Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
24 077
Drugbeleid
Nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 17 september 1996 Hierbij bied ik u namens het kabinet de Voortgangsrapportage Drugbeleid aan. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
6K2731 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
1
INHOUDSOPGAVE Inleiding
3
1. 1.1. 1.2. 1.3.
Verslavingszorg en preventie Verslavingszorg Preventie Beleidsintensiveringen
3 3 4 7
2.
Bestrijding van productie van en handel in XTC; smart drugs en smart products XTC Smart drugs en smart products
7 7 9
2.1. 2.2. 3. 3.1. 3.2
Bestrijden van de grensoverschrijdende drughandel Europa De Nederlandse Antillen en Aruba
9 9 11
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Cannabis/nederwiet Opsporing en vervolging productie van nederwiet Aanpassing van de wet- en regelgeving Bestrijding reclame Coffeeshops
11 11 12 12 12
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7.
Overlast Task Force Veiligheid en Verslavingszorg Grote-Stedenbeleid De Stuurgroep Vermindering Overlast (SVO) Steun- en informatiepunt drugoverlast Strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV) Bestuurlijk-juridisch instrumentarium Drugtoerisme
14 14 14 15 15 16 16 17
6. 6.1. 6.2.
Internationale aspecten De Europese Unie Voorlichting over het Nederlandse Drugbeleid
17 17 19
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
2
INLEIDING De voornemens met betrekking tot het drugbeleid zijn geformuleerd in de nota «Het Nederlandse drugbeleid, Continuı¨teit en Verandering» (TK 1994–1995, 24 077, nrs. 2–3)1, en zijn in maart 1996 besproken in de vergadering van de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie. De Kamer heeft in het debat de conclusie van de regering onderschreven dat het beleid gericht op ontmoediging en schadebeperking, zoals dat in ons land in de afgelopen 20 jaar gevoerd is, over het algemeen succesvol is gebleken en derhalve zal worden gecontinueerd. Dit beleid bestaat uit een evenwichtige benadering van het drugprobleem, vanuit de vraag- en de aanbodkant, en vanuit de invalshoek van de openbare orde. Deze benadering brengt met zich mee dat alle onderdelen van het beleid in voldoende mate ontwikkeld en onderling afgestemd moeten zijn. Onderwerpen die te weinig aandacht hebben gekregen, kunnen leiden tot verstoring van dit evenwicht, hetgeen het doelmatig functioneren van het gehele drugbeleid kan aantasten. De regering zal derhalve bijzondere aandacht geven aan een samenhangende uitvoering van de beleidsvoornemens, teneinde het evenwicht in het beleid te behouden en waar nodig de kwetsbare onderdelen extra aandacht te geven. Een eerste rapportage doen wij u hierbij toekomen. Deze rapportage beperkt zich tot de voortgang van het beleid op een aantal van de belangrijkste onderdelen van de Drugnota. In aanvulling op de onderwerpen die met de Kamer zijn besproken wordt in deze rapportage ook ingegaan op de ontwikkelingen in de EU. De Kamer zal regelmatig over de verdere voortgang van het beleid op de hoogte gehouden worden. Een aantal voornemens zal consequenties met zich meebrengen voor de begrotingen van de departementen, onder meer in verband met verzoeken om capaciteitsuitbreiding en materieelaanschaf bij de onderscheiden instanties. Dit wordt door de betrokken bewindslieden in de Memories van Toelichting van hun eigen begrotingen aan de orde gesteld.
1. VERSLAVINGSZORG EN PREVENTIE 1.1. Verslavingszorg
Heroı¨neverstrekking
1
In het vervolg kortweg Drugnota genoemd.
De voorbereiding van het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van het op medische indicatie verstrekken van heroı¨ne is in volle gang. De Tweede Kamer is door de Minister van VWS hierover geı¨nformeerd bij schrijven d.d. 21 juni jl. (GVM/VZ/961 656). De inmiddels ingestelde Centrale Commissie Behandeling Heroı¨neverslaafden draagt zorg voor de opzet en de landelijk gecoo¨rdineerde uitvoering van de studie. Aan de hand van het onderzoeksprotocol zal de Commissie haar bevindingen dit najaar rapporteren. Daarna kan worden bepaald op welke plaatsen het onderzoek zal plaats vinden en hoe groot het /aantal deelnemers zal moeten zijn. Met de betrokken gemeenten zullen dan contracten over de uitvoering van het onderzoek kunnen worden afgesloten. Bij de beoordeling worden ook internationale wetenschappelijke adviseurs, de Kerncommissie Ethiek Medisch Onderzoek en de International Narcotics Control Board ingeschakeld. Zoals toegezegd krijgt de Tweede Kamer de definitieve opzet van het experiment.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
3
Inhoud en organisatie van de verslavingszorg Het Nederlands Centrum voor de Geestelijke Volksgezondheid (dat per 1 september is gefuseerd met het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs) inventariseert thans de huidige kennis van de effectiviteit, de kwaliteit en de organisatie van de verslavingszorg, waarbij ook de door de Kamer tijdens het drugdebat aangegeven onderwerpen zoals de methadonverstrekking, de wachttijden voor afkickprogramma’s, en de positie van minderheden en vrouwen worden betrokken. Voorts zal het NcGv de lacunes en knelpunten analyseren. Deze rapportage wordt in oktober/november uitgebracht. De NEVIV (de Nederlandse Vereniging van Instellingen voor verslavingszorg) zal in overleg met een breed samengestelde werkgroep voorstellen ontwikkelen voor verdere vernieuwing van de verslavingszorg, met name de organisatorische en financie¨le aspecten daarvan. Verschillende gemeenten hebben erop aangedrongen om de mogelijkheden van z.g.n. gebruiksruimten voor verslaafden opnieuw te onderzoeken. Ook vanuit de Kamer is hierom verzocht. Het NIAD heeft inmiddels een inventariserend onderzoek gedaan naar de ervaringen die met dergelijke voorzieningen zijn opgedaan, in Nederland, Zwitserland en Duitsland. De Task Force Veiligheid en Verslavingszorg bespreekt het rapport in september. Aan de ZON (de Stichting Zorgonderzoek Nederland) is verzocht een onderzoeksprogrammering ten aanzien van de kwaliteit, de efficiency en de organisatie van de verslavingszorg te ontwikkelen. De ZON kan haar werkzaamheden eind dit jaar starten. Een belangrijk deel van de zorgvernieuwing vindt plaats in het kader van de werkzaamheden van de Stuurgroep Vermindering Overlast. Uitgangspunten bij de werkzaamheden van de SVO zijn een vraaggerichte benadering en een afstemming van voorzieningen. (zie 5.3.) Het NIAD heeft subsidie ontvangen om een programma op te stellen voor vaccinatie tegen Hepatitis-B met de daarbij behorende voorlichtingsactiviteiten. Het programma wordt opgesteld in samenwerking met de NEVIV, de stichting Mainline en het Landelijk Coo¨rdinatiecentrum Infectieziektenbestrijding, en zal in het voorjaar van 1997 uitgevoerd kunnen worden. Dit najaar zal een kabinetsstandpunt worden ingenomen over de toekomst van de financiering van de regionale ambulante verslavingszorg na afloop van de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing (TWSSV). De TWSSV zal worden verlengd tot 1-1-1998. Het standpunt zal een reactie bevatten op het rapport «Borg voor Zorg» van de NEVIV. Dit rapport bevat het voorstel om een deel van de ambulante verslavingszorg naar de AWBZ over te hevelen. Gelet op de betekenis van dit voorstel voor de rol van gemeenten zal ter voorbereiding van het regeringsstandpunt hierover in september in de Task Force Veiligheid en Verslavingszorg gesproken worden. De Ziekenfondsraad heeft inmiddels advies uitgebracht over de financiering van de methadonverstrekking uit het AFBZ. Effectuering van deze regeling per 1-1-1996 bleek om budgettaire redenen niet mogelijk. Deze financiering zal per 1-1-1997 ingaan. Met betrokken instellingen wordt thans overlegd om voor de meest knellende gevallen een oplossing voor 1996 te vinden. 1.2. Preventie
Kwaliteitsverbetering preventie De consumptiepatronen in het druggebruik en de kenmerken van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
4
doelgroepen veranderen steeds sneller. Het gebruik van XTC en aanverwante drugs leidt niet tot fysieke afhankelijkheid. Dit kan leiden tot een onderschatting van de risico’s van het gebruik. Ook het feit dat de gemiddelde leeftijd waarop men cannabis gaat gebruiken daalt, kan wijzen op een gebrek aan goede voorlichting, zowel aan jongeren zelf als aan hun omgeving. Deze en andere ontwikkelingen doen het belang van preventie steeds meer toenemen. Dit stelt hoge eisen aan het preventiewerk. Inmiddels heeft met een aantal betrokken organisaties en deskundigen een discussie over vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de drugpreventie plaatsgevonden. Een rapport hierover wordt in september uitgebracht. Vervolgens zal in september/oktober besloten worden over taken en positionering van een Landelijk Steunpunt Drugpreventie, zoals aangegeven in de drugnota.
Voorlichtingscampagnes De publieksvoorlichting over drugs wordt voor verschillende groepen geı¨ntensiveerd. De 06-informatielijn van het NIAD die dit voorjaar van start is gegaan is succesvol. Inmiddels zijn extra middelen toegezegd om de capaciteit en de kwaliteit van de 06-lijn te waarborgen. Op 1 november 1996 start een grootschalige cannabiscampagne, waarin gewezen wordt op de risico’s van cannabisgebruik. De opdracht voor de uitvoering van de campagne is verstrekt aan het NIAD. De drie doelgroepen voor deze campagne zijn: ouders e.a. opvoeders, jongeren/ jonge experimenteerders en excessieve (jonge) gebruikers. Jongeren die niet gebruiken of experimenteren behoren ook tot de doelgroep (bevestiging van keuze voor niet-gebruik). Tot de «instrumenten» behoren onder meer: het stimuleren van informatie-zoekgedrag via de 06- informatielijn, spotjes op radio en TV en videospotjes tijdens grootschalige disco-shows (vnl. op scholen), artikelen in populaire jongerentijdschriften, het verbeteren van lesmateriaal op scholen, convenience advertising (voorlichting op de plaats van gebruik) en het maken van items voor de Teleac/NOT (onderwijstelevisie). In het voorjaar van 1997 start een grootschalige XTC-campagne die qua doelgroepen en doelstellingen overeenkomsten vertoont met de cannabiscampagne. De kwaliteit van het campagnemateriaal kan worden verhoogd omdat gebruik kan worden gemaakt van de resultaten van het XTC-onderzoekprogramma dat eind 1996 grotendeels wordt afgerond. De cannabis- en de XTC-campagne zijn de eerste twee in een reeks van campagnes die de komende jaren zullen plaatsvinden.
Voorlichting in het onderwijs Het thema «gebruik van genotmiddelen» is met de invoering van de basisvorming in 1993 een verplicht onderdeel van het curriculum geworden. Het is opgenomen in de kerndoelen voor het vak «verzorging». Vervolgens heeft dit in de leerplanontwikkeling zijn beslag gekregen. Dit blijkt ook door te werken in de verschillende onderwijsmethoden die door uitgevers zijn ontwikkeld. Daarnaast krijgen scholen ook veel waardevol informatiemateriaal die ze bij hun lessen kunnen gebruiken van instanties buiten het onderwijs, zoals bijvoorbeeld van het NIAD. Het NIAD heeft nieuwe leerlingenboekjes en docentenhandleidingen vervaardigd. Voorts worden diverse projecten gefinancierd gericht op drugvoorlichting in het onderwijs, zowel gericht op het vergroten van de kennis en de sociale weerbaarheid van de jongeren zelf, het stimuleren van betrokkenheid van ouders en andere opvoeders, en het cree¨ren van de mogelijkheid voor onderwijspersoneel om druggebruik en eventuele verslavingsproblematiek vroegtijdig te signaleren. De daarbij gehanteerde methoden en onderwerpen die aan de orde komen verschillen nogal. Zo wordt overwegend aandacht aan cannabis-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
5
gebruik gegeven en in veel mindere mate aan het gebruik van XTC. Met het Ministerie van OCenW wordt thans overlegd hoe deze activiteiten afgestemd kunnen worden en hoe gekomen kan worden tot grotere continuı¨teit van drugpreventie in het onderwijs en het ontwikkelen van een schoolbeleid op het gebied van verslavingspreventie. Verbetering en intensivering van de meest effectieve aanpak op scholen wordt verder gestimuleerd bij de herziening van de kerndoelen van het vak «verzorging».
Stadhuis en House De in het voorjaar van 1995 uitgebrachte notitie «Stadhuis en House» heeft tot doel de gemeenten te adviseren over het te voeren beleid ten aanzien van House-parties, teneinde het druggebruik en de schadelijke gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Een evaluatie van deze notitie is inmiddels gehouden en is op 12 juli jl. door de Minister van VWS aan de Kamer aangeboden (GVM/VZ/962 062). Gebleken is dat deze handreiking aan gemeenten in een behoefte heeft voorzien. De gemeenten die de handreiking gebruiken zijn van mening dat deze met de beschikbare instrumenten de grootschalige evenementen goed te reguleren zijn.
XTC-onderzoek Een onderzoekprogramma is thans in uitvoering. Het programma heeft tot doel een gezaghebbend overzicht te krijgen van de medische en farmacologische werking van XTC om daarmee beter inzicht te verwerven in klachtenpatronen en risicoprofielen. Het betreft de volgende onderzoeken: – Literatuuronderzoek: Academisch Ziekenhuis Leiden, eindrapportage: oktober 1996 – Invloed van het testen van pillen op het gebruik: NIAD, eindrap portage: december 1996 – Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de analysemethoden bij het testen van pillen: Gerechtelijk laboratorium, eindrapportage: september 1996 – Ontwikkeling landelijk registratiesysteem klinische XTC-incidenten: RIVM/NIVC, eindrapportage: juni 1997 – Sociaal-epidemiologisch onderzoek naar de aard en omvang van XTC-gebruik door bezoekers van grootschalige evenementen en de invloed van exogene factoren (inclusief slachtoffertraject): Centrum voor verslavingsonderzoek RU Utrecht, eindrapportage: december 1996 – De ontwikkeling van een landelijk registratiesysteem van XTC-incidenten op grootschalige evenementen t.b.v. EHBO-posten: het Adviesburo Drugs te Amsterdam, rapportage eind 1996. Monitoring Naar de omvang en aard van het druggebruik en verslavingsproblematiek worden verschillende periodieke metingen gehouden: o.a. in het kader van het House-hold survey van de Universiteit van Amsterdam, de scholierenonderzoeken van het NIAD, het DIMS (Drugs informatie en monitoringsysteem) van het NIAD, registraties van het IVV (Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg) en het Antenne-onderzoek van de Jellinek. Voorts vinden incidenteel onderzoeken plaats, bijvoorbeeld door GGD’en en door het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) te Rotterdam. Afstemming en programmering van deze activiteiten heeft hoge prioriteit. Het Ministerie van VWS brengt de huidige activiteiten in kaart en zal de ZON vragen om een programma te ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
6
1.3. Beleidsintensiveringen Voor 1997 is voor de voorbereiding en uitvoering van het experiment met heroı¨neverstrekking een bedrag van f 4 mln gereserveerd op de begroting van VWS. Voor de intensivering van het overlastbeleid is f 10,1 mln extra gereserveerd. Mede op verzoek van de Kamer is een extra structureel bedrag van f 5 mln opgenomen voor de verdere intensivering van het beleid terzake van de verbetering van kwaliteit en effectiviteit van zorg, preventie, voorlichting en monitoring van het druggebruik. De positie van minderheden zal daarbij bijzondere aandacht krijgen.
2. BESTRIJDING VAN PRODUCTIE VAN EN HANDEL IN XTC; SMART DRUGS EN SMART PRODUCTS 2.1. XTC De synthetische drug XTC (MDMA) is vanwege de risico’s voor de volksgezondheid in 1988 (MDEA in 1993) gerangschikt onder de hard drugs. Inmiddels zijn naast XTC een vijftal varianten onder de werking van de Opiumwet gebracht. Nieuwe varianten kunnen en zullen snel onder de werking van de wet worden gebracht zodat strafrechtelijk optreden mogelijk wordt. In de drugnota is vermeld dat synthetische drugs zoals XTC kunnen leiden tot ernstige acute gezondheidsschade zoals oververhitting en uitdroging, incidenteel zelfs met dodelijke afloop. Tevens kan er ernstige lever- en nierschade optreden. Het is daarom uit oogpunt van de volksgezondheid wenselijk om bij bepaalde gelegenheden toe te staan dat consumenten de door hen aangeschafte pillen laten keuren op kwaliteit. Het gebruik van vervuilde pillen met alle risico’s van dien kan op deze wijze worden beperkt. Een dergelijk op schadebeperking gericht beleid is in overeenstemming met het algemene uitgangspunt van het Nederlandse drugsbeleid dat de individuele gebruiker zo min mogelijk wordt gecriminaliseerd. Voorts is het hierdoor mogelijk ontwikkelingen, zoals het op de markt komen van nieuwe stoffen te volgen. Uit het toelaten van dergelijke controles mag echter niet de indruk ontstaan dat er sprake zou zijn van een gedoogsituatie met betrekking tot de handel in synthetische drugs. Zoals eveneens in de drugnota is vermeld, zijn er aanwijzingen dat in Nederland relatief veel illegale, synthetische drugs worden geproduceerd. Deze situatie vervult ook andere (Europese) landen begrijpelijkerwijs met zorg, mede omdat onder jongeren een toenemende vraag naar dergelijke drugs valt te signaleren. Van Nederland mag een uiterste inspanning worden verwacht om een einde te maken aan de ongunstige uitzonderingssituatie die in dit opzicht thans bestaat. Ee´n van de vijf kernteams die zijn ingesteld voor de opsporing van georganiseerde misdaad heeft recentelijk een inventarisatie gemaakt van de situatie met betrekking tot de productie van en de handel in synthetische drugs. De bestrijding daarvan heeft reeds prioriteit. In de meeste regio’s worden regelmatig onderzoeken naar illegale laboratoria uitgevoerd. In de drugnota is opgave gedaan van de hoeveelheden inbeslaggenomen synthetische drugs. In 1994 werden 12 laboratoria ontmanteld en in 1995, 17. Volgens een ruwe schatting zijn er de afgelopen twee jaar ongeveer 350 opsporingsonderzoeken naar productie en handel in synthetische drugs uitgevoerd. In verband hiermee zijn door de rechters ongeveer zeventig veroordelingen uitgesproken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
7
Nu de omvang van de problematiek desondanks geen daling vertoont, is een nieuwe, beter gecoo¨rdineerde en intensievere aanpak door alle betrokken (nationale en internationale) diensten nodig . Ook de controle op de handel in precursoren (chemische voorstoffen) die op basis van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalie¨n (WVMC) wordt uitgevoerd is hierbij van essentieel belang. Onder leiding van het openbaar ministerie is op verzoek van de Minister van Justitie een plan van aanpak voor de verbetering van de bestrijding van de handel in en de productie van synthetische drugs opgesteld. In het kader van de versterkte aanpak van de georganiseerde misdaad zal ook voor dit type onderzoeken meer ruimte komen. Het kabinet heeft besloten dat de productie van en de grensoverschrijdende handel in synthetische drugs een afzonderlijke prioriteit dient te worden voor politie en justitie die niet ten koste mag gaan van de andere prioriteiten zoals de handel in overige hard drugs. De capaciteit van de Economische Controledienst zal worden uitgebreid met ca. 10 plaatsen ten behoeve van onderzoeken naar synthetische drugs en precursoren. In overleg met alle betrokkenen zal zo mogelijk nog in 1996 een afzonderlijke eenheid worden ingesteld voor de landelijke analyse, coo¨rdinatie en de uitvoering van de opsporing van XTC en andere synthetische drugs. Het is de bedoeling dat aan deze eenheid zal gaan worden deelgenomen door Douane, Economische Controle Dienst, Centrale Dienst In- en Uitvoer, Divisie Centrale Recherche Informatie, regiopolitie en de BVD. De deelname van de Koninklijke Marechaussee en bijzondere opsporingsdiensten wordt nader uitgewerkt. De eenheid zal vooralsnog worden ondergebracht bij het kernteam Zuid Nederland. Bij het Openbaar Ministerie in ’s Hertogenbosch zal een officier van justitie worden aangewezen die leiding zal geven aan de desbetreffende onderzoeken van deze gespecialiseerde eenheid. Een essentieel onderdeel van de aanpak van productie en handel in XTC is het verbeteren van de informatievoorziening van betrokken diensten en van hun onderlinge samenwerking. Daartoe worden de volgende stappen gezet: – oprichting van regionale informatieknooppunten met medewerkers informatievoorziening. – uitbouw van de hiervoor genoemde voorlopige eenheid onder leiding van een landelijke officier van het Landelijk Bureau OM. – aanwijzing in elk arrondissement van een lid van het OM als contactofficier voor het regionale knooppunt informatievoorziening. Ook de internationale samenwerking in het kader van de beperking van de grensoverschrijdende effecten wordt in daartoe bestemd (inter)nationaal overleg verbeterd. Een aanzet is in bilaterale gesprekken (met Duitsland en Frankrijk reeds gestart en voorzien met VK in september 1996) gegeven. Op het gebied van precursoren bestaat in Nederland reeds een goede nationale wetgeving, waarin het verbod is opgenomen precursoren voorhanden te hebben zonder vergunning. De bewijslast in een strafrechtelijke procedure is hierdoor veel eenvoudiger dan in vele andere landen. De samenwerking met de chemische branche op dit terrein is goed; frequent worden meldingen aan de ECD gedaan op basis waarvan een onderzoek wordt gestart. Daarnaast is de in- uit- en doorvoer van precursoren onderworpen aan douanetoezicht. Uit de gemaakte inventarisaties is gebleken dat er niet zelden banden bestaan tussen de productie van synthetische middelen en de plaatselijke horeca. Productie en distributie zijn daarbij in handen van dezelfde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
8
organisaties. Deze omstandigheid maakt het des te belangrijker dat de strafrechtelijke aanpak afgestemd wordt met het in deze door de gemeenten gevoerde bestuurlijke beleid. 2.2. Smart drugs en smart products Naast XTC en daaraan verwante drugs zien wij ook een toenemende populariteit van de zogenaamde smart drugs en smart products. Veel van deze middelen zijn overigens geen echte drugs, omdat zij geen roes opwekken. Smart drugs zijn geneesmiddelen die in Nederland meestal alleen op recept verkrijgbaar zijn, maar via landen met een liberaler geneesmiddelenbeleid in ons land voor recreatieve doeleinden op de zwarte markt komen. Deze middelen worden gebruikt vanwege de veronderstelling dat een verbetering van geheugen, concentratie en intelligentie zal optreden. Smart products zijn in beginsel eet- en drinkwaren (levensmiddelen), die in de vorm van een voedingssupplement of een drankje worden aangeboden. De meest voorkomende bestanddelen zijn vitaminen, mineralen en aminozuren. Aan dergelijke producten wordt vaak een stimulerende, rustgevende of sexueel opwindende werking toegeschreven. Op smart drugs en smart products zijn respectievelijk de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG) en de Warenwet van toepassing. Deze wetten bieden voldoende instrumenten voor toezicht en handhaving. Zo is het middel GHB onlangs op grond van overtreding van de WOG uit de handel gehaald. In sommige winkels waar smart products worden verkocht, worden ook hallucinogene paddestoelen verkocht. De werkzame bestanddelen in de meeste hallucinogene paddestoelen zijn psilocybine en psilocine. Deze stoffen staan op lijst I van de Opiumwet. Bezit van en handel in preparaten waarin deze stoffen voorkomen zijn dus strafbaar op grond van de Opiumwet. De paddestoelen zelf (voor zover ze niet bewerkt zijn) vallen niet onder de Opiumwet. Indien noodzakelijk, kan echter op grond van de Warenwet worden opgetreden tegen de verkoop van paddestoelen. Tot op heden is het gebruik van deze paddestoelen overigens zeer beperkt. Er zijn geen aanwijzingen dat hier de volksgezondheid wordt bedreigd. Het huidige wettelijke instrumentarium moet voldoende geacht worden om de risico’s van XTC, aanverwante middelen, smart drugs en smart products tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Wel achten wij het van groot belang de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend te volgen, omdat de mogelijkheid bestaat dat het gebruik de hiergenoemde drugs verder zal toenemen.
3. BESTRIJDEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE DRUGHANDEL 3.1. Europa Door de Nederlandse politie, de douane en het Openbaar Ministerie worden de invoer en doorvoer en handel van drugs krachtig bestreden. Nederland doet wat betreft de inbeslagneming van drugs niet onder voor andere Europese landen. Desalniettemin noopt de omvang van de doorvoer van drugs tot verdere versterking van de controles aan de buitengrenzen en het verbeteren van de internationale samenwerking. In dit verband wordt ook gewezen op de transitfunctie van de Nederlandse Antillen en Aruba voor cocaı¨ne uit Latijns Amerikaanse landen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
9
De controle aan de EU buitengrens wordt bij de Nederlandse douane versterkt door de reeds geplande aanschaf van een containerscanner. De aanschaf van soortgelijke apparatuur voor Schiphol en voor de haven van Amsterdam en extra capaciteitsverhoging voor de haven van Rotterdam (gelet op de omvang en te verwachten groei in het containeraanbod aldaar) wordt nader onderzocht. Door een goed systeem van risico-analyse (Douane Informatie Centrum) is de trefkans bij de douane-controle reeds aanmerkelijk verbeterd. De onderzoeks- en opsporingscapaciteit bij het aantreffen van drugs in zee- en luchthavens wordt geı¨ntensiveerd door de oprichting van HARC (Hit And Run Container)-teams in 1997: een samenwerkingsverband tussen de FIOD, rivierpolitie, douane en het Openbaar Ministerie. In de Drugnota is vermeld dat het Landelijke Recherche Team mede tot taak zou krijgen medewerking te verlenen aan buitenlandse opsporingsverzoeken met betrekking tot zware georganiseerde criminaliteit. Reeds thans blijkt dat een belangrijk deel van de door dit team ondernomen activiteiten internationale aspecten heeft. Tenminste e´e´n van de bij het team onderhanden zijnde langlopende onderzoeken zou zonder deze taakstelling niet aangepakt hebben kunnen worden. Bij de politie in Amsterdam was al een contactpunt voor internationale rechtshulpverzoeken ingericht. Bij de politie te Rotterdam is een dergelijk punt per 1-9-1996 actief. Uitbreiding van het aantal punten in andere steden is voorzien. Binnen het kader van de derde pijler van de EU (de samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken) wordt gewerkt aan verbetering van de samenwerking bij de bestrijding van intra Europese drugstromen. Ook op andere wijze wordt de internationale samenwerking op het terrein van politie, justitie en douane verbeterd. Een memorandum of understanding (M.O.U.) betreffende douanesamenwerking met Frankrijk wacht op ondertekening. Het betreft hier afspraken over informatieuitwisseling, gezamenlijke acties en het inzetten van enkele gezamenlijke teams. In het kader van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst is een grensovereenkomst over politiesamenwerking met Duitsland (17 april 1996) en in het kader van de Benelux is een overeenkomst met Belgie¨ en Luxemburg (4 juni 1996) tot stand gekomen en ondertekend. De samenwerking heeft onder andere betrekking op de informatieuitwisseling, centrale contactpunten en het op elkaar afstemmen en deelnemen aan elkaars opsporings- en controleactiviteiten. Uitwisseling van (opsporings)ambtenaren met Frankrijk vindt – onder andere tussen de DCRI, in Den Haag en de Franse pendant, in Parijs en Lille – plaats of is voorzien. Een proef met de uitwisseling van douaneambtenaren tussen Rotterdam en Marseille heeft plaatsgevonden en is onderwerp van evaluatie. Ook het verschijnsel «drugtoerisme» wordt met kracht bestreden. Met de Franse autoriteiten is overleg gaande over een van Nederlandse zijde opgesteld concept verdrag ter versnelling van de overdracht van strafvervolging, in het bijzonder ten behoeve van Franse drugtoeristen. In afwachting van het resultaat daarvan zijn voorstellen gedaan om op korte termijn de thans gehanteerde procedures van overdracht op basis van de bestaande verdragen te stroomlijnen, onder andere door gebruik van fax en het bijvoegen van standaardvertalingen. Bij gebleken accoord van Franse zijde kan deze werkwijze voor de regio Rotterdam/Rijnmond ingaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
10
Voorstellen ter bestrijding van drugtoerisme die zijn totstandgekomen tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de werkgroep drugs van Schengen, zullen nader worden uitgewerkt tijdens het Ierse en Nederlandse voorzitterschap van de EU. Op de overlast die het drugtoerisme in Nederland geeft wordt ingegaan in paragraaf 5.7. 3.2 De Nederlandse Antillen en Aruba De Nederlandse douane levert technische bijstand aan de douane op Curac¸ao en Aruba. Daarnaast is de Nederlandse Douane bij de opbouw van de douane op St. Maarten betrokken. De Voorlopige regeling kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (AMvRB 14 december 1995, Staatsblad 1995, nr.168) is op 1 februari 1996 in werking getreden. De Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is begin 1996 door de minister van Defensie officieel in dienst gesteld. Nederland ondersteunde het initiatief van de EU inzake internationale samenwerking bij de bestrijding van drughandel in het Caraı¨bisch gebied. Daarnaast is een Rijkswet in voorbereiding voor (nauwere) samenwerking op douanegebied. Op 10 september jl. heeft er een tripartite bijeenkomst van de drie ministers van Justitie van het Koninkrijk plaatsgevonden. Onderwerp van bespreking was de vaststelling van het justitie¨le beleidsplan ten behoeve van de uitoefening van de taken van de Kustwacht en over de samenwerking bij de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit. De Tweede Kamer zal hierover separaat worden geı¨nformeerd.
4. CANNABIS/NEDERWIET 4.1. Opsporing en vervolging productie van nederwiet De legale teelt van hennep beperkt zich in Nederland voornamelijk tot de productie van vezel in het kader van de EU-subsidieregeling en wordt gecontroleerd door de AID (op basis van de Landbouwwet). Er vindt in Nederland, behoudens op verlof voor wetenschappelijke doeleinden, geen legale productie van hennep (inclusief hennepzaden) plaats ten behoeve van menselijke consumptie. De illegale teelt van voor menselijke consumptie geschikte cannabis (zogenoemde nederwiet) begint zorgelijke vormen aan te nemen. Nederland dreigt een productie-annex exportland van cannabis te worden. Dit geldt eveneens voor nederwietzaden. De teelt van nederwiet alsmede de handel in stekken daarvan valt onder het verbod op het aanwezig hebben van drugs volgens de Opiumwet. De bedrijfsmatige teelt wordt door politie en justitie gericht aangepakt. In 1994 en 1995 werden er ruim 550 000 planten in beslag genomen. In 1994 werden er 21 kassen ontmanteld en in 1995, 22. Door het Openbaar Ministerie is ter uitvoering van de Drugnota een nieuwe richtlijn vastgesteld voor de opsporing en vervolging van Opiumwetmisdrijven. In deze richtlijn, die per 1 oktober van kracht wordt is in dit verband vastgelegd dat bij de opsporing prioriteit wordt gegeven aan de bedrijfsmatige teelt. De richtlijn noemt enkele criteria met behulp waarvan het al dan niet bedrijfsmatige karakter kan worden beoordeeld. De teelt voor eigen gebruik door meerderjarigen van enkele planten heeft geen prioriteit. Gerichte opsporing hiervan vindt niet plaats maar bij constatering volgt wel inbeslagname van de planten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
11
De nieuwe richtlijn zal leiden tot een intensivering van de aanpak van de bedrijfsmatige productie van nederwiet. De Task Force Veiligheid en Verslavingszorg inventariseert de huidige ervaringen van gemeenten met de bevoorrading van coffeeshops. 4.2. Aanpassing van de wet-en regelgeving Het tegengaan van nederwietteelt wordt bemoeilijkt doordat nederwiettelers bij vervolging een beroep doen op de uitzondering voor landbouwkundige doeleinden op het verbod op het aanwezig hebben van hennep (uitzondering ten behoeve van de winning van zaad of vezel of als windkering). Dit beroep kan leiden tot bewijsproblemen voor het Openbaar Ministerie. Om dit bezwaar weg te nemen, zal zoals aangekondigd in de Drugnota, allereerst worden geregeld dat de «landbouwkundige uitzondering» beperkt wordt tot de teelt in de buitenlucht (90% van de nederwietteelt vindt binnenshuis plaats). Tevens wordt bezien op welke wijze kan worden bepaald dat slechts de teelt ten behoeve van zaad of vezelwinning van de in Europees verband toegelaten henneprassen, zoals vermeld op de «gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen» of op de «Bindende rassenlijst landbouwgewassen» is toegestaan. Na deze wijzigingen zal iedere binnenteelt van hennep zijn verboden (behoudens verlof) en buitenteelt zal alleen zijn toegestaan voor in nationaal of in EU-verband expliciet toegelaten vezelhenneprassen. De productie van en handel in hennepzaad van niet toegelaten rassen valt niet onder de Opiumwet en kan niet altijd op basis van de Zaaizaaden Plantgoedwet en Wet Economische Delicten bestreden worden. Thans is het voorhanden hebben van hennepzaad niet strafbaar. Hierdoor kan de postorderverkoop naar het buitenland, en de reclame daarvoor, niet effectief worden aangepakt. Onderzocht wordt of en in hoeverre het voorhanden hebben van hennepzaden strafbaar gesteld kan worden. Zoals in de nota is aangekondigd, wordt een verhoging van de strafmaat voor de nederwietteelt op basis van een wijziging van de Opiumwet voorbereid. Het ontwerp wordt in 1997 ingediend. Voorgesteld zal worden de maximale gevangenisstraf van 2 jaar te verhogen tot 4 jaar en de maximale geldboete te verhogen van de vierde naar de vijfde categorie. Uiteraard kan de regeling ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegepast. 4.3. Bestrijding reclame Artikel 3b van de Opiumwet verbiedt elke openbaarmaking die kennelijk is gericht op het bevorderen van de verkoop, aflevering of verstrekking van verdovende middelen. In de reeds genoemde OM-richtlijn wordt hierop nadrukkelijk gewezen. Een van de voorwaarden voor het gedogen van de verkoop van cannabisproducten in een coffeeshop is dat geen reclame wordt gemaakt. Het OM zal, onder meer bij het opstellen van het lokale coffeeshop-beleid c.q. drugbeleid, gericht aandacht aan dit punt besteden. Bij de opsporing en vervolging zal bzondere aandacht worden gegeven aan publiciteit die kennelijk gericht is op buitenlandse kopers. 4.4. Coffeeshops Door een gecoo¨rdineerde inzet van bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten vindt een beperking plaats van het aantal coffeeshops. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Den Haag het aantal verkooppunten van soft drugs sinds 1994 teruggebracht van 132 naar 98. Op termijn luidt de doelstelling 25 coffeeshops, uitsluitend in de binnenstad. In Utrecht is het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
12
aantal verkooppunten sinds het verschijnen van de Drugnota gehalveerd en bedraagt momenteel 21. De gemeente Maastricht voert sinds 1994 een strikt beleid. Dit heeft geresulteerd in een teruggang van omstreeks 30 coffeeshops destijds naar 19 op dit moment. Het gedogen van de verkoop van cannabis heeft als doel om de markten cannabis en hard-drugs te scheiden. Actieve werving van klanten is in strijd met dit uitgangspunt. Zoals hiervoor reeds is vermeld, zal daarom het verbod op reclame strikter worden gehandhaafd. Tevens is in de opsporings- en vervolgingsrichtlijn van het OM bepaald dat de verkoop van cannabis slechts zal worden gedoogd in een inrichting waarbinnen geen alcohol wordt geschonken. Er zal strenger worden toegezien op de verkoop van cannabis in andere gelegenheden dan in de coffeeshop in strikte zin, bijvoorbeeld in cafe´s. Voorkomen moet worden dat men daar ongewild met cannabis wordt geconfronteerd. Aangezien deze aanscherping plaatselijk een wijziging van een sinds jaren gegroeide praktijk inhoudt, kan door het driehoeksoverleg worden besloten tot een gefaseerde invoering. In de richtlijn wordt overigens verduidelijkt dat het criterium met betrekking tot de niet verkoop van cannabis aan minderjarigen ook inhoudt dat verblijf van minderjarigen in een coffeeshop niet zal worden getolereerd. Bij verkoop van een gebruikershoeveelheid aan personen die tot kwetsbare groepen behoren, zoals minderjarigen (bijvoorbeeld in of nabij schoolgebouwen) voorziet de in verband met de Drugnota aangepaste OM-richtlijn in een hogere strafmaat. De lokale overheid kan met het ter beschikking staande instrumentarium coffeeshops in de nabijheid van scholen, of op andere plaatsen waar dit niet wenselijk is (bijvoorbeeld psychiatrische inrichtingen), weren. In overeenstemming met het in de nota vermelde voornemen, is de hoeveelheid die per klant mag worden verkocht, verlaagd tot 5 gram. Hiermee wordt, zoals bekend, beoogd de export van cannabis naar omringende landen af te remmen. De handhaving van de nieuwe richtlijn zal zijn gericht op de naleving van het gehele pakket van voorwaarden. De naleving zal mede worden afgedwongen door middel van bestuurlijk-juridische middelen. De wijze en intensiteit van de strafrechtelijke handhaving is onderwerp van bespreking in de lokale driehoeken en zal worden afgestemd op de lokale situatie. In gemeenten waarbinnen relatief veel drugtoerisme en andere vormen van overlast door coffeeshops voorkomt, zullen meer inspanningen zijn vereist dan elders. Dit kan in (met name kleinere) gemeenten leiden tot een 0-beleid: gemeenten kunnen na overleg in de regionale driehoek de vestiging van zelfs e´e´n coffeeshop verhinderen. Het vaststellen van een gedoogbeleid dient te bestaan uit een afweging van belangen: politie en justitie kunnen afzien van opsporing, respectievelijk vervolging ter wille van andere belangen. Zo kan het toestaan van een beperkt aantal coffeeshops een van de hoofddoelstellingen van het Nederlands drugbeleid dienen, namelijk de scheiding der markten tussen soft drugs en hard drugs. Ook kan effectuering van het 0-beleid een risico van het ontstaan van straathandel en daarmee overlast opleveren. Daarmee kan weer overlast ontstaan. Conform de Drugnota is het beleid er op gericht om de controle op de coffeeshops met kracht voort te zetten en geconstateerde leemtes in het bestuurlijk-juridisch instrumentarium op te vullen. In dit verband is thans een wetsvoorstel in voorbereiding dat de burgemeester de mogelijkheid biedt om ongewenste coffeeshops te sluiten, ook wanneer er geen sprake is van overlast. Een dergelijke sluitingsbevoegdheid bestaat thans niet. Tot dusver kan slechts strafrechtelijk tegen de overtreder of coffeeshophouder
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
13
worden opgetreden. Er is inmiddels advies gevraagd aan enkele deskundigen over het beoogde wetsvoorstel. Toezending aan de Raad van State is voorzien in oktober 1996.
5. OVERLAST 5.1. Task Force Veiligheid en Verslavingszorg Op 1 oktober 1995 heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mede namens de ministers van Volksgezondheid en Justitie de Interbestuurlijke Task Force Veiligheid en Verslavingszorg ingesteld. Hierin werken de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de vier grote steden, drie steden namens de overige 15 grote steden die eveneens onder het grote stedenbeleid vallen en de VNG samen aan bestrijding van de drugoverlast. De task force heeft tot taak om de uitvoering van de in de Drugnota neergelegde beleidsvoornemens met betrekking tot drugoverlast te bewaken. De task force heeft tevens tot taak om nieuwe knelpunten bij de overlastbestrijding te signaleren en de betrokken bestuurders te adviseren over te nemen maatregelen. De task force heeft de bewindslieden aan de vooravond van de behandeling van de drugnota in de Tweede Kamer onder meer geadviseerd over de strafrechtelijke maatregel opvang verslaafden en de handhaving van de nieuw vast te stellen opsporings- en vervolgingsrichtlijnen Opiummisdrijven. De task force heeft zich daarnaast in het bijzonder toegelegd op de voorbereiding van experimenten met de strafrechtelijke opvang in Rotterdam en elders, met de oprichting van het steun- en informatiepunt drugoverlast en de toepassing van het bestuurlijk-juridisch instrumentarium en de uitbreiding daarvan, o.a terzake van drugpanden en coffeeshops (zie hieronder). De task force heeft mede tot taak om te adviseren over het strafrechtelijke en bestuurlijke coffeeshopbeleid en over de toekomst van het dwang en drangbeleid na afloop van de projecten van de stuurgroep vermindering drugoverlast (SVO). In verband daarmee is besloten vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en van de verslavingszorg in de task force op te nemen. De task force zal het komende jaar stelselmatig de effecten van een aantal beleidsmaatregelen (maximum handelstransactie cannabis 5 gram, etc.) volgen en daarbij letten op hun handhaafbaarheid en effecten op gebruik, handel, overlast en drugtoerisme. 5.2. Grote-Stedenbeleid De aanpak van de drugproblematiek is een van de pijlers van het grote-stedenbeleid. Het betreft hier niet alleen aandacht voor de directe gevolgen van de problematiek, zoals overlast, maar ook aandacht voor de meer verborgen oorzaken en gevolgen zoals hoge werkloosheidsgraad, verloedering en meervoudig slachtofferschap onder kwetsbare groepen burgers. In de convenanten met de G4 en de G15 zijn hierover concrete afspraken gemaakt. De Tweede Kamer is hierover eerder geı¨nformeerd. Inmiddels zijn op basis van de convenanten actieplannen tot stand gekomen, onder meer op het terrein van veiligheid en overlastbestrijding. In de vier grootste steden worden deze plannen inmiddels uitgevoerd. De plannen van de G15 zijn in juli en augustus jongstleden tussen vertegenwoordigers van de rijksoverheid en de bestuurders van de G15 afzonderlijk besproken. Deze plannen zullen naar verwachting in september worden vastgesteld. Onderdeel van de plannen is een gecoo¨rdineerde aanpak van de lokale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
14
driehoek van overlastgevende straatcriminaliteit die niet in de laatste plaats door druggebruikers wordt veroorzaakt. Start is op 1 januari 1997. Tot de G15 behoren meerdere grenssteden. Voor de uitvoering van de leefbaarheids- en veiligheidsplannen zijn extra financie¨le middelen beschikbaar gesteld. Voor de G4 zijn daarnaast door de Europese Commissie URBAN-gelden beschikbaar gesteld ten behoeve van projecten die zich richten op achterstandswijken in Rotterdam (Delfshaven), Amsterdam (Zuid-Oost), Den Haag (de Schilderswijk) en Utrecht (Kanaalstraat en omgeving). Deze projecten richten zich mede op het terugdringen van drugoverlast. 5.3. De Stuurgroep Vermindering Overlast (SVO) De stuurgroep is in 1994 ingesteld en heeft tot taak een aantal projecten op te zetten en te evalueren die zich vooral richten op een geı¨ntegreerde inzet van zorg- en justitievoorzieningen ter bestrijding van overlast. De zogenaamde «drangaanpak», waarbij in goed overleg tussen de strafrechtstoepassers en zorgverleners de uitvoering van strafrechtelijke dwangmiddelen met betrekking tot verslaafde delinquenten kan worden opgeschort of vervangen staat hierbij centraal. In de SVO participeren de departementen VWS, Justitie en BIZA. Voorts vindt periodiek overleg met de VNG plaats. Uitgangspunten bij de werkzaamheden van de SVO zijn een vraaggerichte benadering, zorgvernieuwing en een afstemming van voorzieningen. In het kader van de SVO wordt door VWS inmiddels een groot aantal voorzieningen in de klinische en ambulante sector gerealiseerd: 10 Intramurale Motivatiecentra met in totaal 136 plaatsen; voor 25 gemeenten in totaal ca. 290 plaatsen voor Begeleid Wonen. Een Forensische Verslavingskliniek zal per januari 1997 starten. Voorts zijn overlastplannen van 25 gemeenten gehonoreerd. De justitiemiddelen worden thans voornamelijk ingezet voor uitbreiding van de aantallen drugvrije cellen en de zogeheten Vroeghulp Interventie Projecten om veroordeelde verslaafden in een zo vroeg mogelijk stadium de keuze te bieden tussen detentie of behandeling. In april van dit jaar is een evaluatie-onderzoek naar de effectiviteit van de diverse projecten in gang gezet. De Stuurgroep bestaat nog tot eind 1997. Dan zullen de ter beschikking staande gelden op de begrotingen van VWS en Justitie (VWS: 45,2 mln, Justitie: 14,8 mln) aan de hand van een evaluatie definitief in de daarvoor gee¨igende kaders worden toebedeeld. De werkzaamheden van de SVO worden regelmatig afgestemd met de werkzaamheden van de Task Force Veiligheid en Verslavingszorg. De Task Force zal in samenwerking met de SVO een voorstel ontwikkelen voor het overlastbeleid na 1997. 5.4. Steun- en informatiepunt drugoverlast Het in de Drugnota aangekondigde expertisebureau ten behoeve van ondersteuning bij de aanpak van de bestrijding van drugoverlast wordt dit najaar opgericht, onder de naam «Steun- en informatiepunt Drugoverlast». Van hieruit zullen gemeenten, politie en het OM geadviseerd worden over een afgestemde effectieve inzet van instrumenten ten aanzien van strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en zorg-aspecten, bijvoorbeeld in het geval van drugtoerisme, de aanpak van drugpanden of het coffeeshopbeleid. Voorts wordt gezorgd voor de onderlinge uitwisseling en bundeling van ervaringen met bestrijding van drugoverlast, en het geven van informatie en advies over actuele ontwikkelingen op het terrein van de bestrijding van drugoverlast. Het Steun- en informatiepunt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
15
Drugoverlast is een samenwerkingsverband tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken, Justitie, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de VNG. Het bureau zal bij de VNG worden gehuisvest. 5.5. Strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV) Deze voorziening is in de Drugnota aangekondigd. De voorziening omvat een langdurige vrijheidsbeneming gekoppeld aan strikte resocialisatie onder drang. Doelgroep is de groep structureel overlastgevende verslaafden. Deze naar verhouding kleine groep verslaafden zorgt voor een zeer groot deel van de criminele overlast in de steden. Naar verwachting zal het gedurende langere tijd uit de samenleving halen van juist deze categorie een effectief middel tegen overlast blijken te zijn. Het is de bedoeling dat in het kader van de SOV zowel een verblijf in een justitie¨le inrichting als een resocialisatiefase plaatsvindt, in nauwe samenwerking met reclassering en de verslavingszorg. Controle op het gedrag is leidraad. Het experiment start eind 1996 in Rotterdam in een zogeheten interimvoorziening die werkt binnen het huidige strafrechtelijke kader van schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden. Het experiment, dat nauwlettend wordt gee¨valueerd, omvat 100 plaatsen. In minstens 3 andere steden wordt in 1998 gestart. Een wetswijziging gericht op een nieuwe strafrechtelijke maatregel waarin een langduriger vrijheidsbeneming wordt geregeld, zal in de tweede helft van 1997 bij de Kamer worden ingediend. 5.6. Bestuurlijk-juridisch instrumentarium
Onderzoek huidige instrumentarium Gemeenten beschikken over diverse bestuurlijke instrumenten om overlast te voorkomen en te bestrijden. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de rijksuniversiteit Groningen een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik hiervan. Het blijkt dat diverse gemeenten problemen hebben met het inzetten van dit instrumentarium. Dit blijkt met name uit het aantal keren dat de bestuursrechter een gemeentelijk besluit in dit kader genomen, niet in stand laat. Het onderzoek heeft de meeste «fouten» aan het licht gebracht. Er is een stappenplan op basis van dit onderzoek ontwikkeld dat de gemeenten een concrete handreiking moet bieden bij de bestrijding van drugoverlast, zowel op straat, in coffeeshops als in woonhuizen. Het onderzoek wordt met het stappenplan op 30 september gepresenteerd. Deze presentatie wordt gevolgd door een aantal speciaal voor gemeenten, politie en openbaar ministerie georganiseerde regionale instructiebijeenkomsten waar het gebruik van het stappenplan nader wordt toegelicht.
Sluiting drugpanden Ten behoeve van de sluiting van overlastgevende drugpanden is een wijziging van de Gemeentewet ingediend die de burgemeester de bevoegdheid geeft om woningen die als gevolg van gebruik van en handel in drugs ernstige overlast veroorzaken (drugpanden) te sluiten. De noodzaak van deze wijziging is bevestigd door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 1995. In de uitspraak oordeelde de Afdeling dat (partie¨le) geslotenverklaring van een woning als gevolg van overlast door handel in en gebruik van drugs, op basis van de APV een beperking vormt van het in artikel 10 van de Grondwet neergelegde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke beperking is volgens artikel 10 uitsluitend toegestaan op basis van een wet in formele zin. Het wetsontwerp is op 25 april 1996 naar de Tweede Kamer gezonden. Inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling in het parlement.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
16
Een initiatief-wetsvoorstel ingediend door de kamerleden Van Heemst en Korthals dat beoogt dezelfde materie te regelen zal gelijktijdig met het regeringsvoorstel door de Tweede Kamer behandeld worden. 5.7. Drugtoerisme Een deel van de buitenlandse kritiek is ingegeven door het verschijnsel drugtoerisme. Drugtoerisme geeft echter ook veel overlast binnen Nederland, en in het bijzonder in de grensstreken omdat het vaak om relatief kleine gemeenten gaat. Vermindering van het aantal coffeeshops, de invoering van de 5-grams norm, een betere beschikbaarheid van expertise met betrekking tot ten aanzien van tot drugoverlast te hanteren instrumenten, en continuering van door verschillende diensten op elkaar afgestemde actie zoals de operatie Victor, zowel met betrekking tot cannabistoerisme als hard-drug toerisme, zal er toe moeten leiden dat het probleem van het drugtoerisme zal worden afgeremd. Hiervoor is reeds aan de orde geweest welke samenwerking – onder meer ter verbetering van de aanpak van het drugtoerisme – in overleg met de omliggende landen en binnen de kaders van EU en Schengen is en wordt verbeterd. In dat kader zal nog voor het einde van 1996 een nieuwe bijeenkomst van het zogenaamde «Hazeldonk-overleg» worden geı¨nitieerd. Onder meer in het kader van het grotestedenbeleid is voor gerichte acties tegen drugtoeristen en buitenlandse verslaafden politie- en detentiecapaciteit gereserveerd. Met betrekking tot de beperking van overlast door buitenlandse harddruggebruikers is in de Euregio Maas-Rijn een project opgezet waarbij Belgische verslaafden die in Maastricht door de politie worden opgepakt, worden overgedragen aan de Belgische drughulpverlening. Er is tot dusverre op basis van rechterlijke uitspraken van uit gegaan dat een verbod met betrekking tot de verkoop aan buitenlanders van cannabisproducten in gedoogde coffee-shops in strijd is met de grondwet. Mede vanwege de overlast die de verkoop aan uit het buitenland afkomstige personen met zich mee brengt en de klachten uit het buitenland met betrekking tot de export uit coffeeshops afkomstige cannabisproducten, wordt onderzocht of er niettemin mogelijkheden zijn om de verkoop aan niet-ingezetenen tegen te gaan. De Minister van Justitie heeft hierover advies gevraagd.
6. INTERNATIONALE ASPECTEN 6.1. De Europese Unie
Algemeen Vanwege de nieuwe mogelijkheden op grond van het verdrag van Maastricht heeft de Europese Raad eind 1993 verzocht om een rapport inzake het EU-drugbestrijdingsbeleid voor de periode 1995–1999. De Europese Raad van Madrid heeft gevraagd een concreet activiteitenprogramma op te stellen. Dit heeft gestalte gekregen in het 66-punten plan van de Groep Drugexperts. Daarnaast heeft de ER van Madrid gevraagd te onderzoeken in hoeverre een eventuele harmonisatie van de wetgeving der lid-staten een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het gebruik van en de illegale handel in drugs. Voorts heeft deze Raad gevraagd om extra aandacht voor de drugbestrijding in Latijns-Amerika en het Caraı¨bisch gebied. Met deze drie besluiten markeert de ER van Madrid de toegenomen aandacht voor een gemeenschappelijk optreden tegen druggebruik en de drughandel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
17
In december 1995 en in maart 1996 zijn conferenties over een eventuele harmonisatie van wetgeving gehouden, die waren georganiseerd door het voorzitterschap, de Commissie en het Europees Parlement. De voornaamste bevinding is dat er weliswaar op onderdelen belangrijke verschillen bestaan in wetgeving (bijvoorbeeld al dan niet strafbaar zijn van gebruik; wel of geen onderscheid tussen hard- en softdrugs), maar dat deze verschillen in de praktijk minder groot zijn. Zo wordt bezit van cannabis in alle lidstaten, ook in die welke genoemd onderscheid niet kennen, niet of lager bestraft dan bezit van hard drugs. De uitkomsten van deze conferentie vormen de voornaamste bouwsteen voor het rapport dat aan de Europese Raad van Dublin zal worden uitgebracht en dat thans in Brussel wordt besproken. In deze besprekingen steunt Nederland de door de Commissie geformuleerde conclusie dat met de bestaande wetgeving in de lidstaten voldoende mogelijkheden bestaan om effectief te kunnen optreden ter vermindering van druggebruik en drughandel, waardoor harmonisering van wetgeving in de praktijk weinig meerwaarde zal hebben. Verbeteringen kunnen worden gestimuleerd door betere samenwerking tussen lidstaten. Er zijn specifieke deelterreinen waar behoefte kan bestaan aan nieuwe wetgeving en waarop gestreefd dient te worden naar een gezamenlijke en zoveel mogelijk geharmoniseerde aanpak (gecontroleerde aflevering; nieuwe synthetische drugs). Omdat de beleidsontwikkeling in de EU van groot belang is voor ons land, stelt Nederland zich actief op in het Brusselse besluitvormingsproces. Met name een goede samenwerking met het huidige Ierse voorzitterschap is van belang, om de continuı¨teit met het daarop volgende Nederlandse voorzitterschap te waarborgen.
Het Ierse voorzitterschap Het huidige Ierse voorzitterschap heeft het thema drugs aangemerkt als een van zijn prioriteiten, omdat het ook in eigen land in toenemende mate met druggebruik en daaraan gerelateerde criminaliteit te maken krijgt. De specifieke Ierse prioriteiten vallen voor een deel samen met de tenuitvoerlegging van de besluiten van de ER Madrid, deels vormen zij er een aanvulling op. Het gaat daarbij om de volgende acties: – het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten in afstemming met de Europese Drugseenheid tussen nationale forensische laboratoria, ter ondersteuning van de bestrijding door politiediensten van de illegale drughandel; – een evaluatie door de Lid-Staten te starten inzake de mate van doeltreffendheid van de samenwerking bij de controle aan de buitengrenzen; – het streven naar overeenstemming tussen de Lid-Staten dat ernstige drugdelicten de zwaarst mogelijke straffen verdienen; – voortzetting en afronding voor eind 1996 van de studie (waartoe de Europese Raad van Madrid heeft opgeroepen) naar de gevolgen van eventuele harmonisatie van wetgeving; – het bevorderen van betere samenwerking tussen de politie- en douanediensten; – versterken van de samenwerking tussen de douanediensten van de Lid-Staten en de private sector; – bevorderen van betere samenwerking tussen de Lid-Staten op het gebied van uitwisseling en opleiding van functionarissen belast met de bestrijding van de illegale drughandel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
18
Het Nederlandse voorzitterschap Het komende Nederlandse voorzitterschap biedt kansen om op basis van de nationale prioriteiten een zichtbare input te leveren in de Europese beleidsontwikkeling. De Tweede Kamer zal in de notitie over het Nederlandse voorzitterschap van de EU op de hoogte worden gesteld van de werkzaamheden en voornemens in EU-kader en de Nederlandse inzet. 6.2. Voorlichting over het Nederlandse Drugbeleid Rond het verschijnen van de Drugnota (in vijf talen) is bijzondere aandacht geschonken aan de voorlichting aan het buitenland. De Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland hebben vanaf de dag van presentatie van de nota, waar nodig, actief voorlichting gegeven aan de hand van een voor het buitenland geschreven, eveneens in vijf taalversies beschikbare, synopsis van de nota. De buitenlandse pers heeft in haar reacties op de nota deze synopsis veelvuldig geciteerd, waarmee het beoogde doel nl. berichtgeving op basis van de juiste feitelijke informatie is bereikt. Sinds kort wordt een «Questions and Answers» over het Nederlandse beleid in vijf taalversies door de posten verspreid. Ook over nieuwe relevante beleidsontwikkelingen in het drugbeleid zal gericht voorlichting worden gegeven. Door het NIAD wordt een serie factsheets over het Nederlandse drugbeleid geproduceerd. Recent is een vierde deel verschenen; een vijfde en zesde factsheet zijn in voorbereiding. De verwachtingen over het effect van voorlichting worden vaak overschat. De doelstellingen en achtergronden van het Nederlandse drugbeleid stuiten nogal eens op onwil of onbegrip. Met inachtneming van deze beperkingen blijft het echter wel belangrijk dat de voorlichting correct is, en toegespitst is op de onderscheiden doelgroepen. In Nederland zijn veel actoren betrokken bij de verschillende aspecten van het drugbeleid. Het is van belang dat zij in hun contacten met het buitenland op een coherente en eenduidige wijze de doelstellingen, achtergronden en resultaten van het drugbeleid presenteren. Prioriteit hebben daarom de kwaliteit van de voorlichting, en de coo¨rdinatie van de voorlichtingsactiviteiten, zowel in het buitenland als aan buitenlanders die ons land bezoeken. Een onlangs ingestelde interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van VWS zal zorg dragen voor afstemming en aanvulling van het beschikbare voorlichtingsmateriaal en zal de kwaliteit daarvan bevorderen. Voorts zal de werkgroep een overzicht bijhouden van de diverse voorlichtingsactiviteiten en zal deze coo¨rdineren. De werkgroep zal tevens een schema maken voor regelmatig overleg met de relevante beleidmakers, op politiek en ambtelijk niveau, in landen als de BRD, het VK, Belgie¨ en Frankrijk, alsmede landen/doelgroepen waar Nederland een meer receptief gehoor heeft en steun voor het beleid gevonden kan worden. De werkgroep zal nauw samenwerken met de gemeenten en andere relevante actoren, waaronder de verslavingszorg en het OM, om te bevorderen dat ook vanuit die hoeken een meer consistent voorlichtingspatroon naar het buitenland gerealiseerd wordt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 077, nr. 39
19