Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 180
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 3 juli 2006 De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 6 juni 2006 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie over: – de brief d.d. 2 mei 2006 inzake Ontwikkelingen in RIJ den Engh (24 587, nr. 171); – het onderzoek door de Inspectie Jeugdzorg over JJI Harreveld (24 587, nr. 174). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA) en Özütok (GroenLinks). Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van Schijndel (VVD), Karimi (GroenLinks), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GroenLinks), Timmer (PvdA) en Vergeer (SP).
Mevrouw Kalsbeek (PvdA) constateert dat de moeilijkheden bij de twee justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) honderden jongeren met grote problemen geraakt hebben. Correctie daarvan vraagt het uiterste, ook van de medewerkers die de jongeren begeleiden. Als de overheid hierin faalt, verlaten de jongeren de JJI met een leven dat zich kenmerkt door moeilijkheden voor zichzelf en de samenleving. De overheid moet dus alles doen om niet te falen. Vooralsnog lijkt die doelstelling niet gehaald te zijn. In een uitzending van Netwerk bleek dat het in Harreveld ernstig mis is. De Inspectie Jeugdzorg heeft een rapport uitgebracht en de daarin gedane aanbevelingen zijn door de minister overgenomen. Het inspectierapport is kort en steunt grotendeels op het belevingsonderzoek van het bureau Van Montfoort, dat slechts op één van de drie locaties van Harreveld onderzoek heeft verricht. Verder heeft Harreveld zelf onderzoek gedaan, waarna de inspectie nadere vragen heeft gesteld. Mevrouw Kalsbeek kent dit interne onderzoek niet. Uit alle onderzoeken blijkt dat in Harreveld sprake is van ernstige incidenten en misstanden, waardoor de jongeren in grote moeilijkheden verzeild zijn geraakt. Dat is gebeurd onder verantwoordelijkheid van de minister. Omdat de getroffen noodmaatregelen niet voldoende zijn, is het de vraag of de bewering van de minister klopt dat adequate maatregelen genomen zijn. Veel structurele problemen bij de JJI’s worden niet aangepakt. De groepsgrootte is verruimd, maar een motie om de effecten daarvan te monitoren, is afgewezen. In Harreveld is te weinig toezicht; slechts twee groepsleiders op een groep van zeer ernstig gestoorde jongeren. Aan kinderen jeugdpsychiaters is een schrijnend gebrek. Tot voor kort was slechts één parttime kinderpsychiater beschikbaar voor de 240 jongeren
KST99367 0506tkkst24587-180 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
1
1
op Harreveld. Het opleidingsniveau van JJI-medewerkers is veel lager dan in intramurale psychiatrische voorzieningen. Verder is te weinig bekend over goede behandelmethoden. Dit geeft Harreveld geen excuus, maar geeft wel aan onder welke moeilijke omstandigheden gewerkt moet worden in de JJI’s. Ook bij Den Engh heeft de minister ingegrepen. Mevrouw Kalsbeek spreekt de minister aan op zijn verantwoordelijkheid voor het gebeuren aldaar. Een effectieve behandelmethode is een vereiste. Het WODC doet hiernaar onderzoek waarvan de resultaten worden afgewacht. Daarnaast moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. De minister wil de sociogroepsstrategiemethode (SGS-methode) laten voortbestaan. De commissie van toezicht van Den Engh beargumenteert echter dat dit onmogelijk is door de gestelde eisen. Verder ligt een rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) voor. Dit is een goed rapport, dat een ander licht werpt op de problemen bij Den Engh. Met de rechtsbescherming is veel mis, het regime van collectieve straffen verhoudt zich niet goed tot de PIJ-maatregel en onderdelen van de nieuwbouw zijn van slechte kwaliteit. Zij leest hierover niets in de brief van de minister. Het is de vraag in hoeverre in Den Engh recht wordt gedaan aan de individuele jongeren. Kinderrechters aarzelen soms om een PIJ-maatregel te verlengen omdat zij niet de indruk hebben dat een kind voldoende individuele begeleiding krijgt. Omdat bij twee JJI’s een ernstige situatie is ontstaan, wil mevrouw Kalsbeek een onafhankelijk diepgaand onderzoek naar het functioneren van de JJI’s. Centrale vragen zijn daarbij: wat is er aan de hand in de JJI’s en kunnen zij, onder de gegeven condities, de hen opgelegde taken naar behoren vervullen? Dit onderzoek is breder en diepgaander dan de minister voor ogen heeft en moet niet door de inspectie worden uitgevoerd, omdat die alleen binnen de kaders van wet- en regelgeving en de beleidskaders toetst. Zij denkt daarom aan de RSJ. Bovendien baart de veiligheid in Harreveld zorgen. Zij verzoekt de minister een systeem te ontwikkelen waarbij de veiligheid in alle JJI’s gecontroleerd wordt. De heer C q örüz (CDA) spreekt zijn bezorgdheid uit over de JJI’s. De betreffende jongeren vormen een zeer kwetsbare groep en hun situatie mag niet verergeren door het beleid binnen de instellingen. De minister moet daarom met voortvarendheid werken aan het oplossen van de problemen binnen de JJI’s. De jongeren moeten tijdens hun verblijf in een JJI ondersteund worden bij hun terugkeer in de maatschappij. Resocialisatie, onderwijs en opvoeding moeten in het programma centraal staan teneinde gedragsverandering te kunnen realiseren. Hij juicht de SGS-methode van Den Engh toe. Den Engh geeft echter aan dat de methode niet aansluit op de geldende wet- en regelgeving en in die zin niet gehandhaafd kan worden. De minister schrijft dat hij de SGS-methode wil voortzetten. Hoe past dit binnen de wet- en regelgeving en waar liggen de knelpunten? Waarom en wanneer zijn de administratieve regelingen voor bijvoorbeeld het varen met de boot ingevoerd? Diverse fracties hebben meermalen schriftelijke vragen gesteld over JJI’s, waarbij het antwoord steeds luidde dat sprake was van incidenten. Alles bijeengenomen levert dit echter een zorgelijk plaatje op. Gezien de structurele problemen bij twee instellingen, juicht hij het onderzoek naar alle JJI’s toe. De onderzoeken moeten met voortvarendheid worden uitgevoerd en hij verwacht op korte termijn resultaten en acties. Het feit dat twee directeuren van JJI’s hun functie hebben neergelegd, bewijst dat deze sector met ernstige problemen te kampen heeft. Hij hoopt dat nu de rust kan worden gevonden om veranderingen door te voeren, met het oog op het belang en het welzijn van de jongeren. Hij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
2
vraagt of na de personeelswijzigingen actie is ondernomen met betrekking tot het beleid in de inrichtingen en welke dat zijn. Tijdens de behandeling van de opdeling van JJI’s is de motie-C q örüz inzake een evenwichtige spreiding van JJI’s over het land en de regio aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Mevrouw Örgü (VVD) is bezorgd over de problemen in meerdere JJI’s. Den Engh is een zeer strenge jeugdinrichting, die zwakbegaafde en ernstig gedragsgestoorde criminele jongeren resocialiseert door middel van de SGS-methode. In het verleden hebben zich verschillende problemen voorgedaan, waarna de inspectie een onderzoek heeft ingesteld. Een aantal van de beschuldigingen blijkt op waarheid te berusten. Daarnaast heeft Den Engh onvoldoende en onvolledig aan Justitie gerapporteerd en heeft de directeur de recidivecijfers structureel lager ingeschat dan het WODC. De directeur moest zijn functie neerleggen, maar de minister heeft aangegeven dat de SGS-methode wordt voortgezet. Zij is blij dat de methode niet ter discussie staat en zij vraagt de minister voortzetting te garanderen. Zij heeft steeds gepleit voor uitbreiding van het aantal plaatsen in zeer strenge JJI’s, waar harde kern jongeren respect voor gezag wordt bijgebracht en heropvoeding krijgen. Omdat niet elke methode bij iedere jongere even goed werkt en derhalve verschillende methoden naast elkaar worden gehanteerd, vraagt zij ook te starten met andere experimentele methoden. Mevrouw Örgü complimenteert de minister met zijn snelle reactie en aankondiging van een onderzoek naar Harreveld. Door wie en hoe wordt dit onderzoek uitgevoerd, wanneer zijn de resultaten beschikbaar en wat wordt met die resultaten gedaan? Het is van belang dat er rust komt in het veld, aangezien de jongeren een goede opvang verdienen en nodig hebben om terug te keren in de maatschappij. De heer Rouvoet (ChristenUnie) wil oog houden voor de zwaarte van de problematiek, waarmee de medewerkers in de JJI’s te maken hebben. De instellingen moeten enerzijds de veiligheid waarborgen en anderzijds zorgen dat de jongeren het contact met de gewone wereld niet kwijtraken. Hij vraagt of de werknemers voldoende zijn toegerust om daarin een balans te kunnen vinden. Het aangekondigde onderzoek naar JJI’s in het algemeen doet zijn bezorgdheid toenemen. Bij Harreveld heeft de problematiek te maken met seksuele incidenten. Het verbaast hem dat het beleid niet specifiek gericht is op het voorkomen hiervan. Uit het rapport van de inspectie blijkt dat het in Harreveld ontbreekt aan een uitgewerkte visie op seksualiteit, terwijl de jongeren wel seksboeken lezen en erotische films kijken. Harreveld associeert dit echter niet met seks. Hij verzoekt om een toelichting. In de JJI staat constant MTV aan, met als argument dat de breuk met de buitenwereld niet te groot mag zijn. Omdat hij zich afvraagt of groepsprocessen het meest adequaat zijn voor seksuele delinquenten, verzoekt hij in het onderzoek van de inspectie ook het beleid van de instellingen onder de loep te nemen. Omdat hij denkt dat de inspectie onafhankelijk onderzoek doet, ziet hij geen reden om de inspectie op voorhand te wantrouwen. Mevrouw Özütok (GroenLinks) is geschokt over de inhoud van de brieven en rapporten. Zij vindt het onbegrijpelijk dat een in zedenproblematiek gespecialiseerde instelling als Harreveld geen heldere en vastgelegde visie heeft op seksualiteit. In het verleden hebben zich meerdere incidenten voorgedaan, waaronder pesterijen, seksuele intimidatie en relaties tussen personeel en gedetineerde jongeren. Wat heeft de minister hieraan gedaan? Uit een anonieme mailwisseling tussen personeelsleden blijkt dat de leiding een autoritaire houding aan de dag legt, psychologische begeleiding
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
3
ontbreekt, de veiligheid niet gewaarborgd is, regelmatig sprake is van incidenten, geweld niet geschuwd wordt en drugsgebruik aan de orde van de dag is. Het onderzoek van de inspectie levert schokkende resultaten op en de aanbevelingen liggen voor de hand. De JJI’s zijn tekortgeschoten in hun taak om te werken aan psychische stoornissen bij jongeren en de behandelwijze hierop aan te passen. Ten behoeve van de professionalisering is het managementteam uitgebreid. Meer managers vormen echter geen garantie voor professionalisering van de behandelmethoden. Zij is dan ook benieuwd naar het traject van professionalisering, zoals de minister dat voor ogen heeft. Is hierbij ook aandacht voor ziekteverzuim en onderbezetting van het personeel? De problematiek bij de JJI’s lijkt structureel te worden, zodat bekeken moet worden of het systeem, waaronder de opgelegde condities en het opleidingsniveau van het personeel, goed functioneert. Zij wil dat dit in het onderzoek wordt meegenomen. Bij Den Engh spelen al langere tijd problemen met betrekking tot de leiding en de bedrijfsvoering. Het betreffende onderzoek van de inspectie is besproken in de Kamer. Zij juicht het onderzoek naar alle JJI’s toe, maar denkt dat dit onvoldoende is. Vanuit het ministerie zou een plan ontwikkeld moeten worden waarin aandacht is voor speciale preventie en pedagogische aanpak. Mevrouw Lambrechts (D66) merkt op dat afgesproken is dat Den Engh de SGS-methode mag continueren, op zijn minst tot het WODC-rapport aanleiding geeft anders te besluiten. Uit de brief van de raad van toezicht blijkt echter dat het Den Engh op alle fronten onmogelijk gemaakt wordt om de methode uit te voeren. Dit bevreemdt haar, omdat deze aanpak op andere terreinen juist wordt gepropageerd. Een ex-medewerker van Den Engh heeft zich volgens de raad van toezicht schuldig gemaakt aan mishandeling van pupillen en heeft nu een andere functie op het ministerie. De minister schrijft dat het aankaarten van mishandeling buiten de competentie van de commissie valt. Het lijkt haar echter ieders burgerplicht om te wijzen op misstanden. Zij vraagt of onderzoek gedaan is naar de aantijging van mishandeling, omdat het vreemd zou zijn als iemand, van wie een vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, een gezaghebbende positie op het ministerie zou bekleden. In het licht van het ernstige rapport van de inspectie over Harreveld is het niet opmerkelijk dat de directeur vertrokken is, maar wel dat de problemen zo lang onopgemerkt gebleven zijn en de uitkomsten van eerdere onderzoeken door de RSJ positief waren. Heeft de overheid een vals beeld gekregen van de veiligheid omdat de feitelijke situatie verschilt van de beleving? Zij deelt de vrees van de minister over soortgelijke problemen bij andere JJI’s en vindt het een goede zaak dat hiernaar onderzoek wordt verricht. In het onderzoek wil zij terugzien welke problemen worden veroorzaakt door het beleid van de instelling en welke door overheidsbeleid. Zij vraagt toelichting waarom Harreveld als psychiatrisch behandelcentrum slechts eenmaal per week wordt bezocht door een psychiater. Antwoord van de minister De minister vindt dat de zwaarte van het werk in de JJI’s niet onderschat mag worden en dat de verschillende problemen niet bij elkaar mogen worden opgeteld tot een algemeen probleem. In Harreveld zitten jongeren die nergens anders te handhaven zijn en waarvoor dagelijks een oplossing moet worden gevonden. Onderzoek is nodig omdat niet uitgesloten mag worden dat elders ook problemen bestaan. Met het uitgangspunt dat de overheid niet mag falen, kunnen de JJI’s beter sluiten. Ondanks alle
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
4
inspanningen van de overheid valt een deel van de jongeren in herhaling en zullen zich incidenten blijven voordoen. Natuurlijk heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen en bij Den Engh en Harreveld ingegrepen. Over Den Engh heeft hij meermalen met de Kamer gesproken. De SGS-methode bleek niet op alle jongeren een positieve uitwerking te hebben. Met name de resocialisatie levert problemen op omdat men in een groep behandeld wordt maar als individu terugkeert in de samenleving. Binnen de grenzen van weten regelgeving geeft hij de methode het voordeel van de twijfel. Hiervoor is geen experimentele status nodig omdat de eisen van de wet geen betrekking hebben op de methode. Het beeld dat de commissie van toezicht schetst over de onmogelijkheid de SGS-methode uit te voeren, is onjuist. De inrichting moet vooraf controleren of een pupil buiten de inrichting te handhaven is. Als dat niet het geval is, hoort de jongere niet aan boord van het schip te zijn. Omdat toestemming de gehele scheepsreis omvat, behoeft niet steeds verantwoording te worden afgelegd over een pupil die wel aan boord is. De regels vormen dus geen beperking, maar onjuist geïnterpreteerde regels kunnen leiden tot misverstanden. Het departement is altijd bereid om uitleg van de regels te geven. De SGS-methode kan derhalve worden gecontinueerd, mits in aangepaste vorm. Het eerdere onderzoek concludeerde dat er aandacht moet zijn voor de individuele resocialisatie. De hiervoor aan de directie van Den Engh gegeven aanwijzingen zijn echter niet uitgevoerd. Daarnaast heeft de directie lange tijd de recidivecijfers, nodig om het effect van de methode te toetsen, niet aangeleverd. In onderling overleg is vervolgens besloten tot het vertrek van de directeur en aanstelling van een interim-directie. Experimentele behandelmethoden zijn de afgelopen jaren steeds geschrapt, omdat die geen effect bleken te hebben. De minister wil ook de SGS-methode accrediteren en ook andere methoden, die bijvoorbeeld succesvol zijn gebleken in het buitenland, kunnen meegenomen worden om een betere greep te krijgen op de behandelmethoden. Hij vindt het dubieus om de tewerkstelling van een medewerker op het departement in de discussie te betrekken. De aantijging is onderzocht, op grond waarvan betrokkene ontslagen is. Het ontslag is aangevochten en ongegrond verklaard. Hoewel betrokkene dus onterecht ontslagen is, was hernieuwde aanstelling bij Den Engh niet verstandig. De kwestie is wat de minister betreft op de juiste wijze afgehandeld. De uitkomsten van het WODC-onderzoek, gericht op de SGS-methode, komen deze maand beschikbaar en worden ter bespreking aan de Kamer voorgelegd. Hoewel het bezoek aan Den Engh op 21 februari 2006 heeft plaatsgehad, heeft de minister het rapport van de RSJ pas zeer recent ontvangen en dus nog geen kans gehad om de inhoud te verwerken. Hij zal de kwaliteit van de nieuwbouw nagaan. Over de rechtsbescherming heeft een discussie in de Kamer plaatsgehad. Begin 2004 is al gestart met onderzoek naar Harreveld; de uitzending van Netwerk was dan ook niet de aanleiding voor het onderzoek. In 2005 is besloten om intensiever onderzoek door de inspectie te laten doen. Dat onderzoek is primair gebaseerd op het belevingsonderzoek van Van Montfoort. De aanbevelingen voor de andere afdelingen zijn gebaseerd op het inspectieonderzoek. De directie van Harreveld als particuliere instelling is eerstverantwoordelijk voor het treffen van maatregelen. De getroffen maatregelen zijn echter niet doorgedrongen op de werkvloer. Vervolgens heeft het bestuur maatregelen genomen. De inspectie heeft vertrouwen uitgesproken in de aanpak van het bestuur en zal de effecten over enige tijd beoordelen. Hij denkt dan ook dat adequaat is gereageerd en dat niet onnodig lang is gewacht met het treffen van maatregelen. De groepsgrootte is bij Harreveld niet aangepast en bezuinigingen zijn daar dan ook niet de oorzaak van de problemen. Als dit wel het geval zou zijn, zouden de andere instellingen met dezelfde problemen moeten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
5
kampen. Mede in het licht van de tbs-discussie wil hij het regime voor Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-regime) bezien. Voor het reces zal de Kamer hierover een brief bereiken. Hierin zal hij ook ingaan op het traject van professionalisering. Daarnaast zal hij voor de zomer een voortgangsbericht aan de Kamer doen toekomen over de scheiding van jeugdigen die op civielen strafrechtelijke titel in JJI’s verblijven. Hij weet niet hoe het zit met het ontbreken van een visie op seksualiteit bij Harreveld. Overigens werkt Harreveld niet met groepsprocessen. De inspectie heeft gewezen op een gebrek aan personeel, mede veroorzaakt door de moeizame verlopende werving. Hij wil onderzoeken of binnen de budgettaire kaders kan worden voorzien in de benodigde zorg. De psychiatrische ondersteuning is voldoende. De situatie bij Harreveld was aanleiding om een onderzoek in te stellen naar andere JJI’s. Dit onderzoek van de inspectie is onafhankelijk en zal worden uitgevoerd binnen de kaders van de wetgeving en het beleid. Hij zal de inspectie vragen hierbij ook aandacht te besteden aan de veiligheid, hoewel niet geheel uit te sluiten is dat zich incidenten voordoen bij deze jongeren. De PIJ-maatregel zal niet opnieuw worden bezien door de inspectie. De uitkomsten van het onderzoek komen in de tweede helft 2006 beschikbaar. Over de motie inzake een evenwichtige spreiding van JJI’s over het land en de regio zal hij de Kamer op korte termijn berichten. Het kabinet wil, met een langere overgangsperiode en aanpassingen, komen tot regionale spreiding en scheiding van beide categorieën pupillen. Hij zal contact opnemen met de inspectie over de bezorgdheid omtrent het primair gebruik van het belevingsonderzoek van Van Montfoort en het ontbreken van eigen onderzoek bij Harreveld, en bespreken of dit een punt voor de toekomst kan zijn. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Kalsbeek (PvdA) verzoekt om een schriftelijke reactie op het RSJ-rapport, met ontvangst- en aanbiedingsdatum. Zij wacht het onderzoek van de inspectie en de brief over het PIJ-regime af. Hoe kan tot een gefundeerde aanpassing van de wettelijke, beleidsmatige en financiële kaders worden gekomen als de gegevens nog niet bekend zijn? Zij vindt het onvoldoende dat de veiligheid in het onderzoek door de inspectie wordt betrokken. In JJI’s zou een controlesysteem verweven moeten worden. De heer C q örüz (CDA) wil dat de JJI’s verschillende behandelmethoden gebruiken, maar vraagt op welke punten Den Engh andere mogelijkheden heeft dan de overige JJI’s. Zonder adequaat personeel en voldoende jeugdpsychiaters blijven de problemen in de JJI’s bestaan. Hij suggereert om een koppeling te maken met de academische ziekenhuizen, waar jeugdpsychiaters in opleiding de jongeren kunnen behandelen. Mevrouw Örgü (VVD) vindt dat de SGS-methode een kans verdient en derhalve moet worden gecontinueerd. Waar nodig moeten aanpassingen worden aangebracht. Zij wacht het rapport van de inspectie af en hoopt dat de problemen volgend jaar opgelost zijn. Mevrouw Özütok (GroenLinks) vraagt of in de planmatige aanpak van Harreveld een visie op seksualiteit wordt geformuleerd. Mevrouw Lambrechts (D66) heeft vertrouwen in de SGS-methode maar heeft het idee dat het departement dit nolens volens in stand houdt, binnen wet- en regelgeving. Is het toezichtkader niet te veel gefixeerd op de wet- en regelgeving, terwijl ook de behoefte bestaat om meer te weten? Zij verzoekt om een bijstelling op dit punt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
6
De minister antwoordt dat bij de JJI’s maatregelen zijn getroffen met het oog op de veiligheid. Er bestaat een monitoringsysteem op basis waarvan incidenten gemeld worden. Hij zal de vraag of de beste methoden bij alle instellingen zijn toegepast, inbrengen in het onderzoek door de inspectie. De inspectie zal breed onderzoek doen naar concrete zaken bij de JJI’s. Los daarvan zal hij zich in het kader van het PIJ-regime een oordeel vormen over de vraag hoe doelmatig wordt omgegaan met behandeling van de jongeren en de wijze waarop de wet- en regelgeving daartoe ruimte biedt. Hij heeft de SGS-methode geaccepteerd. De methode is geëvalueerd, waarbij geen conclusie kon worden getrokken over de effectiviteit. Om die reden wordt de methode gehandhaafd, binnen het kader van de wetgeving. De recidivecijfers, op basis waarvan de effectiviteit bewezen zou zijn, bleken onvoldoende vergelijkbaar met de cijfers van andere inrichtingen. Om die reden is het WODC-onderzoek ingesteld. Den Engh heeft geen aparte status, maar maakt gebruik van de mogelijkheden binnen de weten regelgeving. Hij neemt de suggestie mee om de academische ziekenhuizen te betrekken bij de psychiatrische behandeling. De inspectie is een instrument om te bekijken of inrichtingen voldoen aan de eisen en verwachtingen. Omdat daarbij niet steeds het kader aan de orde kan worden gesteld, is apart onderzoek nodig. De RSJ-rapporten hebben betrekking op bejegening. Daarom heeft hij voorgesteld om de toezichtfunctie bij de RSJ niet te continueren, maar te laten opgaan in de veel bredere toezichtfunctie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing. De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie, Van Bemmel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 587, nr. 180
7