Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 347
Stroomlijning van gesubsidieerde arbeid
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 6 november 1995 1. Inleiding De markt voor dienstverlening aan particulieren in en rondom het huis is reeds geruime tijd onderwerp van het maatschappelijk debat over nieuwe werkgelegenheid. Ook tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1995 in de Eerste en Tweede Kamer is het onderwerp reeds aan de orde geweest. Het stadium van de gedachtenvorming rond facilie¨ring van deze markt was destijds dusdanig prematuur, dat slechts enkele procedurele aspecten konden worden aangegeven. Op 19 mei 1995 heb ik u geı¨nformeerd over de resultaten van het onderzoek De markt van persoonlijke dienstverlening en toepassing van een beleidsinstrumentarium, uitgevoerd door KPMG Bureau voor Economische Argumentatie (kenmerk AM/AAB/95/5064). Zoals ik toen aankondigde heb ik de resultaten van ondermeer dit onderzoek gebruikt bij mijn gedachtenvorming rond de facilie¨ring van deze markt voor diensten aan particulieren. Inmiddels zal met ingang van 1 januari 1996 een experiment worden gestart in de schoonmaakbranche. Alvorens een nadere uitwerking te geven van dit experiment, wil ik u verslag uitbrengen over het inzicht in de omvang van de markt voor persoonlijke diensten, de gehanteerde uitgangspunten van beleid, enkele vormgevingskwesties en de ontwikkelingen in het overleg met de branches. 2. De omvang van de markt voor persoonlijke diensten Geconstateerd kan worden dat een omvangrijke latente vraag bij particulieren aanwezig is. De ramingen omtrent de exacte omvang van de potentie¨le vraag naar diensten in en rondom het huis door particulieren
5K3167 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
1
lopen echter nogal uiteen. Dit wordt veroorzaakt door verschillen in vraagstelling en door verschillen in steekproeftrekkingen. Uit het rapport van KPMG Bureau voor Economische Argumentatie1 komt naar voren dat er een grote potentie¨le markt is voor diensten aan particulieren in en rondom het huis. De helft van de huishoudens die thans ge´e´n persoonlijke diensten uitbesteden, zouden dit wel doen wanneer dit op een gemakkelijke en goedkope wijze mogelijk zou worden gemaakt. In het onderzoek is gevraagd naar een twintigtal diensten. Huishoudelijke activiteiten is e´e´n van de omvangrijkste groepen van diensten die wordt gevraagd en aangeboden (naast kinderopvang en boodschappen doen). Van de huishoudens die aangeven huishoudelijke arbeid «zwart» te betalen, zijn er 140 000 tot 230 000 bereid om dit «wit» te doen via diverse voorgestelde methoden (dienstencheques/dienstencentra). Bovendien wil 20% van de huishoudens die nu ge´e´n huishoudelijke diensten uitbesteden dit we`l doen als het gemakkelijk en goedkoop kan. Er is dus veel latente vraag aanwezig op deze markt. De Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek2 raamt in het rapport Behoeften en effectieve vraag van alleen- en tweeverdieners een minimale potentie¨le vraag van 47 000 arbeidsjaren en een maximale potentie¨le vraag van 123 000 arbeidsjaren. Het betreft dan de activiteiten kinderopvang, huishoudelijke hulp, bezorging van maaltijden en klussen. De potentie¨le vraag voor huishoudelijke hulp bedraagt in de voorzichtige variant 16 000 arbeidsjaren en in de maximale 69 000 arbeidsjaren. De Rijksuniversiteit Groningen3 raamt de potentie¨le vraag naar schoonmaakwerkzaamheden op 100 000 arbeidsjaren. Het betreft dan mensen die aangeven op dit moment geen schoonmaakwerkzaamheden te laten verrichten, maar dat wel overwegen in de nabije toekomst. De uit het onderzoek naar voren komende werkgelegenheidseffecten zijn zeer omvangrijk. Het is echter onzeker of deze vraag daadwerkelijk geformaliseerd kan worden. Het is onzeker in welke mate mensen die aangeven werkzaamheden uit te willen besteden, dit ook daadwerkelijk zullen doen wanneer de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn. Veel hangt af van de wijze waarop de diensten zullen worden aangeboden en de reactie daarop van de consument. 3. Uitgangspunten voor beleid
1
Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (1995) Markt van persoonlijke dienstverlening en toepassing van een beleidsinstrumentarium, KPMG Bureau voor Economische Argumentatie, VUGA Uitgeverij, Den Haag. 2 Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt beleid (1995) Behoeften en effectieve vraag van alleen- en tweeverdieners, SEO, W130, Den Haag. 3 Economische faculteit Groningen (1995) De particuliere vraag naar schoonmaakdiensten en consumentenattitudes tegenover dienstencheques – een telefonische enqueˆte, Projectgroep Laagbetaalde Werkgelegenheid, Groningen.
Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt een omvangrijke latente vraag bij particulieren aanwezig te zijn. Deze latente markt, tezamen met de informele markt, hetgeen al een bestaande markt is, vormt een uitdaging om nieuwe, formele werkgelegenheid te cree¨ren. De uitbreiding van de formele vraag van particulieren kan louter tot stand komen door een forse prijsverlaging van de diensten voor de consument. Immers, de prijs voor diensten in en rondom het huis ligt op de informele markt fors lager dan op de formele markt. Om te kunnen concurreren met dit informele circuit is derhalve een prijsverlaging op de formele markt noodzakelijk. Deze prijsverlaging kan tot stand komen door een koppeling te leggen tussen de verstrekking van een loonkostensubsidie aan de werkgever, de uitbreiding van het marktaandeel van de onderneming bij particulieren en het aantrekken van nieuwe werknemers. Wanneer we er in slagen om deze werkgelegenheid te formaliseren wordt tegemoet gekomen aan (nieuwe) behoeften die de samenleving heeft. Omdat het veelal werkzaamheden in het laagste segment van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
2
arbeidsmarkt zullen zijn, biedt dit tevens nieuwe kansen op een betere arbeidsmarktpositie voor langdurig werklozen. Het kabinet heeft gekozen voor facilie¨ring van het reguliere bedrijfsleven. Ontwikkeling van werkgelegenheid in de marktsector verdient, indien daartoe mogelijkheden bestaan, immers de voorkeur. Reden is verder dat instroom van de doelgroep in bedrijven – bij goed functioneren – goede mogelijkheden biedt voor doorstroom naar reguliere, niet gesubsidieerde functies. Aan het formaliseren van latente en reeds bestaande informele vraag van particulieren heeft het kabinet een aantal randvoorwaarden gesteld: – Oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen. – Verdringing van reguliere arbeidsplaatsen moet worden geminimaliseerd. – De doorstroom naar regulier werk moet zoveel mogelijk worden bevorderd. – Het systeem moet zo eenvoudig mogelijk zijn en goed handhaafbaar. Op basis van deze uitgangspunten is met vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties in een tweetal branches overlegd over toepasbaarheid van systemen ter facilie¨ring van de markt voor diensten aan particulieren. 4. Vormgeving Een zo eenvoudig mogelijke vormgeving is volgens het kabinet een noodzakelijke voorwaarde om particulieren te interesseren voor het experiment. Voor de particulier is daarom in de gekozen opzet geen andere handeling nodig dan gebruikelijk: het kopen van een dienst bij een van de deelnemende bedrijven. Het bedrijf brengt onmiddellijk het goedkope tarief in rekening. Het bedrijf kan dit doen vanwege de verkregen subsidie. De particulier hoeft hiervoor niet eerst bonnen of cheques te kopen en/of later te verzilveren. Deze werkwijze biedt de mogelijkheid reeds op korte termijn het potentieel te verkennen van verruiming van de markt voor persoonlijke dienstverlening in een sector die daarvoor bij uitstek geschikt lijkt. Hieruit zullen ook gevolgen kunnen worden getrokken voor een eventueel verdergaande aanpak, geı¨nspireerd door de dienstencheque-systemen waarmee ook elders ervaringen worden opgedaan. 5. Overleg met de branches Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is intensief overleg gevoerd met twee branches, te weten de schoonmaakbranche en de schildersbranche. Deze twee branches zijn geselecteerd omdat hun werkveld zich kenmerkt door een substantie¨le informele vraag van particulieren. Dit overleg had tot doel af te tasten of de genoemde branches bereid waren mee te denken over de mogelijkheden van ontwikkeling van de markt bij particulieren. Vanuit de uitgangspunten van het kabinet moest een werkbare vertaalslag worden gemaakt naar de toepassing in de branches. Daarbij is zoveel mogelijk gezocht naar aansluiting bij instrumenten die de branche «eigen» zijn. Reden voor deze intensieve samenwerking met de branche, is het besef dat de implementatie van een systeem dat een nieuwe markt via reguliere bedrijven moet bloot leggen alleen succesvol kan zijn, wanneer het georganiseerd bedrijfsleven er ten volle achter staat. Het is van belang dat er bereidheid en enthousiasme is om het systeem uit te dragen naar de werkgevers en werknemers in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
3
branche en hen overtuigen van de kansen en uitdagingen die deze nieuwe markt biedt. Toen bleek dat het georganiseerd bedrijfsleven inderdaad mogelijkheden ziet in facilie¨ring van de markt voor diensten in en rondom het huis, is toegewerkt naar het bereiken van overeenstemming met de branches over concrete uitgangspunten. In de schoonmaakbranche is dit gelukt. Binnenkort wordt een intentieverklaring getekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de voorzitters van werkgevers- en werknemersorganisaties van de bipartite organisatie Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en glazenwassersbranche (RAS). Deze intentieverklaring is de basis voor een experiment in die branche. De schildersbranche heeft een sterke voorkeur voor verhoging van de «winterschilderpremie». De premie betekent een korting op de prijs voor de consument. Nagegaan wordt of een verhoging van deze premie, die aan particulieren wordt verstrekt wanneer zij in de winterperiode schilderwerkzaamheden uitbesteden aan erkende schildersbedrijven, kan leiden tot een vergroting van de formele vraag. Op dit moment liggen de uitgangspunten van de branche te ver af van hetgeen het kabinet beoogt met de regeling op basis van acceptabele voorwaarden voor subsidieverlening en is er geen aanleiding een nader voorstel te doen. 6. Het experiment in de schoonmaakbranche De hierboven reeds aangeduide intentieverklaring met de schoonmaakbranche is de basis voor een landelijk experiment dat per 1 januari 1996 zal starten. Gestart wordt in een aantal nog nader te bepalen regio’s, waarna bij gebleken succes zo snel mogelijk in 1996 naar een landelijke dekking wordt toegewerkt.
De consument Het voorgestelde landelijke experiment in de schoonmaakbranche zal voor de consument op de volgende manier werken. Ondernemers in de schoonmaakbranche bieden schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren aan tegen een uurprijs van maximaal f 15,–. Deze uurprijs is concurrerend met de prijs die thans in het informele circuit wordt betaald. Particulieren kunnen aan de hand van advertenties en reclame – zoals nu ook een bedrijf wordt gezocht – een bedrijf benaderen met het verzoek werkzaamheden voor f 15,– per uur te verrichten. De consument zal met het schoonmaakbedrijf een contract afsluiten waarin in ieder geval wordt vastgelegd hoeveel uren schoonmaakwerkzaamheden per tijdsperiode worden verricht en wat de looptijd van het contract is. Dit consumenten-contract biedt de consument en de ondernemer zekerheid omtrent de voorwaarden van dienstverlening. Het contract dient tevens als e´e´n van de documenten op basis waarvan subsidie wordt verleend. Uiteraard heeft de consument in principe de keuze om in zee te gaan met de onderneming of nog steeds een schoonmaakkracht in het informele circuit te zoeken. Het informele circuit zal met het onderhavige experiment niet volledig kunnen worden uitgebannen. Consumenten die op dit moment naar volle tevredenheid werkzaamheden informeel uitbesteden zullen niet direct overstappen naar een bedrijf. Op termijn, wanneer er verandering komt in deze persoonlijke situatie, is dit echter wel een optie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
4
Daarnaast is de verwachting dat mensen die een nieuwe schoonmaakkracht zoeken zich zullen wenden tot een bedrijf: onderzoek (Rijksuniversiteit Groningen) wijst uit dat consumenten die nu nog geen schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten – maar dit wel overwegen – duidelijk voordelen van inschakeling van professionele bedrijven voor schoonmaakwerkzaamheden zien (makkelijk om iemand te vinden, makkelijk om ontevredenheid te uiten, kwaliteitsgarantie). Deze laagdrempeligheid van ondernemingen kan beslissend zijn in de keuze van de consument om zich niet tot het «via-via-circuit» te wenden. Het «via-viacircuit» blijkt voor veel mensen lastig toegankelijk. Van de mensen die nu geen schoonmaakwerkzaamheden uitbesteden maar dit wel overwegen, geeft 45% aan dat ze dit zouden doen wanneer het makkelijker zou zijn een schoonmaakkracht te vinden1.
De ondernemer De ondernemer kan deze aantrekkelijke uurprijs alleen in de markt zetten doordat een loonkostensubsidie wordt verstrekt. Deze loonkostensubsidie onderscheidt zich van de gangbare subsidies doordat de ondernemer de subsidie pas ontvangt wanneer hij kan aantonen dat hij schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren verricht. Er ligt dus een duidelijke koppeling tussen uitbreiding van de markt en subsidie¨ring. De ondernemer moet, om in aanmerking te komen voor subsidie, kunnen aantonen dat hij: 1. een langdurig werkloze bijstandsgerechtigde in dienst heeft genomen op een arbeidscontract van minimaal 1 jaar en op een loon dat lager ligt dan 120% wettelijk geldend minimumloon; 2. schoonmaakcontracten met consumenten heeft gesloten en wel in dusdanige omvang, dat het aantal uren uit de schoonmaakcontracten met de consument overeenkomt met het aantal arbeidsuren per week waarvoor de langdurig werkloze bijstandsgerechtigde een arbeidscontract heeft. Zijn er voor minder uren consumentencontracten dan uren waarvoor de langdurig werkloze in dienst is, dan wordt de hoogte van de subsidie bepaald door het aantal consumentencontracturen. Zijn er meer consumentencontracturen dan de werkweek van de langdurig werkloze, dan is de werkweek van de langdurig werkloze bepalend voor de hoogte van de subsidie.
1
Economische Faculteit Groningen, op. cit.
De subsidie zal maximaal f 18 000,– per nieuwe werknemer bedragen, gebaseerd op een arbeidsduur van 32 uur per week. Wanneer het wetsvoorstel Vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen in werking treedt (voorziene inwerkingstredingsdatum: 1 januari 1996) zal dit bedrag gecorrigeerd worden voor de vermindering lage lonen en de vermindering langdurig werklozen, wanneer de betreffende werkgever voor deze afdrachtkortingen in aanmerking komt. De totale subsidie zal dan zijn opgebouwd uit f 12 315,– loonkostensubsidie in het kader van dit experiment, f 1185,– vermindering lage lonen en f 4500,– vermindering langdurig werklozen. Daar waar geen aanspraak kan worden gemaakt op de specifieke afdrachtkorting, omdat het betaalde loon tussen de 115% en 120% van het wettelijk geldend minimumloon ligt, zal de subsidie aan de werkgever worden verhoogd met f 1185,–. Binnen de geldende cao-afspraak ter zake zal 10% van de nieuwe werknemers in het kader van dit project instromen op wettelijk geldend minimumloon-niveau. De duur van de subsidie is 2 jaar, of zoveel korter als de duur van het arbeidscontract. In de periode 1996–1997 kunnen langdurig werkloze bijstandsgerechtigden instromen bij de bedrijven. Omdat nieuwe arbeidskrachten tot eind 1997 kunnen instromen en er ook dan nog een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
5
subsidie wordt verleend voor maximaal 2 jaar, kent het experiment een uitloopfase van 2 jaar. De totale duur komt daarmee op 4 jaar.
Confrontatie met de randvoorwaarden Het experiment gaat van start in de schoonmaaksector. Naar verwachting zal het experiment resulteren in enkele duizenden arbeidsplaatsen. Alle bedrijven die onder de CAO voor de schoonmaak- en glazenwassersbranche vallen en als hoofdactiviteit schoonmaakwerkzaamheden hebben kunnen deelnemen aan het experiment, wanneer zij aan de gestelde subsidievoorwaarden voldoen. Hiermee wordt oneerlijke concurrentie tussen bedrijven zoveel mogelijk uitgesloten. Ieder bedrijf dat het risico durft te nemen een langdurig werkloze bijstandsgerechtigde aan te nemen kan immers werkzaamheden tegen f 15,– per uur aanbieden. Door de subsidieverlening te koppelen aan uitbreiding van de werkzaamheden naar de particuliere markt – een activiteit die momenteel niet of nauwelijks door het reguliere bedrijfsleven wordt verricht – wordt verdringing van ongesubsidieerde arbeid geminimaliseerd. Immers, tegenover het aantrekken van gesubsidieerde werknemers in het kader van dit experiment staat een even zo grote marktuitbreiding. De keuze voor inschakeling van het reguliere bedrijfsleven bij dit experiment is onder andere ingegeven door overwegingen van doorstroom naar regulier werk. Werkt iemand eenmaal in een bedrijf en is zijn functioneren voldoende, dan is de kans groot dat de ondernemer de arbeidskracht wil behouden na afloop van de subsidie. Het effect van gerichte bruto-kostenverlaging en de effectief gebleken marktverruiming zullen vervolgens de kansen op structurele uitbreiding van werkgelegenheid indiceren. De schoonmaakbranche acht het systeem goed werkbaar. Na een half jaar zal de eerste evaluatie worden gestart. Tussentijds heeft continue monitoring plaats. Bijsturing op handhaafbaarheidsaspecten is dan mogelijk. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 347, nr. 4
6