Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1986-1987
19625
Nadere wijziging van de Liquidatiewet Ouderdomswet 1919
IMr. 5
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 1 december 1986 Naar aanleiding van het voorlopig verslag van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek, delen wij het volgende mede. Het verheugt ons, dat het onderhavige wetsvoorstel door de fracties in het algemeen positief is ontvangen. De leden van de CD.A-fractie hadden met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. De voorgestelde verjaringstermijn van twee jaar kon eveneens de instemming van deze leden wegdragen, zij het dat zij er ook thans weer vanuit zeiden te gaan, dat de uitvoeringsorganen via een gerichte opsporing zoveel mogelijk belanghebbenden trachten te bereiken. De leden van de C.D.A.fractie onderschreven eveneens dat de Stichting Dienstverlening VOV in de derde fase ook goed ingeschakeld kan worden. Tot slot vroegen deze leden hoe groot het restvermogen van het Ouderdomsfonds B bij benadering is. Aangezien eerst per 1 september 1 990 sprake zal zijn van een restvermogen, nemen wij aan dat deze leden bedoelden te vragen hoe groot het restvermogen van dat fonds alsdan bij benadering zal zijn. Het antwoord op deze vraag is op dit moment zelfs bij benadering moeilijk te geven. De grootte van het restvermogen is namelijk afhankelijk van een aantal - thans nog - onzekere factoren. Zo is nog onzeker hoe groot het te verdelen bedrag op 1 september 1988 zal zijn. Deze onzeker~ heid wordt onder meer veroorzaakt doordat nog niet exact bekend is wat de opbrengst van de beleggingen van het Ouderdomsfonds B zal zijn, in hoeverre de werkelijke sterfte zal afwijken van de actuariële sterfte en in hoeverre de renten van de overledenen afwijken van het gemiddelde rentebedrag. Voorts is nog niet bekend welk bedrag op grond van verjaring uiteindelijk niet meer behoeft te worden uitbetaald. Wel kan in dit verband worden meegedeeld, dat ultimo 1 985 nog een bedrag van ongeveer f 1 miljoen in het Ouderdomsfonds B aanwezig was ter dekking van nog niet opgeëiste aanspraken. Dit bedrag zal, als gevolg van een nog uit te voeren rechercheronde, op 1 september 1990 uiteraard kleiner zijn. Zoals in de memorie van toelichting reeds is vermeld, is het streven er (theoretisch) op gericht om voor wat betreft de positie van het fonds op nul uit te komen. Een noodzakelijke veiligheidsmarge zal er echter oorzaak van zijn, dat het restvermogen meer dan nul zal bedragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 625, nr. 5
1
Waarschijnlijk zal voor deze marge een deel van de geraamde verjaringsopbrengsten kunnen worden aangewend. Zeer ruw geschat zou - om de orde van grootte enigszins aan te geven - gezegd kunnen worden, dat naar de huidige inzichten het restvermogen hooguit enkele miljoenen guldens zal bedragen. De leden van de P v d A . fractie stelden, nadat zij hadden kennis genomen van het wetsvoorstel, hierover nog enkele vragen. In de eerste plaats wensten zij te vernemen hoe de voorlichting zal plaatsvinden over de mogelijkheden die deze wet biedt met betrekking tot de beëindiging van de VOV. Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt, dat voor de Ouderdomswet 1919 (VOV) - een wet op grond waarvan slechts individuele verzekeringen konden worden gesloten - kenmerkend is, dat alle verzekerden en eventuele overige belanghebbenden in beginsel persoonlijk schriftelijk worden benaderd. Zo zullen ook in de derde liquidatiefase alle VOV-verzekerden over de mogelijkheden van de wet individueel worden aangeschreven. Dit zal zodanig geschieden dat zoveel mogelijk alleen de mogelijkheden die op hen van toepassing zijn in de aanschrijving zullen worden vermeld. Dit ter voorkoming van misverstanden als gevolg van het geven van overbodige informatie. Als voorbeeld kan worden genoemd dat rentetrekkers met een VOV-rente van f 3 0 , - of minder per maand niet zal worden medegedeeld, dat voor rentetrekkers met een hogere rente, geheel gefinancierd uit het Ouderdomsfonds B, de mogelijkheid bestaat om de afkoopsom over te dragen aan de Stichting Dienstverlening VOV. Met betrekking tot de berichtgeving aan eventuele andere belanghebbenden kan worden opgemerkt, dat dezen, voor zover dit nodig is en hun adressen bij de uitvoeringsorganen bekend zijn, eveneens persoonlijk zullen worden benaderd. Met betrekking tot de mogelijkheid dat de VOV-verzekerden zouden besluiten de rente over te dragen aan de Stichting Dienstverlening VOV vroegen de leden van de P.v.d.A.-fractie de zekerheid dat die keuze niet door derden kan worden beïnvloed. Zij dachten b.v. aan situaties waarin betrokkenen schulden zouden hebben dan wel een bijstandsuitkering hebben genoten, waarbij het voor derden interesant zou kunnen zijn wanneer betrokkenen een uitkering ineens zouden ontvangen in plaats van een regelmatige kleine uitkering. Naar aanleiding hiervan wordt opgemerkt, dat in beginsel alle VOVrentetrekkers aan wie op grond van de Liquidatiewet Ouderdomswet 1919 de mogelijkheid wordt geboden de afkoopsom over te dragen aan de Stichting Dienstverlening VOV, geheel zelfstandig kunnen beslissen of zij de afkoopsom uitbetaald willen hebben of dat zij deze aangewend wensen te zien voor een dadelijk ingaande lijfrente bij genoemde stichting. Er kan in dit verband in ieder geval geen sprake zijn van een door derden aan de rentetrekker op te leggen verplichting te kiezen voor uitbetaling van de afkoopsom. Met betrekking tot de bijstandsverlening merken wij op, dat de gemeenten de keuze van een rentetrekker voor een rente van de Stichting Dienstverlening VOV in plaats van het ontvangen van een afkoopsom niet kunnen beïnvloeden. Zowel de maandelijkse rente als de afkoopsom behoren tot de middelen, waarmee in de actuele situatie rekening wordt gehouden. De uitbetaling van een afkoopsom zou er dan (doch dat is afhankelijk van de omvang van de afkoopsom en de te verlenen bijstand) toe kunnen leiden dat de bijstandsverlening - tijdelijk - kan worden beëindigd. Een afkoopsom voor in de toekomst te ontvangen rente kan echter niet dienen om reeds verleende bijstand te verhalen. Ook wensten de leden van de P v d A . fractie te vernemen wie moet nagaan of een pensioenfonds of maatschappij instemt met wensen van de verzekerden bij overdracht van de VOV rechten aan een dergelijke instantie. Voorts vroegen deze leden of die instanties in principe gehouden zijn deze VOV rechten over te nemen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 625, nr. 5
2
Het initiatief voor een overdracht als bedoeld in het voorgestelde derde lid van artikel 17e - de situatie die de hier aan het woord zijnde leden op het oog hebben - moet uitgaan van de VOV verzekerde zelf. Alvorens aan de Sociale Verzekeringsbank het verzoek wordt gedaan de afkoopsom over te dragen aan een pensioenfonds of een levensverzekeraar zal de rentetrekker zich hebben moeten vergewissen van de medewerking van laatstbedoelde instantie Pensioenfondsen en levensverzekeraars zijn, in tegenstelling tot de Stichting Dienstverlening VOV, derhalve niet wettelijk verplicht om VOV-rechten van daarvoor in aanmerking komende verzekerden over te nemen. De leden behorend tot de V.V.D. fractie konden zich verenigen met het wetsvoorstel. Met de Raad van State hadden zij echter de nodige aarzeling ten aanzien van de voorgestelde verjaringstermijn van 2 jaar. De rechtvaardiging daarvan hangt naar hun oordeel vooral af van de wijze waarop de betrokkenen voorgelicht en benaderd zullen worden. Naar hun oordeel dient dat persoonlijk te gebeuren en niet alleen in de vorm van eenrichtingverkeer, doch met een retourformulier met antwoordenveloppe, zodat duidelijk wordt hoe groot het bereik is Slechts op basis van een dergelijk gegeven zal, aldus deze leden, op een verantwoorde wijze een overgangstermijn vastgesteld kunnen worden. Zoals eerder in deze memorie uit het antwoord aan de leden van de P v d A . f r a c t i e blijkt, worden alle belanghebbenden in beginsel steeds individueel schriftelijk benaderd en zal dit ook in de derde liquidatiefase het geval zijn (uiteraard met retourformulier en antwoordenveloppe). Dat in het verleden met deze methode niet alle verzekerden konden worden bereikt houdt verband met het feit, dat die verzekerden inmiddels bleken te zijn verhuisd, zonder opgave van het nieuwe adres aan de raad van arbeid waar hun VOV-verzekering in administratie was. Dit verzuim van de verzekerden heeft de raden van arbeid niet verhinderd om in deze gevallen op zoek te gaan naar het juiste adres. De recherchepraktijk van de raden ging zelfs vaak tot over onze landsgrenzen. Van degenen, die uiteindelijk onvindbaar bleken, verdween het spoor dan ook veelal in het buitenland. Toch werden op deze wijze nog verschillende verzekerden opgespoord. In dit verband zij er op gewezen, dat de verjaringstermijn van twee jaar, die straks vanaf 1 september 1988 ook voor de groep rentetrekkers zal gaan gelden, normaal gesproken niet zal behoeven te worden toegepast, omdat de adressen van de VOV verzekerden met een uitkering uiteraard allen door de uitvoeringsorganen via giro of bankrekening zullen zijn te achterhalen Deze verzekerden zal tijdig (januari 1988) gevraagd worden op welke wijze en aan wie de afkoopsom moet worden uitbetaald, dan wel aan wie de afkoopsom moet worden overgedragen. Indien op dit verzoek niet vóór 1 april 1988 wordt gereageerd zal de afkoopsom op dezelfde bank- of girorekening worden gestort als waarop de rente laatstelijk werd overgemaakt Als gevolg van de in het wetsvoorstel in artikel 21a, tweede lid, opgenomen overgangsbepaling zal de verjaringstermijn van twee jaar in de praktijk fungeren als een minimumtermijn. In verreweg de meeste gevallen, waarin VOV-rechten in het (verre) verleden zijn ontstaan - in het nader rapport aan de Koningin is hierop reeds gewezen -, is de verjaringstermijn in feite veel langer dan twee jaar. In veel gevallen zal de door de Raad van State aanbevolen termijn van vijf jaar worden bereikt of zelfs worden overschreden. Gelet op de nalatigheid van de (vrijwillig) verzekerden zelf, die in eerste instantie aan hun onvindbaarheid ten grondslag ligt, op de uitgebreide recherche-pogingen, die de uitvoeringsorganen in het werk hebben gesteld en nog stellen, op een voor veel gevallen in de praktijk langer uitvallende verjaringstermijn van twee jaar en op de consequenties voor de liquidatiedatum bij een langere verjaringstermijn dan twee jaar, komt een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986 1 987, 1 9 625, nr. 5
3
ruimere verjaringsregeling dan de voorgestelde ons ongewenst en niet noodzakelijk voor. Bovendien ligt het in het voornemen via publikaties in de pers en zo nodig met inschakeling van Nederlandse ambassades en consulaten in het buitenland zo veel mogelijk bekendheid te geven aan bedoelde verjaringsregeling. Het lid van de R.P.F, fractie verklaarde positief te zijn in zijn oordeel over het onderhavige wetsvoorstel. Hij nam er goede nota van dat de liquidatie van de Ouderdomswet 1919 door middel van dit voorstel wettelijk gezien definitief zal worden voltooid. Naar aanleiding van de memorie van toelichting vroeg het hier aan het woord zijnde lid of zich sinds december 1980 nog een rentewinstdeling voorgedaan heeft onder de rentetrekkers krachtens de VOV uit het Ouderdomsfonds B (OFB) en zo nee, hoe wij denken over de wenselijkheid van een rentewinstdeling onder de uitkeringsgerechtigden vóór 1 september 1988. In antwoord hierop kunnen wij mededelen, dat sedert december 1980 geen rentewinstdeling meer onder de VOV-rentetrekkers van het OFB heeft plaatsgevonden. Op het moment dat bleek, dat de overrente van het OFB weer zodanig was aangegroeid, dat een tweede rentewinstdeling in de rede zou liggen, is tevens overwogen, dat gelijktijdige afkoop van de uitkeringen bij overlijden zinvol zou zijn. Mede omdat een dergelijke operatie administratief technisch nauwelijks eerder zou kunnen worden verwezenlijkt dan in september 1988 is besloten de rentewinstdeling te combineren met het afkopen van alle VOV-rechten van de op 1 september 1988 nog in het bestand aanwezige rentetrekkers. Een belangrijk voordeel hierbij is, dat het aandeel in de rentewinst, dat in de afkoopsom is begrepen, de eventueel bij de Stichting Dienstverlening VOV te verzekeren lijfrente belangrijk zou kunnen verhogen. De cijfers van ultimo 1985 wijzen uit, dat een dergelijke lijfrente (bij een balansrente van 7%) ongeveer 75% hoger zou kunnen zijn dan de VOV-rente. Omdat dit percentage mede afhankelijk is van de balansrente en van het door genoemde stichting te hanteren tarief zal hierover in de loop van de tweede helft van 1 987, wanneer deze gegevens bekend zullen zijn, meer zekerheid kunnen worden verschaft. Deze zekerheid is onder meer nodig om de betrokken rechthebbenden tijdig volledig te kunnen informeren. Voorts stelde het lid van de R.P.F, fractie de volgende vragen. In welke zin zal het door de Stichting Dienstverlening VOV te hanteren tarief bijzonder zijn? Moet daarbij gedacht worden aan aantrekkelijk in geldelijke zin? Hanteerde de Stichting in het kader van de tweede fase van het liquidatieproces ook al een dergelijk bijzonder tarief? Welke zijn de voordelen van het afsluiten van een levensverzekering bij de Stichting ten opzichte van het afsluiten van een dergelijke verzekering elders? In antwoord hierop kan worden medegedeeld, dat het door de Stichting onder goedkeuring van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te hanteren tarief inderdaad financieel aantrekkelijker zal zijn dan het tarief voor vergelijkbare verzekeringen bij de levensverzekeringsmaatschappijen. Dit is onder meer mogelijk doordat de Stichting als zodanig het maken van winst niet beoogt. Voorts behoeft geen acquisitie te worden gevoerd, waardoor de zgn. eerste onkosten lager zijn dan bij de overige levensverzekeraars. Overigens participeren volgens een bepaalde verdeelsleutel praktisch alle in Nederland opererende levensverzekeringmaatschappijen in de Stichting, zodat uit concurrentie-oogpunt zich hier geen problemen voordoen. Ook de tarieven in de tweede liquidatiefase waren bij de Stichting in beginsel gunstiger dan bij de levensverzekeringmaatschappijen. Behalve dit financiële voordeel geldt bij de Stichting, dat geen risicoselectie mag worden toegepast, zodat geen enkele VOV verzekerde, die aan de wettelijke voorwaarden voor overdracht voldoet (VOV-rente uit het OFB van meer dan f 3 0 , - per maand), door de Stichting kan worden geweigerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19625, nr. 5
4
In bijgaande nota van wijziging wordt een nieuwe redactie van het vierde lid van artikel 17e voorgesteld, welke verband houdt met de wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet als voorzien in wetsvoorstel 19 638. De nieuwe redactie is zodanig gekozen, dat deze onafhankelijk van het tijdstip, waarop bedoelde wijzigingswet in werking treedt, bruikbaar is. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf De Staatssecretaris van Financiën, H. E. Koning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 625, nr. 5
5