Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1984-1985
2
Rijksbegroting voor het jaar 1985
18 600 Hoofdstuk XIV Ministerie van Landbouw en Visserij
Nr. 60
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW EN VISSERIJ Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 28 januari 1985 Medio vorig jaar heb ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer mijn beleidsvoornemen kenbaar gemaakt meer aandacht te willen besteden aan onderzoek en ontwikkeling (O en O) in de varkensslachterijen en de varkensvleesverwerkende industrie (brief van 26 juni 1984, 18251, nr. 7). Dat voornemen was gebaseerd op de resultaten van het door de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (NEHEM) uitgevoerde structuuronderzoek in die sector. Gebleken was onder meer dat er in de varkensvleessector op het punt van technologische ontwikkeling sprake was van een relatieve achterstand. Tijdens de uitgebreide commissievergadering van 22 oktober 1984 (1984-1985, UCV nr. 9) heb ik met uw Commissie van gedachten gewisseld over de inhoud en financiering van het door mij ontwikkelde O en 0-stimuleringsprogramma dat, zoals u bekend, de volgende onderdelen omvat: a. stimulering van door het bedrijfsleven uitgevoerde of opgedragen O en O-projecten; b. subsidiëring van collectief marktonderzoek; c. stimulering vaYi collectief te verrichten technologisch onderzoek; d. subsidiëring van investeringen in onderzoeksfaciliteiten bij onderzoeksinstituten. Voor een extra O&O-inspanning, ter realisatie van het programma, is, inclusief een financiële bijdrage van f8 min. van mijn ambtgenoot van Economische Zaken, voor de periode 1985 tot en met 1987 een totaalbedrag beschikbaar van f 13,8 min. Met dit schrijven wil ik u informeren over de voortgang en de, in hoofdlijnen weergegeven, uitvoering van onderhavig stumuleringsprogramma. Ad a. Voor dit deel van het programma, waarvoor in totaal f 6 min. is uitgetrokken, heb ik de NEHEM gevraagd de uitvoering op zich te nemen. Projecten die in dit kader kunnen worden ingediend dienen van belang te zijn voor de Nederlandse varkenssector en aspecten te hebben die voor de sector aanwijsbaar nieuw zijn. De bijdrage in de onderzoekskosten van in beginsel 50% is ten hoogste f250,000 per bedrijf per jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
1
Voor de beoordeling van de individuele bedrijfsprojecten heb ik de NEHEM verzocht zoveel mogelijk gebruik te maken van de bij het Produktschap voor Vee en Vlees aanwezige kennis. Door inschakeling van de NEHEM is een zekere waarborg ingebouwd dat te ondersteunen projecten overeenstemmen met de doelstellingen van het NEHEM-structuurrapport. Ad b. De relevante branche-organisaties zijn inmiddels geïnformeerd over de voorliggende mogelijkheid om voor collectief marktonderzoek een financiële bijdrage te krijgen. Deze bijdrage heb ik vastgesteld op ten hoogste tweederde deel van de onderzoekkosten. Voorwaarde is dat de resultaten van het onderzoek voor alle belanghebbenden in de sector toegankelijk zijn en op alerte wijze kenbaar worden gemaakt. Voor dit deel van het programma is in totaal f2 min. beschikbaar. Ad c. Aan het Produktschap voor Vee en Vlees heb ik meegedeeld dat ik bereid ben om voor gezamenlijk technologisch onderzoek voor genoemde periode f3 min. beschikbaar te stellen. Dit betreft onderzoek waarvan de coördinatie en accordering verloopt via de relevante commissies van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek en door het zogeheten «Financieringsoverleg». Aan dit financieringsoverleg wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van TNO, Produktschap voor Vee en Vlees, Landbouwhogeschool, Faculteit Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit Utrecht en mijn departement. Hiermee is een structuur geschapen waardoor een goede coördinatie en efficiënt gebruik van middelen mogelijk is. Naast de toegankelijkheid van de onderzoeksresultaten voor alle belanghebbenden in de sector en een alerte wijze van kennisoverdracht heb ik bovendien als voorwaarde voor de besteding van onderhavige middelen van het bedrijfsleven zelf een finaèciële bijdrage gevraagd van f4,5 min. Ad d. Voor de vernieuwing van onderzoeksfaciliteiten voor het varkensvleesonderzoek heb ik het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek «Schoonoord» en de CIVO/TNO een bijdrage van respectievelijk f 0,8 min. en f 2 min. in het vooruitzicht gesteld. Aan beide instellingen heb ik verzocht om o.a. uit een oogpunt van doelmatigheid van het met collectieve middelen gefinancierde gezamenlijk vleesonderzoek jaarlijks een onderzoeksprogranv ma voor te leggen aan eerdergenoemd «Financieringsoverleg». Aan CIVO/TNO is bovendien verzocht van elke investering aan te geven in het kader van welk onderzoek die investering geschiedt. Beoordeling van de exploitatie en financiering van de betreffende investeringen zal geschieden op basis van de criteria zoals die in het algemeen worden gehanteerd bij de met overheidsmiddelen ondersteunde projecten. Tot slot geldt ook voor dit onderdeel van het stimuleringsprogramma dat gestreefd zal worden naar een grote toegankelijkheid van de onderzoeksresultaten voor alle belanghebbenden in de sector en dat de kennisoverdracht op voldoende en doelmatige wijze zal dienen te geschieden. Zoals in het voorgaande werd aangegeven heb ik in de voorwaarden voor de besteding van de beschikbare middelen gestreefd naar doelmatigheid in het collectieve onderzoek, een belangrijke mate van toegankelijkheid van de onderzoeksresultaten en een alerte wijze van kennisoverdracht. Daarnaast zal in het collectief gefinancierde onderzoek aandacht worden besteed aan investeringen leidend tot arbeidsplaatsverbeteringen. De Minister van Landbouw en Visserij, G. J. M. Braks
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk XIV, nr. 60
2
Aanpassing van het programma ter verbetering van de voorwaarden inzake het slachten en verwerken van varkens in Nederland ingevolge VO (EEG) nr. 355/77 (NL 007/Add. 2) Inleiding In februari 1979 heeft Nederland een sectorprogramma ter verbetering van de voorwaarden inzake het slachten en verwerken van varkens ingevolge VO (EEG) nr 355/77 ingediend. Dit programma, in eerste instantie bedoeld voor de periode 1979-1981, is vervolgens na aanvulling (NL 007/Add. ingediend 16 juni 1983) door de commissie tot 31 december 1987 verlengd. Een belangrijke wijziging was het vergroten van de geraamde investeringsbehoefte met f70 min. Het optimaal benutten van de factoren arbeid en kapitaal in de varkensslachterijen, met inachtneming van de produktieverhoudingen in de varkenshouderij vormde de grondgedachte van het programma. In dit kader werd de nadruk gelegd op het verminderen van de onderbezetting in de slachtlijnen, het verhogen van de efficiency en het verhogen van de kwaliteit van het produkt. Het ging daarbij om varkensslachterijen die na modernisering 100000 varkens of meer per jaar kunnen slachten en EEG goedgekeurd zijn. Genoemde omvang berust op het feit dat voor een doelmatig slacht- en verwerkingsproces een minimale schaalgrootte is vereist. De voorgenoemde uitgangspunten bleven in het eerste addendum ongewijzigd gehandhaafd. De met de uitvoering van dit sectorprogramma samenhangende investeringen werden inclusief het aanvullend bedrag op f130 min. geraamd. Realisatie van het sectorprogramma Met onderstaande tabel wordt aangegeven hoe de in het kader van het onderhavige programma toegewezen projecten over de afgelopen jaren waren verdeeld en welke investerings- en subsidiebedragen daarmee waren gemoeid. Jaar
1979 1980 1981 1982 1983 1984
Aantal proj.
Investeringsbedrag (in min. gld.)
6,1
EEG bijdrage Nat. bijdrage (in gld.)
3,4
1 066 800 5 443 999 2 225 035 3 579 713 2 452 201 500 284
426 720 2 177 599 890 013 1 431 886 980 824 200 113
113,9
15 268 032
6 107 155
43,6 12,7 28,6 19,5
In de periode 1979 t/m 1984 zijn er in totaal 33 projecten ingediend met een totaal investeringsbedrag van ca. f114 min. Tot en met 1984 werd in bovengenoemde investeringsprojecten voor ca. f 15,3 min. bijgedragen in het kader van het EOGFL. De nationale bijdrage kan worden becijferd op f6,1 min. Ondanks het reeds gerealiseerde investeringsbedrag ad f 114 min. moet worden geconstateerd dat de doelstelling van het programma nl. het verhogen c.q. optimaliseren van de doelmatigheid van het slachtproces en de verwerking van het varkensvlees in onvoldoende mate is verwezenlijkt. Het tot nu toe gevoerde marktstructuurbeleid heeft in deze sector ontegenzeglijk een positieve uitwerking gehad. Mede onder invloed van dit beleid heeft zich een proces van schaalvergroting voorgedaan in de richting van de optimale bedrijfsgrootte. Zo is het gemiddeld aantal slachtingen bij slachtplaatsen in de categorie van 100 000 en meer varkensslachtingen per jaar gestegen van 276000 en 1977 tot ca. 307000 in 1983. Terwijl ook het aantal bedrijven in deze categorie toenam van 33 naar 43. Het sectorprogramma vormde daarenboven een belangrijk impuls voor investeringen in de koelcapaciteit. Geconcludeerd mag worden dat die capaciteit, in tegenstelling tot 1977 niet langer een knelpunt vormt binnen het totale slachtproces. Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
3
Een en ander heeft geleid tot een verbetering van de bezettingsgraad in de onderhavige periode. Deze ligt echter beduidend onder het gewenste niveau, zodat in de varkensslachtsector nog tal van investeringen verricht dienen te worden om de gestelde uitgangspunten te bereiken. Uit het structuuronderzoek uitgevoerd in de varkensvleessector is gebleken dat een aantal slachterijen met een structureel kostennadeel werken door verouderde produktiefaciliteiten of hogere loonkosten. Een situatie die door de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van automatisering en robotisering een versterkte investeringsimpuls van deze sector zal vergen. Daarnaast geven ontwikkelingen op het gebied van milieu en energie en de verscherpte hygiënische en veterinaire eisen aanleiding tot adequate maatregelen in de produktietechniek. Gezien de toekomstige dreigingen die op de varkensslachtsector afkomen is het van het grootste belang de bedrijven werkzaam in deze sector middels het betrokken programma te stimuleren de noodzakelijke moderniseringsinvesteringen te verrichten. Dat een en ander leidt tot een verhoogde investeringsbehoefte van de gehele varkensslachtsector moge gezien het voorgaande duidelijk zijn. Omdat deze branche geconfronteerd wordt met zich wijzigende omstandigheden is het programma daaraan aangepast. Het aangepaste programma treft u bijgaand aan. Aanpassingen van het bestaande programma Bovengenoemde overwegingen hebben geleid tot de volgende belangrijke aanpassingen: - Gezien de uit oogpunt van doelmatigheid gewenste schaalgrootte is de ondergrens verhoogd. Slechts bedrijven in het traject rond de optimale schaalgrootte (vanaf 200 000 varkensslachtingen per slachtlijn per jaar) dienen voor subsidie in aanmerking te komen. Voor bedrijven die zowel slachten als uitsnijden (minimaal 30% van het totale volume) met één produktie-eenheid en waarbij één ploeg beide activiteiten verricht, ligt deze grens door een meer doelmatig gebruik van de beschikbare hoeveelheid arbeid op 100000 stuks per jaar. In beide gevallen dient het bedrijf in het jaar voorafgaand aan de aanvraag reeds te voldoen aan de gestelde eis. Dit in tegenstelling tot het huidige programma waar de ondergrens geldt na realisatie van het aangevraagd project. - Daar koeling niet langer een knelpunt vormt zijn projecten gericht op een uitbreiding van de koelcapaciteit niet langer premiabel. - Milieu-investeringen, zoals afvalwaterzuiveringen en geluids- en stankhinderbestrijding alsmede energiebesparende investeringen komen in tegenstelling tot voorheen om eerder genoemde redenen voor subsidie in aanmerking. Investeringsbehoefte Zoals reeds vermeld, is een additioneel investeringsbedrag voor de realisatie van het aangepaste programma in de periode 1985-1990 noodzakelijk. Met inbegrip van de voor 1985 voorgenomen investeringen die verdeeld over een veertiental aanvragen in totaal ca. f41 min. zullen bedragen, wordt het totale investeringsbedrag geraamd op f 160 min. Financiering De financiering van bovengenoemd investeringsbedrag kan uitgaande van een totaal subsidiepercentage van 17,5% als volgt worden geraamd. In min gld. Financiering door bedrijfsleven zelf EOGFL bijdrage Nationale bijdrage
132 20 8 160
In % 82,5 12,5 5 100
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
4
Aanpassing van het programma ter verbetering van de voorwaarden inzake het slachten en verwerken van varkens in Nederland, ingevolge Vo (EEG) nr. 355/77 (NL007/Add 2) Inhoudsopgave Blz. Functionele en geografische afbakening 2.
Uitgangssituatie en ontwikkelingen
2.1. 2.2.
Primaire produktie De varkensvleessector
6 6
3.
Regionaal aanbod en slachting van slachtvarkens
7
4.
Slachthuizen
8
4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
Doelgroep Structuur Bezettingsgraad en slachtcapaciteit Koelcapaciteit Optimale bedrijfsomvang
8 8 10 11 11
5.
Werkgelegenheid
11
6.
Behoefte waarin het programma voorziet
11
6.1. 6.2.
Behoefte Criteria
11 12
7.
Samenvatting
12
8.
Cumulatie met overige subsidies
13
9.
Financieringsbehoefte
13
Bijlagen: I. II.
Varkensstapel in Nederland Varkensslachterijen met meer dan 100 000 slachtingen per jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
5
1. Functionele en geografische afbakening Het onderliggende programma betoogt aan te geven op welke punten in de naaste toekomst de verwerking en afzet van varkens c.q. varkensvlees dient te worden aangepast. De varkenshouderij vindt plaats in geheel Nederland, waarbij in enkele provincies een duidelijke concentratie is opgetreden. Het merendeel van de in Nederland geproduceerde varkens wordt in particuliere en openbare slachthuizen geslacht en be- en verwerkt. Ingevolge de spreiding van de varkenshouderij, zien we een dienovereenkomstige spreiding bij de vestiging van slachterijen. Het programma heeft betrekking op de in Nederland werkzame particuliere en openbare slachthuizen. 2. Uitgangssituatie en ontwikkelingen 2.1. Primaire produktie Binnen de veehouderijsector neemt de varkenshouderij een belangrijke positie in. De produktiewaarde van ca. f6 mld. (1982) maakt 48% uit van de vee- en vleessector (incl. pluimveesector). Van de varkensvleesproduktie wordt 60% uitgevoerd met een totale waarde van f4,5 mld. (1982). De 38700 bedrijven met varkens geven via de aanverwante industrie werkgelegenheid aan 70 a 80000 personen en voorzien ca. 38 min. consumenten in hun jaarlijkse varkensvleesbehoefte (op basis van EG-gemiddelde van 37,4 kg per jaar). De varkenshouderij kenmerkt zich door de cyclische beweging in de opbrengstprijzen, waardoor de rentabiliteit sterk fluctueert. Daar de marges in % van de omzet zeer gering zijn, heeft iedere verbetering in de opbrengstprijzen een relatief sterk effect op het te behalen arbeidsinkomen in de varkenshouderij. Dit betekent tevens, dat in de gehele produktiekolom grote aandacht dient te worden besteed aan de efficiency. De schaalvergroting, voor een belangrijk deel het gevolg van de smalle marges per eenheid, heeft in de varkenshouderij geleid tot een sterke toename van het aantal varkens per bedrijf. Tabel I. Aantal varkens per bedrijf
Aantal varkens' Aantal bedrijven' Aantal varkens per bedrijf 1
1970
1977
1982
1983
5533 75,7 73
8288 51,7 160
10254 38,7 265
10 656 37,6 283
• in 1000 stuks.
Naast de schaalvergroting heeft zich een concentratie van de varkenshouderij afgetekend (zie bijlage I). 76% van de varkens bevinden zich in de provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg, waar in het verleden vanwege de relatief slechte bodemgesteldheid een aanvullende inkomstenbron uit de varkenshouderij noodzakelijk was. De gemiddelde bedrijfsgrootte in deze gebieden ligt aanzienlijk hoger dan in de rest van het land. De bedrijven kenmerken zich door een sterke specialisatie in de richting van de fokkerij of vermeerdering, danwei de mesterij. 2.2. De varkensvleessector De toename van het aantal geproduceerde varkens heeft er onder meer toe geleid, dat het aantal slachterijen is uitgebreid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
6
Tabel I I . Produktie van varkens in Nederland (in min. stuks)
Bruto eigen produktie w.v.: aantal slachtingen levende uitvoer
1965
1970
1975
1980
1983
6,2
8,8
11,6
15,6
16,9
6,1 0,1
8,4 0,4
10,6 1,0
13,2 2,4
14,5 2,4
De varkensvleessector is voor de valorisatie van haar produkten eveneens voortdurend sterker afhankelijk van de export geworden waarbij de laatste jaren een stabilisatie optreedt rond de 60%. Tabel I I I . Produktie en export van varkensvlees (in 1000 ton)
Produktie Uitvoer (incl. levende varkens) Uitvoer in % van de produktie
1970
1977
1982
705 369 52
1081 625 58
1430 870 61
In de afgelopen jaren heeft de export van varkensvlees (geslachte varkens + onderdelen) zich in stijgende lijn ontwikkeld. Binnen het exportpakket zijn in de loop der jaren aanzienlijke wijzigingen opgetreden. De procentuele samenstelling verloopt als volgt: Tabel IV. Export van de verschillende varkensvleesprodukten (in 1000 ton)
Totaal w.v. in %: — levende varkens — karkassen — onderdelen — vleeswaren en conserven — bacon — diversen (overige eetbare slachtprodukten)
1970
1977
1982
204,6
377,9
552,2
9 35 19 33 2
19 36 20 20 4
24 32 24 10 5
2
1
5
Vooral de export van levende slachtvarkens is sterk toegenomen. Voorts valt de sterke teruggang op van het aandeel vleeswaren en conserven, terwijl het aandeel van onderdelen is gestegen. In totaal is de mate van veredeling en daarmee de toegevoegde waarde per kg sterk gedaald. Gemeten over het totale uitvoerpakket, betekent dit in de periode 1977 tot en met 1982, een verlies aan toegevoegde waarde van vele tientallen miljoenen guldens. 3. Regionaal aanbod en slachting slachtvarkens Uit onderstaand overzicht wordt duidelijk, dat in Noord-Brabant, Limburg en Overijssel het aanbod, het aantal slachtingen overtreft. Ook de gemiddelde bezettingsgraad blijkt in bovengenoemde gebieden ruim boven het landelijk gemiddelde te liggen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
Tabel V. Aanbod en slachting slachtvarkens 1982 (in %) Aanbod
Slachting
Groningen Friesland Drenthe
1,0 1,2 2,0
1,5 0,9 5,9
District I (Noord)
4,2
8,3
Overijssel Gelderland
14,2 24,9
12,7 32,5
District II (Oost)
39,1
45,2
Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland
3,7 0,5 2,5
4,2 4,1 8,7
District III (West)
6,7
17,0
Zeeland Noord-Brabant Limburg
0,7 37,0 12,3
0,4 23,3 5,8
District IV (Zuid)
50,0
29,5
100,0
100,0
Nederland
Indien ook rekening gehouden wordt met de levende export dan blijkt de overcapaciteit van de varkensslachterijen met name in het oosten voor te komen, terwijl in het zuiden het aanbod het aantal slachterijen overtreft. 4. Slachthuizen 4.1. Doelgroep Het onderhavige programma richt zich uitsluitend op de varkensslachterijen, die beschikken over een EEG-goedkeuring. Met betrekking tot aanvragen van openbare slachthuizen geldt als aanvullende voorwaarde, dat de gebruikers van deze slachthuizen door middel van contracten financiële garanties afgeven voor het risico dat toezeggingen met betrekking tot het gebruik van het slachthuis niet worden nagekomen. 4.2. Structuur Evenals bij de runderslachtsector is het aandeel van de slachtingen op openbare slachthuizen als gevolg van de wijziging van de Vleeskeuringswet per 1 januari 1978, nog sterker teruggelopen dan in de periode 1970-1977 al het geval was. Na een daling met ruim een kwart van 1970 tot 1977, is het aandeel van de slachtingen op openbare slachthuizen in de periode 1977-1983 nog eens gehalveerd. Figuur 1. Aandeel van openbare en particuliere slachthuizen in het totaal (in %)
100%
100%
100%
Particulier
66
75
88
Openbaar
34
25
12
1970
1977
1983
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
8
Het aantal openbare slachthuizen nam met bijna driekwart af tot 17 stuks in 1983. Vanwege een nog grotere stijging van het aantal particuliere slachthuizen nam het totaal aantal slachtplaatsen (met jaarlijks meer dan 10000 varkensslachtingen) toe tot 106 stuks in 1983. Figuur 2. Aantal varkensslachtplaatsen in Nederland 106 Totaal
105
100
Particulier
44
60
89
Openbaar
56
45
17
1970
1977
1983
Een beperkt aantal slachtplaatsen is gesloten. Van de kleinere openbare slachthuizen is een deel overgegaan in particuliere handen. Deze ontwikkeling valt af te leiden uit de stijging van het gemiddelde aantal slachtingen per openbaar slachthuis en de toename van de categorie kleinere slachthuizen binnen de particuliere sector. Tabel V I . De varkensslachterijen naar grootteklasse
200 100 25 10 1
000 en meer 0 0 0 - 2 0 0 000 0 0 0 - 1 0 0 000 0 0 0 - 25 000 5 0 0 - 10 000
Particul iere slachthuizen
Openba re slachthuizen
1977
1983
1977
12 14 14 3 17
26 11 12 8 32
0 7 18 9 11
2 4 5 2 4
60
89
45
17
1983
Niet alleen het aantal slachtplaatsen met meer dan 100000 varkensslachtingen nam in de periode 1977-1983 toe van 33 naar 43 maar ook het gemiddeld aantal slachtingen per slachtplaats van deze categorie nam toe van 276000 naar 307 000. Dit komt tot uiting in een toenemend aandeel van slachtingen op slachtplaatsen met meer dan 100000 slachtingen. In 1983 werd op 43 slachtplaatsen 9 1 % van het aantal varkensslachtingen in Nederland verwerkt. Figuur 3. Aandeel van slachthuizen met meer dan 100 000 slachtingen op jaarbasis
100% • 14,8 min. stuks
9% 100% = 11,4 min. stuks Slachthuizen minder dan 100 000 slachtingen
20%
Slachthuizen meer dan 100 000 slachtingen
80%
91%
1977
1983
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
9
4.3. Bezettingsgraad en slachtcapaciteit De bezettingsgraad van de varkensslachterijen bedroeg, volgens de Structuurcommissie1, 59% op basis van een slachtweek van 35 uur in 1980. Aan de hand van de gegevens van het structuurrapport blijkt de bezettingsgraad per type, grootte en regio nogal te verschillen. Tabel V I I . Ontwikkelingvan de bezettingsgraad (Ned. totaal gemid. 1977 • 100) 1977
1980
119 88 70
123 92 77
77 81 116
75 94 114
81 101 97 105
81 114 86 106
100
106
Waarvan: Type export slachterijen' binnenlandse slachterijen' openbare slachterijen Grootte klein (minder dan 100 000 slachtingen) Midden (100 0 0 0 - 2 5 0 000) Groot (meer dan 250 000) Regio district district district district
I (Groningen, Friesland, Drenthe) II (Overijssel, Gelderland) III (Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland) V (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg)
Totaal gemid. bezettingsgraad Ned. slachterijen 1 Structuurcommissie: Binnenlandse slachterijen zetten meer dan 50% af op de binnenlandse markt. Exportslachterijen zijn alle overige bedrijven.
Bij alle drie typen slachterijen blijkt de gemiddelde bezettingsgraad te zijn toegenomen. Bij de openbare slachterijen is de stijging het grootst, maar de gemiddelde bezettingsgraad van deze slachterijen bedraagt slechts 62% van de gemiddelde bezettingsgraad van de exportslachterijen. De binnenlandse slachterijen nemen hier een middenpositie in. In de varkensrijke gebieden, welke grotendeels samenvallen met de districten II en IV, valt een stijging op van de gemiddelde bezettingsgraad. Tevens ligt de gemiddelde bezettingsgraad hier ruim boven het landelijk gemiddelde. Voorstaande ontwikkeling duidt op een zekere concentratietendens van slachterijen (m.n. exportslachterijen) met een omvang van meer dan 100000 varkensslachtingen in de varkensrijke gebieden in het oosten en zuiden van het land (zie ook bijlage II).
' «Bewerkstelligen van een concurrerende capaciteitsstructuur» Structuurcie. Varkensvleesverwerkende Industrie — McKinsey/NEHEM - 23 maart 1982.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
10
Figuur 4. Overzicht van de wekelijkse industriële capaciteit (slachtplaatsen meer dan 5000 varkens per jaar) 411 485
Normale capaciteit
Irrationele overcapaciteit
59 251 koelcapaciteitsniveau 60 790 rationele cap. benutting
5% veiligheidsmarge
12 144
15% rationele overcapaciteit (= verschil gemiddeld aantal slachtingen per week en hoogste aantal slachtingen per week gedurende het jaar)
36 430
werkelijk aantal slachtingen
242 870
Indien de overcapaciteit wordt uitgedrukt in aantal slachthaken, dan bedraagt deze 59 251 x 52 weken = ca. 3 min. slachthaken. 4.4. Koelcapaciteit Uit figuur 4 (blz. 11) blijkt, dat de koelcapaciteit inmiddels geen knelpunt meer vormt binnen het sïachtproces. Projecten gericht op uitbreiding van koelcapaciteit dienen dan ook niet voor subsidie in aamerking te komen. Innovatieprojecten alsmede projecten gericht op het terugdringen van koelverliezen in/bij bestaande koelruimten moeten daarentegen wel gestimuleerd worden. 4.5. Optimale
bedrijfsomvang
Uit de gegevens van het structuuronderzoek blijken de slachtkosten in 1980 ca. f20 per varken te bedragen. Bij de varkensslachterijen geldt, dat een opvoering van de bezettingsgraad een daling van de bedrijfskosten mogelijk maakt (ca. f2 per varken). Om van die realiseerbare schaalvoordelen te kunnen profiteren, dienen produktie-eenheden, die uitsluitend slachten en niet uitsnijden ten minste een schaalgrootte te hebben van ca. 200000 eenheden. Produktie-eenheden die zowel slachten als uitsnijden, waarbij het directe personeel beide activiteiten uitvoert, dienen een minimale slachtomvang te hebben van ca. 100 000 eenheden. 5. Werkgelegenheid De werkgelegenheid in de varkenssector (vleesverwerkende industrie) bedroeg in 1982 ca. 17000 arbeidsplaatsen. De sector wordt gekenmerkt door moeilijke arbeidsomstandigheden als gevolg van onder meer stank, lawaai en vochtoverlast. In verband hiermee ligt het percentage werknemers dat voortijdig tijdelijk danwei permanent de bedrijfstak verlaat boven het industrieel gemiddelde. 6. Behoefte waarin het programma voorziet 6.1. Behoefte Op grond van de gegevens in het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat er behoefte is aan afbouw van bestaande slachtcapaciteit. Daarom
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk XIV, nr. 60
11
dienen projecten die zijn gericht op nieuwbouw van slachterijen niet in aanmerking te komen voor subsidiëring, met uitzondering van nieuwbouw van slachterijen waarbij ruim meer oude capaciteit wordt ingeleverd en van nieuwbouw als gevolg van een gedwongen verplaatsing in verband met milieu-eisen, waarbij geen sprake mag zijn van capaciteitsuitbreiding. In beide gevallen geldt als aanvullende voorwaarde, dat de bezettingsgraad na uitvoering van het project boven het landelijk gemiddelde moet liggen. Projecten gericht op uitbreiding van koelcapaciteit dienen eveneens niet voor subsidie in aanmerking te komen. Innovatieprojecten, alsmede projecten gericht op het terugdringen van koelverliezen moeten daarentegen wel gestimuleerd worden. Het programma blijft derhalve gericht op vermindering van de onderbezetting van de slachtlijnen en de verhoging van de efficiency van het slachtproces en de verwerking van het vlees, uitgaande van de inzetbare slachtcapaciteit van ca. 1 500 000 stuks per maand. Op grond van de in het voorafgaande weergegeven feiten en achtergronden is duidelijk gemaakt, dat varkenshouders in Nederland groot belang hebben bij een zo efficiënt mogelijke be- en verwerking. 6.2. Criteria Ten einde deze moderne efficiënte structuur te realiseren in de varkenssector dient aan een aantal criteria te worden voldaan: - Binnen een redelijke termijn dienen de gewenste schaalvoordelen te worden gerealiseerd. Het aantal varkensslachtingen voor produktie-eenheden die uitsluitend slachten, dient in het voorgaande jaar tenminste 200 000 stuks te bedragen. Voor produktie-eenheden die zowel slachten als uitsnijden, en waarbij één ploeg beide activiteiten verricht, dient dit aantal varkensslachtingen tenminste 100000 stuks te bedragen. Hierbij dient minimaal 30% van het geslachte volume te worden uitgesneden. Op basis van het aantal slachtingen in 1983 zouden hiervoor in totaal 43 slachterijen in aanmerking komen. - De vestiging dient zodanig gelocaliseerd te zijn, dat aan eisen met betrekking tot infrastructuur, milieu en bestemmingsplannen voldaan wordt. - Gebouwen en inventaris mogen niet in belangrijke mate verouderd zijn. - Het aanvragende bedrijf dient aan minimumeisen met betrekking tot rentabiliteit en solvabiliteit te voldoen. - Het bedrijf moet beschikken over een EEG-goedkeuring. - Projecten uitsluitend gericht op het voldoen aan EEG-Richtlijnen hebben een lage prioriteit. - De investeringen dienen een projectmatig karakter te dragen en een samenhangend geheel te vormen. 7. Samenvatting Een betere benutting van de bestaande slachtcapaciteit en een, binnen diezelfde capaciteit, verbetering van de efficiency leiden tot een aanmerkelijke verlaging van de slachtkosten. Deze voordelen zullen door een hogere uitbetalingsprijs aan de producent ten goede komen. Indien aan bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan, dienen met name kostenverlagende en opbrengst (c.q. toegevoegde waarde) verhogende investeringen via subsidies gestimuleerd te worden. Voorbeelden van dergelijke investeringen zijn: - mechanisering/automatisering van verschillende handelingen in de varkensslachtlijn, - rationaliseren van het interne transport van varkens en vlees, waaronder geautomatiseerde procescontrole,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
12
- modernisering van de expeditieruimten, waaronder automatisering bestel- en weegprocedures, - uitbreiding en automatisering van uitsnijruimten annex slachterij (incl. portioneren/vacumeren etc), - betere valorisatie van afval- en bijprodukten, - milieu-investeringen, zoals afvalwaterzuivering en geluids- en stankhinderbestrijding, - energiebesparende investeringen. 8. Cumulatie met overige subsidies Om voor aanmelding in het kader van het EOGFL in aanmerking te komen, moet een project een beoordelingsprocedure doorlopen. Hierbij zal rekening worden gehouden met subsidiemogelijkheden uit andere bron. Indien daarbij blijkt, dat voor het project een subsidie krachtens de Investeringspremieregeling Regionale Projecten wordt/is aangevraagd danwei achteraf ontvangen is, zal de goedkeuring voor dit project worden onthouden respectievelijk worden teruggedraaid. 9. Financieringsbehoefte De uitvoering van het onderhavige programma zal geschieden in de periode 1985-1990. Het totaal bedrag van de hiermee gemoeide investeringen wordt geraamd op ca. f 160 min.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
13
BIJLAGE I
Varkens Spreiding van het aantal dieren in 1982 Aantal dieren Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holl; Zuid-Hollanc Zeeland Noord-Braba Limburg Noordoostpc Zuidelijke IJ
98 781
% 1.0
NEDERLAN •
= 3500 va
MINISTERIE V A N LANDBOUW EN VISSERIJ Secretariaat Statistiek en Documentatie Bron: Landbouwtelling mei 1982
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
14
BIJLAGE II
Varkensslachterijen met meer dan 100 000 slachtingen per jaar (1980) Openbare slachthuizen
O
Breda 's-Hertogenbosch Hilversum Roosendaal Tilburg Utrecht Particuliere slachthuizen 100 000-200 000 Boekos Deen Slachtcomb. Sanders Hendriksen U-Vlees Van Asselt V.d. Bend Douma Lurova Benedik
Boe kei Bussum Geleen Hapert 's-Heerenberg Holten Hoogeveen Leek N ij kerk Scherpenzeel Ubach o. Worms
Particuliere slachthuizen 200 000 en meer N.V.C. Coveco N.C.B. Homburg — Dinex — Sturko Hendrix — Luneburg — Stroomberg — Gosschalk — Udema — T.S.C. Vos Slachtcomb. — Murris — Nygrosco — Homburg — Ver. v. Hand. — Compaxo — Drost Coveco — Coveco — Jansen — Janssen — Residentie — E.S.C.
Almelo Borculo Boxtel Cuyk Dinxperlo Doetinchem Druten Oudewater Ede Epe Gieten Hengelo Lichtenvoorde Son Meppel Nijmegen Olst Rotterdam Zevenaar Schoonhoven Twel 1 o Weert Apeldoorn Wesepe 's-Gravenhage Emmen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
15
Varkensslachterijen met meer dan 100 000 slachtingen in 1983
• • r)
particulier slachthuis 100 0 0 0 - 2 0 0 000 particulier slachthuis > 200 000 openbaar slachthuis
¥
0
j*. t«. hoootvtt
\**tftt
0~AtUt
4**Cit/*
^ °iuU
+%^
lUttt
itir^ïtuSSyf' •^^
Joh
M>W/-
, *4W-^e^*^
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk XIV, nr. 60
16