Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
22 187
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
Nr. 131
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 23 januari 2003 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 4 december 2002 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over: – de notitie referte-eis Wajong (22 187, nr. 123); – de evaluatie Starterskrediet arbeidsgehandicapten (SOZA-02378). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GroenLinks), JorritsmaLebbink (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B. M. de Vries (VVD), De Grave (VVD), Hamer (PvdA), voorzitter, Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Bos (PvdA), Smulders (LPF), ondervoorzitter, Jense (Leefbaar Nederland), Rambocus (CDA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF), Eski (CDA) en Van Loon-Koomen (CDA). Plv. leden: Tonkens (GroenLinks), Terpstra (VVD), Adelmund (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Wilders (VVD), Van Hoof (VVD), Tichelaar (PvdA), Koopmans (CDA), Kalsbeek (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Smilde (CDA), Oplaat (VVD), Verbeet (PvdA), Van Ruiten (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Algra (CDA), Stuger (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), De Jong (LPF), Hessels (CDA), Varela (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA) en Van Dijk (CDA).
KST66413 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) stelt vast dat moet worden besloten of in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) een referte-eis kan worden opgenomen met het oog op de exporteerbaarheid van de uitkering. In de notitie die voormalig staatssecretaris Hoogervorst over dit onderwerp aan de Kamer heeft gestuurd, komt hij tot de conclusie dat een dergelijke eis zeer waarschijnlijk geen stand zal houden voor het Europese Hof van Justitie en dat het huidige exportverbod van de Wajong-uitkering daarom dient te worden gehandhaafd. In deze notitie wordt ook het standpunt van prof. Pennings van de Universiteit van Tilburg genoemd, die heeft betoogd dat het opnemen van een referte-eis wel degelijk mogelijk is. Mevrouw Van Gent heeft contact opgenomen met de heer Pennings, die nog eens navraag heeft gedaan bij de Europese Commissie. De conclusie is dat het oordeel van het Europese Hof in dezen niet is te voorspellen. Het heeft de voorkeur van mevrouw Van Gent om het exportverbod van de Wajong-uitkering op te heffen. Als dat niet direct mogelijk is moet, gezien de uiteenlopende juridische visies op deze kwestie en het belang ervan, nogmaals advies worden gevraagd aan een aantal internationale experts op dit terrein. Wat het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten betreft, heeft de regering in haar brief van mei 2002 aangekondigd dat zij aan de slag gaat met de knelpunten op dit terrein. Wat is daarmee gebeurd? Mevrouw Van Gent is voorstander van het combineren van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten en het persoonsgebonden reïntegratiebudget. Kan de voorlichting op dit punt worden verbeterd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
1
Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD) is van mening dat er risico’s kleven aan het opnemen van een referte-eis in de Wajong. De kans lijkt groot dat het Europese Hof van Justitie tot het oordeel komt dat het voor de toepassing van verordening 140 871, artikel 10bis, essentieel is dat in de nationale wet een absoluut exportverbod is opgenomen. Een export onder voorwaarden door middel van een referte-eis is dan onmogelijk. Mocht het Hof van oordeel zijn dat in artikel 10bis export onder voorwaarden wel wordt toegestaan, dan is de kans groot dat een woonplaatseis wordt aangemerkt als strijdig met de algemene beginselen van het Europese recht. Een andere mogelijkheid is om artikel 10bis helemaal buiten beschouwing te laten en in nationale wetgeving te bepalen dat export mogelijk is als de uitkeringsgerechtigde een bepaalde periode in Nederland heeft gewoond. In dat geval zou de Wajong-uitkering als enige uitkering klakkeloos mogen worden geëxporteerd, wat niet de bedoeling kan zijn. Alles overwegende, lijkt het opnemen van een referte-eis in de Wajong met het oog op een eventuele exporteerbaarheid niet mogelijk. Kunnen er op individueel niveau oplossingen worden gevonden voor dit soort problemen? Ook mevrouw Jorritsma vraagt zich ten aanzien van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten af hoe het staat met de door voormalig staatssecretaris Hoogervorst aangekondigde verbeteracties. Zijn die inmiddels omgezet in beleid? De heer Smulders (LPF) is van mening dat de uitkering ingevolge de Wajong niet mag worden geëxporteerd. Wat kunnen überhaupt redenen zijn voor het exporteren van deze uitkering? Mocht een en ander toch mogelijk worden gemaakt, dan moet dat gebeuren door middel van de Wet beperking export uitkeringen, zodat kan worden gecontroleerd en gehandhaafd. Er vragen gemiddeld vijf mensen per maand een starterskrediet voor arbeidsgehandicapten aan. Er is sprake van een doorlooptijd van een jaar en van een afbreukrisico van 20 à 30%. In het licht van deze gegevens vraagt de heer Smulders zich af of deze regeling wel moet worden behouden. De uitvoeringskosten staan niet in verhouding tot het geboekte resultaat. Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) vindt dat het exporteren van de Wajong-uitkering mogelijk moet worden, maar dat misbruik ervan moet worden tegengegaan. Zij sluit zich aan bij de wens van mevrouw Van Gent om een aantal deskundigen te raadplegen om te bezien in hoeverre de referte-eis op de Wajong toelaatbaar wordt geacht. Volgens de regering heeft het Europese Hof deze optie in een beperkt aantal situaties toch toegestaan. Welke situaties waren dat? Hoeveel uitspraken zijn er geweest? Kan de vraag «pre-justitieel» aan het Europese Hof worden gesteld, zodat Nederland niet helemaal in het diepe hoeft te springen? Als het Europese Hof de referte-eis wel toelaatbaar acht, wil de minister deze regeling dan invoeren? Het gaat er tenslotte om dat zeer zorgafhankelijke jonggehandicapten, die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet betaald aan de slag kunnen, met hun ouders mee naar het buitenland kunnen. Hiervoor zijn objectiveerbare criteria denkbaar, zoals die van de TOG-regeling voor ouders van jonge verstandelijk of dubbelgehandicapte kinderen. Als gevolg van de houding van de regering wordt de facto het vrije verkeer van gehandicapten binnen Europa belemmerd. Het is goed dat de regering met het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten een extra inzet pleegt om mensen met een WAO-uitkering als zelfstandige aan de slag te laten gaan. WAO’ers met een gedeeltelijke WW-uitkering die een eigen bedrijf starten, worden evenwel onmiddellijk gekort op deze uitkering omdat zij niet meer beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Is het mogelijk om in de aanloopfase van het nieuwe bedrijf daarvoor een compensatie of vrijstelling te realiseren, zodat deze groep
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
2
niet hoeft af te haken? Mevrouw Noorman heeft ervaren dat bij projecten waarbij mensen met een blijvende handicap een bedrijf opstarten, zoals bij het project Meer Samen in Eindhoven, het GAK na verloop van tijd bezwaar maakt. Zij vraagt de minister om een open oog en hart te hebben voor mensen die ondanks hun grote beperkingen proberen om gezamenlijk zelfstandig bedrijvigheid te ontwikkelen. Het kan niet zo zijn dat zij door starre regelgeving moeten afvallen. De heer Van der Vlies (SGP) geeft aan dat de doelgroep van de jonggehandicapten hem na aan het hart ligt. Als er een recht is op te vragen, moet dat zo lang mogelijk en zo ruimhartig mogelijk worden toegestaan. Daar staat tegenover dat misbruik moet worden tegengegaan. Alles afwegende, ondersteunt de heer Van der Vlies de suggestie van mevrouw Van Gent om internationaal gewaardeerde deskundigen te raadplegen, voor zover de minister deze expertise zelf niet in huis heeft. De heer Van der Vlies staat positief tegenover het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten, maar vindt het jammer dat er weinig gebruik van wordt gemaakt. Kan de voorlichting over deze regeling worden geïntensiveerd? Zelfs bij lage getallen moet het starterskrediet worden gehandhaafd, omdat de doelgroep zo een kans krijgt om dienstbaar te worden aan de samenleving. Waarom moet een kandidaat eerst bij twee banken voor een lening zijn afgewezen voordat deze regeling voor hem openstaat? Het gaat hier niet om «vrije» mensen die een onderneming beginnen, maar om mensen die in een reïntegratie- of integratietraject zitten. Hoe zit het met mensen die in een reïntegratietraject zitten maar überhaupt kiezen voor het ondernemerschap? De heer Van der Vlies staat achter het voornemen van de minister om het persoonsgebonden reïntegratiebudget en het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten aan elkaar te verbinden. Mevrouw Verburg (CDA) is van mening dat de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering mogelijk moet zijn, onder de voorwaarden dat handhaving mogelijk is en dat oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Over de vraag of het opnemen van een referte-eis mogelijk is, verschillen de meningen, omdat moet worden uitgegaan van veronderstellingen aangaande de reactie van het Europese Hof. Wil de minister de redenering van de regering nog eens onderbouwen in het licht van de opmerkingen van prof. Pennings? De cijfers over het gebruik van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten zijn onduidelijk. Wil de minister deze cijfers toelichten? Mevrouw Verburg stemt in met de uniformering van het maximumkrediet uit het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. De minister heeft aangegeven dat hij het niet nodig vindt dat starters naar twee banken moeten alvorens zij een starterskrediet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kunnen krijgen, indien van tevoren volstrekt helder is dat de starter niet in aanmerking komt voor een krediet bij een bank. Dat lost niet het probleem op van de meer algemene huiver ten aanzien van kredietverlening aan bijstandsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Wat gaat de minister daaraan doen? De regering stelt voor om een afzonderlijke helpdesk op te zetten binnen het Centrum voor werk en inkomen (CWI). Het CWI moest toch zoveel mogelijk worden ontschot? Waarop is de hoop op een kortere doorlooptijd bij het UWV en het CWI gebaseerd? Zijn al afspraken gemaakt met het UWV om doublures te voorkomen in het gebruik van een persoonsgebonden reïntegratiebudget en de aanvraag van een starterskrediet? Dat is de eerste preventie voor oneigenlijk gebruik. De heer De Ruiter (SP) is voorstander van het mogelijk maken van de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering. Door het opnemen van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
3
referte-eis kunnen hierover goede afspraken worden gemaakt. Dat dit in Europees verband wordt betwijfeld, behoeft geen belemmering te zijn, omdat een minister best iets kan doen wat Europa niet wil. Dat is al eerder gebeurd, zoals bij de maatregelen van de Nederlandse regering inzake de dodehoekspiegels op vrachtwagens. De heer De Ruiter is niet tegen een eventueel nader onderzoek, maar dat moet dan wel snel plaatsvinden. Er is wat dit onderwerp betreft al te veel tijd verloren. Het is jammer dat zo weinig gebruik wordt gemaakt van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten. Dat heeft te maken met de onbekendheid van de regeling en met de merkwaardige eis dat eerst twee banken moeten worden bezocht, maar het hangt ook samen met het urencriterium van de belastingdienst. Iemand wordt door de belastingdienst pas in alle opzichten als ondernemer gezien als hij aan dit criterium voldoet. Veel arbeidsgehandicapten kunnen nooit aan dat urencriterium voldoen. Kunnen hierover op fiscaal gebied afspraken worden gemaakt zodat gehandicapten hun bedrijf kunnen opbouwen in het tempo dat past bij hun arbeidshandicap? De heer De Ruiter denkt hierbij aan een regeling analoog aan die van zelfstandigen die zwangerschaps of ouderschapsverlof inpassen. Antwoord van de regering De minister benadrukt dat in de Wajong sinds september 2002 een hardheidsclausule is opgenomen, zodat kan worden voorkómen dat mensen in het gedrang komen die de uitkering echt nodig hebben. Daarbij is geen sprake van terugwerkende kracht, maar voor personen die in Nederland zijn gebleven is de weg vrij om opnieuw een beroep op de regeling te doen. Het is de minister niet bekend of sinds september al gebruik is gemaakt van de hardheidsclausule. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitwerking ervan in de praktijk. Het klopt dat deze kwestie zich al lange tijd voortsleept, maar wat de regering betreft, is zij afgesloten met de invoering van de hardheidsclausule. Prof. Pennings heeft, net als andere deskundigen, aangegeven dat het Europese Hof in zijn oordeel over de referte-eis alle kanten op kan. Dat sterkt de minister in zijn mening dat het hier een bijzonder ingewikkeld juridisch probleem betreft, dat de risico’s van het invoeren van een dergelijke eis te groot zijn en dat een hardheidsclausule een veel betere optie is. Europa telt slechts enkele deskundigen op dit gebied. Dezelfde personen worden ook door het Europese Hof gevraagd om een advies uit te brengen. Omdat zij het niet eens zijn, ziet de minister weinig in een nieuwe consultatieronde met een officiële adviesopdracht. Wel zegt hij toe, het standpunt van de regering nog eens te laten toetsen en de Kamer hierover schriftelijk te informeren. Mocht de uitkomst hiervan niet grijs, maar duidelijk zwart of wit zijn, dan rechtvaardigt dit een heropening van het debat. Het uitvoeren van de hardheidsclausule is een taak van het UWV onder verantwoordelijkheid van de minister. De term «misbruik» moet in dit kader voorzichtig worden gehanteerd. Het meenemen van een uitkering naar het buitenland betekent niet per definitie dat misbruik van een regeling wordt gemaakt. De minister laat de beoordeling van de individuele gevallen vooralsnog aan het UWV over. Als het UWV bij het toepassen van de hardheidsclausule in een groot aantal gevallen toch tot toekenning blijkt te komen, kunnen de criteria voor toekenning beter in een kader worden vervat, omdat het niet de bedoeling is om de deur wijd open te zetten. Mocht het omgekeerde het geval zijn, dan is het UWV wellicht te streng in zijn beoordeling. Bij een hardheidsclausule hoort een beoordeling die zowel door het verstand als door het hart wordt gemaakt. Het gemiddelde gebruik van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten ligt sinds 1998 rond de 50 gevallen per jaar. Naar aanleiding van de evaluatie van deze regeling is een aantal verbeteracties in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
4
gang gezet. Het kredietplafond wordt verhoogd van 27 000 euro naar 29 000 euro. De eis voor twee bankafwijzingen voor leningen van minder dan 10 000 euro is vervallen en voor leningen van boven de 10 000 euro kan worden volstaan met één afwijzing. De richtlijn voor arbeidsdeskundigen is geactualiseerd en verduidelijkt, de voorlichting is verbeterd en de interne instructie daarover is aangepast. In het kader van het voorkómen van vertraging heeft het UWV zijn instructie over de samenloop van het persoonsgebonden reïntegratiebudget met het starterskrediet voor zelfstandigen verbeterd. In het kader van de deskundigheidsbevordering is het UWV een landelijk netwerk van medewerkers aan het opzetten dat als deskundig aanspreekpunt moet fungeren. De minister heeft hier overigens twijfels bij, omdat hij het aantal van 50 aanvragen hiervoor te klein acht. Daarom overweegt hij, de uitvoering van deze regeling bij de introductie van de nieuwe bijstandswet onder te brengen bij de gemeentelijke overheden. Een stap verder zou zijn om de dienstverlening op dit gebied onder te brengen in de grote steden, waar bijvoorbeeld kan worden aangehaakt bij de Kamer van Koophandel, de natuurlijke plek voor startende ondernemers. Uitkeringsgerechtigden die een onderneming starten, mogen hun uitkering maximaal drie jaar laten doorlopen, gekort met de inkomsten uit hun onderneming. De regels om vanuit de WW tot zelfstandig ondernemerschap te komen, zijn wat strenger, omdat ervan wordt uitgegaan dat de eerste actie is gericht op het verwerven van een dienstverband. Bij de voorliggende regeling gaat het om mensen met een arbeidshandicap, die dus voor een deel geen WW-verdiencapaciteit hebben en dus niet de arbeidsmarkt kunnen betreden, maar die desondanks langs de weg van het ondernemerschap de WAO verlaten. Daarnaast kunnen mensen bij nieuwe uitval door dezelfde klacht hun uitkering tot vijf jaar na intrekking opnieuw aanvragen. Mensen met een gecombineerde WAO- en WW-uitkering hebben dus voor het WAO-deel een borging voor terugval, maar niet voor het WW-deel. De minister gelooft niet dat het urencriterium van de belastingdienst een oorzaak is van de onderbenutting van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten. Bovendien zou in het voorstel van de heer De Ruiter een extra uitzondering worden gemaakt bij het vaststellen wanneer iemand zelfstandig ondernemer is. Mochten er signalen binnenkomen die het verhaal van de heer De Ruiter ondersteunen, dan buigt de minister zich hier opnieuw over. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Verburg (CDA) steunt het voornemen van de minister om de uitvoering van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten onder te brengen bij de gemeentelijke overheden. Om ingewikkelde constructies ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering te vermijden, kan zij instemmen met een kleine wetswijziging. Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) stelt voor om de uitvoering van de starterskredietregeling onder te brengen bij de centra die zorg dragen voor het uitvoeren van het Bijstandsbesluit zelfstandigen (BZ-regeling), omdat slechts een handvol gemeenten over voldoende expertise op dit vlak beschikt. Een wetswijziging is een tijdrovende aangelegenheid. Kan het niet per AMvB worden geregeld? Wil de minister schriftelijk aangegeven hoe hij denkt het probleem van de gecombineerde WW- en WAO-uitkering op te lossen? Mevrouw Noorman zal daartoe gerichte vragen op papier zetten. Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD) memoreert dat al lange tijd wordt gesproken over één enkel startersloket waar beginnende ondernemers alle benodigde informatie kunnen krijgen. Starters met een arbeids-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
5
handicap zouden daar ook terecht moeten kunnen. Als het even kan, wil mevrouw Jorritsma een wetswijziging vermijden. Mevrouw Van Gent (GroenLinks) is bang dat een wijziging in de structuur van de starterskredietregeling te veel tijdverlies oplevert. Het gebruik van het starterskrediet moet meer onder de aandacht van de doelgroep worden gebracht. De regering moet zich hierin proactief opstellen. De heer Smulders (LPF) verzet zich tegen het idee dat de doelgroep naar de regeling moet worden toe gesleept. Het gaat hier vaak om mensen die wel willen, maar niet kunnen. Het is niet goed om deze mensen ongelukkig te maken door ze te laten mislukken. De minister is blij dat er ruimte is voor discussie over de vraag bij welke instantie de uitvoering van het starterskrediet voor arbeidsgehandicapten het beste thuis is. Als blijkt dat een meerderheid van de Kamer er voorstander van is om de uitvoering bij de gemeenten neer te leggen, moeten met het UWV, dat bij wet verantwoordelijk is voor deze taak, goede afspraken worden gemaakt. De minister zegt toe, hierover met het UWV in gesprek te treden. Hij weet nog niet of een wetswijziging hiervoor de aangewezen weg is; dat hangt er onder meer vanaf of dit onderwerp wordt betrokken bij de wijziging van de bijstandswet. Zodra de minister de vraag heeft beantwoord of de uitvoering bij een andere instantie beter tot haar recht komt, wordt de Kamer daarvan op de hoogte gesteld. Het gaat erom dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de starterskredietregeling. Het is overigens te verwachten dat deze regeling conjunctuurgevoelig zal zijn; bij een opgaande economie zal er meer gebruik van worden gemaakt dan in een recessie. De minister is het niet met de heer Smulders eens dat mensen tegen wil en dank ongelukkig worden gemaakt. Het lijkt hem een gerechtvaardigde veronderstelling dat er tussen de honderdduizenden arbeidsgehandicapten meer dan enkele tientallen zitten die bij het starten van een onderneming worden belemmerd door de gebrekkige kredietfaciliteit. De vragen van mevrouw Noorman zullen door de minister schriftelijk worden beantwoord. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Hamer De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 187, nr. 131
6