Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1980-1981
2
Rijksbegroting voor het jaar 1981
16 400 Hoofdstuk XII Departement v a n Verkeer en Waterstaat
Nr. 60
BRIEF V A N DE MINISTER V A N VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 11 mei 1981 Naar aanleiding van u w verzoek o m nadere informatie over de functiew a a r d e r i n g van het rijdend personeel in het stads- en streekvervoer, deel ik u het v o l g e n d e m e d e . Het kabinet heeft zich onlangs na z o r g v u l d i g beraad kunnen verenigen met de uitkomst van een onderzoek naar de zwaarte van de functies van het rijdend personeel. De i n h o u d van dit kabinetsbesluit is neergelegd in briev e n , die ik heden heb gezonden aan de Raad van Beheer van de HTM en ESO. Kortheidshalve m o g e ik u naar deze brieven, die als bijlage hierbij zijn g e v o e g d , verwijzen. Mijn a m b t g e n o o t van Binnenlandse Zaken heeft brieven van gelijke strekking gezonden aan de betrokken gemeenten. Ik zal u ook van deze brieven ten spoedigste een afschrift doen t o e k o m e n . De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S . T u i j n m a n
2 vel
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 400 hoofdstuk XII, nr. 60
1
BIJLAGE I
MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan: ESO 's-Gravenhage, 11 mei 1981 In 1974 is door de rijksoverheid het standpunt ingenomen dat de functies van het rijdend personeel (bus-, tram- en metrobestuurders) in stads- en streekvervoer gewaardeerd dienen te worden op een niveau overeenkomend met schaal 18 BBRA. In datzelfde jaar heeft de rijksoverheid ingestemd met het verlenen van een toeslag van 6% boven het f unctieloon van het rijdend personeel. Beide besluiten werden genomen in het kader van het streven om de arbeidsvoorwaarden bij de stadsvervoerbedrijven onderling en in relatie tot die bij het streekvervoer zoveel mogelijk op elkaar af te sternmen en aldus te komen tot een gelijke beloning voor het rijdend personeel van zowel stads- als streekvervoer. In 1979 deden zich bij diverse vervoerbedrijven ontwikkelingen voor met betrekking tot de waardering van het rijdend personeel. Aangezien, gelet op de gesignaleerde ontwikkelingen, herwaardering onvermijdelijk was, is in november van dat jaar besloten een onderzoek in te stellen naar de zwaarte van de functie van het rijdend personeel. Met de uitkomst van dit onderzoek heeft het kabinet zich na zorgvuldig beraad onlangs kunnen verenigen. Deze uitkomst behelst dat geen overwegende bezwaren bestaan tegen indeling van het rijdend personeel bij openbaarvervoerbedrijven in een salarisschaal overeenkomend met schaal 32 BBRA. Daarmee zijnalle, voor de waardering van de functie relevsnte factoren (bij voorbeeld met betrekking tot de toegenomen verkeersintensiteit, het negatieve verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers en de omgang met het publiek) gehonoreerd. Met betrekking tot de zogenaamde inconveniënten - voor zoveel van belang voor de vaststelling van het functieniveau - zij nog het volgende opgemerkt. Bij de bepaling van de functiezwaarte kan onderscheid gemaakt worden tussen inconveniënten die al dan niet leiden tot een hogere indeling en inconveniënten die bij de functieweging buiten beschouwing blijven. Deze laatste inconveniënten die dus niet opgenomen zijn in de bepaling van de indeling, kunnen eventueel leiden tot toekennen van een extra beloning. Bij de nu plaats gehad hebbende herwaardering van de functies van het rijdend personeel zijn bij de toepassing van de rijksnormen alle inconveniënten in beschouwing genomen en bij de herwaardering van de functies als geheel ten volle meegewogen. Bij de toepassing van de verschillende functiewaarderingsmethoden, die in het streekvervoer, bij de HTM en bij een aantal gemeenten zijn gehanteerd, zijn in ieder geval alle aspecten met betrekking tot de omgang met het publiek meegewogen. Daardoor kon de indeling van deze functies worden verhoogd van schaal 18 naar schaal 32 BBRA. lnconveniënten die bij de functieweging buiten beschouwing zijn gebleven en die via een toelage dienen te worden gehonoreerd, zijn niet aangetroffen. Er is dan ook geen aanleiding en geen rechtvaardiging om boven schaal 32 BBRA de toeslag van 6% of andere toeslagen voor aspecten, die bij de functieweging reeds in beschouwing zijn genomen, te handhaven. Het bovenstaande standpunt van het kabinet impliceert dat er mijnerzijds goedkeuring aan gehecht zal worden indien u met ingang van 1 januari 1981 aan de functies van het rijdend personeel een beloning verbindt overeenkomstig schaal 32 BBRA, onder gelijktijdige afschaffing van de 6%-toeslag. Deze herinschaling dient plaats te vinden volgens het systeem waarbij, uitgaande van een beloning van schaal 18 plus 6%, wordt overgegaan naar hetzelfde of het naast hogere bedrag in schaal 32. De maximale basisbeloning zal hierbij niet mogen uitgaan boven het maximum van schaal 32 BBRA, inclusief diensttijduitloop. Het gevolg van de herinschaling is dat een aantal thans in dienst zijnde personeelsleden voor het moment in inkomen vooruit zal gaan. Alleen de personeelsleden die een salaris genieten over-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XII, nr. 60
2
eenkomstig de derde uitloopperiodiek, zouden in inkomen achteruitgaan, doch aan hen kan een garantietoelage worden toegekend. Bij een eventuele herziening van het salaris, anders dan als gevolg van een algemene salariswijziging, dient deze garantietoelage te worden ingetrokken. De kosten van bovenstaande maatregelen zullen circa f 2 700 000 bedragen. Ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk mededeling van de werkelijke kosten te doen. Eerder in deze brief is het streven gememoreerd om de arbeidsvoorwaarden in het stads- en streekvervoer zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. In het licht van dit streven is het van groot gewicht te achten indien voor alle betrokken vervoerbedrijven zou worden besloten tot een herwaardering en inschaling als in het kabinetsbesluit bedoeld. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en ik zijn bereid om in een gesprek met vertegenwoordigers van de Haagsche Tramweg-Maatschappij, betrokken gemeentebesturen en van het streekvervoer nader te overleggen over de uitvoering hiervan. De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S. Tuijnman
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XII, nr. 60
3
BIJLAGE II
MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Raad van Beheer van de N.V. Haagsche Tramweg Maatschappij 's-Gravenhage, 11 mei 1981 In antwoord op bovenstaande brieven en in aansluiting op mijn telexberichten van 23 januari 1981,9 maart 1981 en 4 maart 1981, deel iku het volgende mee. In 1974 is door de rijksoverheid het standpunt ingenomen dat de functies van het rijdend personeel (bus-, tram- en metrobestuurders) in stads- en streekvervoer gewaardeerd dienden te worden op een niveau, overeenkomend met schaal 18 BBRA. In datzelfde jaar heeft de rijksoverheid ingestemd met het verlenen van een toeslag van 6% boven het functieloon van het rijdend personeel. Beide besluiten werden genomen in het kader van het streven om de arbeidsvoorwaarden bij de stadsvervoerbedrijven onderling en in relatie tot die bij het streekvervoer zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, en aldus te komen tot één gelijke beloning voor het rijdend personeel van zowel stadsals streekvervoer. In 1979 deden zich bij diverse vervoerbedrijven ontwikkelingen voor met betrekking tot de waardering van het rijdend personeel. Aangezien, gelet op de gesignaleerde ontwikkelingen, herwaardering onvermijdelijk was, is in november van dat jaar besloten een onderzoekin te stellen naar de zwaarte van de functies van het rijdend personeel. Met de uitkomst van dit onderzoek heeft het kabinet zich na zorgvuldig beraad onlangs kunnen verenigen. Deze uitkomst behelst dat geen overwegende bezwaren bestaan tegen indeling van het rijdend personeel bij openbaar-vervoerbedrijven in een salarisschaal, overeenkomend met schaal 32 BBRA. Daarmee zijn alle, voor de waardering van de functie relevante factoren (bij voorbeeld met betrekking tot de toegenomen verkeersintensiteit, het negatieve verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers en de omgang met het publiek) gehonoreerd. Met betrekking tot de z.g. inconveniënten - voor zoveel van belang voor de vaststelling van het functieniveau - zij nog het volgende opgemerkt. Bij de bepaling van de functiezwaarte kan onderscheid gemaakt worden tussen inconveniënten die al dan niet leiden tot een hogere indeling, en inconveniënten die bij de functieweging buiten beschouwing blijven. Deze laatste inconveniënten, die dus niet opgenomen zijn in de bepaling van de indeling, kunnen eventueel leiden tot het toekennen van een extra beloning. Bij de nu plaatsgehad hebbende herwaardering van de functies van het rijdend personeel zijn bij de toepassing van de rijksnormen alle inconveniënten in beschouwing genomen en bij de herwaardering van de functies als geheel ten volle meegewogen. Bij de toepassing van de door de HTM gehanteerde NS-functiewaarderingsmethode zijn in elk geval alle aspecten met betrekking tot de omgang met het publiek meegewogen. Daardoor kon de indeling van deze functies van schaal 18 naar schaal 32 worden verhoogd. Inconveniënten die bij de functieweging buiten beschouwing zijn gebleven en die via een toeslag dienen te worden gehonoreerd, zijn niet aangetroffen. Er is dan ook geen aanleiding en geen rechtvaardiging om boven schaal 32 BBRA de toeslag van 6%, of andere toeslagen voor aspecten die bij de functieweging reeds in beschouwing zijn genomen, te handhaven. Op grond van het bovenstaande standpunt van het kabinet ga ik ermee akkoord dat u met ingang van 1 januari 1981 aan de functies van het rijdend personeel een beloning verbindt overeenkomstig schaal 32 BBRA, onder gelijktijdige afschaffing van de 6%-toeslag. Deze herinschaling dient plaats te vinden volgens het systeem, waarbij uitgaande van de beloning van schaal 18 + 6% wordt overgegaan naar hetzelfde of het naast hogere bedrag in schaal 32. Hieraan zij nog toegevoegd dat de maximale basisbeloning niet mag uitgaan boven het maximum van schaal 32 BBRA, inclusief diensttijduitloop.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XII, nr. 60
4
Het gevolg van de herinschaling is dat een aantal thans in dienst zijnde personeelsleden voor het moment in inkomen vooruit zal gaan. Alleen de personeelsleden, die een salaris genieten overeenkomstig de derde uitloopperiodiek zouden in inkomen achteruitgaan, doch aan hen kan een garantietoelage worden toegekend. Bij een eventuele herziening van het salaris, anders dan als gevolg van een algemene salariswijziging, dient deze garantietoelage te worden ingetrokken. De kosten van bovenstaande maatregelen zullen ca. f 380 000 bedragen. Ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk mededeling van de werkelijke kosten te doen. Eerder in deze brief is reeds het streven gememoreerd om de arbeidsvoorwaarden in het stads-en streekvervoer zoveel mogelijk op elkaar af te sternmen. In het licht van dit streven is het van groot gewicht te achten indien voor alle betrokken bedrijven in stads- en streekvervoer zou worden besloten tot een herwaardering en inschaling, als hierboven bedoeld. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en ik zijn bereid om in een gesprek met u en met vertegenwoordigers van de betrokken gemeentebesturen en van het streekvervoer nader te overleggen over de uitvoering hiervan. De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. S.Tuijnman
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XII, nr. 60
5