Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 128
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 1 juli 2005 Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie d.d. 1 maart 2005 (24 587, nr. 121) inzake het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg «Jongeren in justitiële jeugdinrichtingen: met betere zorg nog veel te winnen» enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 30 juni 2005 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer De Adjunct-griffier van de commissie, Van Bemmel
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks). Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GroenLinks), Hermans (LPF), Vergeer (SP), Örgü (VVD).
KST88453 0405tkkst24587-128 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
1
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Algemeen De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het inspectierapport «Jongeren in justitiële jeugdinrichtingen: met betere zorg nog veel te winnen» en de bijbehorende aanbiedingsbrief van de minister van Justitie. De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het inspectierapport. Zij vragen of de minister op een systematische manier kan weergeven wat zijn oordeel is over alle afzonderlijke resultaten, conclusies en aanbevelingen uit het inspectierapport en daarbij vermelden of en zo ja op welke wijze en op welke termijn de aanbevelingen ten aanzien van de Rijksoverheid worden uitgevoerd en op welke wijze deze aanbevelingen «kunnen meelopen in de reeds lopende ontwikkelprojecten»? Welke aanbevelingen zullen leiden tot financiële consequenties? Hoeveel geld is waarvoor nodig? Op welke wijze wordt dit geld vrijgemaakt, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden of de minister van mening is dat een effectieve pedagogische benadering per definitie voldoende psychiatrische begeleiding vergt, aangezien een steeds groter deel van de jongeren in justitiële jeugdinrichtingen (hierna: JJI) kampt met psychiatrische problemen (uit het in het inspectierapport vermelde onderzoek van Vreugdenhil blijkt dat dit kan oplopen tot zeventig procent van de populatie). Zo ja, op welke wijze wordt dit uitgangspunt (beter) in de praktijk gebracht? Zo neen, waarom niet? De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De inspectie constateert ernstige tekortkomingen in de kwaliteit en organisatie van de psychiatrische zorg aan jeugdigen met psychiatrische stoornissen in engere zin, die in een JJI verblijven. Zo is een risico van onderdiagnostiek van stoornissen, is het therapeutisch aanbod is beperkt, wordt de psychomedische zorg aan jongeren onvoldoende gecoördineerd en blijkt de kwaliteit van het psychofarmacabeleid onvoldoende. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het inspectierapport en de brief van de minister van Justitie hierover. Zij hebben over de beide stukken de volgende vragen en opmerkingen. Deze leden stellen vast dat dit rapport geen andere conclusie toelaat dan dat het met de psychiatrische zorg in de JJI’s, ondanks alle inzet van het personeel, slecht is gesteld. Deze leden vinden de bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over bijna de gehele linie zeer zorgwekkend. Het geringe aantal psychiaters dat aan de JJI’s verbonden is (ver onder de DJI-norm), de onvoldoende kwaliteit van het psychofarmacabeleid en de falende doorplaatsing naar de reguliere geestelijke gezondheidszorg zijn slechts enkele voorbeelden van de problemen die door de inspectie zijn gesignaleerd. De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Deze leden maken zich grote zorgen over de constatering van de inspectie dat de omvang van deze kwetsbare groep jongeren én de complexiteit van hun problemen toeneemt. Deze leden betreuren het zeer dat psychiatrische zorg te weinig aandacht krijgt. Zij vragen de minister een overzicht te bieden op welke wijze in de vijftien JJI’s de psychiatrische zorg nu is geregeld. Wat is de reden dat de adviesnorm van DJI op dit moment voor psychische hulp in JJI’s niet wordt nageleefd? Heeft elke JJI voldoende budget om een psychiater in dienst te nemen om de bestaande
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
2
psychische problemen te behandelen? Bestaan er andere mogelijkheden om psychische stoornissen adequaat in JJI’s te behandelen? Welke beperkingen gelden er voor de behandeling van psychische stoornissen in JJI’s? Gelden de beperkingen in de vergoeding van ziektekosten (bijvoorbeeld de beperking tot 50 behandelsessies van psychiaters) ook voor de behandeling in JJI’s? Deze leden vragen de minister of het niet geïndiceerd is zo vroeg mogelijk in de justitiële keten jongeren te screenen op bestaande psychische stoornissen. In dit kader vragen de leden welke mogelijkheden bestaan om psychische stoornissen eerder te constateren. De leden van de D66-fractie hebben met grote verontrusting kennisgenomen van het voorliggende rapport en de brief van de minister. Deze leden zien in het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hun ergste vermoedens bevestigd over de problemen met gedragsgestoorde jongeren in JJI’s. Vertaald naar concrete omstandigheden betekenen de conclusies van de inspectie dat het eindeloos duurt voor een behandelplan tot stand komt, omdat er geen gestandaardiseerde screening bij binnenkomst plaatsvindt. Dat jongeren soms maar eens in de drie weken worden gezien door een psychiater komt omdat er in geen enkele inrichting voldoende psychiaters werken. Bij gebrek aan therapie worden de jongeren bij wijze van spreken «platgespoten» met medicijnen; een goed evenwicht tussen medicinale behandeling en psychische zorg is er niet. Er zijn niet voldoende verpleegkundigen om de zorg voor de jongeren te coördineren. De draaideur naar de JJI draait inderdaad maar één kant op: de weg terug naar de reguliere jeugdzorg is vrijwel onbegaanbaar. Dat kinderen soms «vergeten» worden in de isoleercel wordt verklaard door het feit dat JJI zich niet aan de richtlijnen voor afzondering houden. Dan wordt nog voorbijgegaan aan de visitaties en andere vernederende behandelingen die kinderen met gedragsproblemen in JJI’s moeten ondergaan, terwijl zij vaak niet eens een strafbaar feit hebben gepleegd. Directie en personeel van JJI’s hebben de beste bedoelingen met hun pupillen en zetten zich enorm in, maar worden onvoldoende in staat gesteld om de problemen het hoofd te bieden. Conclusies Het rapport bestuderende moeten de leden van de CDA-fractie met droefheid constateren dat JJI’s vaak als laatste opvangmogelijkheid worden ingeschakeld en belast zijn met de zorg voor jeugdigen met zeer moeilijk hanteerbaar gedrag. Tijdens het algemeen overleg over operatie JONG hebben deze leden aangegeven dat door de verkokering in de zorg voor jeugdigen, kinderen met een combinatie van gedragsproblemen, verslavingsproblematiek, een psychiatrische stoornis en/of een verstandelijke handicap, vaak als hete aardappels van de ene zorgaanbieder naar de andere worden doorgeschoven. Veel van deze kinderen belanden uiteindelijk met een rechterlijke machtiging in een JJI. Deze constatering volgt ook uit het rapport van de inspectie. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat een behoorlijk aantal jongeren in een JJI te maken heeft met een psychiatrische stoornis. Het percentage jongeren met een verstandelijke handicap is niet bekend. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna:VWS) deelt in de brief (DBO-CB-U-2423 221) mee dat de minister van Justitie onderzoek laat doen naar de prevalentie van jeugdigen met een verstandelijke handicap in JJI’s en dat de resultaten eind 2003 bekend zouden zijn. Kan de minister aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot dit voormelde onderzoek naar de prevalentie van jongeren met een verstandelijke handicap en de laatste cijfers over de prevalentie van jongeren met psychiatrische stoornissen in de JJI’s?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
3
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij een zeer groot aantal van de jeugddelinquenten met psychiatrische stoornissen die tot jeugddetentie is veroordeeld of een strafrechtelijke behandelmethode heeft opgelegd gekregen, het kennelijk niet lukt om deze gedragsgestoorde jongeren vroegtijdig op te sporen en effectief te behandelen binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dat is een nog ernstiger conclusie dan de constatering van ernstige tekortkomingen in de kwaliteit en organisatie van de psychiatrische zorg in de JJI’s. Heeft vroegsignalering de prioriteit van het kabinet? Zo ja, op welke wijze komt die prioriteitstelling tot uiting? De leden van de SP-fractie merken op dat in het licht van de ernst van de bevindingen van de inspectie de reactie van de minister van Justitie enigszins teleurstelt. Ook met inachtneming van de waarschuwing dat het rapport een algemeen, landelijk beeld geeft en dus niet van alle nuancering is voorzien, blijft de conclusie, dat de psychiatrische zorg in de JJI’s onvoldoende is, staan. Dat JJI’s geen psychiatrische inrichtingen zijn, is deze leden bekend; niettemin is, gezien het aantal jongeren met psychiatrische problematiek in deze instellingen, de vraag gerechtvaardigd of ze dat niet (meer) zouden moeten zijn. In dit verband vragen de leden van de SP-fractie een reactie van de minister op de uitspraken van de kinderpsychiater prof. Th. Doreleijers in het NRC Handelsblad van zaterdag 5 maart 2005. Deelt de minister de mening van prof. Doreleijers dat er veel meer aandacht moet komen voor psychiatrische aandoeningen bij kinderen, juist ook met oog op preventie van (verder) delinquent gedrag bij jeugdigen? Zo ja, is hij bereid om hieraan ook in de JJI’s vorm te geven? Maatregelen De leden van de CDA-fractie onderkennen dat het bieden van goede zorg aan jongeren een brede verantwoordelijkheid is en dat daarom ook de problematiek van de zorg in JJI’s een aanpak in het kader van operatie JONG nodig heeft. In dat kader zou vervolgonderzoek, dat nu beperkt is gebleven tot de bevoegdheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, breder getrokken moeten worden door gezamenlijk optreden met de Inspectie voor de Jeugdhulpverlening. Deelt de minister deze mening? Daarnaast leidt het behandelen van jeugdigen niet automatisch tot het verbeteren van het opvoedingsklimaat van jeugdigen. De leden van de CDA-fractie stellen voor om in behandeltrajecten ook nadrukkelijk ouders en verzorgers te betrekken, om zodoende ook het totale gezinssysteem te versterken, waardoor de kans op terugval wordt verkleind. Graag een reactie van de minister op deze suggestie. De leden van de CDA-fractie realiseren zich dat de geschetste problematiek niet van de ene op de andere dag kan worden opgelost, maar er moet wel meteen mee begonnen worden. De specifieke knelpunten die uit het onderzoeksrapport naar voren komen, kunnen en moeten naar mening van deze leden meteen aangepakt worden. Deze leden hebben het dan over de kwaliteit van het psychofarmacabeleid, het toepassen van separatie, de kwantiteit en kwaliteit van de diagnostiek, de dossieroverdracht en de aansluiting met de reguliere GGZ en Jeugdzorg. Welke acties gaat de minister samen met de minister voor VWS ondernemen om deze knelpunten op korte termijn op te lossen? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie nadrukkelijk aandacht voor het plaatsingsbeleid voor de JJI’s. Momenteel constateren zij de volgende knelpunten. Jeugdigen worden ver buiten de eigen regio geplaatst, waardoor niet alleen contact met ouders wordt bemoeilijkt, maar ook de aansluiting met het zorgaanbod na de plaatsing. Ook leidt de strikte scheiding tussen crisisplaatsen en behandelplaatsen tot ongewenste effecten. Jeugdigen die vaak al in verschillende settings geplaatst zijn geweest en uiteindelijk een beetje tot rust komen op een crisisplek binnen de JJI’s,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
4
moeten als de crisistijd verstreken is weer worden verplaatst naar een andere instelling omdat daar wel een behandelplek vrij is. Onderkent de minister deze knelpunten en zo ja, tot welke acties gaat dit leiden? Hebben inmiddels alle JJI’s, zoals afgesproken, plannen van aanpak ingediend? Zo neen, hoeveel inrichtingen hebben dat nog niet gedaan? Bieden de plannen van aanpak voldoende zicht op verbetering, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Voorts vragen deze leden welke landelijk gecoördineerde kwaliteitstrajecten reeds in gang zijn gezet. De leden van de VVD-fractie spreken de verwachting uit dat de door de minister aangekondigde maatregelen inzake (optimalisering van het zorgaanbod voor) de jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die op civielrechtelijke titel in een JJI worden geplaatst sterke verbetering zal opleveren. Deze leden zien de nader uitgewerkte voorstelling met belangstelling tegemoet. De leden van de SP-fractie zijn blij met de toezegging van de minister dat hij de aanbevelingen uit het rapport zal uitwerken en uitvoeren. Kan de minister ingaan op de vraag of de «financiële consequenties», waarover hij spreekt, uitvoering in de weg zouden kunnen staan? Kan de minister tevens (globaal) aangeven welke aanbeveling wanneer wordt uitgevoerd? De leden van de D66-fractie merken op dat de minister bij de aanbevelingen van de inspectie diverse kanttekeningen plaatst; hij lijkt die bijvoorbeeld alleen te willen uitvoeren mits de financiële consequenties niet te groot zijn. Aangezien hier het welzijn van honderden kinderen en een groot maatschappelijk belang op het spel staan zijn deze leden verontrust over deze voorbehouden. Kan de staatssecretaris van VWS (nader) ingaan op de risico’s voor het welzijn van deze jongeren in de huidige situatie en wanneer de aanbevelingen van de inspectie niet worden uitgevoerd? Kan de minister nauwgezet aangeven welke van de aanbevelingen van de inspectie hij verwacht te kunnen (laten) uitvoeren? De minister van Justitie heeft bekend gemaakt de minister van Financiën te zullen verzoeken om meer geld voor de gezinsvoogdij. Is de minister ook bereid meer geld te vragen om de problemen met gedragsgestoorde jongeren in JJI’s op te lossen? Zo neen, waarom niet? Ligt de prioriteit van het kabinet bij het verbeteren van de omstandigheden voor jongeren met gedragsstoornissen in JJI’s – waar met name de crisisgeplaatste jongeren eigenlijk niet thuishoren – of bij het creëren van meer (besloten) plaatsen in de reguliere jeugdzorg, zo vragen de leden van de D66-fractie. De inspectie beveelt aan om de aansluiting tussen JJI’s en de reguliere jeugdzorg te verbeteren. Er zou binnen de reguliere jeugdzorg weerstand bestaan tegen jongeren met een strafrechtelijk of een civielrechtelijk belast verleden. Kan een acceptatieplicht voor jeugdzorginstellingen, gekoppeld aan een budget, hiervoor een oplossing bieden? Zo neen, welke oplossing stelt de minister voor om dit probleem op te lossen? Hoe verhoudt de zonneklare erkenning van de problemen in JJI’s door de inspectie zich tot het rapport van de Inspectie voor de Jeugdzorg over de zaak van Tatjana van M., waarin structurele problemen niet werden erkend? Resultaten De leden van de CDA-fractie zien met belangstelling de resultaten van het plan van aanpak tegemoet inzake de optimalisering van het zorgaanbod voor jeugdigen die civielrechtelijk thans in een JJI worden geplaatst. Deze leden vinden dat alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
5
de civielrechtelijke plaatsing als laatste strohalm moet worden aangegrepen om jeugdigen geplaatst te krijgen. Ook zal het optimaliseren van het niet justitiële zorgaanbod er toe moeten leiden dat jeugdigen na plaatsing in een JJI, overgedragen kunnen worden aan de reguliere zorgaanbieders, waardoor de plaatsingstijd in een JJI ook niet onnodig lang is. Binnen de residentiële jeugdzorg blijkt dat jeugdigen vaak lang op een wachtlijst staan. Kan de minister aangeven of er ook civielrechtelijk plaatsingen worden aangevraagd door een voogd, omdat er onvoldoende residentiële plaatsen binnen de jeugdzorg beschikbaar zijn? Zo ja, gaat de minister in het kader van de verbetering van de forensische diagnostiek bij jeugdigen, dit aspect ook betrekken? II Reactie van de minister Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de verschillende fracties in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Alvorens hierop in te gaan, hecht ik eraan er op te wijzen dat ook de regering heeft onderkend dat er sprake is van een steeds groter wordende groep jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. In de brief van 1 juli 2004 (TK 28 741, nr. 8) hebben de staatssecretaris van VWS en ik reeds de intentie uitgesproken te willen komen tot beëindiging van de plaatsing van jeugdigen op civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting (verder: JJI) voor wie primair bescherming noodzakelijk is. Op basis van nadere verkenningen hebben wij tevens geconstateerd dat voor deze groep jeugdigen een passend behandelaanbod ontbreekt, reden waarom deze jeugdigen in de praktijk te lang in een justitiële opvanginrichting verblijven. Inmiddels hebben wij u bij brief van 18 april 2005, nr. 532797/ 04/DJJ (II, 28 741, nr. 12) de resultaten van deze verkenningen toegezonden en voorstellen gedaan het zorgaanbod voor deze groep jeugdigen te verbeteren. In een bijbehorend plan van aanpak zijn voorstellen voor de kortere en langere termijn neergelegd, waaronder overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opvang en behandeling van de jeugdigen met ernstige gedragsproblemen – die nu op civielrechtelijke titel in een JJI worden geplaatstaan VWS en aanpassing van de Wet op de jeugdzorg zodat gesloten crisisopvang en behandeling ook binnen dit kader mogelijk wordt. Bij brief van 20 april 2005 (II, 2004–2005, 24 587, 29 815, nr. 124) heeft de Staatssecretaris van VWS u, mede namens mij, de evaluatie van het urgentieplan in het kader van de crisisopvang van jongeren met gedragsproblemen doen toekomen. Door de urgentieafspraken is het onwaarschijnlijk geworden dat een jongere zonder verdere diagnose maanden in de crisisopvang verblijft. Waar mogelijk wordt, na de diagnose, ook ambulante hulp verstrekt. Uit de productieafspraken die de GGZ- en de LVG-instellingen voor 2005 hebben gemaakt, kunnen we afleiden dat er een goede inzet vanuit deze sectoren zal plaatsvinden. In het algemeen dient in het belang van de jongeren de samenwerking in de justitiële- en de zorgsector verder versterkt te worden. Zowel jongeren op stafrechtelijke titel als jongeren die met een zorgindicatie door een rechter in een gesloten instelling geplaatst worden, hebben belang bij een deskundig, flexibel, geïntegreerd en gespreid zorgaanbod, gericht op gedragsverbetering. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft onderzoek verricht in de JJI’s. De aanbevelingen strekken zich uit op drie niveaus: rijksniveau, het niveau van de sector JJI en het afzonderlijke inrichtingsniveau. De aanbevelingen zijn inmiddels alle ter hand genomen. Mede tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde ontwikkelingen worden de vragen die naar aanleiding van mijn brief van 1 maart 2005 (24 587, nr. 121) inzake het landelijk (geaggregeerde) rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn gesteld, hierbij beantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
6
De leden van de PvdA-fractie vragen om een systematische weergave van mijn oordeel over alle afzonderlijke resultaten, conclusies en aanbevelingen uit het inspectierapport en om daarbij te vermelden of en zo ja op welke wijze en op welke termijn de aanbevelingen ten aanzien van de Rijksoverheid worden uitgevoerd en op welke wijze deze aanbevelingen «kunnen meelopen in de reeds lopende ontwikkelprojecten». De conclusies en aanbevelingen zoals verwoord in de geaggregeerde rapportage van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, vormen een algemeen beeld van de inspectierondes bij de – toen nog – 15 afzonderlijke inrichtingen. In grote lijnen kan ik mij vinden in de conclusies en aanbevelingen. Daarbij wordt enige nuance in de geaggregeerde rapportage gemist, zoals het onderscheid tussen opvang en behandelinrichting en de landelijke voorzieningen binnen de JJI’s van psychiatrie en LVG, waardoor de aanbevelingen niet van toepassing zijn op alle individuele inrichtingen. De aanbevelingen op rijksniveau hangen zeer nauw samen met het eerder in gang gezette traject van Optimalisering Zorgaanbod. De aanbevelingen die door de IGZ zijn gedaan in de samenwerking tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de JJI’s gaan deel uitmaken van een breder plan betreffende de gezondheidszorg binnen de JJI’s. De start van dit plan is na de zomer 2005 voorzien. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie welke aanbevelingen zullen leiden tot financiële consequenties, hoeveel geld waarvoor nodig is en op welke wijze dit geld wordt vrijgemaakt. De plannen van aanpak van de afzonderlijke JJI’s zijn aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg voorgelegd. De inspectie beoordeelt deze plannen en koppelt de bevindingen terug aan de JJI’s. Uitgangspunt hierbij is dat de plannen binnen het normbudget van de JJI’s moeten passen dan wel dat benodigde middelen door middel van herprioritering binnen het jeugdterrein gevonden worden. Voorts vragen deze leden of ik de mening ben toegedaan dat een effectieve pedagogische benadering per definitie voldoende psychiatrische begeleiding vergt aangezien een steeds groter deel van de jongeren in JJI’s kampt met psychiatrische problemen (uit het in het inspectierapport vermelde onderzoek van Vreugenhil blijkt dat dit kan oplopen tot zeventig procent van de populatie) en zo ja, op welke wijze dit uitgangspunt (beter) in de praktijk wordt gebracht en zo nee, waarom niet. Ik ben van mening dat een effectieve pedagogische benadering per jeugdige dient te worden bepaald. Voor jeugdigen met een psychische stoornis volgens de brede definitie (welke gehanteerd wordt in het onderzoek van Vreugdenhil) heeft de JJI over het algemeen voldoende expertise in huis. Jeugdigen met een ernstige psychische stoornis worden geplaatst in de daartoe aangewezen landelijke voorzieningen van JJI’s met psychiatrische begeleiding. Ook worden jeugdigen in voorkomende gevallen doorgeplaatst in een GGZ-voorziening. Door capaciteitsproblemen is dit niet altijd mogelijk, maar met de optimalisering van het zorgaanbod voor deze groep jeugdigen is de verwachting dat hier verbetering in zal plaatsvinden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid deze jeugdigen te plaatsen in speciaal aangewezen bijzondere zorg voorzieningen binnen de JJI’s. Artikel 16, lid 6 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen maakt het mogelijk een jeugdige op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. Tijdens het Algemeen Overleg met Uw Kamer op 17 november 2004, onder andere over de brief van 28 september 2004 inzake Jeugdsancties nieuwe stijl (24 587/28 741, nr. 112), heeft het lid Çörüz (CDA) geconstateerd dat er in de JJI’s een gebrek is aan jeugdpsychiaters. In reactie daarop heb ik aangegeven dat het gebrek aan jeugdpsychiaters primair een kwestie van de gezondheidssector zelf is. Ik heb vervolgens gesuggereerd de directeuren van JJI’s te wijzen op mogelijke praktische oplossingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
7
Het onderwerp is inmiddels besproken in het overleg met de directeuren van de JJI’s. De directeuren zijn geattendeerd op praktische oplossingen, zoals het aanbieden van stageplaatsen voor kinder- en jeugdpsychiaters in opleiding. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister een overzicht te bieden op welke wijze in de vijftien JJI’s de psychiatrische zorg nu is geregeld. Wat de reden is dat de adviesnorm van DJI op dit moment voor psychische hulp in JJI’s niet wordt nageleefd en of elke JJI voldoende budget heeft om een psychiater in dienst te nemen om de bestaande psychische problemen te behandelen. De situatie is als volgt. Zeven JJI’s beschikken over een (parttime) kinderen jeugdpsychiater. De overige zeven JJI’s hebben een psychiater uit de volwassenenzorg dan wel de Forensische Psychiatrische Dienst ingeschakeld. Van de totaal veertien JJI’s (’t Nieuwe Lloyd is in verband met sluiting per 1 april 2005 hier niet meer in meegenomen) hebben tien JJI’s een (kinder- en jeugd)psychiater in vaste dienst, de overige vier JJI’s beschikken over een (kinder- en jeugd)psychiater op contractuele inkoopbasis. De Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert een adviesnorm die de JJI’s volgen. Ondanks de inspanningen van de JJI’s (zoals het aanbieden van stageplaatsen) blijkt het in dienst nemen of contractueel inkopen van een (kinder- en jeugd) psychiater een lastige opgave. Het aantal psychiaters dat belangstelling heeft voor een functie in de JJI’s is beperkt. Voorts vragen deze leden of er andere mogelijkheden bestaan om psychische stoornissen adequaat in JJI’s te behandelen en welke beperkingen er voor de behandeling van psychische stoornissen in JJI’s gelden, alsmede of de beperkingen in de vergoeding van ziektekosten (bijvoorbeeld de beperking tot 50 behandelsessies van psychiaters) ook voor de behandeling in JJI’s gelden. Behandeling van psychiatrische stoornissen in de JJI’s kan plaatsvinden door de hulpverlener die verbonden is aan de inrichting, door ambulante behandeling vanuit de GGZ in de JJI’s en door behandeling op een forensische (jeugd)polikliniek buiten de JJI waarbij de jeugdige ’s nachts wel in de JJI verblijft. Met name in de ambulante behandeling vanuit de GGZ in de JJI’s is de laatste jaren extra geïnvesteerd, om op deze manier ook expertise op te bouwen in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Ten behoeve van het urgentieplan crisisplaatsingen van ernstig gedragsgestoorde jongeren in JJI’s is afgelopen jaar vanuit de AWBZ extra geld ter beschikking gesteld waarvoor GGZ-instellingen extra productieafspraken hebben kunnen maken. Met deze extra productieafspraken kunnen meer jongeren ambulant worden behandeld in de JJI’s. Ambulante behandeling vanuit de GGZ in de JJI’s kent een aantal beperkingen: jeugdigen worden vaak nog geplaatst in een JJI die niet in dezelfde regio ligt als waar zij vandaan komen. Dit maakt behandeling lastig omdat deze na het verblijf in de JJI niet kan worden voortgezet. Tevens kan soms geen behandeling worden gegeven als de jeugdige te kort in de JJI verblijft. Voor het laten slagen van ambulante behandeling vanuit de GGZ in de JJI’s zijn heldere afspraken tussen de GGZ en de JJI van belang evenals commitment op alle niveaus (waaronder de werkvloer). De beperkingen in de vergoeding van de ziektekosten gelden ook voor de behandeling in de JJI’s. Bij psychotherapeutische behandeling die niet gepaard gaat met verblijf bestaat tot achttien jaar de aanspraak op ten hoogste vijftig zittingen. Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het niet geïndiceerd is zo vroeg mogelijk in de justitiële keten jongeren te screenen op bestaande psychische stoornissen en of er mogelijkheden bestaan om psychische stoornissen eerder te constateren. Deze vraag kan ik positief beantwoorden. Ik wijs u in dit verband op het landelijk kader Forensische Diagnostiek in de Jeugdzorg (FDJ) dat per 1 januari 2005 van kracht is geworden. Met het landelijk kader FDJ wordt onder meer beoogd de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
8
kwaliteit van het forensisch diagnostische onderzoek bij jongeren te verbeteren. Het landelijk kader zal ertoe leiden dat jongeren met psychische stoornissen beter worden herkend, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij de strafrechtelijke vervolging, de mogelijke berechting en de eventuele behandeling die daarop volgt. Ik verwijs u naar mijn brief van 18 februari 2005 (II, 2004–2005, 29 815, nr. 10) gericht aan uw Kamer, waarin ik uitgebreid inga op de achtergronden, doelen en inhoud van het landelijk kader FDJ. De leden van de CDA-fractie vragen naar de huidige stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de prevalentie van jongeren met een verstandelijke handicap en de laatste cijfers over de prevalentie van jongeren met psychiatrische stoornissen in de JJI’s. Recentelijk is er geen onderzoek geweest over de prevalentie van jongeren met psychiatrische stoornissen in de JJI’s. Het onderzoek naar de prevalentie van jeugdigen met een verstandelijke handicap in de JJI’s is nagenoeg afgerond. De publicatie wordt momenteel voorbereid. Het onderzoek is vertraagd omdat bleek dat één van de basiscriteria voor het vaststellen van een verstandelijke handicap, te weten de mate van sociale redzaamheid, niet kon worden vastgesteld. Pogingen om eventueel langs andere wegen de gewenste informatie te verzamelen leverden weinig op. De uitkomsten van het onderzoek zijn daarom beperkt. Het onderzoek prevalentie «verstandelijk gehandicapten in detentie» waarvan de resultaten in de zomer van 2005 zullen worden gepubliceerd (zie de brief DBO-CB-U-2423 221 van de Staatssecretaris van VWS) heeft betrekking op een onderzoek bij volwassen delinquenten. De leden van de VVD-fractie vragen of vroegsignalering de prioriteit heeft van het kabinet en zo ja op welke wijze die prioriteitstelling tot uiting komt. Vroegsignalering is één van de speerpunten van Operatie Jong. Hierin worden de risico’s van het proces in kaart gebracht dat kinderen of gezinnen doormaken en worden tevens effectieve interventies geïnventariseerd die vroegtijdig signaleren èn ingrijpen mogelijk maken. Ook Justitie is hierbij betrokken. De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de uitspraken van de kinderpsychiater prof. Th. Doreleijers in het NRC-Handelsblad van zaterdag 5 maart 2005. Deze leden vragen of de mening van prof. Doreleijers dat er veel meer aandacht moet komen voor psychiatrische aandoeningen bij kinderen wordt gedeeld, juist ook met het oog op preventie van (verder) delinquent gedrag bij jeugdigen. Zij vragen tevens of er in het bevestigende geval bereidheid bestaat om hieraan ook in de JJI’s vorm te geven. Met prof. Doreleijers ben ik van mening dat een vroegtijdig ingrijpen bij gedragsgestoorde kinderen kan voorkomen dat zij later in hun leven, al dan niet met een psychiatrische stoornis, in een JJI belanden. Ik verwijs ook naar de hiervoor gegeven reactie op vragen van de PvdA-fractie. In mijn hiervoor gegeven antwoord op vragen van de VVD-fractie over vroegsignalering benadrukte ik reeds het belang daarvan. Voor het onderzoek naar en ontwikkeling van beleid over het vroegtijdig opsporen van risicokinderen is in het kader van de Operatie Jong de zogeheten Inventgroep gevormd. Deze bestaat uit wetenschappers en een begeleidingscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van een drietal departementen: OCW, VWS en Justitie. De Inventgroep heeft de opdracht te beschrijven welke concrete wetenschappelijk gevalideerde signaleringsinstrumenten te gebruiken zijn in o.a. de jeugdgezondheidszorg, onderwijs, peuterspeelzalen en kinderopvang. Ook de processen, bewezen effectieve interventies, de benodigde competenties voor de uitvoerders en trainingsschema’s worden beschreven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
9
Alle preventieve inspanningen ten spijt zullen er echter altijd jongeren zijn die na het plegen van een (ernstig) misdrijf voor kortere of langere tijd in een JJI moeten worden geplaatst. De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de mening van deze leden deelt dat de problematiek van de zorg in JJI’s een aanpak in het kader van Operatie Jong nodig heeft en dat vervolgonderzoek breder getrokken moet worden door gezamenlijk optreden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de Inspectie voor de Jeugdhulpverlening. In het kader van Operatie Jong werken momenteel de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie voor de Jeugdzorg, de Inspectie voor het Onderwijs en de Inspectie voor de Openbare Orde en Veiligheid samen in het project «Integraal toezicht Jeugdzaken». Doel van dit project is om zichtbaar bij te dragen aan verbetering van prestaties en maatschappelijke effecten van algemene en specifieke voorzieningen voor de jeugd. Dit zal zichtbaar – en vervolgens meetbaar – moeten worden in de reductie van het aantal jongeren dat als gevolg van een zwakke samenwerking tussen voorzieningen tussen wal en schip raakt of ernstig ontspoort. Het project resulteert in een integraal en sectoroverstijgend toezichtkader voor jeugdzaken voor 0–23 jarigen, dat functioneert als een vroegtijdig signaleringsysteem. Voorts ben ik met de leden van de CDA-fractie van oordeel dat voor een succesvolle behandeling van de jeugdige en het verbeteren van het opvoedingsklimaat van de jeugdige vaak meer nodig is, zoals aandacht voor het gezinssysteem. Daarom ben ik met een aantal JJI’s gestart met experimenten Multi Systeem Therapie (MST) in samenwerkingsverbanden met De Waag en De Viersprong en een aantal JJI’s. Een ander voorbeeld is de functionele gezinstherapie (FFT van Sexton & Alexander) die ingezet is in sectoroverstijgende programma’s. Ook opvoedingsondersteuning zal bijdragen aan een beter opvoedingsklimaat van de jeugdigen. Tot slot wijs ik erop dat op grond van artikel 25 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de JJI’s zoveel mogelijk de ouders, voogd, stiefouders of pleegouders betrekken bij het opstellen van een verblijfs- en behandelplan, tenzij deze te kennen geven hierbij geen rol te willen vervullen of zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten. Op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de regering acties gaat ondernemen om knelpunten op het gebied van de kwaliteit van het psychofarmacabeleid, het toepassen van separatie, de kwantiteit en kwaliteit van de diagnostiek, de dossieroverdracht en de aansluiting met de reguliere GGZ en Jeugdzorg op te lossen, is mijn reactie de volgende. De JJI’s is naar aanleiding van de inspectierapporten van de IGZ gevraagd de aanbevelingen die van toepassing zijn op de individuele JJI uit te werken in een plan van aanpak. De IGZ zal over een jaar schriftelijk inventariseren in hoeverre de plannen in gang zijn gezet dan wel zijn uitgevoerd. Over twee jaar zal de IGZ opnieuw een toezichtronde afleggen bij de JJI’s. Speerpunten van beleid van beide ministeries waren de afgelopen jaren circuitvorming, deskundigheidsbevordering en verdere onderbouwing van de behoefte aan forensische jeugdpsychiatrie. In een landelijk Platform Forensische Jeugdpsychiatrie wisselden de kinder- en jeugdpsychiatrie en de JJI’s ervaringen en expertise uit. Vanwege de speciale aandacht voor jongeren met een OTS op crisisplaatsen in de JJI’s wordt nu nagedacht over een andere invulling van dit platform. Het verbeteren van de samenwerking zal een belangrijk speerpunt blijven. Een betere aansluiting op de jeugd-GGZ wordt ook verkregen door het starten en uitbreiden van ambulante behandeling vanuit de GGZ in de JJI’s waarbij de GGZ en de JJI’s al in een vroeg stadium samenwerken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
10
Behandeling die is gestart in de JJI kan na het verblijf zonodig worden voortgezet. Bij brief van 18 april 2005 (II, 28 741, nr. 12) is er een kabinetsstandpunt geformuleerd over de aanpak van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die op civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. Dit is een uitkomst van het eerder genoemde traject Optimalisering Zorgaanbod. Na wetswijziging, welke gesloten behandeling in het kader van de Wet op de Jeugdzorg mogelijk maakt, gaat de verantwoordelijkheid voor de civielrechtelijk in JJI’s geplaatste jeugdigen over van het ministerie van Justitie naar het ministerie van VWS. Eén en ander wordt uitgewerkt in een wijziging van de Wet op de Jeugdzorg. Naar verwachting zal het voorstel voor de wetswijziging eind 2005 ter behandeling bij de Tweede Kamer worden ingediend. Voor de korte termijn wordt de focus gelegd op de jeugdigen die nu (langdurig) in de justitiële jeugdinrichtingen voor opvang verblijven, omdat voor hen geen of niet voldoende geschikt zorgaanbod binnen de jeugdzorg is. Voor deze jeugdigen komt € 12 miljoen beschikbaar in 2005 en structureel € 14 miljoen per 2006. Hiermee wordt alternatief intersectoraal zorgaanbod gecreëerd. De leden van de CDA-fractie vragen of ik de door die leden benoemde knelpunten in het plaatsingsbeleid voor de JJI’s onderken en zo ja, tot welke acties dit gaat leiden. De plaatsingen van jeugdigen buiten de regio is inherent aan het fenomeen crisisplaatsingen: indien er sprake is van een acute crisis dan wordt een jeugdige geplaatst in een JJI waar op dat moment een plaats beschikbaar is. Er zijn afspraken gemaakt met de Bureau’s Jeugdzorg over jeugdigen die niet in de eigen regio geplaatst zijn. Geprobeerd wordt jeugdigen zoveel mogelijk te plaatsen in de regio waar ze vandaan komen. In overleg met het Bureau Jeugdzorg wordt de jeugdige op de overplaatsingslijst opgenomen zodat een overplaatsing naar een JJI in de eigen regio zo snel als mogelijk gerealiseerd kan worden. Ambulante behandeling vanuit de forensische jeugdpoliklinieken zorgt ervoor dat jeugdigen een behandeling kunnen starten in de JJI en dat die behandeling vervolgens buiten de inrichting kan worden voortgezet. Wanneer de jeugdige niet regionaal is geplaatst, kan ervoor worden gezorgd dat een andere jeugdpolikliniek de behandeling overneemt of wordt er tijdens het verblijf in de JJI al contact gezocht met de jeugdzorginstelling uit de regio van herkomst. Deze jeugdzorginstelling bezoekt de jeugdige dan enkele malen waardoor de jeugdige bekend raakt met de hulpverleners. De leden van de PvdA-fractie vragen of alle JJI’s al plannen van aanpak hebben ingediend, of er voldoende zicht is op verbetering en welke landelijk gecoördineerde kwaliteitstrajecten reeds in gang zijn gezet. De inspectie heeft van alle JJI’s de plannen van aanpak ontvangen. De plannen van aanpak laten zien dat de JJI’s uitvoering geven aan de aanbevelingen van de IGZ. Er is veel aandacht voor het daadwerkelijk borgen van procedures en het aanscherpen van protocollen. Daarnaast zijn initiatieven genomen om de overlegstructuur tussen de verschillende disciplines te verbeteren. Tevens wordt binnen de sector jeugd van de Dienst Justitiële Inrichtingen een projectplan opgesteld waarin de zorg in de JJI’s centraal staat. De aanbevelingen die in het rapport van de IGZ zijn gedaan zullen hierin ook een plaats krijgen. De leden van de SP-fractie vragen of de genoemde financiële consequenties uitwerking en uitvoering van de aanbevelingen in het rapport in de weg staan en of (globaal) kan worden aangegeven welke aanbeveling wanneer wordt uitgevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
11
Het antwoord hierop is ontkennend. Op dit moment zijn financiële consequenties niet aan de orde en staan deze de plannen van aanpak niet in de weg. Onder verwijzing naar hetgeen ik hiervoor reeds aangaf op vragen van de leden van de PvdA-fractie is het uitgangspunt dat de JJI’s voor de uitvoering van de plannen van aanpak binnen het eigen normbudget blijven.
1
In een geval van een civielrechtelijke plaatsing in een JJI is deze aanspraak rechtens tijdelijk nog niet opeisbaar.
Door de leden van de D66-fractie is gevraagd of de Staatssecretaris van VWS (nader) zou kunnen ingaan op de risico’s voor het welzijn van de hier bedoelde jongeren in de huidige situatie en wanneer de aanbevelingen van de inspectie vanwege de gemaakte kanttekeningen niet worden uitgevoerd. Tevens vragen deze leden welke aanbevelingen naar verwachting wel kunnen worden uitgevoerd en of er bereidheid bestaat om meer geld te zullen vragen om de problemen met gedragsgestoorde jongeren in JJI’s op te lossen. Tenslotte vragen deze leden of de prioriteit van het kabinet ligt bij het verbeteren van de omstandigheden voor deze jongeren of bij het creëren van meer (besloten) plaatsen in de reguliere jeugdzorg. De reactie van de regering hierop is de volgende. Het rapport van de Inspectie constateert dat er binnen de JJI’s aandacht is voor het voorkomen van psychiatrische stoornissen bij jongeren. Deze aandacht is echter nog onvoldoende omgezet in formeel beleid en de inzet van voldoende personeel. Hierdoor ontstaat het risico op onderdiagnostiek van psychiatrische stoornissen, waardoor kansen op een adequate en tijdige behandeling worden gemist. Op de vraag van de leden van de D66-fractie of een acceptatieplicht voor jeugdzorginstellingen, gekoppeld aan een budget een oplossing kan bieden om de aansluiting tussen JJI’s en de reguliere jeugdzorg te verbeteren, kan het volgende worden opgemerkt. In de wet op de jeugdzorg is het nu zo geregeld dat een jeugdige voortaan een aanspraak op zorg heeft (recht op zorg) als Bureau Jeugdzorg een indicatie heeft gesteld1. Deze zorg moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. De jeugdige moet zo snel mogelijk passende en samenhangende zorg krijgen. De provincies moeten voorzien in een zodanig aanbod dat cliënten een aanspraak op zorg op grond van de wet bij de zorgaanbieder tot gelding kunnen maken. Mits de provincie dus voldoende capaciteit heeft ingekocht, heeft de zorgaanbieder in het kader van de wet op de jeugdzorg een acceptatieplicht. Op inhoudelijke gronden kan opname niet worden geweigerd. Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie hoe de erkenning van de problemen in JJI’s door de inspectie gezondheidszorg zich verhouden tot het rapport van de Inspectie voor de Jeugdzorg over de zaak van Tatjana van M. waarin structurele problemen niet werden erkend. De leden van de D66-fractie doelen op de brief van de Staatssecretaris van VWS van 5 augustus 2004 (II, 28 606, nr. 20), waarbij het bedoelde rapport van de Inspectie Jeugdzorg ter vertrouwelijke kennisneming aan de Tweede Kamer is gezonden. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van het onderzoek naar de plaatsing van een 13-jarig meisje in een JJI. De belangrijkste conclusies uit het rapport richten zich op het individuele geval. De suggestie die wordt gewekt als zouden structurele problemen niet worden erkend, deel ik niet. Te meer omdat de Staatssecretaris van VWS, mede namens mij, constateert dat er meer knelpunten zijn die – toendertijd – zijn ingebracht in een werkgroep die de problematiek rondom de crisisplaatsingen nader heeft verkend. Over de uitkomsten daarvan bent u inmiddels geïnformeerd bij meergenoemde brief van 18 april 2005. Tevens is Uw Kamer – eveneens bij brief van 18 april 2005 (II, 24 587, nr. 123) – geïnformeerd over het landelijk onderzoek dat de Inspectie Jeugdzorg inmiddels heeft uitgevoerd naar crisisplaatsingen in justitiële jeugd(opvang)inrichtingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
12
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of er ook civielrechtelijke plaatsingen worden aangevraagd door een voogd omdat er onvoldoende residentiële plaatsen binnen de jeugdzorg beschikbaar zijn en of in het bevestigende geval dit aspect wordt betrokken in het kader van de verbetering van de forensische diagnostiek bij jeugdigen. Het is mij niet bekend dat (gezins)voogden bij een verzoek tot machtiging om een jeugdige in een JJI op te nemen als motivering aanvoeren dat er onvoldoende residentiële plaatsen binnen de jeugdzorg bestaan. De plaatsing van een jeugdige met een civielrechtelijke titel in een JJI gebeurt op grond van een rechterlijke machtiging tot plaatsing in een gesloten inrichting. De kinderrechter zal deze machtiging slechts afgeven als hij bij zijn afwegingen tot de conclusie is gekomen dat in het betreffende geval plaatsing in een gesloten inrichting noodzakelijk is en geen andere adequate mogelijkheden beschikbaar zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 587, nr. 128
13