Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
25 097
Structuurverandering elektriciteitssector
Nr. 41
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN1 Vastgesteld 28 september 2000 De vaste commissie voor Economische Zaken2, heeft de regering een aantal vragen voorgelegd over de voorwaarden die worden gehanteerd bij het geven van toestemming tot privatisering van regionale gasbedrijven (25 097, nr. 37) en over het platform versnelling energieliberalisering (25 097, nr. 38). De gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Biesheuvel
1
Het advies aan de minister van Economische Zaken met betrekking tot het versneld vrijmaken van de elektriciteitsmarkt van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet en het Startdocument voor het samenwerkingsverband Platform Versnelling Energieliberalisering is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie. 2 Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, M. B. Vos (GroenLinks), Rabbae (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Stroeken (CDA), Ravestein (D66), Geluk (VVD), Van den Akker (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Vacature PvdA. Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Van der Steenhoven (GroenLinks), Vendrik (GroenLinks), Poppe (SP), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Smits (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Van der Hoeven (CDA), Bakker (D66), Van Beek (VVD), De Haan (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA).
KST48610 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
De griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
1
Privatiseringsvoorwaarden (25 097 nr. 37) 1 De leden van de PvdA-fractie gaven aan dat de noodzaak van het waarborgen van publieke belangen als duurzaamheid, veiligheid, betaalbaarheid en betrouwbaarheid, en de aanwezigheid van daadwerkelijke concurrentie niet in de brief van 26 juni 2000 terug te vinden is en vroegen hier nader op in te gaan. In mijn brief van 26 juni 2000 heb ik in 5 aangegeven dat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet de energiebedrijven een aantal taken en verplichtingen opleggen om te garanderen dat de energievoorziening betaalbaar, duurzaam, betrouwbaar en veilig is. Ik heb daarbij onder andere verwezen naar de taak van gastransportbedrijven, gasopslagbedrijven en Liquid and Natural Gas-bedrijven hun gastransportnet, onderscheidenlijk hun gasopslaginstallatie of LNG-installatie op economische voorwaarden in werking te hebben, te onderhouden en te ontwikkelen, op een wijze die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van dat gastransportnet of die gasinstallatie en van het transport van gas waarborgt en het milieu ontziet.1 Deze wettelijke taken en verplichtingen gelden ongeacht het aandeelhouderschap en derhalve worden bovengenoemde belangen naar mijn overtuiging ook geborgd in een private omgeving. De Minister van Economische Zaken beschikt ingevolge de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet over een aantal bevoegdheden die bijdragen aan het waarborgen van een betaalbare, duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening. Ik kan bijvoorbeeld aan de netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van gas in voldoende mate plaatsvindt, op een wijze die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de netten waarborgt en het milieu ontziet of duurzaamheid waarborgt. Indien nodig kan ik hiervoor bestuursdwang toepassen. Een gasbedrijf dat gas levert aan eindafnemers heeft bijvoorbeeld tot taak te bevorderen dat gas door hemzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt. Met betrekking tot de aanwezigheid van daadwerkelijke concurrentie heb ik aangegeven dat ik ook in een niet volledig concurrerende markt, zoals de energiemarkt met monopoloïde netwerken, publieke belangen op het gebied van betaalbaarheid, duurzaamheid, betrouwbaarheid en veiligheid kan waarborgen door daarop toegesneden regelgeving, door het toezicht effectief te organiseren en door het netbeheer onafhankelijk te positioneren. Een doelmatige marktordening en een doelmatig toezicht worden via de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 gewaarborgd. Zo dient een netbeheerder zich te onthouden van iedere vorm van discriminatie en houdt de NMa toezicht op het verbod van misbruik van een economische machtspositie. 2 Hoewel de leden van de PvdA-fractie aangaven dat in de brief van 26 juni 2000 eisen ten aanzien van het aandeelhouderschap van het landelijk hoogspanningsnet en het hogedruknet niet aan de orde zijn, wilden zij toch weten wanneer de Kamer wel op de hoogte zal worden gebracht over dit onderwerp.
1
Artikel 10 Gaswet. Overigens heeft de netbeheerder op basis van artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 soortgelijke taken.
Met betrekking tot de eisen ten aanzien van het aandeelhouderschap van het landelijk hoogspanningsnet is de Kamer inmiddels op de hoogte gebracht door de toezending van het voorstel voor de Overgangswet elektriciteitsproductiesector en de memorie van toelichting hierbij. Tijdens de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zal ruimschoots gelegenheid zijn hierover met elkaar van gedachten te wisselen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
2
Over de positionering van het hoge druknet zal de Tweede Kamer tijdig voor de evaluatie van de Gaswet worden geïnformeerd, zoals ik heb toegezegd bij de behandeling van de Gaswet in de Tweede Kamer. 3 De leden van de PvdA-fractie vroegen of er sprake kan zijn van concurrentie bij «monopoloïde netwerken» en indien dit zo is, hoe deze concurrentie plaatsvindt en zo nee, in hoeverre vervreemding van de aandelen in deze bedrijven buiten de kring van huidige publieke eigenaren dan bijdraagt aan de beoogde efficiencyverbetering. Het is in het belang van alle verbruikers dat de efficiency bij het netbeheer optimaal is. Hierdoor wordt het mogelijk dat deze de laagst mogelijke tarieven betalen. Directe concurrentie tussen netwerken voor gas of elektriciteit is in een regio nagenoeg onmogelijk. Wel is indirecte concurrentie mogelijk. Via benchmarking worden de prestaties van netbeheerders vergeleken met de meest efficiënte netbeheerders en via daaraan gerelateerde efficiency-kortingen worden de effecten van deze gesimuleerde concurrentie voor de bedrijven voelbaar en doorgegeven aan de afnemers. Vervreemding van de aandelen buiten de kring van de huidige aandeelhouders kan dit proces mogelijk nog verscherpen. Deze aandeelhouders zullen immers een zo hoog mogelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen wensen. Gegeven de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de tarieven kan een hogere rendementsdoelstelling niet behaald worden door hogere tarieven en moet deze dus in grotere efficiency gevonden worden. Het streven naar efficiency verbetering is door de disciplinerende werking van de kapitaalmarkt meer inherent aanwezig bij een private eigendomsstructuur dan bij een publieke eigendomsstructuur. 4 De leden van de PvdA- fractie vroegen waarom niet is ingegaan op hun suggesties om – bij behoud van overheidseigendom – het beheer van netwerken uit te besteden door (periodieke) tendering waardoor de voordelen van efficiënt en marktgeoriënteerd werken niet het (vermeend) nadeel hebben van het (blijvend) uit handen geven van eigendom en zeggenschap. Het beheer van de netwerken moet los gezien worden van het eigendom van de netwerken. Er is in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet door kabinet en parlement zeer bewust niet voor een concessiesysteem gekozen maar voor het opnemen van verplichtingen voor netbeheerders in de wetgeving. Daarbij moet ook bedacht worden dat het eigendom van de netwerken niet in handen van de Staat is maar in handen van gemeenten en provincies. Ingevolge de wet moet aan bepaalde eisen voldaan worden om instemming te krijgen met de aanwijzing als netbeheerder en dienen de voorwaarden die netbeheerders hanteren objectief en niet discriminerend te zijn. 5 De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat monopoloïde netwerken ook belangrijke delen van de dienstverlening, zoals handelen bij storingen, gaslekken, klachtenafhandeling en informatievoorziening, moeten kunnen blijven uitvoeren. Anderzijds kan uitvoering van het inningsbeleid en uitvoering van het aan- en afsluitingsbeleid bij de netbeheerder blijven. Hierbij zijn waarborgen geen overbodige luxe. Ik ben met deze leden van mening dat eigenaren van monopoloïde netwerken delen van de dienstverlening in opdracht moeten kunnen blijven uitvoeren. Dit dient echter wel onder strikte voorwaarden te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
3
geschieden. Dergelijke voorwaarden zijn in de Elektriciteitswet 1998 neergelegd en verder uitgewerkt in de beleidsregels aanwijzing netbeheerders. Degelijke voorwaarden zijn eveneens in de Gaswet opgenomen, waarbij thans eveneens beleidsregels zijn opgesteld (Staatscourant 10 oktober 2000, nr. 196). 6 De leden van de PvdA-fractie vroegen of de door mij uitgesproken verwachting dat keuzevrijheid tot lagere prijzen zal leiden ook van toepassing is voor netwerken, aangezien bij monopoloïde netwerken geen keuzevrijheid bestaat. Voor de beantwoording van deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 3. 7 De leden van de PvdA-fractie vroegen een reactie op de stelling van de heer Linthorst dat liberalisering de prijs van stroom nauwelijks zal beïnvloeden en dat door privatisering nauwelijks efficiencyvoordelen te behalen zijn. Allereerst ben ik van mening dat liberalisering c.q. de introductie van concurrentie niet alleen tot doel heeft te komen tot lagere prijzen. Naast zo laag mogelijke prijzen zijn een betere dienstverlening, innovatie en toenemende klantgerichtheid ook doelstellingen in het kader van het liberaliseringsbeleid. Los hiervan onderschrijf ik de stelling van de heer Linthorst niet. Immers de besluiten van de DTe over de efficiencykortingen voor de individuele netbeheerders laten zien dat er wel degelijk efficiencyvoordelen te behalen zijn, die ten goede komen aan de consument. Overigens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. 8 De leden van de PvdA-fractie vroegen een reactie op de stelling van EnergieNed dat voor distributiebedrijven geen rol meer zou zijn weggelegd voor het energiebesparingsbeleid en wilden weten hoe dit zich verhoudt tot de privatiseringsvoorwaarde met betrekking tot duurzaamheid. Ook vroegen de leden of de strategienota van Gasunie bepalingen ten aanzien van duurzaamheid kent. Ik wil bij deze stelling 2 kanttekeningen plaatsen. Allereerst is in de Gaswet aan de gasbedrijven een taak opgelegd om te bevorderen dat gas op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt. Met de bedrijven is inmiddels een overleg gepland over een passende invulling van deze milieutaak en de criteria hiervoor. Ten tweede zullen gas- en elektriciteitsbedrijven zich in een geliberaliseerde markt kunnen onderscheiden met de samenstelling van hun pakket diensten die ze de afnemers kunnen bieden. Bij deze diensten kunnen ook besparingsopties en duurzame energie opgenomen worden. Bij een vraag vanuit de markt zullen de bedrijven hier zeker op inspringen, al was het maar om zich van de concurrent te onderscheiden. De strategienota van Gasunie is een vertrouwelijk document over de commerciële strategie van deze onderneming in de geliberaliseerde markt. Volgens mijn informatie zal het beleid van Gasunie op het terrein van energiebesparing worden gecontinueerd. 9 De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik hun mening deel dat het opleggen van efficiencykortingen aan de netwerkbedrijven ook na volledige liberalisering van de markt de beoogde prijsdalingen te werk kan stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
4
Wat betreft de elektriciteitssector blijft het inderdaad mogelijk om ook na volledige liberalisering efficiencykortingen aan de netbedrijven op te leggen. Voor de gassector geldt dat deze kortingen opgelegd kunnen worden aan bedrijven die gas leveren aan de categorie eindverbruikers met een afname van minder dan 170 000 m3. 10 De leden van de PvdA-fractie vroegen welk minimum niveau aan daadwerkelijke concurrentie ik nodig acht en of ik de bezwaren onderschrijf die kleven aan een oligopolistische marktvorm. Voorts vroegen deze leden een reactie op uitspraken van Gasunie over het geringe effect van liberalisering van de gasmarkt in Nederland. In een geliberaliseerde markt zullen, bij voldoende concurrentie, prijzen in beweging komen. Het feit dat van de huidige vrije afnemers inmiddels een aanzienlijk deel van leverancier is gewisseld, geeft al aan dat er concurrentie ontstaat. Naarmate meer afnemers tot de categorie vrije afnemers gaan behoren zal de markt interessanter worden voor meer handelaren en aanbieders. De uitspraak van de woordvoerder van Gasunie dat de gasprijzen niet of nauwelijks zullen dalen laat ik voor zijn verantwoording. Een bezwaarlijke oligopolistische situatie zie ik niet snel ontstaan. De toetredingsdrempels tot deze markt zijn immers niet zodanig hoog, dat zij nieuwe partijen zullen belemmeren tot de markt toe te treden, wanneer de winstmarges daartoe aanleiding geven. Wel zal er in de eerste jaren van de liberalisering voor gezorgd moeten worden dat de marktwerking daar waar mogelijk echt op gang komt. Klachten over gedrag van marktpartijen kunnen bij de NMa ingediend worden. Naarmate er meer «gas to gas competition» ontstaat zal er druk op de gasprijzen ontstaan. In verschillende Europese landen, waar nu al sprake is van «gas to gas competition», is de invloed inmiddels zichtbaar. Voorbeelden hiervan zijn Engeland en Duitsland. 11 De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe berichten in de media moeten worden bezien waarin wordt gesteld dat liberalisering van de elektriciteitsmarkt de consument slechts f 3,– per jaar zal opleveren. Zij vroegen een vergelijking voor wat betreft de levering van gas. Tevens vroegen zij een toelichting op uitspraken die ik heb gedaan over de voordelen van liberalisering en of ik vrije keuze belangrijker acht dan democratische controle bij aansturing van nutsbedrijven. In het wetsvoorstel Overgangswet Elektriciteitsproductiesector staat dat vanaf 2001 de zogenaamde «bakstenentoeslag» ter dekking van de niet marktconforme kosten in werking treedt. Voor de jaren 2001 en 2002 behoeft het prijseffect niet beperkt te zijn tot de genoemde f 3,–, aangezien de huidige ontwikkeling van de brandstofprijzen waarschijnlijk een positieve invloed heeft op de omvang van een deel van de «bakstenen». Ik merk hierbij op dat de hoogte van de toeslag zodanig is bepaald, dat het mogelijk is de niet marktconforme kosten vervroegd af te lossen, namelijk in 10 jaar in plaats van een normale afschrijvingstermijn van 22 jaar bij stadsverwarmingprojecten. Voorts merk ik op dat ook in 2000 (en al daarvóór) de niet marktconforme kosten in het elektriciteitstarief waren verwerkt, zij het dat deze kosten niet apart zichtbaar werden gemaakt. De DTe heeft deze kosten met ingang van 2001 uit het tarief gehaald. Door middel van een opslag worden deze kosten nu transparant gemaakt. De efficiencykorting staat hier los van en heeft te maken met efficiencyverbeteringen bij de levering, de inkoop en het transport van elektriciteit. De exacte bedragen daarvan staan thans nog niet vast. Hoeveel de gasprijs wordt gedrukt door de liberalisering van de gasmarkt kan ik nog niet aangeven. Voorlopig zal de ontwikkeling van de olieprijs
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
5
nog een belangrijke factor zijn voor de hoogte van de prijs van gas. Echter met ontwikkelingen zoals «gas to gas competition» en een te verwachten toenemende interesse bij handelaren en aanbieders naarmate de markt meer vrije afnemers kent, zal de gasprijs door een toenemende concurrentie zeker onder druk komen te staan. Daarnaast zal de vrije afnemer zelf moeten onderhandelen met de gasnetbeheerder over de hoogte van de nettarieven en de bijbehorende voorwaarden. Voor de beschermde afnemer zullen de efficiencykortingen die de DTe gaat opleggen aan de bedrijven een prijsdrukkend effect hebben. Het zal duidelijk zijn dat deze efficiency voordelen aan de gebruiker ten goede moeten komen. Bij een vrije keuze van leverancier zullen leveranciers zich naast de kosten ook trachten te onderscheiden in dienstverlening, ook dit komt ten goede van de afnemer omdat hij dan zelf kan bepalen voor welk pakket hij kiest. Tenslotte ben ik van mening dat daar waar rechtstreekse keuzevrijheid van consumenten mogelijk is, dit te verkiezen is boven controle door de aandeelhouders van energiebedrijven. Deze aandeelhouders hebben immers ook als het gaat om democratisch bestuurde organen als gemeentes en provincies een duidelijk «dubbele petten probleem.» Zij zijn immers niet alleen vertegenwoordiger van de burgers, maar hebben tevens een financieel belang bij de resultaten van de onderneming. Daar komt bij dat energiebedrijven steeds vaker activiteiten ontplooien in andere provincies en gemeentes dan die welke aandeelhouder van de bedrijven zijn. 12 De leden van de PvdA-fractie vroegen mijn mening over de enorme prijsstijgingen na de liberalisering in San Diego alsmede of dit op problemen duidt met betrekking tot reguleerbaarheid van private marktpartijen. De enorme prijsstijgingen voor de levering van elektriciteit in San Diego (Californië) deze zomer zijn het gevolg van problemen met de elektriciteitsvoorziening in dit gebied. De problemen zijn ten dele ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Die betroffen de hoge economische groei en de daarmee gepaard gaande toename van productie en elektriciteitsverbruik, een hittegolf waardoor de airco’s continue draaiden, en bosbranden waardoor transmissieleidingen beschadigd raakten. Daarnaast speelden specifiek Amerikaanse omstandigheden een rol, zoals geringe reservecapaciteit (14%, vergelijk Nederland: 25%), uitgestelde investeringsbeslissingen, slecht onderhoud van lokale leidingen en weggevallen besparingsprogramma’s. Deze situatie in Californië is niet te vergelijken met de situatie in Nederland. Hier worden eindverbruikers beschermd via tarieftoezicht door de DTe. Voor transportcapaciteit dienen capaciteitsplannen te worden gemaakt. En netbeheerders hebben de wettelijke verplichting om netwerken te onderhouden. De DTe heeft bijvoorbeeld al actie ondernomen met betrekking tot de capaciteitsbehoefte die voortkomt uit de snelle ICT ontwikkeling in Amsterdam. Dit onderstreept mijn beleid dat vrijmaking van de markt op zich onvoldoende is, en dat voor effectieve liberalisering er een pakket regelgeving beschikbaar moet zijn om de overheidsverantwoordelijkheid voor een goede energievoorziening te kunnen waarmaken. Dat pakket is in Nederland aanwezig. 13 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik onderscheid maak in mijn beleid tussen vervreemding van aandelen en eigendom, aangezien de notitie zich met name lijkt te richten op vervreemding van aandelen en zo ja, waarop het onderscheid gebaseerd is en op basis van welke criteria ik een verzoek tot vervreemding van eigendom beoordeel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
6
Ik maak in mijn beleid inzake privatisering geen onderscheid tussen enerzijds wijzigingen met betrekking tot aandelen waardoor rechten op die aandelen worden verkregen door private toetreders, en anderzijds wijzigingen met betrekking tot de eigendom van zaken c.q. het elektriciteitsnet waardoor private toetreders rechten met betrekking tot het net verkrijgen. 14 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik bekend ben met zogeheten lease-constructies van elektriciteitsnetten en andere activa van elektriciteitsbedrijven. Zij wilden weten of ik instemming heb gegeven aan deze lease-constructies en zo ja, wanneer ik verzoeken tot instemming heb ontvangen en op welk tijdstip ik de Tweede Kamer heb geïnformeerd. Zij vroegen tevens wat de gevolgen voor de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de geleasde elektriciteitsnetten en andere activa zijn en in welke mate en op welke wijze de (eigendoms)rechten van elektriciteitsbedrijven door deze lease-constructies beperkt zijn. «Sale and lease back» constructies worden in de energiewereld in ruime mate gebruikt ten behoeve van de financiering van de energiebedrijven. De constructies houden in dat bijvoorbeeld elektriciteitsnetten door het energiebedrijf worden verkocht aan een Amerikaanse investeerder, die onmiddellijk een overeenkomst sluit waarbij de netten worden geleased aan het energiebedrijf. Met behulp van deze constructie kunnen fiscale voordelen worden behaald in de Verenigde Staten die (deels) ten goede komen aan Nederlandse energiebedrijven. Bij het aangaan van de constructie worden de netten niet overgedragen en dat gebeurt ook niet tijdens de looptijd van de overeenkomst. De juridische eigendom van de netten blijft bij het energiebedrijf, dat alleen in zijn eigendomsrecht wordt beperkt doordat het – uiteraard – niet zonder toestemming van de Amerikaanse investeerder de netten mag vervreemden. Alleen in het geval het energiebedrijf zijn verplichtingen uit de lease-overeenkomst niet nakomt, zal de eigendom van het net worden uitgewonnen door de investeerder, waarbij sprake zal zijn van overdracht van de eigendom. Artikel 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat «iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder» tot en met 31 december 2003 onderworpen is aan het instemmingvereiste. Deze bepaling heeft een ruime strekking en beoogt zowel de overdracht van de juridische eigendom als andere rechtshandelingen die betrekking hebben op de eigendom van netten of aandelen en die leiden tot een beperking van de bevoegdheden van de eigenaar, eronder te laten vallen. Ook het aangaan van een «sale and lease back» constructie wordt daardoor getroffen. Echter, door deze ruime strekking zou tweemaal instemming moeten worden gevraagd, namelijk bij het aangaan van de constructie en in voorkomend geval bij uitwinning. Een dergelijke dubbele instemming is een zware eis die niet beoogd is bij het opstellen van de bepaling. Aangezien artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 vooral wil voorkomen dat al tijdens de eerste jaren van de liberalisering het grootste deel van het Nederlandse elektriciteitsnet in andere handen dan die van de huidige neteigenaren komt, is het redelijk het instemmingvereiste bij het aangaan van een «sale and lease back» constructie zo uit te leggen dat alleen in het geval de eigendom daadwerkelijk wordt overgedragen, om instemming verzocht zou moeten worden. Een overweging daarbij is ook dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven beperkt moeten blijven. Zodoende moet een (Amerikaanse) investeerder om instemming vragen met de overdracht van de eigendom van een net, indien hij deze wil uitwinnen nadat een energiebedrijf in gebreke is met de nakoming van zijn verplichtingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
7
15 De leden van de D66-fractie vroegen welk nieuw inzicht mij ertoe heeft gebracht mijn eerdere terughoudendheid ten aanzien van de verkoop van aandelen van energiebedrijven en private partijen te laten varen, wat onder meer blijkt uit de omstandigheid dat geen rondgang is gemaakt langs de energiebedrijfaandeelhouders – gemeenten en provincies – om hen te bewegen niet te verkopen. Zoals ik in mijn brief van 16 december 1999 aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Economische Zaken heb aangegeven heb ik de betrokken publieke aandeelhouders ontraden de verkoop van aandelen ten uitvoer te brengen voordat een toetsing aan de wet en de criteria voor het verlenen van instemming had kunnen plaatsvinden. Inmiddels is de Gaswet aangenomen en heb ik in mijn brief van 26 juni 2000 aangegeven wat de instemmingsvoorwaarden zijn. In deze brief heb ik tevens aangegeven dat de energiesector met de liberalisering van de energiemarkt haar beschermde karakter verliest en zij onder druk komt te staan van (internationale) concurrentieprikkels. Hierdoor zullen aanbieders gedwongen worden zo goed mogelijk te presteren. Zoals in de kabinetsnotitie «Publieke belangen en marktordening» (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 018, nr. 1) is toegelicht, heeft het de voorkeur om in een markt met concurrentie overheidsbedrijven te privatiseren. Ik blijf echter van mening dat uiterste zorgvuldigheid betracht moet worden bij privatisering. Tijdens het overleg met een vertegenwoordiging van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg is dit ook naar voren gebracht. 16 De leden van de D66-fractie wilden weten of de zorgvuldige, geleidelijke overgang naar een geliberaliseerde markt niet in de knel komt. Voor de geleidelijke overgang naar een geliberaliseerde markt is allereerst een goede ontwikkeling van het toezicht en de daaraan verbonden uitvoerende regelgeving van belang. Daarnaast neemt de onafhankelijke positionering van de netwerken en de ontwikkeling van goede afspraken en procedures over informatie uitwisseling en informatieverstrekking een centrale positie in het transitieproces. Op dit moment kan ik vaststellen dat de ontwikkelingen op dit vlak zeer snel zijn gegaan en dat thans al van een situatie sprake is waarbij het toezicht goed functioneert en de structurele aanpassingen bij de bedrijven nagenoeg zijn afgerond. Ik ben dan ook van mening dat privatisering niet bedreigend is voor het transitieproces. Er is ook geen sprake van ongeclausuleerd privatiseren, maar van een geleidelijk en zorgvuldig proces, rekening houdend met het tempo van de liberalisering. Privatisering kan ook juist belangrijke voordelen hebben indien er sprake is van nieuwe aandeelhouders die over praktijkervaring beschikken op markten die reeds zijn geliberaliseerd. Dergelijke ondernemingen zijn al meer gewend om het belang van de klant centraal te stellen in het ondernemingsbeleid. 17 De leden van de GroenLinks-fractie wilden weten of er is nagedacht over oplossingen, wanneer er door een netbeheerder onvoldoende geïnvesteerd wordt, of wanneer men ontevreden is over de wijze van exploitatie van de netten. Ja. De eisen die in de wetten worden gesteld, gelden voor alle netbeheerders, ongeacht of zij in private handen zijn of in overheidshanden. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 heeft een netbeheerder onder andere tot taak netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
8
uit te breiden. In het kader van deze taak geeft de netbeheerder aan de directeur van de DTe een raming op van de investeringen die hij verwacht te doen gedurende een periode van zeven jaar. Indien de directeur van de DTe vaststelt dat een netbeheerder in onvoldoende mate kan voorzien in de totale behoefte aan transportcapaciteit zal hij dit aan mij melden. Indien ik vaststel dat niet meer voldaan wordt aan deze verplichting of een netbeheerder niet in staat is zijn taken uit te voeren kan ik de netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen en terzake zonodig bestuursdwang toepassen of een andere netbeheerder aanwijzen. Op basis van de Gaswet, kan ik aan de desbetreffende netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van gas in voldoende mate plaatsvindt, op een wijze die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de netten waarborgt en het milieu ontziet of duurzaamheid waarborgt, indien blijkt dat een netbeheerder in onvoldoende mate of op een ondoelmatige wijze zal kunnen voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van gas met behulp van de door hem beheerde netten, dan wel op een wijze die onvoldoende de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de netten waarborgt en het milieu ontziet of duurzaamheid waarborgt. Ik ben daarbij bevoegd bestuursdwang toe te passen. 18 De leden van de GroenLinks-fractie gaven aan dat de wijze van exploitatie van de infrastructuur en de wijze van tariefstelling een belangrijke rol spelen bij de overgang naar een duurzame energievoorziening en vroegen of ik van mening ben dat ik met de privatisering een instrument uit handen geef dat dit doel kan dienen. Nee. Met betrekking tot de wijze van exploitatie van de infrastructuur en de wijze van tariefstelling zijn diverse voorschriften in de wet- en regelgeving opgenomen. Een gasbedrijf dat gas levert aan eindafnemers heeft bijvoorbeeld tot taak te bevorderen dat gas door hemzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gebruikt. Energiebedrijven dienen aan deze voorschriften te voldoen, ongeacht of zij in handen zijn van private partijen of publieke overheden. 19 De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe de privatisering in de meeste andere landen geregeld is en of het juist is dat er in de meeste landen sprake is van een exploitatie van de netten met tijdelijke concessies. In Nederland is gekozen voor een verdergaande organisatorische scheiding tussen netbeheer en handel dan in een aantal andere Europese Unie landen. Deze landen willen niet verder gaan dan de minimumvoorschriften uit de elektriciteits- en gasrichtlijnen. In een aantal van deze en andere landen zijn energiebedrijven wel geheel of gedeeltelijk geprivatiseerd. In onder andere België, Duitsland, Spanje, Zweden, Italië, Oostenrijk, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk zijn netwerken geheel of gedeeltelijk in handen van private ondernemingen. In de relevante gaslanden (onder andere het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België) is geen sprake van een exploitatie van de netten met tijdelijke concessies. Mij is niet bekend of op elektriciteitsgebied in andere landen sprake is van een exploitatie van de netten met tijdelijke concessies. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 4. 20 De leden van de PvdA-fractie vroegen waaruit het risico bestaat voor publieke aandeelhouders die het gas- of elektriciteitsnetwerk met een monopoloïde karakter in handen willen houden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
9
Publieke aandeelhouders die het gas- of elektriciteitsnetwerk in handen willen houden lopen de normale bedrijfsrisico’s. Overigens denk ik ook aan risico’s met betrekking tot het geschikt maken van het netwerk voor andere dienstverlening. Zo kan een elektriciteitsnetwerk geschikt gemaakt worden voor spraaktelefonie en dataverkeer. Daarmee treedt men in concurrentie met andere infrastructuren, zoals telecom- en televisiekabels. Voor die diensten is derhalve geen sprake van een monopoloïde situatie. Dergelijke diensten kunnen echter alleen worden verricht indien zij onafhankelijk zijn georganiseerd van het netwerkbedrijf. Aan deze activiteiten kunnen forse investeringen en dienovereenkomstige risico’s verbonden zijn die publieke aandeelhouders kunnen weerhouden deze nieuwe diensten te ontwikkelen. Anderzijds kan – als publieke aandeelhouders deze risico’s wel willen lopen – sprake zijn van onwenselijke concurrentieverhoudingen. Publieke aandeelhouders treden dan immers in concurrentie met private eigenaren van andersoortige netwerken. Kortom: publieke aandeelhouders willen over het algemeen terecht dit soort risico’s niet lopen, maar dit betekent dan wel dat Nederland afgesloten blijft van een bepaalde technologische ontwikkeling, met gevolgen voor de internationale concurrentieverhoudingen. 21 De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik het in het kader van het voorkomen van misbruik van economische machtsposities geoorloofd acht dat door middel van bijvoorbeeld een beursgang van een energietransportbedrijf, een energieproducent als nieuwe aandeelhouder invloed kan krijgen op het beleid van dat energietransportbedrijf. Indien dit niet zo is, vroegen zij waarom dit niet zo is en indien dit wel zo is, hoe ik denk dit te voorkomen. Ik acht het niet gewenst dat energieproducenten als aandeelhouder invloed krijgen op het beleid van een energietransportbedrijf, voor zover het de transportfunctie betreft. Om die reden is in zowel de Elektriciteitswet 1998 als in de Gaswet bepaald dat aandeelhouders zich onthouden van iedere bemoeiing met de uitvoering van de door de wet aan de netbeheerder opgedragen taken. Producenten en leveranciers mogen wel eigenaar zijn van de aandelen in de vennootschap van de netbeheerder, zij het dat ik met betrekking tot de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vooralsnog een restrictiever regime voorsta, zoals dat tot uitdrukking komt in het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel voor de Overgangswet elektriciteitsproductiesector. Misbruik van economische machtsposities is overigens een mededingingsrechtelijk begrip en tegen zodanig misbruik kan worden opgetreden op grond van de Mededingingswet, die ook op de elektriciteitssector van toepassing is. Ik verwijs in dit verband naar de toelichting op artikel 33 van de Elektriciteitswet 1998 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 621, nr. 3, blz. 44/45). 22 De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de politieke lijn, om aandeelhouders meer zeggenschap te geven, zich verhoudt tot de voorstellen om de zeggenschap van de aandeelhouders van energienetwerken vergaand te beperken, en hoe de voorstellen om de aandeelhoudersinvloed te beperken zich tot het wetsvoorstel beschermingsconstructies verhouden, waarin immers is bepaald dat onder bepaalde omstandigheden ook het structuurregime terzijde mag worden geschoven. In Nederland is de zeggenschap van de aandeelhouders in ter beurze genoteerde vennootschappen vergeleken met de meeste andere landen veelal beperkt ten gevolge van daartoe ontworpen constructies. De poli-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
10
tieke lijn is thans om de zeggenschap van aandeelhouders te vergroten Ook het wetsvoorstel beschermingsconstructies kan hieraan bijdragen. Uw Kamer heeft echter ten aanzien van het netbeheer in de energiesector haar zorgen laten blijken, indien strategische aandeelhouders zeggenschap kunnen uitoefenen met betrekking tot de wettelijke taken van de netbeheerder. Ik heb daarom steeds kritisch naar die zeggenschap gekeken, en om de onafhankelijkheid van het netbeheer te versterken in zowel de Gaswet als de Elektriciteitswet 1998 bepalingen opgenomen die beogen bemoeienis van de aandeelhouders van de netbeheerders en bemoeienis van producenten of leveranciers met de uitvoering van de wettelijke taken van de netbeheerder te voorkomen. Om dezelfde reden behoeft vervreemding van aandelen mijn instemming. Dit betekent dus dat de in het algemeen gewenste grotere mate van zeggenschap van aandeelhouders, in deze sectoren juist aan banden wordt gelegd. Vanwege de genoemde bijzondere omstandigheden wordt voor deze specifieke sectoren derhalve afgeweken van de algemene beleidslijn terzake van zeggenschap van aandeelhouders. Zoals ik in mijn brief van 26 juni 2000 heb aangegeven zal ik alleen met een verzoek tot privatisering van een meerderheidsbelang vóór 1 januari 2003 instemmen, wanneer de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder, bij de publieke aandeelhouders blijft. Het is de taak van de publieke aandeelhouders, indien zij een dergelijk verzoek aan mij doen, om met een opzet te komen die aan dat uitgangspunt voldoet. In mijn brief heb ik bij wijze van voorbeeld certificering genoemd. Het staat verzoekers echter vrij om met andere constructies te komen. Ook de juridische modaliteiten zullen door de verzoeker moeten worden aangegeven. Ik zal concrete voorstellen toetsen aan vorengenoemd uitgangspunt terzake van de zeggenschap. Wat betreft het Wetsvoorstel beschermingsconstructies, dat beoogt om onder bepaalde omstandigheden bij een vennootschap opgeworpen beschermingsconstructies te kunnen doorbreken, wijs ik er op dat de reikwijdte van dit wetsvoorstel beperkt is tot beursgenoteerde NV’s. De bespreking van dat wetsvoorstel met uw Kamer moet nog een aanvang nemen. Dit gevoegd bij het vereiste in het wetsvoorstel dat de aandelen tenminste 1 jaar gehouden moeten worden alvorens een open NV als 70% aandeelhouder een verzoek tot doorbreking van beschermingsbarrières bij de Ondernemingskamer kan indienen, maakt de kans dat de door het wetsvoorstel bedoelde mogelijkheid vóór 1 januari 2003 ook daadwerkelijk benut wordt, niet meer dan hypothetisch. 23 De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe ik de ontwikkelingen ten aanzien van het toezicht in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beoordeel. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk kunnen niet los worden gezien van de algehele processen van liberalisering en privatisering in deze landen. Omdat hiermee in een eerder stadium is begonnen dan in ons land hebben wij van de ervaringen in deze en andere landen kunnen leren. Zo is in de Elektriciteitswet 1998 geregeld dat de bedrijven technische voorwaarden overeenkomen waarin alle afspraken tussen netbeheerders aangaande de voorzieningszekerheid zijn opgenomen. Ook de gasbedrijven zijn momenteel bezig dergelijke voorwaarden overeen te komen. De DTe houdt hier toezicht op. Daarnaast dienen de bedrijven zogenaamde capaciteitsramingen aan de DTe te overleggen waarin zij voor een periode van zeven jaar aangeven welke investeringen zullen worden gedaan in de infrastructuur. Ik ga er van uit dat hiermee voldoende gewaarborgd is dat onderinvesteringen worden voorkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
11
In de Verenigde Staten is er voor gekozen om bedrijven reeds te privatiseren voordat sprake was van voldoende liberalisering. Veel ondernemingen zijn daar ook begonnen met private aandeelhouders. Dit heeft in combinatie met een andere opzet van het toezicht geleid tot situaties waarbij de tarieven stegen terwijl tegelijkertijd het voorzieningen niveau afnam. In ons land is ervoor gekozen om eerst de liberalisering in gang te zetten alvorens privatisering te overwegen. Hierbij worden publieke belangen door middel van wetgeving en toezicht gewaarborgd. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee situaties zoals in de Verenigde Staten kunnen worden voorkomen. Ook in het Verenigd Koninkrijk werden bedrijven geprivatiseerd voordat sprake was van een concurrerende markt. Om misbruik van monopolieposities te voorkomen werd een toezichthouder in het leven geroepen. In een langdurig proces, waarbij de toezichthouder veel maatregelen moest nemen, kwam liberalisering van de energiemarkten in het Verenigd Koninkrijk van de grond. 24 De leden van de PvdA-fractie wilden weten of het juist is dat de rechter wetgeving, die een inbreuk maakt op eigendomsrechten, kan vernietigen, of ongeldig kan verklaren, op grond van strijdigheid met andere wet- of regelgeving, en internationale verdragen. Tevens wilden zij weten of het juist is dat het Eerste Protocol van het EVRM, waarin de bescherming van eigendom is geregeld, een internationaal verdrag is, dat boven de wet staat en of het juist is dat daarom aansturing van private organisaties door middel van wetgeving niet zonder meer mogelijk is, zoals prof. De Ru suggereerde (NRC, 18 maart 2000). De rechter kan wetgeving (in formele zin) buiten toepassing laten indien de toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen. Het EVRM, inclusief de daarbij behorende protocollen, is een internationaal verdrag. In artikel 1 van het Eerste Protocol is de bescherming van eigendom geregeld. De Nederlandse rechter kan wetgeving in formele zin, en overige regelgeving, buiten toepassing laten indien deze zich niet verdraagt met genoemd artikel. Artikel 1 Eerste Protocol staat overheden echter toe om eigendom te ontnemen «in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht» alsmede om «die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren». Voor zover aansturing van private organisaties plaatsvindt door middel van wetgeving die inbreuk maakt op eigendom van (rechts)personen, dient deze wetgeving te passen binnen dit kader. De voorwaarde voor privatisering van een meerderheidsbelang is een tijdelijke maatregel die een bepaalde situatie bevriest. Eigendom wordt derhalve niet ontnomen maar de bewegingsvrijheid wordt tijdelijk ingeperkt. 25 De leden van de CDA-fractie vroegen naar de eisen die gelden voor de beheerders van regionale elektriciteits- en gasnetten teneinde de onafhankelijkheid te waarborgen. Bij besluit van 13 augustus 1999 heb ik beleidsregels aanwijzing netbeheerders vastgesteld (Staatscourant 1999, nr. 161). In deze beleidsregels wordt in aanvulling op de bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 nadere invulling gegeven aan de onafhankelijkheidseisen zoals die aan het netbeheer worden gesteld. Overigens gelden deze eisen ook voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet voor elektriciteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
12
De beleidsregels hebben met name betrekking op: • de overeenkomsten tussen neteigenaar en netbeheerder over de netbeheerstaken, de zogenaamde beheersovereenkomsten; • de overeenkomsten tussen neteigenaar en netbeheerder over het uitbesteden van taken van de netbeheerder aan de neteigenaar; • de relatie tussen de hoogte van vergoedingen die in overeenkomsten tussen neteigenaar en netbeheerder wordt overeengekomen en de tarieven zoals vastgesteld door de DTe; • de positionering van regel- en schakelfuncties bij de netbeheerder; • de financiële zelfstandigheid van de netbeheerder, zodat hij al die beslissingen kan nemen die noodzakelijk zijn in het kader van de uitoefening van zijn taken. In de statuten van TenneT zijn bepalingen opgenomen aangaande bijzondere bevoegdheden van aandeelhouders. Het gaat hierbij om een recht van de aandeelhouders van TenneT tot goedkeuring van omvangrijke investeringen en meerjarenbeleidsplannen. Ik heb uw Kamer hierover bij brief van 7 december 1999 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 097, nr. 28) bericht en aangegeven van oordeel te zijn dat deze bepalingen in strijd zijn met de Elektriciteitswet 1998. In het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel voor de Overgangswet elektriciteitsproductiesector heb ik een artikel opgenomen die deze bepaling zijn werkingskracht ontneemt. 26 De leden van de PvdA-fractie vroegen of het mogelijk is om, ondanks formele wetgeving en toezicht via het netwerk, concurrentie tegen te gaan en of op dit punt in de VS negatieve ervaringen zijn opgedaan. Verder vroegen zij hoe ik de uitspraken van Gasunie omtrent de Richtlijnen van DTe beoordeel en op welke wijze is gewaarborgd dat Gasunie haar thuismarkt niet bevoordeelt boven buitenlandse bedrijven. Ook wilden zij weten op welke wijze de uitvoering van wettelijke taken van Gasunie met betrekking tot leveringszekerheid en het kleine veldenbeleid is gegarandeerd in samenhang met de Richtlijn. Ik ben van mening dat met de Gaswet en de Mededingingswet er in Nederland voldoende middelen zijn om een eerlijke concurrentie op de gasmarkt te waarborgen. De NMa en de DTe zullen hierop toezien. Bij elektriciteit is gebleken dat dit in de praktijk goed loopt. De situatie in de Verenigde Staten verschilt zodanig qua toezichtfilosofie en qua netbeheer met Nederland, dat beide landen op deze punten onvergelijkbaar zijn. Bij het opstellen van zowel de Elektriciteitswet 1998 als de Gaswet zijn andere landen bezocht om van de ervaringen in die landen te leren en de Nederlandse wetgeving daarop aan te passen. Met betrekking tot de uitspraken van Gasunie over de tijdelijke Richtlijnen 2001 verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van den Akker (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Aanhangsel nr. 1788). Wat betreft de uitvoering van de wettelijke taken met betrekking tot de leveringszekerheid en het kleine veldenbeleid zijn in de artikelen 87 en de artikelen 54 tot en met 58 van de Gaswet verplichtingen voor Gasunie opgenomen. 27 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik bereid ben voor de beheerders van gasnetten een separate beleidsregel vast te stellen waarin wordt ingegaan op de eisen die ik stel ter waarborging van een onafhankelijk netbeheerder van gasnetbedrijven. In het kader van de uitvoering van Gaswet worden beleidsregels opgesteld met betrekking tot de instemmingsbevoegdheid bij de aanwijzing
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
13
van gasnetbeheerders. Deze sluiten zoveel mogelijk aan bij de beleidsregels voor elektriciteit en zijn 10 oktober jl. in de Staatscourant gepubliceerd. 28 De leden van de D66-fractie vroegen of de NMa en de DTe gereed zijn voor hun nieuwe taken. In mijn brief van 30 juni 2000 over het jaarverslag van de NMa en de DTe (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, nr. 26 800 XIII, nr. 58) heb ik aangegeven dat ik tevreden ben over het optreden van de NMa. De NMa heeft in 1999 aan mijn verwachtingen voldaan. Wel heb ik aangegeven dat ik een actieve opstelling van de NMa ten aanzien van netwerksectoren wenselijk acht, met name daar waar processen van liberalisering en privatisering plaatsvinden. Ik juich dan ook toe dat de directeur-generaal van de NMa de ruimte die vrijkomt met de voortgaande afhandeling van ontheffingsverzoeken bij voorrang inzet voor onderzoek naar verborgen kartels en misbruik van economische machtsposities, in het bijzonder bij de toegang tot netwerken. Ook tijdens het debat met uw Kamer op 13 september jl. werd van de zijde van de Kamer gepleit voor een pro-actieve opstelling van de NMa en een heldere prioriteitstelling. Ten aanzien van de DTe heb ik aangegeven dat de dienst zich in korte tijd een goede positie en reputatie heeft verworven in de markt. De exercitie ten aanzien van de efficiencykortingen voor de netbeheerders heeft geleid tot veel commentaar vanuit de sector. Ik beschouw dat als een goed teken. Hetzelfde geldt voor het toezicht en de uitvoering van de Gaswet. Ik verwijs naar de stevige taal van Gasunie en de energiedistributiebedrijven op de tijdelijke Richtlijnen 2001 van de DTe. In de komende jaren vind ik het belangrijk dat de synergie tussen de deskundigheid van de DTe en de NMa gebruikt en versterkt wordt bij het toezicht op de uitvoering van de Gaswet. Ik zie hierin een uitdaging voor de DTe om de goede positie en reputatie die de dienst heeft opgebouwd vast te houden en verder te ontwikkelen. De DTe moet in staat worden geacht zijn uitvoerende en toezichthoudende taken te kunnen uitvoeren vanaf het moment dat ik instemming heb verleend met de aanwijzing van de netbeheerders en ik de leveringsvergunningen heb verstrekt. Voor gas zijn de netbeheerders nog niet aangewezen en de vergunningen nog niet verstrekt, maar het proces is reeds gestart met betrekking tot de leveringsvergunningen en gaat gestart worden met betrekking tot de aanwijzing van de netbeheerders. 29 De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze de importcapaciteit kan en zal worden vergroot zodat versnelde liberalisatie te realiseren is. Daarnaast vroegen zij wie toezicht houdt op buitenlandse import en wie verantwoordelijk is voor voldoende kwaliteit. Het realiseren van vergroting van de importcapaciteit op korte termijn is niet eenvoudig. Recent heeft TenneT bekend gemaakt dat door aanpassingen in het Duitse net de importcapaciteit met 400 MW is toegenomen. Daarnaast zal in 2002 een verder toename van de importcapaciteit met naar verwachting 1000 MW plaatsvinden. Het is TenneT die in samenwerking met buitenlandse transmissie- en systeembeheerders het grensoverschrijdend verkeer coördineert en tevens verantwoordelijk is voor de kwaliteit. Overigens kent ons land relatief veel importcapaciteit in vergelijking met andere EU-lidstaten. De huidige tekorten vloeien voort uit het verschil tussen de huidige hoge Nederlandse prijzen en de lagere prijzen in het buitenland. De verwachting is dat deze situatie kan normaliseren wanneer het Protocol afloopt eind van dit jaar. Zolang sprake is van tekorten aan importcapaciteit zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
14
TenneT binnen de voorwaarden gesteld door de DTe zorgdagen voor een transparante en non-discriminatoire toewijzing van de schaarste. 30 De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze het tarieftoezicht zal worden gevoerd. De hoofdlijnen van het tarieftoezicht zijn opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De benadering van de Elektriciteitswet 1998 en het deel van de Gaswet dat betrekking heeft op de beschermde afnemers komen overeen. Verschil tussen Elektriciteitswet 1998 en Gaswet is wel dat de directeur DTe de nettarieven voor elektriciteit vaststelt en de minister adviseert over de vaststelling van de leveringstarieven, terwijl de minister de leverings- en nettarieven voor gas voor beschermde afnemers vaststelt, zij het dat ook hier de directeur van de DTe advies uitbrengt. De gastarieven voor vrije afnemers komen door onderhandelingen tot stand, waarbij de directeur van de DTe inmiddels voor het jaar 2001 tijdelijke Richtlijnen heeft vastgesteld. Er wordt een efficiencykorting bepaald aan de hand van een vergelijking tussen respectievelijk de elektriciteits- en gasbedrijven. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de inflatieontwikkeling. Voorts zal worden gekeken naar de prijsontwikkeling op de vrije markt alvorens het definitieve tarief wordt vastgesteld. 31 Volgens de leden van de VVD-fractie bepalen artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet dat aandelen met betrekking tot de eigendom van het net niet in handen kunnen vallen van natuurlijke personen of rechtspersonen. Zij vroegen of dit betekent dat tussenhandel door derden, welke speculatie tot gevolg kan hebben, niet kan plaatsvinden? Artikel 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85, tweede lid, van de Gaswet bepalen dat overdracht van aandelen in een netbeheerder tot 31 december 2002 mijn instemming behoeft. Dit betekent echter niet dat dergelijke aandelen niet in handen kunnen komen van natuurlijke personen of rechtspersonen. Aangezien mijn instemming op grond van deze artikelen voor elke aandelenoverdracht nodig is, is tussenhandel door derden onwaarschijnlijk. 32 De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe ik de voorgenomen verkoop van Nutsbedrijven Regio Eindhoven zie in het licht van de berichtgeving in de media, die de indruk geeft dat de Gemeente Eindhoven en andere overheidsaandeelhouders de verkoop ook willen doorvoeren, indien ik hiervoor geen toestemming geef. Tevens wilden zij weten hoe ik het concept van «sturing door wetgeving» zie, indien het op dit punt al niet lukt om de wet te handhaven Op dit moment is nog geen concreet instemmingsverzoek van Nutsbedrijven Regio Eindhoven ingediend. Ik wil derhalve niet vooruitlopen op een eventueel instemmingsverzoek. Partijen hebben zich overigens naar mij toe gedistantieerd van berichtgeving in de media. Met betrekking tot sturing door wetgeving kan ik, indien ik mijn instemming aan een wijziging van de kring van aandeelhouders onthoud en een voorgenomen wijziging van de eigendom van de aandelen toch voortgang vindt, op basis van artikel 85 van de Gaswet de leveringsvergunning intrekken en op basis van artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 een andere netbeheerder aanwijzen, onderscheidenlijk de leveringsvergunning. Verder bestaat alsdan het risico van aantastbaarheid van het desbetref-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
15
fende privatiseringsbesluit, gegeven de gebrekkige (met de wet strijdige) wijze van totstandkoming van het besluit. 33 De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke manier, in de voorgestelde regeling, sturing kan worden geven aan de keuze van het bedrijf, waaraan aandelen en/of certificaten zouden moeten worden verkocht en hoe deze situatie, in de voorgestelde regeling, is nadat deze aandelen en/of certificaten reeds éénmaal zijn verkocht. De Minister van Economische Zaken kan instemming onthouden indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in de netbeheerder of de vergunninghouder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder of een vergunninghouder toebehoren, rechten op een net of op aandelen in de netbeheerder of de vergunninghouder zou krijgen. Daarbij is de keuze van het bedrijf waaraan de aandelen en/of certificaten zouden moeten worden verkocht aan de bestaande aandeelhouders. Indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden moet het mijns inziens niet uitmaken aan welk bedrijf de aandelen en/of certificaten worden verkocht. Met betrekking tot de situatie nadat de aandelen en/of certificaten reeds éénmaal zijn verkocht, geldt dat ook dan de instemming van de Minister van Economische Zaken volgens de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 vereist is voor iedere wijziging met betrekking tot de aandelen in een netbeheerder of in een vergunninghouder. 34 De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik een situatie wenselijk acht waarin juridische procedures de aansturing van de energie-infrastructuur gaan domineren en of dit niet in strijd is met het regeerakkoord. Ook wilden zij weten hoe ik de uitlatingen van de vier grote gasdistributeurs zie, die naar de rechter dreigen te stappen dan wel de Richtlijn van DTe naast zich neer zullen leggen. Ik acht het onwenselijk dat juridische procedures domineren in de energie-infrastructuur. Wel is het zo dat de energiemarkt sterk aan het veranderen is. De markt wordt transparanter en dat betekent ook dat er met name tijdens het overgangsproces meer juridische discussie komt. Wanneer er een geschil ontstaat dienen er procedures te zijn om dit geschil uit te vechten. De Gaswet en de Mededingingswet voorzien hierin. Voor het antwoord op de vraag met betrekking tot de tijdelijke Richtlijnen 2001 van de DTe verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van den Akker (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, nr. 1788). 35 De leden van de fractie van het CDA vroegen, tegen de achtergrond dat de DTe nog volop in ontwikkeling is in de elektriciteitssector en de ervaringen in de gassector nog te beperkt zijn om daaruit conclusies te kunnen trekken, of ik van mening ben dat het toezicht voldoende is ontwikkeld om tot privatisering van energiebedrijven over te gaan. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 28. 36 De leden van de D66-fractie vroegen wat mijn mening is met betrekking tot het naar achter schuiven van de datum van vrije verkoop naar 2003. Dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
16
zou volgens de sector namelijk belemmerend kunnen werken voor de positionering van de energiebedrijven in Europa. Aansluiting bij de ontwikkelingen op de Europese energiemarkt is voor Nederlandse energiebedrijven van groot belang. Ik ben dan ook van mening dat energiebedrijven zo snel mogelijk de kans moeten krijgen om te privatiseren zodat energiebedrijven zonder barrières kunnen profiteren van een geliberaliseerde markt. Het naar achteren schuiven van de datum van vrije verkoop naar 2003 zou inderdaad belemmerend kunnen werken voor de positionering van de energiebedrijven in Europa. Aan de andere kant ben ik het met de Tweede Kamer eens dat uiterste zorgvuldigheid betracht moet worden met privatisering. Om deze reden heb ik de twee randvoorwaarden en een aanvullende voorwaarde voor de privatisering van een meerderheidsbelang gesteld. 37 De leden van de D66-fractie vroegen of het verbod voor aandeelhouders van netbedrijven om zich met beheer te bemoeien niet haaks staat op het geven van meer invloed van aandeelhouders in het algemeen en of het nog uitmaakt wie er aandeelhouder is als het verbod wel strikt gehandhaafd wordt. Het verbod voor aandeelhouders van netbeheerders om zich met beheer te bemoeien staat op zichzelf inderdaad haaks op het geven van meer invloed aan aandeelhouders in het algemeen. Dit is echter ook expliciet beoogd. Het gaat bij netbeheerders immers niet om gewone bedrijven maar om bedrijven waar het natuurlijk monopolie van het netbeheer is ondergebracht. In de praktijk dient echter te blijken hoe het onafhankelijk netbeheer zich ontwikkelt evenals het toezicht op het netbeheer. Doelstelling van de wettelijke eisen aan het netbeheer is te komen tot volledige onafhankelijkheid en daarmee tot een non-discriminatoire nettoegang. Voor het antwoord op de vraag of het nog uitmaakt wie er aandeelhouder is als het verbod strikt gehandhaafd wordt verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. 38 De leden van de D66-fractie vroegen of er, gelet op de waarborgen die uitgaan van de in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet aan de energiebedrijven opgelegde taken, verplichtingen en randvoorwaarden, reden is om vervreemding van een meerderheid van de aandelen te verbieden tot 2003. Gelet op de waarborgen die uitgaan van de in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet aan de energiebedrijven opgelegde taken, verplichtingen en randvoorwaarden, zie ik geen reden om vervreemding van een meerderheid van de aandelen te verbieden tot 2003. Zoals ik in de brief van 26 juni 2000 heb aangegeven ben ik van mening dat ook vóór 2003 privatisering van een meerderheidsaandeel mogelijk moet zijn. Om aan de zorgen van de Tweede Kamer tegemoet te komen heb ik naast de twee randvoorwaarden aan privatisering van een meerderheidsbelang echter nog een aanvullende voorwaarde gesteld, namelijk dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders moet blijven. 39 De leden van de D66-fractie wilden weten of ook voor het hoogspanningsnet geldt dat het netwerk in publieke handen moet blijven als ik vind dat netwerken in publieke handen moeten blijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
17
Zoals ik in de brief van 26 juni 2000 heb aangegeven ben ik niet van mening dat het regionale netwerk in publieke handen moet blijven. Indien voldaan is aan de twee randvoorwaarden en de tijdelijk strengere voorwaarde bij vervreemding van een meerderheidsbelang ben ik van mening dat privatisering mogelijk moet zijn. Aandelen kunnen dan dus worden vervreemd. Met betrekking tot het hoogspanningsnet zal de Staat mede op aandringen van de Tweede Kamer de meerderheid van de aandelen in de landelijke netbeheerder verwerven. Ik stel mij hierbij geen permanent aandeelhouderschap voor. In de fase van transitie kan het overheidsaandeelhouderschap in het landelijk hoogspanningsnet een extra waarborg zijn. 40 De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe het in de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 opgenomen verbod, dat elke bemoeienis van een aandeelhouder met de uitvoering van de taken van een netbeheerder moet tegengaan, geëffectueerd kan worden. Tevens wilden zij weten of ik de mening deel dat een dergelijk verbod het beste geëffectueerd kan worden door een gemeenschappelijk eigendom van het aandeelhouderschap in een netbedrijf en een andere energiebedrijf te verbieden en indien dit zo is, waarom ik dan niet voor het laatste kiest en indien dit niet zo is, waarom dit niet zo is. Het opnemen van een ongeclausuleerd verbod voor houders van aandelen in energiebedrijven om aandelen te hebben in een netbedrijf is een vergaande maatregel die inbreuk maakt op het beginsel dat aandelen in kapitaalvennootschappen vervreemdbaar zijn. Een dergelijk verbod dient vanuit algemeen belang noodzakelijk te zijn en dient voorts proportioneel te zijn in verhouding tot het ermee te dienen belang. Ik verwijs in dit verband ook naar het antwoord op vraag 24. Wat betreft het landelijk hoogspanningsnet heb ik in het voorstel voor de Overgangswet elektriciteitsproductiesector enkele bijzondere beperkingen inzake het aandeelhouderschap opgenomen. Ik blijf ook daarbij echter van mening dat een absolute (juridische) scheiding van eigendom en netbeheer niet noodzakelijk is. Waar het om gaat is dat voldoende waarborgen bestaan dat een netbeheerder in zijn dagelijks opereren geheel onafhankelijk is van marktpartijen. Het verbod voor aandeelhouders om zich te bemoeien met de wettelijke taken van een netbeheerder vormt een van die waarborgen. Er zijn echter meer waarborgen met betrekking tot de onafhankelijkheid, zowel ten aanzien van de organisatie als de werkwijze van de netbeheerder, zoals het voorschrift dat een producent of leverancier geen netbeheerder mag zijn, het voorschrift dat de netbeheerder een Raad van Commissarissen moet hebben, waarvan de meerderheid van de leden onafhankelijk moet zijn, en het verbod voor netbeheerders om zich in te laten met commerciële taken. Voorts is het de taak van de DTe om toe te zien op het onafhankelijk functioneren van de netbeheerder. 41 De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de stand van zaken met betrekking tot de juridische splitsing van leveringsbedrijven en netbedrijven. Ook wilden zij weten of dit inmiddels heeft plaatsgevonden en op welke manier. Zij vroegen of ik een situatie dat netbedrijven dochterbedrijven zijn van het leveringsbedrijf wenselijk acht. Verder vroegen zij of ik het wenselijk acht dat netbedrijven een eigen jaarrekening presenteren. Gasdistributiebedrijven hebben na 1 oktober 2000 12 weken de tijd om een gastransportbedrijf aan te wijzen als netbeheerder en een aanvraag tot instemming met de aanwijzing tot netbeheerder in te dienen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
18
Ik ga ervan uit dat de voorbereidende werkzaamheden hiertoe bij de bedrijven inmiddels in gang zijn gezet. Hoe de bedrijven dit gaan regelen moet blijken uit de aanvragen. Het ligt voor de hand dat aansluiting gezocht wordt bij de invulling van het elektriciteitsnetbeheer. In de Gaswet zijn regels gesteld waar de aanwijzing van een gastransportbedrijf aan moet voldoen. Deze regels voorzien in een onafhankelijke positionering van de netbeheerder. In aanvulling hierop heb ik beleidsregels vastgesteld voor het netbeheer bij gastransport. Indien niet aan deze regels is voldaan, zal ik niet instemmen met de aanwijzing. Overigens kunnen voorschriften aan de instemming worden verbonden. Ik heb na intensieve voorbereiding met bijna alle aanwijzingen van netbeheerders voor elektriciteit kunnen instemmen. 42 De leden van de PvdA-fractie wilden weten of ik hun mening deel dat het blijvend in publieke handen houden van het volledige eigendom van netwerken, transparanter is en meer garanties biedt ten aanzien van de uitvoering van publieke taken, dan de nu voorgestelde regeling met betrekking tot certificering en indien dit niet zo is, waarom niet en indien dit wel zo is, waarom ik daar dan niet voor heb gekozen. Ik deel de mening niet dat het blijvend in publieke handen houden van het volledige eigendom van netwerken transparanter is en meer garanties biedt ten aanzien van de uitvoering van publieke taken, dan de nu voorgestelde regeling met betrekking tot certificering. De situatie dat de certificaten in handen komen van een nieuwe externe aandeelhouder is mijns inziens transparanter dan de huidige situatie waarbij de aandelen in handen van diverse gemeenten en provincies zijn. Het volledige eigendom van netwerken blijvend in publieke handen houden biedt naar mijn mening geen extra garanties voor de uitvoering van publieke taken ten opzichte van de door mij voorgestelde benadering waarin wetgeving centraal staat. Ik wil daarbij aantekenen dat de certificeringsregeling alleen voor vervreemding van een meerderheidsbelang geldt en tot 2003 zou moeten gelden. In de kabinetsnotitie «Publieke belangen en marktordening» (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 27 018, nr. 1) is aangegeven dat het in overheidshanden houden van een onderneming op zich geen garanties biedt dat het algemeen belang wordt gediend. Indien immers de overheidsonderneming een structuurvennootschap is, wat bij energiebedrijven vaak het geval is, heeft de overheid uit hoofde van zijn aandeelhouderschap geen zeggenschap om met dat oogmerk de beslissingen van het management van die onderneming te beïnvloeden. Ook bieden overheidsaandelen geen garantie dat de overheid alle informatie krijgt die ze nodig heeft voor het beoordelen of het bedrijf de publieke belangen adequaat dient. De effectiviteit van «corporate governance» als instrument voor de overheid om publieke belangen te behartigen is derhalve beperkt, hetgeen de voorkeur onderstreept publieke belangen zoveel mogelijk te waarborgen via publiekrechtelijke wegen (wetgeving, onafhankelijk toezicht) of via contracten waarin afspraken over te behalen prestaties afdwingbaar worden neergelegd. Ik ben van mening dat in de energiesector via weten regelgeving en adequaat toezicht publieke belangen gewaarborgd kunnen worden, ongeacht het aandeelhouderschap. Aandeelhouders van energiebedrijven dienen derhalve de mogelijkheid te krijgen hun aandelen over te dragen. De certificeringsregeling is een manier waarop gerealiseerd zou kunnen worden dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. 43 De leden van de PvdA-fractie vroegen of toegelicht kan worden waarom, met het oog op het blijvende monopoloïde karakter van netwerkbedrijven,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
19
de voorgestelde regeling rond certificering van aandelen geen permanent karakter heeft gekregen. Aangezien stapsgewijs concurrentie op de infrastructuur mogelijk gemaakt wordt en via wetgeving de toegang tot de netwerken en de tarieven onder toezicht staan, acht ik het niet nodig om de voorwaarde voor vervreemding van een meerderheidsbelang een permanent karakter te geven. Het is een transitiemaatregel. Wetgeving is ten principale voldoende, maar om een geordende overgang naar een liberale markt te realiseren is de extra voorwaarde voor vervreemding van een meerderheidsbelang voorgenomen. De voorgestelde certificeringsregeling is overigens slechts één manier waarop gezorgd zou kunnen worden dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen van de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. De reeds opgenomen eisen in wet- en regelgeving met betrekking tot de netbeheerder gelden permanent. In de instemmingsbevoegdheid van de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de wijziging van eigendom of aandelen is voorzien tot 2003, aangezien toezicht en onafhankelijk netbeheer zich dan zo bewezen kunnen hebben dat een permanente certificeringsverplichting niet nodig of wenselijk is. Ik heb er bovendien vertrouwen in dat de energiesector en de consumentenorganisaties tot goede afspraken komen over regels ter bescherming van de belangen van de kleinverbruikers na 2003. 44 De leden van de PvdA-fractie vroegen inzicht te verschaffen in hoeverre er een draagvlak bestaat bij de huidige aandeelhouders in energiebedrijven voor de voorgestelde certificeringsregeling en of het mij bekend is hoeveel publieke aandeelhouders naast de provincie Friesland onderzoek laten verrichten naar de wenselijkheid van privatisering in het algemeen of daar reeds beleid hebben voor ontwikkeld. De voorgestelde certificeringsregeling is slechts één manier waarop gezorgd zou kunnen worden dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen van de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven dat zij geen problemen verwachtte met de voorgenomen certificeringsregeling. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft onder andere aangegeven dat de nieuwe wetgeving in haar optiek al een sterke inperking van de bevoegdheden van aandeelhouders over het beschikbare eigendom inhoudt en de invloed van zowel de directe aandeelhouder van het netbedrijf als van de aandeelhouders van het energiedistributiebedrijf op het beleid van de netbeheerder al min of meer uitsluit. Het IPO maakt zich zorgen over de rechten van de energiebedrijven en de aandeelhouders. Op zich kan ik dit wel begrijpen. Ik wens echter goede voorwaarden voor een geordende overgang naar een liberale markt te realiseren. Het is mij niet bekend hoeveel publieke aandeelhouders onderzoek laten verrichten naar de wenselijkheid van privatisering in het algemeen of daar reeds beleid voor hebben ontwikkeld. Wel is duidelijk dat er veel staat te gebeuren op de energiemarkt. Dit wordt nog eens onderstreept door de vele berichten hierover in de media. Derhalve is het zaak zo spoedig mogelijk duidelijkheid van de Tweede Kamer te krijgen over het door mij voorgenomen beleid. 45 De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik de mening deel dat als aanvullende voorwaarde gesteld zou moeten worden dat een koper van de certificaten ervan af zou moeten zien om een beroep te doen op het wetsvoorstel beschermingsconstructies omdat de voorwaarden in de notitie slechts een dode letter dreigen te zijn indien dit niet het geval is, aangezien de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
20
certificaten dan geroyeerd kunnen worden, en omgezet in aandelen. Zij wilden weten of ik, indien ik deze mening deel, van plan ben de voorstellen ten aanzien van de certificering in bovenstaande zin te wijzigen en indien ik deze mening niet deel, waarom dit niet zo is. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 22. 46 Een andere noodzakelijke aanvullende voorwaarde naar de mening van de leden van de PvdA-fractie, zou moeten zijn dat de statuten van de netwerkvennootschappen geen besluitvorming met gekwalificeerde meerderheden mag bevatten, daar anders de zeggenschap die verbonden is aan 51% van het aandelenkapitaal drastisch kan worden beperkt. De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik deze mening deel en indien dit zo is of ik van plan ben de voorstellen ten aanzien van de certificering te wijzigen in bovenstaande zin en indien dit niet zo is, waarom dit niet zo is. Het door de leden van de PvdA-fractie opgeworpen punt betreft de situatie dat een minderheidsbelang in een vennootschap die is aangewezen als netbeheerder wordt vervreemd. De bestaande aandeelhouder behoudt aldus een belang van tenminste 51%, en daarmee in beginsel de zeggenschap over de netbeheerder. Dit zou worden gefrustreerd indien de statuten van de netbeheerder ten aanzien van strategische besluiten gekwalificeerde meerderheden vereisen. De minderheidsaandeelhouder krijgt dan alsnog een machtspositie ten aanzien van die besluiten. In die situatie lijkt niet voldaan te worden aan de door mij genoemde eerste randvoorwaarde van voldoende onafhankelijkheid van de netbeheerder, en zal ik mijn instemming aan de beoogde vervreemding onthouden. Voorts zal ik in het kader van de beoordeling of instemming kan worden verleend met de aanwijzing van netbeheerder de statuten van de beoogde netbeheerder hiertoe aan een onderzoek onderwerpen. 47 De leden van de PvdA-fractie wilden weten of het bestuur van het Administratiekantoor gezien wordt als «overheid» in de zin van art. 158 en 161 van Boek 2 BW aangezien het structuurregime voor grote vennootschappen voor overheids-nv’s anders is ingericht dan voor private bedrijven waardoor bijvoorbeeld overheidscommissarissen kunnen worden uitgezonderd van het coöptatiestelsel. Ten aanzien van «grote» naamloze en besloten vennootschappen in de zin van art. 158 respectievelijk 268 van Boek 2 BW geldt dat de statuten kunnen bepalen dat een of meer commissarissen van overheidswege worden benoemd. Deze commissarissen vallen niet onder het coöptatieregime. Onder «van overheidswege» dient te worden verstaan een openbaar lichaam, of een in kwaliteit aangeduide persoon aan wie overheidsgezag toekomt. Als administratiekantoor in het kader van certificering van aandelen treedt doorgaans een privaatrechtelijke rechtspersoon op, veelal een stichting. Het bestuur van een aldus functionerende rechtspersoon kan niet worden gezien als een college waaraan overheidsgezag toekomt, ook niet als de leden van het bestuur door, of vanuit de overheid worden benoemd. 48 De leden van de PvdA-fractie wilden weten hoe ik de samenstelling van de besturen van Administratiekantoren zie en of ik de mening deel dat in deze besturen niet alleen vertegenwoordigers van de lokale politiek
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
21
zouden moeten plaatsnemen, maar ook vertegenwoordigers van de ministeries van EZ, Financiën en VROM. Dit mede gezien de landelijke publieke belangen die een rol spelen, zoals het consumentenbelang in het algemeen, gezonde concurrentiemogelijkheden, het milieu, inpassing in de ruimtelijke ordening,veiligheid, betaalbaarheid, betrouwbaarheid en leveringszekerheid, ook gezien de grote economische belangen die daarmee samenhangen. Zij wilden tevens weten hoe ik in dit licht mijn uitspraken zie, waarin ik wees op een gebrek aan belangstelling bij de lokale overheden, die slechts met «dollartekens in de ogen» (ANP, 10 november 1999) met deze materie om zouden gaan. Het plaats laten nemen van vertegenwoordigers van de Ministeries van Economische Zaken, Financiën en VROM is niet aan de orde. De voorgestelde certificeringsregeling is slechts één manier waarop gezorgd zou kunnen worden dat de zeggenschap, die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen van de netbeheerder, bij de publieke aandeelhouders blijft. Er is niet voor gekozen de manier waarop dit gerealiseerd zou kunnen worden expliciet in te vullen. Het bestuur van het Administratiekantoor dient zodanig te zijn samengesteld dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen van de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. Uit berichten in de media valt op te maken dat er lokale overheden zijn die hun aandelen in energiebedrijven voor veel geld van de hand willen doen en minder belangstelling hebben voor publieke belangen. Ik ben van mening dat de publieke belangen ongeacht of het eigendom in private of publieke handen is via wet- en regelgeving en adequaat toezicht geborgd kunnen worden. Uit het oogpunt van het borgen van publieke belangen maakt het derhalve niet uit – afgezien van de huidige transitieperiode – of energiebedrijven in handen zijn van lokale overheden of van private bedrijven. Ik vind dan ook dat lokale overheden die hun aandelen in energiebedrijven van de hand willen doen daar de mogelijkheid toe moeten krijgen. 49 De leden van de fractie van het CDA vroegen een nadere toelichting op het aan een verzoek tot instemming met privatisering de voorwaarde te verbinden dat aandelen moeten worden gecertificeerd. Zij wilden weten wie een stichting (administratiebureau) op moeten richten, wie de inhoud van de statuten van de stichting bepaalt, hoe bepaald wordt welke personen zullen deelnemen aan het bestuur en of er criteria ontwikkeld worden waaraan stichtingen moeten voldoen. Zij wilden verder weten welke rol ik in dit alles speel en waarom de eis van een stichting en gecertificeerde aandelen niet wettelijk verankerd wordt. Ook vroegen zij of ik nog andere mogelijkheden overweeg om de zeggenschap met betrekking tot netbeheerders te reguleren en zo ja, welke opties worden overwogen. In de brief van 26 juni 2000 is aangegeven dat bij vervreemding van een meerderheidsaandeel de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders moet blijven. De certificeringsconstructie is een manier waarop dit gerealiseerd zou kunnen worden. Er is voor gekozen de manier waarop dit gerealiseerd zou kunnen worden niet expliciet in te vullen. Het energiebedrijf dat de meerderheid van de aandelen wil vervreemden zal een stichting op moeten richten en de statuten van de stichting vast moeten leggen. In de statuten zal aangegeven dienen te worden wie in het bestuur van de stichting zullen zitten en het bestuur van de stichting zal zodanig ingericht moeten zijn dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. Er zullen vooraf geen expliciete criteria worden ontwikkeld waaraan stichtingen moeten voldoen. Ik zal bij de beoordeling van het instemmingsverzoek bekijken of voldaan wordt aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
22
het vereiste dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. Ik zal derhalve de statuten van de stichting moeten beoordelen. De eis wordt niet wettelijk verankerd aangezien de certificeringsconstructie een mogelijke manier is waarop gerealiseerd zou kunnen worden dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft. Ik overweeg geen andere mogelijkheden om de zeggenschap met betrekking tot netbeheerders te regelen. Ik wil de manier waarop gerealiseerd wordt dat de zeggenschap die binnen de wettelijke bepalingen is verbonden aan de aandelen in de netbeheerder bij de publieke aandeelhouders blijft, aan de bedrijven overlaten. 50 De leden van de CDA-fractie vroegen of het mogelijk is, zowel praktisch als juridisch, om privatisering van aandelen terug te draaien, wanneer tijdens evaluaties mocht blijken dat privatisering ongewenste gevolgen met zich meebrengt en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Formeel is het mogelijk om privatisering van aandelen terug te draaien, maar praktisch kan ik me dat niet goed voorstellen. Dit is zo’n zwaar middel dat het niet snel aangewend kan worden. Er moeten dan zwaarwegende redenen van algemeen belang aan de orde zijn en er zal wellicht compensatie nodig zijn. Indien tijdens evaluaties mocht blijken dat privatisering onder het huidige wettelijke regime ongewenste gevolgen met zich meebrengt, hetgeen ik overigens niet verwacht, ligt het meer in de rede om wet- en regelgeving en toezicht nog verder aan te scherpen dan om privatisering terug te draaien. Met deze aanscherping beperken we overigens de bewegingsvrijheid van bedrijven, zodat ook hier voorzichtig mee omgegaan dient te worden. Het Platform versnelling Energieliberalisering (25 097 nr. 38) 1 De leden van de CDA-fractie wilden weten wat de rol van de DTe in verhouding tot het platform in het kader van de versnelde liberalisering is en of ik de directeur van de DTe advies gevraagd heb over het vraagstuk van versnelde liberalisering. Zij vroegen wat de inhoud van dit advies is, tot welke bevindingen en conclusies de directeur van de DTe gekomen is en of zij een afschrift van het advies kunnen ontvangen. De Programmamanager van het Platform Versnelling Energieliberalisering en de directeur DTe informeren elkaar over voorbereidingen op de versnelde liberalisering. Ik heb begin februari van dit jaar een advies gevraagd aan de DTe over haar rol in het proces dat moet leiden tot volledige marktopening van de elektriciteitsmarkt. De DTe heeft mij op 21 februari daarover een rapport doen toekomen. Ik zend het u hierbij als bijlage 1. De directeur van de DTe heeft daarnaast zelf het initiatief genomen en aangekondigd mij binnenkort ook een rapport toe te sturen waarin hij vanuit zijn positie als toezichthouder op de energiemarkt zijn visie geeft op de versnelde liberalisering en de randvoorwaarden die vanuit reguleringsoptiek aan de beoogde versnelling gesteld moeten worden. Nadat ik het rapport van de directeur van de DTe heb ontvangen, zal ik het ter informatie aan uw Kamer toesturen. 2 De leden van de PvdA-fractie wilden weten waarom er in het «Platform» geen vertegenwoordigers van consumentenorganisaties of milieuorganisaties zijn opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
23
Bij de samenstelling van de Stuurgroep en het Platform van het Platvorm Versnelling Energieliberalisering (PVE) is met name gezocht naar vertegenwoordigende partijen waarvan de leden naar verwachting als gevolg van de versnelde liberalisering de nodige technische en organisatorische aanpassingen in de bedrijfsvoering zullen moeten doorvoeren. In het voorbereidingstraject naar de oprichting van het PVE is, naar aanleiding van haar inbreng in het verleden de Consumentenbond benaderd als vertegenwoordiger van de niet-zakelijke afnemers in het Platform. De Bond heeft gemeend niet op deze uitnodiging in te moeten gaan. De Consumentenbond, de Vereniging Eigen Huis, het Wereld Natuurfonds en de Stichting Natuur & Milieu, maken naast nog andere relevante organisaties deel uit van een belangrijk orgaan van het PVE, te weten het Marktforum. In het Platform zijn afnemers, ondanks de afwezigheid van de Consumentenbond, wel vertegenwoordigd door MKB Nederland en VNO-NCW. In de samenstelling en werkwijze van Projectgroepen binnen het PVE zal er zeker ook aandacht zijn voor andere relevante marktpartijen dan de Stuurgroep- en Platformleden. 3 De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de status van het Marktforum is en hoe het Marktforum zich tot het Platform verhoudt. Door middel van VNO-NCW, MKB-Nederland en de VOEG (Vrijhandels Organisaties voor elektriciteit en gas) ligt er een verbinding tussen het Marktforum en het Platform. In het startdocument van het PVE is opgenomen dat het Marktforum ten minste tweemaal per jaar geconsulteerd wordt over de activiteiten. Van deze consultaties wordt de Stuurgroep op de hoogte gebracht. Ik zal mij voor mijn rapportages aan de Tweede Kamer goed laten informeren over de mening van deze relevante organisaties in het Marktforum over de stand van zaken rond de versnelde liberalisering. Indien het Platform in de ogen van marktpartijen een volstrekt verkeerde koers zou varen, komt dit in het Marktforum duidelijk naar voren. Ik ben ervan overtuigd dat de Stuurgroep en het Platform zich hiervan rekenschap zullen geven. 4 De leden van de PvdA-fractie achtten de organisatiestructuur van het PVE niet helder en vroegen of ik de organisatiestructuur inclusief bevoegdheden, taken en deelnemers in een schematisch overzicht aan de Kamer kan doen toekomen. Ik doe u als bijlage 2 een kopie van het Startdocument PVE toekomen. Daarnaast wil ik u attenderen op de Internetsite van het Platform: http:// www.energieliberalisering.nl. In aanvulling daarop kan ik u meedelen dat vooralsnog de volgende partijen zullen participeren in het Marktforum: AbvaKabo, Aedes, APX, Consumentenbond, Greenpeace, LME, LTO Nederland, MKB Nederland, NOGEPA, PAWEX, VOEG, Sectie Handel & Verkoop EnergieNed, Sectie vergunninghouders EnergieNed, Sectie Netbeheerders EnergieNed, Stichting Natuur en Milieu, UNETO, VNI, VEMW, Vereniging Eigen Huis, VNO-NCW en het Wereld Natuur Fonds. Daarnaast zullen mogelijk ook enkele energieondernemingen deelnemen aan het Marktforum. Het gaat daarbij zowel om nieuwkomers als bedrijven die niet lid zijn van een van de vertegenwoordigde organisaties op de Nederlandse markt. 5 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik van oordeel ben dat het Energieplatform evenwichtig is samengesteld, wilden weten door welke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
24
organisaties verzoeken zijn ingediend om deel te nemen aan het energieplatform en op basis van welke overwegingen aan dergelijke verzoeken geen gehoor is gegeven. Zij wensten per ingediend verzoek mijn toelichting. Ja, ik ben van mening dat de huidige samenstelling van het Platvorm evenwichtig is. Ik heb van verschillende partijen het verzoek ontvangen deel te nemen aan het Platform. Het is niet aan de Minister van Economische Zaken om daarover zelfstandig te beslissen. Het Platform is een samenwerkingsverband van meerdere partijen. Ik heb de verzoeken dan ook doorverwezen naar de secretaris van het Platform. De Stuurgroep van het Platform heeft zich op 6 september jl. over de verschillende verzoeken geboden. En de secretaris van het Platform heeft betrokkenen onlangs laten weten, waarom niet aan het verzoek wordt voldaan. De Stuurgroep is namelijk van mening dat de samenstelling voldoende evenwichtig is met het oog op het doel waarvoor het Platform is opgericht, te weten versnelling van de energiemarktliberalisering op een zorgvuldige en economisch verantwoorde wijze. Uitbreiding van het Platform zou naar de mening van de Stuurgroep de snelheid van opereren niet ten goede komen. Dat laat overigens onverlet dat nagenoeg alle partijen die een verzoek tot opname in het Platform hebben gedaan, deel zullen uitmaken van het Marktforum. Dit orgaan komt ten minste twee keer per jaar bij elkaar om geconsulteerd te worden over de activiteiten. Van deze consultaties wordt de Stuurgroep op de hoogte gebracht. Ik zal mij voor mijn rapportages aan de Tweede Kamer goed laten informeren over de mening van deze relevante organisaties in het Marktforum over de stand van zaken rond de versnelde liberalisering. Ik kan u meedelen dat er extra verzoeken voor deelname aan het Platform of de Stuurgroep zijn binnengekomen van Aedes, AbvaKabo, LME, Energiebedrijf.com, VEMW, PAWEX, LTO Nederland, UNETO/VNI en de verbruikersraad van EZK. 6 De leden van de CDA-fractie vroegen mij nader aan te geven welke functie de zogeheten programmamanager vervult binnen het platform en welke taken deze persoon binnen het platform heeft. Ik verwijs u daarvoor naar het als bijlage 2 meegestuurde Startdocument van het Platform Versnelling Energieliberalisering. 7 De leden van de CDA-fractie vroegen welke partijen bij het opstellen en het te zijner tijd toepassen van het protocol voor de uitwisseling van gegevens betrokken zijn en op wat voor soort gegevens deze protocollen betrekking hebben. Zij vroegen hoe de geheimhouding van deze gegevens gewaarborgd wordt, welke sancties zullen worden opgenomen ter handhaving van een correcte uitvoering van deze protocollen, wie belast is met het toezicht op de naleving van protocollen en of het niet wenselijk is een wettelijke basis voor deze protocollen te scheppen, bijvoorbeeld in de meetcode. De protocollen hebben betrekking op de gegevensuitwisseling tussen de partijen in de (vrije) energiemarkt. Voor de partijen die betrokken zijn bij het systeem van Programmaverantwoordelijkheid heeft TenneT reeds enkele werkgroepen in het leven geroepen die de uitwisseling van gegevens moet standaardiseren. Het gaat hier om zogenaamde EDI (Electronic Data Interchange) berichten. Het gaat bijvoorbeeld om verhuisberichten en verbruiksinformatie door een netbeheerder aan een leverancier. Eisen aan de encryptie en digitale handtekeningen, maar ook aan de interne systemen van de bedrijven, moeten bijdragen aan de geheimhouding. Wanneer partijen zich niet aan standaarden (protocollen) houden,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
25
sluiten zij zichzelf buiten het economisch verkeer. De huidige Systeemcode (art 3.8) voor de elektriciteitsmarkt regelt dat de landelijk netbeheerder in overleg met de netbeheerders regels stelt omtrent het berichtenverkeer tussen hen en de erkende programmaverantwoordelijken. In het PVE zal onderzocht worden in hoeverre een dergelijke Code ook voor de gasmarkt wenselijk is. De distributie en uitlezing van meetgegevens is tot op heden het domein van de energiebedrijven die wellicht elk hun eigen standaard daarvoor gebruiken. Met de vrijmaking van de markt voor meters, is het wenselijk dat gegarandeerd wordt dat afnemers daadwerkelijk keuzevrijheid hebben met betrekking tot de meter. Dit betekent dat standaardisering niet zo ver mag doorschieten dat daarmee de marktwerking wordt belemmerd. 8 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik aan kan geven welke aspecten in een regeling omtrent meters aan de orde zullen komen en hoe daaraan uitwerking zal worden gegeven. Zij wilden weten of de directeur van de DTe invloed uit kan oefenen op de inhoud van deze regeling, of de directeur van de DTe tevens belast is met het toezicht op de correcte naleving van deze regeling en of ik de opvatting deel de bedoelde regeling op te nemen in de Meetcode. Ik heb vernomen dat de DTe veel vragen krijgt van marktpartijen over elektriciteitsmeters. De markt voor elektriciteitsmeters is nu al geheel vrij en staat dus los van het moment van liberalisering. Er blijken echter nog veel onduidelijkheden te bestaan over wat betreft meters nu wel en niet mag. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik binnenkort van de directeur van de DTe een rapport krijg over de randvoorwaarden die vanuit reguleringsoptiek aan de beoogde versnelling gesteld moeten worden. Ik heb begrepen dat in dit rapport onder andere wordt ingegaan op de problematiek van het meten en de meters. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat regelingen omtrent meters een plaats krijgen in de Meetcode. Het is echter vooralsnog aan alle betrokken partijen in het Platform Versnelling Energieliberalisering dit vraagstuk, met name ook vanuit het perspectief van marktwerking, tot een aanvaardbare oplossing te brengen. 9 De leden van de CDA-fractie vroegen of ik nader in kan gaan op de werkzaamheden van het Energieplatform met betrekking tot het realiseren van de concrete inhoud en betekenis van non-discriminatoire toegang tot gas en elektriciteitsnetten en hoe deze werkzaamheid van het platform zich verhoudt tot de taak van de directeur van de DTe. Non-discriminatoire nettoegang is een van de sleutels naar succesvolle liberalisering. De eisen die hieraan worden gesteld zijn vastgelegd in weten regelgeving. Voor het beheer van gasnetten heb ik vergelijkbare beleidsregels als welke gelden voor de elektriciteitsnetten. De werkzaamheden met betrekking tot de non-discriminatoire toegang tot de netten, die zich met name in de voorwaarden en de tarieven uiten, behoren bij uitstek tot de taken van de NMa en de DTe. De door het PVE vorm te geven technische en organisatorische oplossingen die de vrijmaking van de beide markten mogelijk moeten maken, dienen vanzelfsprekend de non-discriminatoire toegang tot de netten, zoals in wet- en regelgeving vormgegeven als uitgangspunt te nemen. 10 De leden van de VVD-fractie vroegen of in het denken over non-discriminatoire toegang tot elektriciteits- en gasnetten ook buitenlandse standaarden worden meegenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
26
Non-discriminatoire nettoegang is een van de sleutels naar succesvolle liberalisering. De eisen die hieraan worden gesteld zijn vastgelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. In de beleidsregels aanwijzing netbeheerders heb ik nadere invulling gegeven aan de eisen zoals die in de wetgeving aan het netbeheer voor elektriciteitsnetten worden gesteld. Voor het beheer van gasnetten heb ik vergelijkbare beleidsregels vastgesteld. Uiteraard is hierbij voor zover mogelijk ook gekeken naar en gebruik gemaakt van ervaringen in het buitenland. Nederland participeert actief in diverse internationale overlegorganen op het gebied van de liberalisering. Ik noem in dit verband met name het zogenaamde Florence overleg (elektriciteit) en Madrid overleg (gas). Daarin overleggen overheden, toezichthouders en vertegenwoordigers van gebruikers, producenten en netbedrijven over de invoering van een goed werkende interne markt. Non discriminatoire toegang is daarbij het belangrijkste agendapunt. 11 De leden van de VVD-fractie vroegen of het belang van de consument voldoende gewaarborgd wordt in het «marktforum» en op welke wijze het marktforum de stuurgroep tot verantwoording kan roepen. In het startdocument van het Platform Versnelling Energieliberalisering is vastgelegd dat het Marktforum ten minste twee keer per jaar geconsulteerd wordt over de activiteiten. Van deze consultaties wordt de Stuurgroep op de hoogte gebracht. Door middel van VNO-NCW, MKB Nederland en de VOEG (Vrijhandels Organisatie voor elektriciteit en gas) ligt er een verbinding tussen het Marktforum en het Platform. Wat betreft de belangen van de consument kan ik u meedelen dat onder andere de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis deel uitmaken van het Marktforum. In het Marktforum worden de hoofdlijnen van het programma van het PVE getoetst bij marktpartijen. Indien het Platform in de ogen van marktpartijen een verkeerde koers zou varen, komt dit in het Marktforum duidelijk naar voren. Ik ben ervan overtuigd dat de Stuurgroep en het Platform zich hiervan rekenschap zullen geven. 12 De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze de consumenten voorgelicht worden met betrekking tot de geliberaliseerde tariefstructuren en de mogelijkheden die vrije mededinging met zich meebrengt. Bestaande en nieuwe energieleveranciers zullen in een vrije markt hun uiterste best doen klanten te winnen of vast te houden. Consumenten zullen naar mijn verwachting door marktpartijen van veel informatie worden voorzien. In het Platform zullen afspraken gemaakt worden die misleiding van de consument moeten voorkomen. Daarnaast zal worden bezien in hoeverre bestaande wet- en regelgeving ter bescherming van de consument voldoende is voor deze specifieke markt. 13 De leden van de VVD-fractie wilden weten of het «platform» ook contacten met het buitenland heeft over de «lessons-learned» opdat het wiel niet opnieuw wordt uitgevonden. De in het Platform ingestelde projectgroepen hebben expliciet de opdracht gekregen gebruik te maken van ervaringen in het buitenland 14 De leden van de D66-fractie vroegen zich af waarom grote afnemers niet in het platform zijn opgenomen en of het marktforum daarin zal gaan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
27
voorzien. De leden van de GroenLinks-fractie wilden weten of er ook een formele rol is weggelegd voor het Marktforum. Grote afnemers zijn in het Platform vertegenwoordigd door VNO-NCW. Voor het Marktforum zijn naast VNO-NCW, onder andere ook VEMW en LTO Nederland uitgenodigd. Voor het antwoord op de vraag of er een formele rol is weggelegd voor het Marktforum verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. 15 De leden van de CDA-fractie vroegen welke consequenties de liberalisering van de markt voor groene stroom voor met name kleine producenten van groene stroom heeft en of met de liberalisering van dit marktsegment de door de Elektriciteitswet 1998 gegarandeerde terugleververgoeding komt te vervallen. Zij wilden weten of ik onderzoek heb gedaan bij de kleine producenten van groene stroom naar de (financiële) consequenties van een versnelde liberalisering van groene stroom en zo ja, wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn. Zij vroegen wat de stand van zaken met betrekking tot de invoering van de zogeheten Blaauw-certificaten is en op welke termijn het systeem van Blaauw-certificaten operationeel kan zijn. In het Energierapport heb ik reeds aangegeven dat er vanuit de markt een grote vraag is naar duurzame energie. Het verder verhogen van de REB per 1 januari 2001 zal deze vraag mogelijk zelfs verder vergroten. Ik heb dan ook op dit moment geen reden aan te nemen dat de positie van kleine producenten van groene stroom zal verslechteren. Ik heb daarnaar overigens niet specifiek onderzoek laten doen. In het algemeen kan echter gesteld worden dat een grotere duurzame energie productie-eenheid (b.v. een windturbine) in het algemeen een grotere rentabiliteit heeft dan een kleinere. Bij de inwerkingtreding van de Gaswet op 10 augustus jl. is de gereguleerde terugleververgoeding afgeschaft. Ik acht het echter gewenst dat de terugleveringsregeling alsnog wordt heringevoerd en vervolgens zal gelden tot het tijdstip waarop de markt geheel geliberaliseerd wordt. Ik zal dit spoedig bewerkstelligen. Gesteld wordt dat de invoering van zogenaamde «Blaauwcertificaten» een belangrijk instrument is voor de stimulering van groene stroom. De gedachte achter deze certificaten is om een fiscaal voordeel toe te kennen aan personen die – ik citeer de motie Blaauw/Van den Akker – «een bijdrage leveren aan een doelmatige energievoorziening». De betekenis van Blaauwcertificaten ter stimulering van groene stroom acht ik vooralsnog beperkt. De eerder genoemde motie noemt toepassing van WKK als voorbeeld van een doelmatige bijdrage aan de energievoorziening. Over de stimulering van WKK en de rol die de REB daarbij kan spelen, bent u onlangs schriftelijk geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 898, nr. 25). De stimulering van zowel opwekking als verbruik van groene stroom wordt momenteel fiscaal ondersteund via een afdrachtskorting en een nihil tarief voor de Regulerende Energiebelasting (REB). Voorts wordt zowel in het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) als op het departement momenteel alles op alles gezet om afnemers zo snel mogelijk in 2001 keuzevrijheid voor groene stroom te geven. Een systeem van groencertificaten zal daar waarschijnlijk een belangrijke rol in spelen. 16 De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik de mening deel dat de personele invulling van het Platform onvoldoende uitdrukking geeft aan de samenstelling van alle spelers op de energiemarkt aangezien er van de vraagzijde geen vertegenwoordigers van kleinverbruikers zijn opgenomen, en vooral vertegenwoordigers van consumentenorganisaties en milieuorganisaties ontbreken. Zij wilden weten of ik, indien dit zo is, van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
28
plan ben de samenstelling van het Platform te doen wijzigen en als dit niet zo is, waarom dit niet zo is. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Het is niet aan de Minister van Economische Zaken om zelfstandig te beslissen over de samenstelling van het Platform. Het PVE is een samenwerkingsverband van meerdere partijen. 17 De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik van mening ben dat de zakelijke markt samen met de belangenbehartigers van de energiesector oververtegenwoordigd is in het Platform aangezien er geen behartigers van de belangen van de niet-zakelijke afnemer in het Platform zijn opgenomen en het maken van afspraken over de wijze waarop klanten van leverancier kunnen veranderen één van de belangrijkste taken van het Platform is. Het Marktforum is een belangrijk orgaan in het Platform en daarin zijn wat betreft de niet-zakelijke markt onder andere de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis vertegenwoordigd. De zakelijke markt is dan ook niet oververtegenwoordigd. In het voorbereidingstraject naar de oprichting van het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) is, naar aanleiding van haar inbreng in het verleden de Consumentenbond overigens benaderd als de vertegenwoordiger van de niet-zakelijke afnemers in het Platform. De Bond heeft gemeend niet op deze uitnodiging in te moeten gaan. Bij de samenstelling van Stuurgroep en Platform is met name gezocht naar vertegenwoordigende partijen waarvan de leden naar verwachting als gevolg van de versnelde liberalisering de nodige technische en organisatorische aanpassingen in de bedrijfsvoering zullen moeten doorvoeren. In die zin ben ik dan ook niet van mening dat de energiesector en de zakelijke markt zijn oververtegenwoordigd in het Platform. 18 De leden van de VVD-fractie vroegen of het bewerkstelligen van een reële keuzevrijheid voor afnemers van groene stroom technisch en administratief haalbaar is voor 2001 en welke knelpunten hierbij aan zijn te wijzen. Zowel in het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) als op het departement wordt momenteel alles op alles gezet om afnemers zo snel mogelijk in 2001 keuzevrijheid voor groene stroom te geven. Het systeem van inning en vrijstelling van de REB is iets dat goed ingepast moet worden in de nieuwe marktverhoudingen. Het interdepartementaal overleg hierover is gaande. Daarnaast is er een belangrijk organisatorisch vraagstuk dat betrekking heeft op het berichtenverkeer tussen netbeheerders, vergunninghouders en nieuwe, groene leveranciers. Hier wordt momenteel in het Platform veel aandacht aan gegeven. Ondanks dat deze vraagstukken nog opgelost moeten worden ga ik ervan uit dat de markt voor groene stroom zo snel als mogelijk in 2001 vrijgegeven kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 097, nr. 41
29