Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
25 097
Structuurverandering elektriciteitssector
Nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 7 december 1999 Tijdens het overleg met uw Kamer van 30 juni 1998 (Kamerstukken 1998–1999, 25 097, nr. 27) over de criteria voor instemming met aandelenvervreemding van elektriciteitsbedrijven heb ik toegezegd u per brief te informeren over de aanwijzing van netbeheerders ex artikel 12 van de Elektriciteitswet 1998. 1. Relatie aanwijzing netbeheerders en privatisering In het debat over aandelenvervreemding van elektriciteitsbedrijven is zowel door de Kamer als door mijzelf een koppeling gelegd tussen de aandelenvervreemding en de onafhankelijkheid van de netbeheerders. Zoals bekend is voor de privatisering van distributiebedrijven als tijdpad voorgesteld om toestemming te geven voor privatisering van maximaal 33% van de aandelen tot het jaar 2000 en vervolgens voor 49% van de aandelen tot 2002. Door deze stapsgewijze aanpak kan worden gegarandeerd dat publieke taken die bij de netbeheerders liggen niet door aandelenvervreemding kunnen worden aangetast. Het gaat hierbij met name om het garanderen voor alle netgebruikers van een non-discriminatoire en transparante nettoegang tegen de laagst mogelijke tarieven en het handhaven van de voorzieningszekerheid. Daarnaast is als voorwaarde voor privatisering gesteld dat de DTe zich als toezichthouder voldoende heeft kunnen positioneren. Deze voorwaarden komen voort uit een meer brede zienswijze op privatisering die uitgaat van strikte waarborging van publieke belangen als randvoorwaarde voor privatisering. Zowel de positionering van de netbeheerders als het toezicht door DTe dienen ervoor garant te staan dat een aandelenvervreemding geen invloed heeft op de wijze waarop de publieke belangen binnen de elektriciteitsector worden uitgevoerd. Ik stel voor om ten aanzien van privatisering van regionale netbeheerders vast te houden aan de lijn dat maximaal 49% van de aandelen tot 2002 mag worden vervreemd. Daarnaast blijf ik van mening dat onder omstandigheden evenwel vóór 2002 privatisering van een meerderheids-
KST42688 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28
1
belang mogelijk is, indien een regionale netbeheerder tenminste volledig als structuurvennootschap is georganiseerd. Gezien de recente discussies over het onderwerp privatisering stel ik tevens voor om de netbeheerders na hun aanwijzing een jaar lang de tijd te geven om hun onafhankelijkheid ook in de praktijk verder vorm te geven. Gedurende dit jaar heeft DTe de tijd om zich verder te positioneren ten opzichte van de bedrijven. Vervolgens zal ik in een evaluatie bezien of er redenen zijn het hierboven genoemde schema van privatisering aan te passen. Ik zal u over de uitkomsten hiervan schriftelijk op de hoogte stellen en tevens nader overleg voeren over het nader te volgen beleid. 2. Aandeelhouderschap landelijk hoogspanningsnet Zoals ik in mijn brief van 10 september jl. inzake de privatisering van EZH en UNA heb aangegeven toets ik deze privatiseringen ook aan de positionering van het landelijk hoogspanningsnet. Zolang de staat nog niet krachtens artikel 77d van de Elektriciteitswet 1998 in het bezit is van de meerderheid van de aandelen in (de beheerder van) het landelijk hoogspanningsnet, zijn beide vennootschappen en hun nieuwe aandeelhouder met mij overeengekomen dat de uitoefening van de meerderheid van de stemrechten die zijn verbonden aan de aandelen die het desbetreffende productiebedrijf heeft in Sep en die betrekking heeft op het landelijk hoogspanningsnet, niet zonder mijn voorafgaande schriftelijke instemming kan geschieden. Vanzelfsprekend zal ik deze afspraak ook maken met andere productiebedrijven die bij mij een verzoek indienen dat strekt tot instemming met de vervreemding van hun aandelen. Zodoende is het voor nieuwe buitenlandse aandeelhouders niet mogelijk invloed uit te oefenen op het landelijk hoogspanningsnet. Wat betreft het aandeelhouderschap van de staat in het landelijk hoogspanningsnet onderschrijf ik de conclusie van de adviescommissie herstructurering elektriciteitsproductiesector. Ik acht aandeelhouderschap van de staat in TenneT niet strikt noodzakelijk voor het waarborgen van de onafhankelijke positie van het landelijk net. Echter gedurende de transitiefase, waarin het toezicht van de Dte vorm en inhoud krijgt zou enige vorm van aandeelhouderschap van de staat als extra «veiligheidsklep» overwogen kunnen worden. 3. De Elektriciteitswet 1998 De Elektriciteitswet 1998 stelt een aantal eisen aan de netbeheerder. Deze dienen ter waarborging van een onafhankelijk en transparante toegang tot de elektriciteitsnetten. Zo dient het beheer van de netten te worden afgescheiden in een aparte organisatie en is er een nadrukkelijk verbod voor de netbeheerder op bevoordeling van verwante bedrijven. Daarnaast geldt dat de meerderheid van de commissarissen van de netbeheerders onafhankelijk dient te zijn en hebben de commissarissen een goedkeuringsrecht omtrent belangrijke bestuursbesluiten van de netbeheerder. Tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 heeft uw Kamer het belang van een onafhankelijk en non-discriminatoir netbeheer onderstreept. Een goede toegang tot de elektriciteitsnetten voor marktpartijen is van groot belang om de keuzevrijheid voor afnemers te kunnen realiseren. Alleen wanneer sprake is van daadwerkelijk onafhankelijke netbeheerders kan de liberalisering van de elektriciteitssector succesvol verlopen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28
2
4. Advies van de Dienst uitvoering en Toezicht Elektriciteitswet (DTe) Bij brief van 3 maart 1999 heb ik van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet (DTe) zijn advies ontvangen over de aanwijzingen van netbeheerders. In dit advies constateerde de directeur DTe een aantal onvolkomenheden. Hiervan was een aantal onvolkomenheden van ernstige aard. Daarnaast adviseerde de directeur DTe aan de instemming een aantal voorwaarden te verbinden. Mede gezien het gewicht van deze publieke belangen heb ik het advies van DTe overgenomen en ben ik genoodzaakt geweest om aan de oorspronkelijke aanwijzingen mijn instemming te onthouden. Met name op het gebied van onafhankelijkheid voldeden de aanwijzingen zoals oorspronkelijk bij mij ingediend niet. Tevens ontbrak in een aantal gevallen essentiële informatie voor een goede beoordeling van de aanwijzingen. Op 22 april 1999 heb ik de bedrijven hiervan op de hoogte gesteld. Vervolgens heeft overleg plaatsgehad met alle individuele bedrijven over de inhoud van de noodzakelijke aanpassingen van de individuele aanwijzingen. Tevens heb ik de directeur DTe gevraagd ontbrekende informatie bij de bedrijven op te vragen, die noodzakelijk is voor de juiste beoordeling van de aanwijzingen. Ten aanzien van een specifiek onderwerp, te weten de positionering van regel- en schakelfuncties heb ik nader advies gevraagd aan prof. Van der Sluis van de TU Delft. 5. Beleidsregels aanwijzing netbeheerders Naar aanleiding van het advies van DTe, de gesprekken met de bedrijven, de door DTe opgevraagde informatie en het advies van prof. Van der Sluis heb ik beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels zijn gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 161). Tevens heb ik de bedrijven per brief geïnformeerd over deze beleidsregels en enkele aan de instemming te verbinden voorschriften. De beleidsregels geven een nadere invulling van de onafhankelijkheidseisen die de Elektriciteitswet stelt en bevat een aantal voorwaarden voor de instemming met de aanwijzing van netbeheerders. Deze voorwaarden hebben betrekking op de volgende onderwerpen: 1. De gebruiksvergoeding die netbeheerders aan de neteigenaar betalen voor het beheer van het net. 2. Reeds gesloten overeenkomsten over uitbesteding van werkzaamheden in het kader van netbeheer door de netbeheerder aan de neteigenaar. 3. De positionering van regel- en schakelfuncties. 4. De financiële onafhankelijkheid van de netbeheerder ten opzichte van de neteigenaar. Daarnaast heb ik aangekondigd een aantal voorschriften aan mijn instemming te zullen verbinden: 1. Het voorleggen van wijzigingen van overeenkomsten tussen netbeheerder en neteigenaar aan DTe. 2. Het afstemmen van de periode waarvoor door de netbeheerder taken worden uitbesteed op de periode waarvoor de directeur van de DTe tarieven vaststelt. 3. Waarborging van de vertrouwelijkheid van meetgegevens door certificering. Voorts zal ik de bedrijven verzoeken elke wijziging met betrekking tot de samenstelling van het bestuur en van de raad van commissarissen van de netbeheerder te melden aan de directeur van de DTe. Daarnaast dienen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28
3
netbeheerders hun bedrijfsvoering met inbegrip van de boekhouding zodanig in te richten en ingericht te houden dat op basis van een door de DTe op te stellen informatiecode voldoende gegevens aan de directeur van de DTe kunnen worden verstrekt. Ten slotte heb ik enkele distributiebedrijven die tevens eigenaar zijn van delen van het hoogspanningsnet erop gewezen dat voor het beheer hiervan inmiddels TenneT als netbeheerder is aangewezen. Naar ik begrijp zijn deze bedrijven met TenneT in moeizame onderhandeling over de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het beheer van het net en over de uitbesteding van taken. Ik heb deze bedrijven laten weten dat ik er vanuit ga dat zij op loyale wijze TenneT in staat zullen stellen haar wettelijke taken uit te voeren. Dit is voor mij eens te meer van belang gezien het feit dat TenneT als systeembeheerder een aantal bijzondere wettelijke taken toegewezen heeft gekregen. 6. Stand van zaken Van alle bedrijven heb ik naar aanleiding van de beleidsregels een reactie ontvangen. Aan de hand van deze reacties zijn de bedrijven te categoriseren in drie groepen. I. Bedrijven die hun aanwijzingen inmiddels hebben aangepast aan de beleidsregels en waarvan de instemming met de aanwijzing op korte termijn zal plaatsvinden. Het gaat hierbij om: NUON, ENW, EWR (Gelderland, Friesland, Noord Holland en Leiden e.o.), Delfland (Delft e.o.), Enet (Eindhoven) en EZK (Zuid-Kennemerland) II. Bedrijven die hun aanwijzingen nog niet hebben aangepast, maar die wel hebben aangegeven te zullen voldoen aan de beleidsregels. De instemming met de aanwijzing van de betreffende netbeheerders zal plaatsvinden zodra ik de mij toezegde aanpassingen op schrift heb ontvangen. Het gaat hierbij om Transportbedrijf Zuid-Holland, EDON, Frigem, PNEM, MEGA en Heerlen (Groningen, Leeuwarden e.o., Drenthe, Overijssel, Brabant en Limburg), Eneco (Zuid Holland), Cogas (Centraal Overijssel), ONS (Schiedam), Rendo (Zuid Drenthe en Noord Overijssel), Energie Midden Holland, Maastricht, Westland en Weert III. Bedrijven die niet volledig voldoen aan de beleidsregels en waarmee ik thans nog niet kan instemmen. Dit betreft TenneT, REMU (Utrecht) en Delta Nutsbedrijven (Zeeland). 7. Aanwijzing TenneT TenneT is door de NV Sep aangewezen als landelijk netbeheerder en is daarmee tevens systeembeheerder. Gezien de bijzondere wettelijke positie van TenneT heb ik getracht de aanwijzing met extra voortvarendheid te behandelen. De aanwijzing van TenneT voldoet echter niet op een tweetal punten. Zo is in de statuten de bevoegdheid voor aandeelhouders opgenomen tot goedkeuring van omvangrijke investeringen en tevens van meerjarenbeleidsplannen. De productiebedrijven die aandeelhouder zijn van Sep hebben laten weten thans niet bereid te zijn om de benodigde aanpassingen in de aanwijzingsstukken van TenneT door te voeren. Ik ben van oordeel dat dit in strijd is met de onafhankelijkheidseisen die in de Elektriciteitswet aan het netbeheer zijn gesteld. Indien de productiebedrijven hieraan vasthouden zal ik kijken naar de mogelijkheid om langs juridische weg af te dwingen dat de aanwijzing van TenneT in overeenstemming met de wet en de beleidsregels wordt gebracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28
4
8. Vervolgtraject Ik heb besloten om in te stemmen met de aanwijzingen van netbeheerders voor zover deze door de bedrijven zijn aangepast aan de beleidsregels. Met de bedrijven uit groep II zal ik instemmen zodra ik aangepaste stukken heb ontvangen waaruit blijkt dat deze zijn aangepast aan de door mij vastgestelde beleidsregels. Met de door Remu en Delta Nutsbedrijven ingediende aanwijzingen kan ik nog niet instemmen. In afwachting van het signaal dat deze bedrijven alsnog bereid zijn aan de gestelde voorwaarden te voldoen, zal ik mij beraden op de mogelijkheden om ook de positionering van deze netten die bij deze bedrijven in eigendom zijn, in overeenstemming te brengen met de Elektriciteitswet 1998 en de van kracht zijnde beleidsregels. De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28
5