen/wiskunde wordt mede bepaald door de evaluatie van het speerpuntbeleid eind 1988/begin 1989. De resultaten van het onderzoek naar de groei van het speciaal onderwijs kunnen te zijnertijd tot een accentverlegging binnen het speerpunt rekenen/wiskunde leiden. De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, N. J. Ginjaar-Maas
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
1
BELEIDSNOTITIE V O O R T G A N G ZORGVERBREDING Inleiding: Doel en opzet van de notitie De beleidsnotitie «Zorgverbreding in het basisonderwijs» (1985) kondigde een fasering aan in perioden van 3 jaar. Voorzien werd een driemaal drie jaar durend speerpunt toegespitst op het lees/taal onderwijs. In augustus 1988 begint een tweede periode. De eerdergenoemde beleidsnotitie geeft aan dat de vormgeving van deze tweede periode zal gebeuren op basis van evaluatieonderzoek van de eerste. Het merendeel van het evaluatieonderzoek wordt echter pas in 1988 afgerond. In deze notitie gaat het, gezien het voorafgaande, niet om een herziening van de aanpak en invulling van het beleid. Deze notitie signaleert dat op korte termijn stagnaties dreigen op te treden in de ontwikkeling en uitvoering van het beleid en doet een voorstel om dit te voorkomen door voorbereidingen te treffen voor het speerpunt rekenen/wiskunde. De notitie gaat achtereenvolgens in op: 1. de opzet van het zorgverbredingsbeleid; 2. de activiteiten binnen het speerpunt taal/lezen; 3. de overgangsproblematiek na 1-8-1988; 4. rekenen en wiskunde als onderdeel van een tweede speerpunt; 5. voorlopige conclusies; aandachtspunten voor een speerpunt rekenen/wiskunde; 6. opzet en planning van de voorbereiding van een speerpunt rekenen/ wiskunde. 1. De opzet van het zorgverbredingsbeleid Voor de doelstellingen en doelgroep van het zorgverbredingsbeleid wordt hier volstaan met een verwijzing naar § 1 en 2 van de notitie «Zorgverbreding in het basisonderwijs» (Tweede Kamer 1984/1985, 18859, nrs. 1-2); beide staan, om in de inleiding genoemde redenen, nu niet ter discussie. De uitwerking van het beleid wordt gekenmerkt door: - de keuze van één van de elementaire instrumentele vaardigheden i.c. lezen/taal als speerpunt op basis van het belang van bedoeld leergebied voor het verdere schoolsucces en de latere deelname aan het maatschappelijke proces; - concentratie van alle beschikbare middelen op het betrokken leergebied teneinde een versnippering van middelen te voorkomen en het op deze concentratie afstemmen van maatregelen met betrekking tot ondersteuning, scholing, nascholing; - deskundigheidsbevordering van leerkrachten via korte cursussen te geven door hogescholen die zowel aandacht dienen te besteden aan vakdidactische als vakinhoudelijke waaronder diagnostiserende en remediërende aspecten. De totale opzet wordt getypeerd als een speerpuntenbeleid. Het geheel is opgezet voor een periode van 9 jaar met telkens na 3 jaar een evaluatiemoment. 2. De activiteiten binnen het speerpunt taal/lezen Inleiding Hierna volgt een schets van de activiteiten binnen het speerpunt tot 1-8-1988. Zorgverbreding is niet beperkt tot het kader van dit speerpunt taal/lezen, maar krijgt ook vorm binnen de invoeringsprogramma's basisonderwijs, de diepteprojecten, de informatietechnologie en uiteraard de samenwerkingsprojecten basisonderwijs-speciaal onderwijs. Voornoemde activiteiten zijn op zich nu niet aan de orde: deze notitie is gericht op het voorkomen van een mogelijke stagnatie binnen het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
2
speerpuntenbeleid. Deze activiteiten komen wel terug bij de evaluatie van het totale zorgverbredingsbeleid na 1988. Tevens wordt bezien hoe de resultaten van deze activiteiten kunnen worden betrokken bij de oplossing van de eerdergenoemde stagnatie. 2.1. a. Opzet De belangrijkste maatregel binnen het zorgverbredingsbeleid is gericht op de deskundigheidsbevordering via nascholing. Elke leerkracht wordt in staat gesteld, in beginsel onder schooltijd, een cursus van 32 uur te volgen. Hiervoor zijn in totaal 500 formatieplaatsen beschikbaar. Scholen kunnen, bij een uitputtende inschrijving per jaar, in principe voor deze nascholing, afhankelijk van de schoolgrootte en de deelname van een minimum aantal leerkrachten, gedurende één schooljaar eens in de 3 jaar aanspraak maken op 0,1 0,2 0,3 (enz.) formatieplaats. Er is per schooljaar ruimte voor max. 22 500 cursisten. De nascholing wordt uitgevoerd door HBO-instellingen met een lerarenopleiding basisonderwijs. De coördinatie van de ontwikkeling van cursusmaterialen en de coördinatie van de verzorging van voorscholing gebeurt door de LPC. b. Soorten cursussen; opeenvolging Er komen (zijn) binnen het gebied van het taal/lezen drie cursussen: een cursus voorbereidend, aanvankelijk en voortgezet technisch lezen (cursus a), een cursus begrijpend, verwervend en verwerkend lezen (cursus b) en een cursus taalvaardigheden (t.w. stellen/spellen, de cursus c). De cursus a is per 1 augustus 1985 begonnen. Aan deze cursus hebben zowel voor het schooljaar 1985/1986 als voor 1986/1987 16.000 leerkrachten deelgenomen. De oorspronkelijke planning van het speerpunt voorzag in drie opeenvolgende cursussen van elk drie jaar. Er is van deze strikte opeenvolging afgestapt: niet elke leerkracht heeft direct met het voorbereidend, aanvankelijk en voortgezet technisch lezen te maken en sommige scholen hebben juist op dit gebied voorheen al de nodige activiteiten ontwikkeld. Om te voorkomen dat bedoelde leerkrachten en scholen drie jaar buiten het landelijk zorgverbredingsbeleid zouden vallen, is besloten de andere twee cursussen naar voren te schuiven. Vanaf 1 januari 1987 is het mogelijk, om in beperkte mate naast cursus a ook de cursus begrijpend lezen (cursus b) te volgen. Ongeveer 3.000 cursisten hebben zich in het schooljaar 1986/1987 voor de eerste uitvoering van de cursus b ingeschreven. Vanaf 1 januari 1988 komt hier, eveneens in beperkte mate, nog als keuzemogelijkheid de cursus c, d.w.z. taalvaardigheden (stellen/spellen) bij. De cursus a behoudt tot en met 1 augustus 1988 wel prioriteit: aanmeldingen voot a hebben daarom voorrang (vervolgens aanmeldingen voor b op die voor c). c Enkele evaluatieve opmerkingen De eerste gegevens uit de evaluatieonderzoeken komen, zoals eerder gesteld, pas in de loop van 1988 beschikbaar. Er zijn echter enkele tussentijdse gegevens afkomstig uit respectievelijk een evaluatie van de Inspectiewerkgroep «Schoolbegeleiding en Zorgverbreding» (1), de Inspectie Opleidingen (2) en een interimrapportage uit het onderzoek «Nascholing speerpunt lezen». Bedoelde gegevens leveren soms een behoorlijk kritisch beeld op van de nascholingsoperatie. Dit beeld moet echter wel worden afgezet tegen het gegeven dat het hier om het eerste uitvoeringsjaar gaat, dat de aantallen deelnemers de eerste 2 jaar onbekend groot (resp. 16 000 en 19 000) zijn en dat de voorbereidingsperiode kort is geweest. De start van het tweede uitvoeringsjaar is duidelijk aanmerkelijk soepeler verlopen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
3
2.2. Materialen en middelen - Een bekende klacht uit de ontwikkelingsprojecten basisschool was het gebrek aan, resp. de onbekendheid met middelen voor diagnostiserend en remediërend onderwijzen. De SLO heeft daarom de opdracht gekregen hierop in te spelen door het maken van een goed voor scholen toegankelijk overzicht van materialen en middelen en het verder ontwikkelen van remediërende en diagnostiserende materialen. Er is inmiddels door de CRL een leermiddelengids gepubliceerd. - Het CITO levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van middelen voor het volgen van de ontwikkeling van leerlingen en het van daaruit plannen van onderwijs door middel van een leerlingvolgsysteem. - De Rijksuniversiteit Utrecht ontwerpt momenteel een programma gericht op het kunnen onderkennen van een bepaalde taakperceptie en aanpak en het hierop als leerkracht (kunnen) afstemmen van het eigen leerkrachtgedrag. Dit programma is bestemd voor begeleiders en opleiders en zal in 1990 zijn afgerond. Binnen de diepteprojecten basisonderwijs wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van remediërende en diagnostiserende materialen. 2.3. Onderzoek naar de effecten van het
zorgverbredingsbeleid
Het zorgverbredingsbeleid moet uiteindelijk twee doelen dienen: - bevorderen dat basisscholen in staat zijn zoveel mogelijk kinderen op een kwalitatief verantwoorde wijze onderwijs te geven; - en daardoor bevorderen dat de verwijzing naar het speciaal onderwijs wordt verminderd. Toegespitst op de activiteiten binnen het speerpunt taal/lezen betekent de eerste doelstelling dat deze moeten leiden tot meer kennis en vaardigheid met betrekking tot zaken als signaleren, diagnostiseren en remediëren binnen het lees/taalonderwijs en tot betere leesprestaties. Uiteraard kunnen de effecten genoemd onder de eerste en tweede doelstelling pas na verloop van tijd worden geconstateerd. Het is echter zaak de ontwikkelingen vanaf het allereerste begin te volgen. Er wordt daarom vanaf 1-8-1985 onderzoek uitgevoerd gericht op de volgende (beleids)vragen. 1. Welke bijdrage levert de nascholing zorgverbreding leesonderwijs aan de praktische realisering van zorgverbreding op school- en groepsniveau? Het gaat hier primair om de signalerende-diagnostiserende en remedierende vaardigheden van de leerkracht binnen het lees/taalonderwijs, tevens om meer preventieve aspecten in de zin van differentiatie, leesklimaat, leesplezier, een doorgaande leeslijn. 2. Leidt het zorgverbredingbeleid ook tot een kwalitatief verantwoorde opvang van de primaire doelgroep namelijk leerlingen met hardnekkige leerproblemen? In het kader van deze vraag wordt de onderwijskundige zorg op het gebied van het lees/taal onderwijs met betrekking tot een vergelijkbare leerlingengroep binnen het basisonderwijs en het speciaal onderwijs vergeleken. Het gaat hierbij zowel om de directe effectvraag van het beleid als het verkrijgen van informatie over de verdere invulling van het beleid. 3. Wat is het effect van het zorgverbredingsbeleid op leerlingenniveau? Bij deze effectvraag wordt onderzoek gedaan naar 2 aspecten: - het nagaan van de veranderingen in de leesprestaties door een jaarlijkse afname van een aantal leestoetsen binnen een steekproefonderzoek; - de verandering in de uitstroom van het basisonderwijs naar het speciaal onderwijs door een jaarlijks registratieonderzoek bij alle basisscholen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
4
4. Hoe wordt de nascholing opgezet en uitgevoerd? De diverse onderzoeken lopen in de periode van eind 1985 tot begin 1989. In 1988/1989 zal, conform de toezegging aan de Tweede Kamer, op basis van de resultaten van voornoemd onderzoek, een uitspraak worden gedaan over de wijze van continueren van het speerpuntbeleid. 3. Situatie 1988, 1989, 1990 Na 1-8-1988 ontstaat er met betrekking tot het speerpuntbeleid de volgende situatie. a. De eerste periode van het speerpunt taai-lezen loopt af. Deze eerste periode wordt op basis van het onderzoek genoemd in paragraaf 2 geëvalueerd. De ervaring met de start van de eerste periode heeft geleerd dat voor cursusontwikkeling en voorscholing minimaal een voorbereidingsperiode van 2 jaar nodig is. b. In 2.1 is uiteengezet dat de oorspronkelijk na 1-8-1988 geplande onderdelen van taal/lezen eerder in uitvoering zijn genomen. Dit betekent nu reeds meer keuzemogelijkheden voor de cursist. Voor de LPC betekent dit dat eveneens de cursusontwikkeling naar voren is geschoven. Het totaal aan potentiële deelnemers is 68.653 (full time formatieplaatsen in 1987); het totaal aantal beschikbare cursusplaatsen is 22.500 op jaarbasis. Gezien de deelname tot nu toe, 16.000 deelnemers aan de cursussen op het gebied van het voorbereidend, aanvankelijk en technisch lezen (cursus a) in 1985-1986 en ± 19.000 in 1986-1987 waarvan 3.000 deelnamen aan cursussen op het gebied van het verwervend en verwerkend lezen (cursus b), zal de aanmelding voor de cursus a per 1-8-1988 gering zijn en die voor b vanaf 1-8-1988 sterk toenemen. De cursus c, taalvaardigheden, wordt vanaf het schooljaar 1988-1989 eveneens aangeboden. Samenvattend: Er ontstaat op korte termijn ruimte in de cursusontwikkeling en voorscholing en op iets langere termijn, ook in de uitvoeringscapaciteit. Hiermee kan op twee manieren worden omgegaan: öf er wordt op geen enkele wijze geanticipeerd op de situatie na 1-8-1988 öf de beschikbare ruimte wordt gebruikt om voor deze situatie de nodige voorbereidingen te treffen en zo een herhaling van de overhaaste start bij de eerste periode te voorkomen. 4. Rekenen/wiskunde als mogelijk onderdeel van een 2e speerpunt Er is van diverse kanten aangedrongen op een spoedige uitbreiding van het zorgverbredingsbeleid met een speerpunt rekenen/wiskunde. Voor deze uitbreiding zijn nagenoeg dezelfde argumenten aan te voeren als voor de keuze van het taal/lezen: - De betekenis van rekenen/wiskunde als onderdeel van de instrumentele vaardigheden is onomstreden. - Rekenen/wiskunde speelt een belangrijke rol bij de verdere studie (keuze) en beroepsvoorbereiding en uitoefening. - Er zijn vrij recente gegevens over de uitval «op» rekenen/wiskunde: in een door de WRR (3) en de NVORWO/NVvW (4) aangehaald onderzoek van Pelgrum c.s. uit 1984 bleek de uitval in absolute zin aanzienlijk. - Rekenen/wiskunde speelt een belangrijke rol bij de verwijzing naar het speciaal onderwijs. Uit onderzoek van Wijnstra (5), Verwilligen-Prummel (6) en Abbring, Meijer en Span (7) valt echter duidelijk de rol van rekenen/wiskunde af te leiden. Er blijkt in alle drie onderzoeken nauwelijks een verschil tussen het percentage uitvallers bij rekenen en dat bij taal/lezen. Het onderzoek «individualisering en differentiatie in de basisschool» (8) geeft zowel een inzicht in de uitval met betrekking tot het rekenen als van de mogelijkheden van de basisschool om hier mee om te gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18859, nr. 7
5
Van enigszins andere orde, doch in dit kader eveneens relevant, is de analyse van problemen en ontwikkelingen in het huidige rekenen/wiskunde onderwijs zoals die o.m. verwoord zijn door de NVORWO/NVvW en de APPO (9) en de SLO (10). Voornoemde analyses leveren de aandachtspunten voor de opbouw van een speerpunt rekenen. Ik heb besloten rekenen/wiskunde als nieuw speerpunt in het zorgverbredingsbeleid aan te wijzen. Ik stel voor om al in 1987/1988 te beginnen met de voorbereiding van dit nieuwe speerpunt. Dit betekent niet dat er om de evaluatie van 1988 wordt heengegaan: dan valt de beslissing voor de start van de uitvoering en wordt er op basis van onderzoeksgegevens gesproken over eventuele wijzigingen in de opzet. Ik acht het verder niet onmogelijk dat er op basis van het onderzoek naar de groei van het speciaal onderwijs nog inhoudelijke accenten binnen het nieuwe speerpunt worden verlegd. 5. Voorlopige conclusies en aandachtspunten voor de opzet van een speerpunt rekenen/wiskunde 5.1. Conclusies t.a.v. de gekozen opzet van het beleid In het voorafgaande is een schets gegeven van het zorgverbredingsbeleid tot nu toe. Er is op dit moment geen reden om van de gekozen opzet af te stappen: - het argument voor de concentratie van middelen speelt sterker dan ooit; - de uitvoering door de hogescholen vraagt om een royale voorbereidingstijd. - de inhoudelijke invulling van het huidige speerpunt taal/lezen behoeft nog langere tijd de aandacht om elke leerkracht in staat te stellen zowel de a als de b als de c-cursus te kunnen doorlopen. 5.2. Conclusies t.a.v. de situatie vanaf 1988 Door het naar voren halen van de ontwikkeling, voorscholing èn uitvoering van de cursussen b en c ontstaat nu al ruimte in de capaciteit bij de LPC en in 1990 ook in de uitvoeringscapaciteit bij de lerarenopleidingen. Aangezien er sterke argumenten bestaan voor de keuze van een bepaald vakgebied, n.l. rekenen/wiskunde en er op korte termijn ruimte ontstaat in de capaciteit voor de materialen ontwikkeling en de voorscholing is het gewenst om zo spoedig mogelijk met de voorbereiding van een speerpunt onderdeel rekenen/wiskunde (naast taal/lezen) te beginnen. Over de wijze van uitvoering vanaf 1990 kan mede op basis van de evaluatie in 1988 worden beslist. 5.3. Conclusies en inhoudelijke aandachtspunten speerpunt rekenen/wiskunde
voor de opzet van een
Voor de inhoud van cursussen rekenen/wiskunde zijn vooral 2 aandachtspunten van belang nl. de diversiteit in de methodische oriëntatie en de uit de doelstelling van het zorgverbredingsbeleid en de wens van het veld voortvloeiende aspect van de praktische zorgverbreding. - De APPO signaleert in het eerdergenoemde advies van 1985 een tweespalt in «methodenland» (realistisch versus mechanistisch) en een «tweestromenland» in de opvattingen ten aanzien van het rekenen/wiskunde onderwijs (produktgericht, meer traditioneel versus procesgericht, meer vernieuwend). Het is zaak dat gebruikers van beide soorten methoden binnen het speerpunt «terecht kunnen». - Binnen het speerpunt rekenen/wiskunde moet het als leerkracht leren inspelen op onderwijsleesproblemen c.q. pedagogisch didactische
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
6
behoeften van leerlingen op het gebied van rekenen/wiskunde voorop staan. Dit vereist zowel vakdidactische als vakinhoudelijke kennis waaronder het kunnen signaleren, diagnosticeren en remediëren binnen de groepssituatie en binnen het rekenen/wiskunde onderwijs. In de voorscholing en het cursusmateriaal moet deze tweeslag, vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en mede daardoor het preventief en curatief werken vanuit een methode, duidelijk uitkomen. Deze tweeslag heeft tevens consequenties voor de keuze van docenten die de nascholing zullen verzorgen. - De cursussen dienen ook niet gericht te zijn op één bepaalde methodische aanpak of het overgaan van een mechanistische op een realistische methode. Het hanteren van een bepaalde methode en de bedoelde overgang krijgt aandacht binnen de invoeringsprogramma's. Scholen die al of niet voorafgaand aan deelname aan de nascholing behoefte hebben aan deskundigheidsbevordering puur op voornoemde aspecten doen er goed aan eerst mee te doen aan de invoeringsprogram ma's. 5.4. Procedurele
aandachtspunten
- Bij de ontwikkeling van cursusinhoud en cursusmaterialen speerpunt rekenen/wiskunde moet, naast de vakinhoudelijke en vakdidactische kant, worden uitgegaan van het onder 5.3. genoemde praktische zorgverbredingsaspect: vooral signaleren, diagnostiseren en remediëren binnen rekenen/wiskunde. - Binnen deze prioriteit moeten cursusinhouden en materialen worden toegespitst op de problematiek en wensen van de basisscholen. De ontwikkelactiviteiten zullen worden voorafgegaan door een behoefteninventarisatie bij basisscholen; een adequate ingang hiervoor bieden de SBD's en de hogescholen met een lerarenopleiding. - Op basis van de behoefteninventarisatie worden cursusinhoud, nascholingsmateriaal en een voorlopig voorscholingsaanbod ontwikkeld. De deskundigheid t.a.v. de vakinhoudelijke en vakdidactische component is met name sterk aanwezig op universitaire instituten. Deze dienen vooral deze kennis bij de ontwikkeling van materialen en bij de voorscholing te leveren. - Het aantal docenten rekenen/wiskunde op de hogescholen is relatief gering. Dit betekent dat het aantal na te scholen leerkrachten navenant zal zijn zodat de nascholing rekenen/wiskunde langere tijd in beslag zal nemen. Een en ander vereist een degelijke fasering en prioritering gebaseerd op voornoemde analyse van de problematiek in het veld. - Het onderzoek van de inspectie opleidingen wijst op twee hiaten in de kennelijk wat te algemene voorscholing tot nu toe: de didactiek van de nascholing en de praktische zorgverbredingsaspecten. De voorscholing moet hiermee rekening houden. - Het opdragen van de uitvoering van de nascholing aan de hogescholen zal conform het nieuwe beleid met betrekking tot nascholing gebaseerd zijn op uitvoeringsoffertes van deze HBO-instellingen met een lerarenopleiding basisonderwijs. In de offertes zullen hogescholen onder meer aangeven welke vakinhoudelijke en orthopedagogische deskundigheid ingezet zal worden voor de verzorging van de nascholing, welke voorscholing noodzakelijk wordt geacht, welk nascholingsmateriaal nodig is en hoeveel nascholingsdeelnemers in een cursusjaar toegelaten kunnen worden. Toekenning van nascholingsruimte aan de hogescholen geschiedt na toetsing van de offertes. - Zowel gezien de gesignaleerde noodzaak van fasering in de uitvoering alsdeeisvan nauwe betrokkenheid van de hogescholen bij de voorbereiding en uitvoering van het speerpunt acht ik een plan van aanpak vanuit de HBO-Raad gewenst. Ik zal hierover op zeer korte termijn contact opnemen met de Raad. Het plan wordt t.z.t. voorgelegd aan de CCOO.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 18 859, nr. 7
7
- Voor een goede doorwerking van de nascholing op de onderwijspraktijk van basisscholen is afstemming van nascholing en verzorging gewenst. Deze afstemming wordt nader geregeld in een op artikel 10 van de Wet Onderwijsverzorging gebaseerde Algemene Maatregel van Bestuur inzake de afstemming tussen verzorgingsinstellingen en lerarenopleidingen. Mogelijkheden op korte termijn liggen verder in de aandacht voor de problematiek van de «in-take», de afstemming van de invoerings- en nascholingsprogramma's, de verplichte opname van de nascholingsvoornemens in het ontwikkelingsplan van basisscholen. Verder is het van belang dat een samenhangend pakket nascholing/verzorging tot stand komt, waarbij de verzorgingsactiviteiten door verzorgingsinstellingen en de nascholing door nascholingsinstellingen worden uitgevoerd. Ingevolge de taakverdeling van een SBD, zoals omschreven in de Wet Onderwijsverzorging, is het evenwel mogelijk dat een SBD op verzoek van een hogeschool nascholingsactiviteiten mede uitvoert. De wijze waarop en de condities waaronder moet blijken uit de door de hogescholen in te dienen uitvoeringsofferte. De voorscholing is (uiteraard) ook gericht op schoolbegeleiders. - Van bijzonder belang is op landelijk niveau de afstemming van de diverse activiteiten op het gebied van de zorgverbreding: nascholing diepteprojecten, invoeringsprogramma's nascholing, divers onderzoek. Relevante invoeringsprogramma's dienen betrokken te worden bij de (voorbereiding) van de ontwikkeling van nascholingscursussen. 6. Opzet en planning van de voorbereiding van een speerpunt rekenen/wiskunde 6.1 De voorbereiding van het speerpunt rekenen/wiskunde omvat de volgende aspecten: a. De hogescholen en de SBD's worden door middel van een brief op de hoogte gesteld van het speerpunt rekenen/wiskunde en de te volgen procedure. b. Het opstellen van een landelijk uitvoeringsplan, ex artikel 6 van de Wet op de Onderwijsverzorging, door de LPC. Dit plan bevat in elk geval de elementen genoemd in artikel 6, lid 2, van de Wet op de Onderwijsverzorgingsstructuur. Uit dit plan moet verder duidelijk worden. - Het uitvoeren van een behoefteninventarisatie bij de SBD's en de hogescholen (als bron van de «schoolwensen»). - de deskundigheid, ook buiten hogescholen, SBD's en VSLPC, die nodig is voor de voorbereiding van het speerpunt rekenen/wiskunde, de wijze waarop deze bij het «project» is betrokken; de taken van de diverse betrokkenen; - de landelijke coördinatie van de diverse zorgverbredingssactiviteiten; - de inhoudelijke prioritering in de opbouw van het cursusbestand op basis van een analyse van de problematiek binnen het betrokken vakgebied; - de aard en doelstelling van het te ontwikkelen nascholingsmateriaal; een analyse van wat nodig is en er al ligt; - de wijze waarop de LPC de deskundigheid van de nascholers en schoolbegeleiders willen bevorderen, de inhoudelijke aandachtspunten hierbij gezien de eerdergenoemde evaluatieve gegevens; - de samenstelling van de ontwikkelingsgroep (van cursusinhoud, cursusmateriaal, voorscholingsaanbod); - de materialenontwikkeling ten behoeve van de voor- en nascholing. Voor deze ontwikkeling is onder 5 een aantal aandachtspunten genoemd. c. De opstelling van een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoerende HBO-instellingen via de HBO-Raad.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
8
d. Een zodanige afstemming tussen het uitvoeringsplan van de LPC en het plan van aanpak van de HBO-Raad dat een adequate voorscholing van de uitvoerende docenten wordt gerealiseerd. 6.2. Doorloop
taal/lezen
Het onderdeel taal/lezen loopt, ook na 1-8-1990 door met de onderdelen b en c. De LPC zullen aandacht besteden aan mogelijke verbetering van het aanbod. 6.3. Planning -
verzoek om opstellen plan van aanpak hogescholen aan HBO-Raad uitvoeringsplan LPC gereed uitvoeringsplan LPC in CCOO informeren HBO-instellingen en SBD's plan van aanpak HBO-Raad in CCOO begin ontwikkelen «materialen» aankondigen offerte-procedure beoordelen materialen begin opstellen voorscholingsplan uitnodiging voor indienen offertes hogescholen offertes bij O&W voorscholingsplan rond offertes beoordeeld begin voorscholing circulaire speerpunt uit begin cursus rekenen/wiskunde
december 1987 ± 15 januari 1988 22 februari 1988 maart 1988 juni 1988 augustus 1988 oktober 1988 februari 1989 maart 1989 juni 1989 augustus 1989 oktober 1989 november 1989 1 augustus 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
9
BIJLAGE I
1. Inspectiewerkgroep Schoolbegeleiding en Verzorging, Een verkennend onderzoek naar de vertaling van het zorgbreedtebeleid door onderwijsbegeleidingsdiensten, Rijswijk, 1986 (inspectierapport 1). 2. Inspecties basisonderwijs, opleidingen, speciale diensten, Speerpunt lezen, Rijswijk, 1986 (inspectierapport 4). 3. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Basisvorming in het onderwijs, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1986 (zie o.a. pag. 123). 4. Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken/Wiskunde Onderwijs en Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, Logitudiale planning van het reken en wiskunde onderwijs, Utrecht, 1985 (zie o.a. pag. 5). 5. Wijnstra, J.M., Op de grens van basis- en speciaal onderwijs, Lisse, 1987. 6. Verwillingen-Prummel, A.J., Hylkema, B., Meijer, C.J.W., Grensleerlingen-onderzoek, Haren, 1984. 7. Span, B., Abbring, I.M., Meijer, C.J.W., De opvang van leerlingen met problemen in het regulier onderwijs, Groningen, 1985. 8. Wolbert, R.G.M., Schaap-Hummel, I., Span, B., Individualisering en differentiatie in de basisschool, Groningen, 1986. 9. Adviesgroep Projecten Primair Onderwijs, Rekenen/wiskunde, inventarisatie van ervaringen en resultaten van ontwikkelingsprojecten basisonderwijs, Zeist, 1985. 10. Heuvel-Panhuizen, v.d. M., Goffree, F., Zo rekent Nederland, S.L.O., Enschede, 1986.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
10
BIJLAGE II
Lijst van enkele afkortingen W.R.R.: NVORWO/NVvW:
S.L.O.: V.S.L.P.C.: C.R.L: C.I.T.O.: A.P.P.O.: OW/OC:
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken/Wiskunde Onderwijs/Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Instituut voor Leerplanontwikkeling. Vereniging Samenwerkende Landelijke Pedagogische Centra. Centrale Registratie Leermiddelen. Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling Adviesgroep Projecten Primair Onderwijs. Onderzoek wiskunde/Onderwijscomputercentrum (v.d. R.U. Utrecht).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988 18 859, nr. 7
11