Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1980-1981
16532
Spaarbiljetten aan toonder
Nr.3
VERSLAG V A N EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 9 april 1981 De vaste C o m m i s s i e v o o r Financiën 1 voerde op 28 januari 1981 m o n d e l i n g overleg met de Minister en met de Staatssecretaris van Financiën over de brief van deze b e w i n d s l i e d e n inzake de problematiek van de spaarbiljetten aan toonder ( 1 6 5 3 2 , 1 en 2). De c o m m i s s i e heeft de eer van dit o p e n b a r e overleg als v o l g t verslag uit te b r e n g e n . De heer De Graaf (P.v.d.A.) w e e s o p het feit dat in 1972 voor het eerst spaarbiljetten aan toonder o p de markt w e r d e n gebracht; in datzelfde jaar w e r d een onderzoek gestart naar de mogelijkheden fraude met deze biljetten tegen te gaan. Na negen jaren studie zijn maatregelen nog steeds uitgeblev e n . Spreker herinnerde aan de o p v a t t i n g van de a m b t s v o o r g a n g e r van de huidige Staatssecretaris, w a a r u i t een duidelijke voorkeur bleek v o o r een stelsel van identificatie en renseignering boven een b r o n h e f f i n g .
' Samenstelling: Joekes (VVO), voorzitter, Portheine (VVD), Dankert (PvdA), Van Dis (SGP), Epema-Brugman (PvdA), Jansen (PPR), Kombrink (PvdA), Van der Hek (PvdA), Rienks (PvdA), Engwirda (D'66), De Graaf (PvdA), Van Muiden (CDA), Van Dijk (CDA), ondervoorzitter, Wöltgens (PvdA), Hermans (VVD), De Korte (VVD), Bakker (CDA), Gerritse (CDA), De Vries (CDA), Couprie (CDA), Van lersel (CDA).
2 vel
Thans zijn, zo blijkt uit de d o o r de bewindslieden toegezonden brief, beide alternatieven w e e r in studie. De heer De Graaf betreurde het dat de Regering niet had voldaan aan de wens van de Kamer, neergelegd in een motie van het lid Van Dijk (16 180,8) o m b i n n e n drie m a a n d e n (na begin september 1980) de Kamer in het bezit te stellen van een nota, waarin een analyse van de verschillende m e t h o d e n van fraudebestrijding o p dit terrein zou w o r d e n o p g e n o m e n . Dringend verzocht deze spreker de Regering de nota nu op korte t e r m i j n in te dienen. Met betrekking tot de problematiek zelf merkte de heer De Graaf op, dat er voorschriften zijn gegeven d o o r de Nederlandsche Bank, die een v e r b o d van verkoop van spaarbiljetten aan t o o n d e r aan niet-ingezetenen d o o r Nederlandse banken bevatten. W o r d t dit v e r b o d nageleefd door de Nederlandse banken in het buitenland? De Wet toezicht kredietwezen, zo vervolgde het aan het w o o r d zijnde lid, geeft de Minister van Financiën de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een v e r b o d aan niet-kredietinstellingen tot het verkopen van spaarbewijzen aan toonder. De Femis-bank, geen kredietinstelling in dezin van deze wet, brengt desalniettemin spaarbewijzen aan toonder op de markt. Hoe verklaren de bewindslieden dat? Ter bestrijding van de fraude met rente van spaarbiljetten aan t o o n d e r achtte de heer De Graaf vier oplossingen mogelijk: 1. b r o n h e f f i n g ; 2. renseignering en identificatie; 3. een v e r b o d van uitgifte; 4. een wijziging van het aangifteformulier.
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16 532, n r . 3
1
De laatste m o g e l i j k h e i d is i n m i d d e l s gerealiseerd, de derde zou een wijzig i n g van de Wet toezicht kredietwezen behoeven. Bij b r o n h e f f i n g v i n d t een afdrachtprocedure plaats, die ook w o r d t aangetroffen bij de l o o n b e l a s t i n g , de dividendbelasting en de kansspelbelasting. Met betrekking tot de reikwijdte van een bronheffing valt te denken aan een heffing o p iedere v o r m van rente, aan een heffing alleen op obligaties en soortgelijke w a a r d e p a p i e r e n met een looptijd van meer dan t w e e jaar of aan een heffing op uitsluitend spaarbewijzen aan t o o n d e r . De voor- en nadelen van deze drie m o g e l i j k h e d e n o p s o m m e n d e v e r v o l g d e de heer De Graaf met de stelling dat bij een b r o n h e f f i n g o p alle v o r m e n v a n rente-inkomsten de fiscus greep heeft op alle rentebetalingen, de belastingvlucht w o r d t a f g e r e m d , de aantrekkelijkheid van het betalen van rente aan v e r b o n d e n o n d e r n e m i n gen in laag belastende landen w o r d t v e r m i n d e r d en bij een hoge bronheff i n g zelfs geheel w e g g e n o m e n . Aan buitenlandse o n d e r n e m i n g e n o n t n e e m t deze b r o n h e f f i n g de d r a n g o m leningen uit laag belastende landen via Nederland te laten lopen. Als nadeel van deze b r o n h e f f i n g zou kunnen w o r d e n a a n g e v o e r d , dat zij een te zware claim legt op de banken waar het de technische u i t v o e r i n g betreft. Daartegen kan weer w o r d e n gesteld dat bij voorbeeld w e r k g e v e r s een zelfde verplichting hebben in het kader van de i n h o u ding der l o o n b e l a s t i n g . Een nadeel, v e r b o n d e n aan een stelsel, waarin sprake is v a n een heffing op uitsluitend obligaties en soortgelijke waardepapieren met een l o o p t i j d van ten minste twee jaar is de v e r w a c h t i n g , d a t f r a u deurs naar andere b e l e g g i n g s v o r m e n , die net niet onder de bronheffing zullen v a l l e n , gaan zoeken. Beleggers in landen, w a a r m e e Nederland fiscale v e r d r a g e n heeft gesloten kunnen in hun land de fiscus verzoeken de lagere b r o n h e f f i n g te verrekenen. Fraudeurs zullen zulks nalaten o m d a t zij niet geïdentificeerd w e n s e n te w o r d e n . In dat geval zal de bronheffing in volle o m v a n g o p het r e n d e m e n t van de belegging drukken. Een ander vraagstuk, v e r b o n d e n aan de belegging in obligaties, is dat van de z.g. belastingclausule. Deze clausule w o r d t o p g e n o m e n met het o o g m e r k eventuele belasting op interest voor rekening van de emittent van het belegg i n g s b e w i j s te d o e n k o m e n . Langs drie w e g e n kan tegen deze clausule w o r den o p g e t r e d e n : 1. een v e r b o d , gelijktijdig in te stellen met de b r o n h e f f i n g ; 2. een v e r b o d van de clausule in nieuwe obligaties; 3. het o n v e r b i n d e n d verklaren van de clausule en de bronheffing gedurende een o v e r g a n g s p e r i o d e van 4 tot 6 jaar in te stellen o p obligaties die v ó ó r de invoering van de b r o n h e f f i n g w e r d e n gekocht. Een b r o n h e f f i n g op uitsluitend spaarbiljetten aan t o o n d e r heeft naar alle waarschijnlijkheid tot gevolg dat velen naar andere s p a a r v o r m e n zullen gaan uitzien. V o o r d e l e n zijn o.a. dat geen p r o b l e m e n ontstaan met betrekking tot buitenlandse beleggers en niet-ingezetenen, dat ook ten aanzien van de clausulering zich geen complicaties behoeven v o o r te doen terwijl v o o r t s geen p r o b l e m e n van technische aard in de u i t v o e r i n g van het systeem behoeven te w o r d e n verwacht. Bij tussentijdse v e r k o o p echter kunnen zich w e l weer fiscale vragen v o o r d o e n , onoplosbaar achtte de heer De Graaf deze echter niet. Met betrekking tot een stelsel van identificatie en renseignering stelde de spreker dat bij uitgifte van obligaties o p naam het vraagstuk van de identificatie niet g r o o t is. Dat is niet het geval bij de z.g. gesloten b e w a a r g e v i n g van obligaties en bij de z.g. zelfdoeners. Ten aanzien van de renseignering biedt, aldus de heer De Graaf, de huidige w e t g e v i n g reeds beperkte m o g e l i j k h e d e n . Hij wees daarbij o p artikel 49, lid 1, van de A l g e m e n e w e t Rijksbelastingen en op artikel 67b van de Wet ink o m s t e n b e l a s t i n g . Het eerstgenoemde artikel kent enige beperkingen: het geldt slechts v o o r beroepsbeoefenaren en het eist niet meer dan passieve verschaffing van i n f o r m a t i e op verzoek. De w e r k i n g van dit wetsartikel w e r d verder beperkt door een beschikking van de M i n i s t e r v a n Financiën van 15 oktober 1948. Een kritische beschouw i n g op deze beschikking, mede gelet op de d a t u m w a a r o p zij w e r d geslagen, leek de heer De Graaf wenselijk.
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16 532, nr. 3
2
Een wettelijke regeling terzake had de voorkeur van de fractie dezer spreker. Ter afsluiting vroeg de heer De Graaf of de bewindslieden op de door hem geschetste mogelijkheden uitvoerig wilden ingaan. De heer Engwirda (D'66) vroeg of de bewindslieden met hem van mening zijn, dat de problematiek rond de spaarbiljetten aan toonder mede een gevolg is van het Nederlandse belastingstelsel en van de inflatie. Zou het probleem niet veel geringer zijn wanneer de Hofstra-voorstellen alle zouden zijn doorgevoerd? Verder uitblijven van maatregelen tegen de fraude met spaarbiljetten aan toonder achtte de heer Engwirda niet verantwoord en schadelijk voor de toch al aangetaste belastingmoraal. Ook de discriminatie, die bestaat tussen de bezitters van de spaarbewijzen aan toonder en hen, die de rente van hun spaartegoeden geheel volgens de wet verwerken in het aangiftebiljet dient te worden geëlimineerd. Hebben de bewindslieden overigens inzicht in de omvang van de op legale wijze belegde spaartegoeden en de daarop jaarlijks uitgekeerde rente? In welke mate wordt gefraudeerd met anders dan in spaarbiljetten aan toonder belegde tegoeden? Verwijzende naar de mededeling in de brief van de bewindslieden, dat de problematiek van de spaarbiljetten aan toonder uit een oogpunt van belastingfraude in de eerste plaats daarin is gelegen, dat zij de kans bieden zwart verdiend inkomen rente gevend te beleggen vroeg spreker naar de juistheid van perspublikaties, waarin werd gesteld dat spaarbiljetten aan toonder vooral door de kleine spaarders als aantrekkelijk belastingontduikingsmiddel worden gezien. De heer Engwirda wilde van de Staatssecretaris graag vernemen of de in de brief genoemde bezwaren tegen een stelsel van identificatie, registratie en renseignering aan zijn voorganger niet bekend waren geweest. Staatssecretaris Nooteboom had zich immers in beginsel uitgesproken voor een aanpak met deze middelen, kennelijk in de overtuiging levende, dat aan de praktische uitvoering van deze maatregelen geen onoverkomelijke bezwaren zouden kleven. Met betrekking tot het door de bewindslieden gesignaleerde bezwaar tegen een stelsel van identificatie, registratie en renseignering, zijnde de gemakkelijke overdraagbaarheid van de spaarbiljetten merkte de heer Engwirda op, dat dit in de praktijk wel wordt gecorrigeerd door de waardeschommelingen van de papieren in kwestie. De aan het woord zijnde spreker zou van de bewindslieden meer informatie willen verkrijgen over de wijze waarop spaarbiljetten aan toonder in de ons omliggende landen in het fiscale stelsel functioneren. Wellicht kan van buitenlandse ervaringen worden geleerd. Tot slot vroeg de heer Engwirda wanneer het in de brief vermelde onderzoek zal worden voltooid. De heer Van Dijk (C.D.A.) zei te hebben gehoopt op dit tijdstip een gedachtenwisseling met de Regering te kunnen hebben over de uitkomsten van het onderzoek en de daaraan verbonden voornemens van de Regering. Enerzijds toonde spreker zich teleurgesteld over het feit, dat nog geen zichtbare vooruitgang in het onderzoek is geboekt, anderzijds hoopte hij dat de ambtelijke werkgroep thans verder is gevorderd dan naar buiten blijkt. De aan het woord zijnde spreker zei van de bewindslieden in deze gedachtenwisseling geen definitieve uitspraken over de aanpak van de fraudebestrijding te zullen verwachten. Hij voegde daaraan toe, dat duidelijk moest zijn dat op korte termijn toch maatregelen moeten worden getroffen ten einde aan een kwasi-gelegaliseerde toestand een einde te maken. In een tijd waarin de overheid voortdurend haar burgers vraagt te matigen kan een toestand, waarin zoveel belastinggelden worden gederfd niet worden getolereerd. De heer Van Dijk vroeg of de Staatssecretaris de zinsnede op blad 2 van de brief, waarin wordt opgemerkt, dat gegeven de aard van de materie nauwelijks zou zijn te ontkomen aan het gevaar van een onjuiste besluitvorming door het op dit moment presenteren van beleidsconclusies nader zou willen toelichten.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16532, nr. 3
3
Met betrekking tot de m o g e l i j k h e d e n v a n fraudebestrijding en het daaro m t r e n t in de brief opgemerkte v r o e g de heer Van Dijk of de beperking van de u i t g i f t e m o g e l i j k h e d e n van w a a r d e p a p i e r t o t de serieuze alternatieven behoort. Heeft de Regering meer alternatieven in studie? Ook de heer Van Dijk vroeg of de praktijk zelf niet de oplossing v o o r het vraagstuk van de verrekening van de b r o n h e f f i n g bij de spaarbiljetten zou v i n d e n . Een dergelijke verrekening v i n d t i m m e r s al plaats met betrekking tot de rente bij tussentijdse d o o r v e r k o o p van het waardepapier? Moeilijker oplosbaar achtte spreker het vraagstuk dat zich v o o r d o e t wanneer het spaarbiljet d o o r een belastingplichtige w o r d t v e r k o c h t aan een niet-belastingplichtige, die de bronheffing kan t e r u g v o r d e r e n . Tot slot v r o e g de heer Van Dijk met w e l k e «andere instanties» nog overleg over de uitvoerbaarheid van de te treffen maatregelen zou moeten w o r d e n g e v o e r d . Hij voegde daaraan toe, dat d o o r de bewindslieden grote v o o r t v a rendheid zou moeten w o r d e n betracht o m een gedachtenwisseling over de v o o r n e m e n s nog v o o r het Paasreces der Kamer mogelijk te maken. De definitieve nota zou d a a r o m uiterlijk begin maart de Kamer moeten hebben bereikt. De heer Van Dis (S.G.P.) merkte o p , dat enerzijds moet w o r d e n erkend dat de fraude met spaarbiljetten aan t o o n d e r v o o r t v l o e i t uit een verslechterende b e l a s t i n g m o r a a l , doch dat anderzijds niet te generaliserend over deze lage belastingmoraal mag w o r d e n gesproken. Aangezien zich echter op meer terreinen bedenkelijke ontwikkelingen v o o r d o e n , die indruisen tegen één van de f u n d a m e n t e n van een staatsbestel, het belastingstelsel, dient te w o r d e n gezocht naar a l g e m e n e oplossingen t e g e n belastingfraude. Een t w e e d e oorzaak van de t o e n e m e n d e fraude die spreker aanwees was de tariefstelling in de directe belastingen. In vele gevallen is de belastingschroef d o l g e d r a a i d . Spreker v r o e g d a a r o m wanneer de a a n g e k o n d i g d e studie naar o.a. een verlaging der tarieven gereed zou kunnen zijn. Kunnen de bewindslieden overigens meedelen of ten gevolge van de p e r m a n e n t e aandacht van Regering en Kamer aan de fraude rond de spaarbiljetten aan t o o n d e r reeds een vlucht uit deze b e l e g g i n g s v o r m valt waar te n e m e n . Neemt de belangstelling v o o r deze s p a a r v o r m reeds a f t e n gunste van b e l e g g i n g e n in het buitenland? Met betrekking t o t de in de brief g e n o e m d e maatregelen v r o e g de heer Van Dis zich af of een stelsel van identificatie en renseignering w e l het meest aantrekkelijke zou zijn. Een bronheffing w e r k t , zo meende spreker, rechtvaardiger. Meer aandacht zou overigens m o e t e n w o r d e n gegeven aan een m o g e lijke u i t b r e i d i n g van de verplichting der belastingplichtige tot het verstrekken van gegevens, terwijl daarnaast aan de belastingdienst meer b e v o e g d heden tegenover de belastingplichtige zouden m o e t e n w o r d e n gegeven. Ten slotte v r o e g de heer Van Dis of z o g e n a a m d e diepteonderzoeken met hoge sancties, zoals in de Verenigde Staten van Amerika plaatsvinden, door de bewindslieden worden overwogen. De Minister van Financiën merkte o p , dat het v e r b o d van verkoop aan niet-ingezetenen geldt v o o r niet ter beurze genoteerde w a a r d e p a p i e r e n ; spaarbiljetten aan toonder zijn d o o r g a a n s niet genoteerd. Omzeiling van dit v e r b o d behoeft niet te geschieden door inschakeling van een in het buitenland gevestigd kantoor van een Nederlandse bank o m d a t men ook in Nederland geheel a n o n i e m spaarbiljetten kan k o p e n . In a n t w o o r d o p een andere vraag van de heer De Graaf merkte de Minister o p , dat het v e r b o d van artikel 42 Wet toezicht kredietwezen zich niet verzet tegen de doorverkoop van spaarbiljetten door niet-kredietinstellingen; de emissie van dergelijke bewijzen door niet-kredietinstellingen w o r d t d o o r het artikel w e l v e r b o d e n . De gegevens o m t r e n t de o m v a n g van de aankopen van spaarbiljetten aan t o o n d e r geven enig gering houvast v o o r de conclusie, dat in de meeste gevallen kleine porties van deze bewijzen w o r d e n gekocht. Verdergaande c o n clusies kunnen aan de beschikbare gegevens zeker niet w o r d e n v e r b o n d e n .
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16532, nr. 3
4
Overigens, zo v o e g d e b e w i n d s m a n toe, is een merkbare terugval in de koop van spaarbiljetten aan t o o n d e r opgetreden nadat geruchten over overheidsingrijpen g i n g e n circuleren. Het gaat daarbij o m een o p zich zelf aanzienlijke o m b u i g i n g in de o n t w i k k e l i n g waarvan de effecten op andere zeer o m vangrijke g r o o t h e d e n zoals de c o n s u m p t i e of de kapitaaluitvoer echter v a n w e g e andere tegelijkertijd optredende invloeden niet te traceren zijn. De Staatssecretaris van Financiën deelde m e e , dat de oorzaak van de lang e t i j d die de Regering n e e m t v o o r het u i t b r e n g e n van de toegezegde nota was gelegen in het feit, dat de Regering een keuze w i l maken tussen de verschillende maatregelen ter bestrijding van de fraude met de spaarbiljetten. Ingaande op het betoog van de heer De Graaf, stelde de Staatssecretaris dat een b r o n h e f f i n g , w a a r v a n de spreker meedeelde haar ook in andere categorieën van belastingheffing te kennen en waaraan in het in gang zijnde onderzoek aandacht w o r d t besteed, tot nu toe slechts w o r d t geheven o p d i v i d e n d . Voor het overige zei de b e w i n d s m a n niet te w i l l e n ingaan op alle d o o r de heer De Graaf g e n o e m d e voor- en nadelen van de verschillende maatregelen. Het onderzoek, dat zijn neerslag m o e t v i n d e n in de uit te brengen nota is i m m e r s nog niet v o l t o o i d . Men mag er echter van o v e r t u i g d zijn, dat de Regering met grote hardnekkigheid blijft zoeken naar de beste b e s t r i j d i n g s m i d delen tegen de fraude. Daarbij staan, globaal gesproken, de in deze gedacht e n w i s s e l i n g naar v o r e n gebrachte alternatieven op de v o o r g r o n d , zij het dat varianten eveneens in de b e s c h o u w i n g e n w o r d e n betrokken. Met de heer Engwirda was de Staatssecretaris van m e n i n g dat een belangrijke oorzaak van de f r a u d e p r o b l e m a t i e k r o n d de spaarbrieven aan t o o n d e r ligt in de inflatie. De wrevel van de spaarder, die belasting moet betalen over de genoten rente, ontstaat doordat hij door de inflatie verlies lijdt op de h o o f d s o m , zonder dat het fiscale stelsel daarmee rekening houdt. Gedeeltelijk w o r d t aan dit nadelig effect van de inflatie t e g e m o e t gekomen door een saldovrijstelling. De door de heer Engwirda gevraagde kwantitatieve gegevens zei de b e w i n d s m a n in de aangekondigde nota te zullen o p n e m e n . De vraag of ook bij andere s p a a r v o r m e n dan spaarbiljetten aan t o o n d e r gefraudeerd w o r d t zei de b e w i n d s m a n niet te kunnen b e a n t w o o r d e n . Fraude is per definitie moeilijk te constateren. Vandaar dat reeds door het vorige kabinet een onderzoek w e r d ingesteld naar de aard en de o m v a n g van belastingfraude in het algemeen. In de komende notitie zal w o r d e n getracht aan te d u i d e n bij welke groepen spaarders zich de spaarbiljetten aan toonder v o o r n a m e l i j k bevinden. De Staatssecretaris v e r v o l g d e zijn betoog met de o p m e r k i n g dat zijn a m b t s v o o r g a n g e r zijn voorkeur v o o r een stelsel van identificatie en renseignering steeds had gekoppeld aan de mogelijkheden tot uitvoering van een dergelijk stelsel. In dat licht m o e t zijn principestandpunt w o r d e n bezien. Met betrekking t o t de buitenlandse o p l o s s i n g e n van de fraudebestrijding deelde de b e w i n d s m a n mee, dat België een bronheffing kent van 2 0 % , de z.g. roerende v o o r h e f f i n g . S o m m i g e n beweren dat deze bronheffing de oorzaak van de kapitaalvlucht uit België is. De b e w i n d s m a n zei daarover geen uitspraak te kunnen doen. In West-Duitsland kent m e n een couponbelasting van 2 5 % . Ook daar v e r m o e d t men dat de invoering van deze belasting de oorzaak was van een o m s l a g van een aanzienlijke kapitaalimport naar kapitaalexport. Overigens, zo voegde de Staatssecretaris toe, is in het lopende onderzoek nog geen buitenlands stelsel naar v o r e n g e k o m e n , dat als ideaal systeem zou kunnen w o r d e n gekenschetst. In a n t w o o r d o p enkele vragen van de heer Van Dijk merkte de Staatssecretaris op dat bij al te snelle b e s l u i t v o r m i n g over de te kiezen oplossing niet lijkt te kunnen w o r d e n o n t k o m e n aan onjuiste beslissingen. Geen t w i j f e l m a g bestaan over de ernst van het streven te zoeken naar de beste m e t h o d e o m de belastingontduiking met spaarbiljetten aan toonder aan banden te leggen. In het onderzoek w o r d t inderdaad eveneens aandacht besteed aan de m o g e l i j k h e i d de uitgifte van de biljetten te beperken. Het p r o b l e e m dat zich ten aanzien van de verrekenbaarheid van de b r o n heffing op de uitgekeerde rente v o o r d o e t , is gelegen in de verrekenbaarheid bij tussentijdse verkoop.
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 5 3 2 , nr. 3
5
In a n t w o o r d o p de vraag welke instanties nog zullen w o r d e n betrokken in het in de brief g e n o e m d e overleg merkte de Staatssecretaris op, dat dit de Nederlandsche Bank en een v e r t e g e n w o o r d i g i n g van het Nederlandse bankwezen zijn. De b e w i n d s m a n deelde voorts mee dat met grote v o o r t v a r e n d h e i d w o r d t g e w e r k t aan een studie naar de mogelijkheden tot verlaging van de tarieven der inkomstenbelasting. Met de heer Van Dis was de b e w i n d s m a n van m e n i n g dat de belastingdienst tegenover de belastingplichtige meer b e v o e g d h e d e n zou dienen te krijgen. Deze conclusie had de Regering reeds v e r b o n d e n aan het rapportVan Bijsterveld. Met betrekking t o t de verdere procedure r o n d de in gang zijnde studie naar de verschillende maatregelen tegen de belastingfraude met spaarbiljetten deelde de b e w i n d s m a n nogmaals mee, dat w o r d t gestreefd naar een rapport, waarin alle mogelijkheden w o r d e n o p g e s o m d en waarin door de Regering een voorkeur v o o r één der oplossingen w o r d t kenbaar gemaakt. Gezien het nog voorziene overleg met de Nederlandsche Bank en het bankwezen achtte de Staatssecretaris het o n m o g e l i j k nog v o o r 1 maart 1981 de Kamer de uitkomsten van de studie en de r e g e r i n g s v o o r n e m e n s v o o r t e legg e n . De werkzaamheden moeten toch al in een geforceerd t e m p o w o r d e n u i t g e v o e r d ; verdere versnelling is niet mogelijk. Reëler achtte de bewindsm a n toe te zeggen dat de nota v o o r het Paasreces de Kamer zal hebben bereikt. In de tweede t e r m i j n wees de heer Van Muiden (C.D.A.) op het vroeger in Nederland gehanteerde zegelrecht. Dit recht was ten aanzien van vele waardepapieren verschuldigd en verschafte aan de houder van het stuk zekerheid o m t r e n t rechtsgeldigheid en waarde. De spreker v r o e g of in het onderzoek naar de diverse maatregelen ook dit zegelrecht was betrokken. De heer De Graaf (P.v.d.A.) stelde, er aan te hechten dat nog in de huidige parlementaire periode besluiten w o r d e n g e n o m e n over de problematiek van de fraude met spaarbiljetten aan toonder. Spreker v r o e g of de Staatssecretaris de nota in ieder geval v ó ó r 1 maart aan de Kamer zou kunnen toezenden, ook indien het overleg met de Nederlandsche Bank en het bankwezen nog niet zou zijn v o l t o o i d . De Kamer zou dan alvast met het voorbereidend onderzoek van de nota kunnen aanvangen. De heer Engwirda (D'66) toonde zich verbaasd over het feit dat de bew i n d s l i e d e n geen inzicht hebben in de o m v a n g van de rente-inkomsten, anders dan via de spaarbiljetten aan toonder. In globale zin is d i t t o c h te achterhalen? Men kan de door de bank geregistreerde rente-inkomsten toch vergelijken met de door de belastingplichtigen bij het aangiftebiljet aangegeven rente-inkomsten? Met betrekking t o t de toezending der nota sloot deze spreker zich aan bij de vorige. De Staatssecretaris van Financiën achtte het d o o r de heer Van M u i d e n gen o e m d e zegelrecht eerder vergelijkbaar met een assurantiebelasting dan m e t een b r o n h e f f i n g . Niettemin w o r d t de introductie van dit recht o p de waardepapieren eveneens in de b e s c h o u w i n g e n betrokken. De b e w i n d s m a n zei niet te w i l l e n overgaan tot indiening van zijn beleidsvoornemens bij de Kamer alvorens het g e n o e m d e overleg zou hebben plaatsgevonden. In a n t w o o r d op de vraag van de heer Engwirda stelde de Staatssecretaris dat w e l valt na te gaan hoeveel rente-inkomsten d o o r de belastingplichtigen w o r d e n opgegeven, doch dat tegelijkertijd o n b e k e n d is hoeveel niet-belast i n g p l i c h t i g e n en niet-Nederlanders in welke v o r m een spaartegoed bezitten. Bovendien doet zich de complicatie van het bestaan van rentevrijstelling voor.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 532, nr. 3
6
Tot slot zei de bewindsman de aansporing tot de grootst mogelijke voortvarendheid als stimulans voor de verdere werkzaamheden te zullen opvatten. De voorzitter van de commissie, Joekes De griffier van de commissie, Nieuwenhuizen
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 532, nr. 3
7