Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
29 515
Kabinetsplan aanpak administratieve lasten
Nr. 26
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 24 augustus 2004 Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie van 15 april 2004 (29 515, nr. 8) betreffende de voorstellen van de minister tot vermindering van administratieve lasten voortvloeiend uit regelgeving van het Ministerie van Justitie enkele vragen aan de minister voor te leggen. Bij brief van 20 augustus 2004 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt. Vragen Inleiding
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), en Vacature (algemeen). Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).
KST78909 0304tkkst29515-26 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
De leden van de vaste commissie voor Justitie uit de Tweede Kamer hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie van 15 april 2004 (29 515, nr. 8) betreffende de voorstellen van de minister tot vermindering van administratieve lasten voortvloeiend uit regelgeving van het Ministerie van Justitie. De leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD, GroenLinks en D66 hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen. 1. Nulmeting De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de minister om tot een reductie te komen van de administratieve lasten. Genoemde leden concluderen dat de minister om tot de voorgeschreven 25% lastenverlichting te komen, nog een aantal fundamentele keuzes zal moeten maken, temeer omdat de minister zelf al aangeeft dat hij de 25% niet zal halen en tot een reductie van 20% kan komen. Deze leden verwachten echter dat de minister spoedig zal komen met verdere concrete reductievoorstellen om de 25% te halen. Het is goed dat de minister aangeeft over de grenzen heen te willen kijken. Zowel door verder te kijken dan de «noemer administratieve lasten» als door zijn blik ook te richten op Brussel. De leden van de CDA-fractie juichen dit toe. Zou de minister zijn plannen verder kunnen concretiseren? Een deel van de voorstellen kan vrijwel direct ter hand genomen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
1
Het gaat om haalbare voorstellen, waaraan weinig risico’s kleven. Genoemde leden vragen waarom deze voorstellen dan nog niet eerder ter hand zijn genomen? De leden van de fractie van GroenLinks vragen de minister of zij het goed zien dat de genoemde prioriteiten uit de nulmeting van Sira consulting (blz. 11) de enige punten zullen zijn waarop wordt onderzocht of reductie mogelijk is. 2. Reductievoorstellen Het belangrijkste reductievoorstel behelst de vereenvoudiging van het jaarrekeningenrecht, houdende de invoering van eXtensible Business Reporting Standard (XBRL). De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel de introductie van deze software kost en hoe de minister de invoering van dit systeem voor ogen ziet. Als bedrijven verplicht worden dit softwaresysteem in te voeren, dan brengt dat uiteraard een extra administratieve last voor het bedrijfsleven met zich mee. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot de harmonisatie van de jaarverslaggeving in de EU en de daarmee samenhangende toepasselijkheid van de International Accounting Standards? En wat zijn de gevolgen voor ondernemingen die aan meerdere beurzen zijn genoteerd? Is invoering van XBRL ook van meerwaarde voor beleggers en andere derden? Zo ja, op welke wijze? De minister geeft aan dat er over sommige reductievoorstellen nog nader overleg moet worden gevoerd omdat de verschillende commissies verschillende standpunten hebben ingenomen. Deze leden willen graag weten over welke reductievoorstellen de commissies van mening verschillen en op welke punten zij van elkaar verschillen. Kan de Kamer een groslijst ontvangen, met daarin alle voorstellen van o.a. individuele leden van de Gemengde Commissie die niet zijn overgenomen? De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van vereenvoudigingen van procedures en het schrappen van voorschriften die onnodig blijken te zijn. Dat gaat ook op daar waar het gaat over regelgeving ten aanzien van financiële administratie en jaarverslaglegging. Deze leden vragen echter waarom het bedrijfsleven niet al eerder zelf is overgegaan, of het initiatief heeft genomen, tot standaardisering van de financiële administratie en verslaggeving, aangezien dit klaarblijkelijk kostenbesparingen met zich meebrengt. Zijn er wettelijke belemmeringen die dit tot nu toe hebben tegengewerkt? Zo ja, welke? Zijn er met de invoering van XBLR ook kosten gemoeid? Hoeveel bedragen die en wie betaalt deze kosten? Hoeveel bedragen de investeringen van het bedrijfsleven in nieuwe boekhoudsoftware? Is het bedrijfsleven van plan of in staat deze investeringen te doen? Betekent een investering in nieuwe software mogelijk desinvestering in bestaande en wellicht nog goed bruikbare software? Zo ja, hoeveel bedragen deze desinvesteringen? In hoeverre is het slagen van de invoering van XBLR afhankelijk van de medewerking van het bedrijfsleven? Is het slagen van de reductievoornemens van administratieve lasten door het Ministerie van Justitie mede afhankelijk van de inspanningen van derde partijen? Kan die medewerking worden afgedwongen? Wat wordt bedoeld met de zinsnede «Na afronding van de eerste fase van het project (...) kan deze zo nodig worden bijgesteld»? Betekent dit dat het na de afronding van de eerste fase mogelijk is dat de reductiedoelstelling naar beneden kan worden bijgesteld?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
2
Betekent de zinsnede «Spreiding in realisering afhankelijk van behaalde tussenresultaten» dat de mogelijke reductie van € 420 miljoen mogelijk niet of niet op tijd kan worden gerealiseerd? In bijlage 2 staan de reductievoorstellen opgesomd. Daarbij is er sprake van «mogelijke reductie». Hoe moeten de leden van de PvdA-fractie dit opvatten? Is een «mogelijke reductie» ook een streefgetal of geeft het slechts een indicatie wat in theorie te bereiken zou zijn? De leden van de PvdA-fractie willen graag per reductievoorstel een duidelijke indicatie van de haalbaarheid van het voorstel. Hoeveel van de mogelijke reductie zal voor het einde van de huidige kabinetsperiode worden gerealiseerd? Met andere woorden: aan welke beloften kan de Kamer het kabinet, i.c. de minister van Justitie, houden? Zal de reductie van administratieve lasten behalve in een einddoel voor het einde van de huidige kabinetsperiode ook worden vertaald in meetbare tussendoelen? Zo ja, wanneer worden die tussendoelen bekend? Zo neen, hoe moet de Kamer dan tussentijds beoordelen of het einddoel zal worden gehaald? Wat wordt bedoeld met de voorgenomen wijziging van het reprorecht en de daarmee mogelijke reductie van de administratieve lasten van bijna € 58 miljoen? De leden van de PvdA-fractie vragen of een vereenvoudiging van het vergunningsstelsel met betrekking tot de Wet op de kansspelen, waaronder het verhogen van de grenzen van de vergunningplicht en vereenvoudiging van het regime voor speelautomaten, kan leiden tot het in het gedrang brengen van een andere doelstelling, namelijk te reduceren van gokverslaving. Door stapeling van informatieverplichtingen van verschillende ministeries kunnen bij ondernemers knelpunten ontstaan. Om deze knelpunten op te lossen is een interdepartementale aanpak noodzakelijk. Met welke ministeries wordt samengewerkt op het gebied van de aanpak van overlappende informatieverplichtingen? De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken het belang van heldere criteria waaraan dient te worden voldaan voordat vermindering van administratieve lasten en de daaraan gekoppelde vereenvoudigingen in bestaande systemen aan de orde is. Deze leden vragen de minister met andere woorden wat nu precies het beoordelingskader is geweest om tot de reductievoorstellen te komen. Zij zouden graag een overzicht willen zien waarin wordt ingegaan op de risico’s van de afzonderlijke reductievoorstellen. Deze leden zouden het ten diepste betreuren indien de tenuitvoerlegging van de reductievoorstellen zou leiden tot een verminderde transparantie en verantwoordingsplicht. Die zorg betreft hoofdzakelijk het verminderen van het aantal verslagleggings- en publicatieplichten t.a.v. het jaarrekeningrecht. Het komt hen voor dat het publiek op dit moment al onvoldoende zicht heeft op de financiële verslaglegging en de afhandeling van bijvoorbeeld aandelenemissies en dergelijke van ondernemingen die voor de Nederlandse economie van belang zijn. Ook zouden zij graag inzicht willen in het voorstel om de keuzevrijheid bij structuurregelingen te vergroten. Kan de minister de aan het woord zijnde leden helpen bij het vormen van een oordeel hierover door in concreto aan te geven wat er precies wordt bedoeld? Ten aanzien van de Wet bescherming persoonsgegevens vragen zij de minister of de operationalisering van de reductievoorstellen gevolgen heeft voor de tenuitvoerlegging van de wet. Voor wat betreft de Wet op de Kansspelen vragen zij of de minister kan voorzien in een overzicht van de uiteenlopende vergunningvoorwaarden die thans gesteld zijn aan exploitanten van kansspelen. Wat bedoelt de minister precies met de operationalisering dat de grenzen voor de vergunningplicht verhoogd worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
3
Vervolgtraject De minister is voornemens een breed onderzoek te verrichten naar de toekomstige inrichting van een stelsel van toezicht op vennootschappen, aldus de leden van de CDA-fractie. Wanneer zal dat onderzoek worden uitgevoerd en wanneer zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd? Deze leden zijn van oordeel dat in het vennootschapsrecht belangrijke verbeteringen zijn te realiseren. De regering kondigt diverse onderzoeken aan. Naar het oordeel van deze leden is voortgang en snelle besluitvorming daarbij van belang. Dat geldt ook voor het voorstel tot het komen tot een centraal testamentenregister. Graag een reactie. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de concrete inhoud is van de voorstellen met betrekking tot preventief toezicht op vennootschappen. Betekent een vereenvoudiging of zelfs afschaffing van de verklaring van geen bezwaar bij oprichting van een BV niet dat daarmee de kans op misbruik – bijvoorbeeld voor criminele of andere ongewenste activiteiten – groter wordt? Hoe verhoudt de toenemende bezorgdheid in de samenleving en politiek voor het gebruiken van onder andere BV’s voor ongeoorloofde doeleinden zich tot het voornemen om in het kader van de reductie van administratieve lasten de verklaring van geen bezwaar te vereenvoudigen of zelfs af te schaffen? Hoe verhoudt het doel van reductie van administratieve lasten zich in dit verband tot het doel van de Wet Bibob waarmee juist vestiging van ondernemingen – om goede redenen – kan worden belemmerd? Aanpalende onderwerpen De leden van de CDA-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van het feit dat voornamelijk naar het civiele rechtsgebied is gekeken en niet naar andere rechtsgebieden, zoals het strafprocesrecht en het bestuursprocesrecht. Zij zien wel de pogingen van de minister om daar tot een vereenvoudiging te komen, voorbeelden zijn: de wetsvoorstellen die zijn ingediend ter vereenvoudiging van het strafprocesrecht (29 252 t/m 29 255) en de herziening van het burgerlijk procesrecht ( 28 863). Kan de minister aangeven of en zo ja, wanneer hij met verdere voorstellen komt op voornoemde rechtsgebieden? De leden van de VVD-fractie spitsen hun vragen toe op de verklaring omtrent het gedrag. Hoe groot is de toename van administratieve lasten die gepaard is gegaan met de wijziging van de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag? Acht de minister het grote aantal administratieve handelingen dat met de verklaring omtrent het gedrag is gemoeid, bevorderlijk voor een veelvuldiger gebruik van het doen van een aanvraag? Kan het aanvraagformulier eenvoudiger en klantvriendelijker worden opgesteld? Hoelang is de gemiddelde afhandelingduur van een aanvraag? Is hier sprake van een toename? Wat is de voorraad af te handelen aanvragen? Is de verklaring omtrent gedrag alleen bedoeld voor werkgeverswerknemersrelaties of kunnen ook brancheorganisaties hiervan gebruik maken? Zo neen, waarom niet? Wordt een aanvraag ook gehonoreerd indien deze ziet op een persoon die op een register wil worden geplaatst? Minder regels betekent volgens de leden van de fractie van D66 niet alleen minder administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven, maar ook voor burgers. Deze leden signaleren hieronder een aantal gebieden waarbinnen de administratieve lasten voor de burger zouden kunnen worden beperkt en vragen de minister daar specifiek op in te gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
4
Voornaamswijziging – Een voornaamswijziging moet door de rechter worden goedgekeurd. Dat duurt soms wel meer dan twee jaar, terwijl het net zo goed in vijf minuten door de burgerlijke stand kan worden gedaan. Achternaamswijziging na incest – Een incestslachtoffer die haar (of zijn) achternaam wil wijzigen, omdat de associatie met de ouder door wie zij (hij) misbruikt is, ondragelijk is, moet volgens de wet toestemming vragen voor die naamswijziging aan dezelfde ouder door wie zij misbruikt is. Die ouder is volgens de Awb namelijk «belanghebbende». Deze zware psychologische last zou eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden door de ouder in dergelijke situaties niet langer als belanghebbende te benoemen. Bureaucratie rond de Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) – De aanvraag van een MVV duurt erg lang; de buitenlandse partner van een Nederlander moet de verwerking van die aanvraag in het buitenland afwachten. Onnodige regels en trage bureaucratie leiden er toe dat mensen die van elkaar houden maanden lang geen dagelijks contact kunnen hebben. Wat is momenteel wachttijd voor verkrijging van een MVV? Afschaffing van welke regels zou de duur van een aanvraag van een MVV kunnen bekorten? Nodeloos procederen – Mensen kunnen anderen nu eindeloos lastigvallen door telkens weer gerechtelijke procedures aan te spannen, terwijl de rechterlijke macht al zwaar overbelast is. Kunnen burgers en de rechterlijke macht niet van deze (administratieve) last worden bevrijd door de griffier van de rechtbank de bevoegdheid te geven een rechtszaak op deze grond te weigeren? In het buitenland wordt, om bureaucratie te beperken wel gewerkt met zogenaamde horizonbepalingen: een wet wordt na een bepaalde tijd automatisch ingetrokken, tenzij regering en/of parlement menen dat de regels nog altijd nodig zijn. Wat is de opvatting van de minister over dit middel om onnodige regelgeving te beperken, zo vragen de leden van de fractie van D66. Europese wetgeving De minister geeft aan dat 64% van de administratieve lasten leidende regels een directe Europees- of internationaal-rechtelijke oorsprong hebben, aldus de leden van de CDA-fractie. Hoeveel van deze regels vallen in de categorie van regelgeving die onverkort moet worden opgenomen in de nationale regelgeving en welke in de categorie vallen van Europese regelgeving waarbij de invulling van de verplichting wordt overgelaten aan de nationale wetgever? In welke mate komt het voor dat de wetgever meer wil regelen dan de volgens de Europese regelgeving verplicht is? «Minder regels» betekent volgens de leden van de fractie van D66 ook minder Europese regels. Zoals de minister aangeeft is de administratieve lastendruk voor een belangrijk deel afkomstig uit Europa. Dit onderwerp zou door Nederland kunnen worden geagendeerd en uitgewerkt ter gelegenheid van het Europees voorzitterschap. Het kabinet komt echter pas in de loop van 2004 met een Europese agenda voor vermindering van de administratieve lastendruk. Dat is een gemiste kans. Is het kabinet bereid en in staat de voorstellen met betrekking tot verlichting van de Europese administratieve lastendruk al aan het begin van het Europees voorzitterschap aan de Kamer te presenteren, of dit thema tijdens het voorzitterschap te agenderen? Zo neen, waarom niet? De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer De griffier van de commissie, Coenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
5
Antwoorden De leden van de vaste commissie voor Justitie hebben enige vragen gesteld over de brief van 15 april 2004 inzake voorstellen tot vermindering van administratieve lasten (Kamerstukken II 2003/04, 29 515, nr. 8). Hierbij treft u de beantwoording van deze vragen aan, waarbij wordt opgemerkt dat de vragen voor zover nuttig zijn geclusterd. 1. Nulmeting De leden van de CDA-fractie vroegen naar een concretisering van plannen die verder reiken dan de noemer administratieve lasten of zich richten op Brussel. Zij vroegen voorts over welke reductievoorstellen verschillende standpunten waren ingenomen in de Gemengde Commissie en de departementale stuurgroep. Ook vroegen zij om een groslijst met daarin alle voorstellen van (leden van) de Gemengde Commissie die niet zijn overgenomen. Het gaat hier in de eerste plaats om de voorstellen die genoemd zijn in de paragrafen 4 en 5 van mijn brief. Ik geef in het onderstaande de stand van zaken met betrekking tot de daar genoemde initiatieven weer. Het in mijn brief genoemde onderzoek naar het terugdringen van transactiekosten in het contractenrecht is afgerond. Naar verwachting zal in september een eerste toets van de in het rapport genoemde kansrijke opties plaatsvinden. In een studiemiddag onder leiding van prof. Barendrecht, waarvoor onder meer bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zullen worden uitgenodigd, zal bezien worden voor welke opties de meeste steun kan worden gevonden. Ik stel mij voor daarna uw Kamer te berichten over het vervolg dat aan het onderzoek gegeven zal worden. De in de brief aangekondigde business case-vergelijking in verband met mogelijke overheveling van het Centraal Testamentenregister (CTR) van Justitie naar de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), heeft plaatsgehad. Op korte termijn zal dan ook kunnen worden beslist of die overheveling moet plaatshebben. Dit zou overigens niet tot een verlaging van administratieve lasten leiden, maar wel tot vermindering van legeskosten voor het notariaat in de orde van grootte van € 2,5 mln. Overigens is op 1 april jongstleden digitale toegang tot het CTR mogelijk geworden. De in bijlage 2 van mijn brief van 15 april genoemde besparing aan administratieve lasten van ruim € 3 mln. is daarmee gerealiseerd. Hiermee is tevens de vraag van de leden van de CDA-fractie omtrent het Centraal testamentenregister beantwoord. De voorstellen inzake de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan de Commissie Scheltema voorgelegd. Op dit moment vind een onderzoek plaats naar de administratieve lasten die voortvloeien uit het burgerlijk en civiel procesrecht en de faillissementswetgeving. Hierbij wordt gefocust op lasten als gevolg van door de wet opgelegde informatieverplichtingen in het kader van een gerechtelijke procedure. Naar de huidige stand van zaken van het onderzoek zal het echter niet mogelijk zijn om in de toelichting bij de begroting 2005, zoals aanvankelijk toegezegd, een uitputtend en gekwantificeerd overzicht te geven van de reductievoorstellen op dit terrein. Ik stel mij uw Kamer hierover in november van dit jaar in een separate brief te informeren. Daarbij zal ook worden ingegaan op de genoemde voorstellen inzake de Awb. Over de mogelijkheden voor vermindering van administratieve lasten via aanpassing van Europese regelgeving kan het volgende worden gezegd. De mogelijkheid en wenselijkheid van vereenvoudiging van de privacy-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
6
richtlijn van de EU wordt besproken met de Commissie en andere lidstaten. Ik heb inmiddels een brief aan de Commissie gezonden om ook een formeel standpunt van de Commissie te vernemen over mogelijkheden van administratieve vereenvoudiging van de privacyrichtlijn. Met betrekking tot de mogelijkheid van verhoging van de grensbedragen in het jaarrekeningrecht, zodat de kleinere bedrijven ontheven worden van jaarrekeningverplichtingen, vindt thans een informele sondering bij de Commissie plaats. In vervolg daarop zal een formeel standpunt van de Commissie worden gevraagd. Een uitputtend overzicht van de voorstellen die in de Gemengde Commissie zijn gedaan vindt u in de bijlage bij deze brief. De leden van deze fractie vroegen tevens waarom de haalbare voorstellen waaraan weinig risico’s kleven niet eerder ter hand genomen waren. Opgemerkt zij dat met uitvoering van deel van de voorstellen, namelijk die op het terrein van het privaatrecht, die in de begroting 2004 al waren aangekondigd, al gestart was op het moment van verzenden van de brief. Enkele voorstellen zijn reeds gerealiseerd, zoals invoering van elektronische toegang tot het Centraal testamentenregister en vereenvoudiging van het stelsel van reprorecht. Enkele andere voorstellen lagen reeds bij de Staten-Generaal ter behandeling, zoals vereenvoudiging van de structuurregeling en afschaffing van de mededelingsplicht bij cessie. Indien de verdere parlementaire behandeling zonder tegenslag verloopt, kunnen deze nog dit jaar worden ingevoerd. In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks wordt opgemerkt dat de tabel op pagina 11 van het onderzoeksrapport Actualisatie nulmeting AL Ministerie van Justitie aangeeft welke prioriteitstelling is gehanteerd bij het uitvoeren van praktijkonderzoek (interviews met bedrijven) ten behoeve van de nulmeting, dus bij het in kaart brengen van het totaal aan AL op Justitieterrein. Deze prioritering is niet bepalend geweest bij de inventarisatie van reductiemogelijkheden. 2. Reductievoorstellen De leden van de fracties van CDA en PvdA vroegen naar de kosten voor bedrijven die gepaard gaan met invoering van XBRL en de bereidheid en mogelijkheid voor bedrijven om deze kosten te dragen. Bij invoering van XBRL (de afkorting voor eXtensible Business Reporting Standard, een open softwarestandaard voor gegevensverzameling en -uitwisseling) zal een XBRL-taxonomie worden toegevoegd aan bestaande softwarepakketten. Er is dus in de meeste gevallen geen noodzaak tot een overstap naar een ander softwarepakket: een nieuwe versie van de software zal XBRL ondersteunen. Het ligt in de lijn der verwachting dat het implementeren van zo’n nieuwe versie binnen de bestaande onderhoudscontracten zal vallen. In het project vindt intensief overleg met de softwareleveranciers plaats om deze implementatie zo soepel mogelijk te laten verlopen, zodat desinvesteringen kunnen worden voorkomen. De ondernemer, softwareleverancier of accountant zal éénmalig de gegevensindeling van het softwarepakket aan de XBRLgegevenselementen moeten koppelen. In veel gevallen zal dit standaard door de softwareleverancier kunnen worden gedaan. Voor de ondernemer of accountant blijven dan slechts éénmalige werkzaamheden over indien hij van deze indeling afwijkt. Het voornemen is overigens om het systeem op vrijwillige basis in te voeren, zodat ondernemingen zelf kunnen kiezen of zij van XBRL gebruikmaken. Gelet op de baten die dit oplevert, mag verwacht worden dat zij dit zullen doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
7
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe XBRL, de harmonisatie van de jaarverslaggeving in de EU en de toepassing van de International Accounting Standards (IAS) zich tot elkaar verhouden en wat de gevolgen zijn voor ondernemingen die aan meer beurzen zijn genoteerd. XBRL zal worden opgesteld op basis van de geldende internationale, Europese en nationale wet- en regelgeving en van toepassing zijnde standaarden, maar niet vice versa. Wijzigingen in deze regelgeving en standaarden zullen waar nodig tot wijziging van de XBRL-taxonomie kunnen leiden en niet omgekeerd. In antwoord aan de CDA-fractie kan dan ook gemeld worden dat ondernemingen die aan meer beurzen zijn genoteerd van XBRL profiteren voor hun gegevensuitwisseling met overheden van landen die IAS toepassen en XBRL hanteren. De CDA-fractie vraagt voorts of de invoering van XBRL ook van meerwaarde is voor beleggers en andere derden. Hoewel XBRL primair is bedoeld om de communicatie tussen overheid en bedrijfsleven te vereenvoudigen, kan de invoering ervan ook voor de andere genoemde groepen tot voordeel strekken. Beleggers en andere derden (zoals toezichthouders) zullen bij gebruik van XBRL, in combinatie met een eenduidige waarderingsgrondslag, beter in staat zijn de cijfers van verschillende ondernemingen geautomatiseerd te verkrijgen en te vergelijken. De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts waarom het bedrijfsleven niet al eerder zelf is overgegaan op, of het initiatief heeft genomen tot standaardisering van de financiële administratie en verslaggeving. Zij vroegen zich af of er wettelijke belemmeringen zijn die dit tot nu toe hebben tegengewerkt. Er zijn in beginsel geen wettelijke belemmeringen die aan eerdere invoering in de weg stonden. Het XBRL-project beoogt echter niet zozeer standaardisatie van de financiële administratie en verslaggeving te bereiken, maar heeft tot doel de vereenvoudiging van de communicatie tussen bedrijfsleven en overheid op het gebied van financiële informatie en verslaggeving. Iedere onderneming stelt haar eigen eisen aan de software die zij gebruikt voor haar financiële administratie. Het gaat er bij XBRL om een structuur te maken waarin de financiële informatie die de bedrijven intern met behulp van diverse soorten software genereren, eenvoudig ingevoerd kan worden, om vervolgens naar één overheidsloket gestuurd te worden, waar de diverse overheidsdiensten die deze informatie nodig hebben, deze kunnen afnemen. De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts in hoeverre het slagen van de invoering van XBRL afhankelijk is van de medewerking van het bedrijfsleven of van inspanningen van derden en of die medewerking kan worden afgedwongen. Zoals hierboven al is aangegeven, is het voornemen XBRL op vrijwillige basis in te voeren zodat het bedrijfsleven de keuze heeft om dit al dan niet toe te passen. Juist voor die bedrijven die er de voordelen van inzien, zal XBRL de gewenste verlichting van de administratieve lasten genereren. Het bedrijfsleven zal dus primair zelf verantwoordelijk zijn voor het gebruiken van een softwarepakket dat de XBRL standaard ondersteunt. Voor de acceptatie en brede invoering van XBRL is voorts de medewerking van de verschillende ketenpartners van belang, zoals Kamers van Koophandel, Belastingdienst en Centraal Bureau voor de Statistiek. Met het oog op het bereiken van de benodigde consensus en draagvlak, zijn met alle ketenpartners gesprekken gevoerd. Zij hebben hun medewerking aan het project toegezegd. De leden van de PvdA-fractie vragen wat is bedoeld met de zinsnede dat na afronding van de eerste fase van het project de beoogde reductie zo nodig kan worden bijgesteld en of dit betekent dat na de afronding van de eerste fase de reductiedoelstelling naar beneden kan worden bijgesteld. Voorts vraagt de PvdA of de zinsnede «Spreiding in realisering afhankelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
8
van behaalde tussenresultaten» betekent dat de mogelijke reductie van € 420 mln. niet of niet op tijd gerealiseerd kan worden. Met de aangehaalde zinsneden in de brief en de bijlage is bedoeld aan te geven dat de spreiding van resultaten over de genoemde jaren nog kan veranderen, afhankelijk van de behaalde tussenresultaten. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat in 2006 een grotere besparing kan worden geboekt en dat daarmee de € 70 mln. die voor 2008 genoteerd staat, naar voren gehaald kan worden. Het streven zal erop gericht zijn om zoveel mogelijk van de geraamde besparingen nog in deze kabinetsperiode te realiseren. Er is echter rekening mee gehouden – ook in het in de brief genoemde totale reductiepercentage – dat een deel na deze kabinetsperiode gerealiseerd zal worden. Overigens zij opgemerkt dat de geschatte reductie alleen betrekking heeft op een lastenverlichting in de sfeer van de jaarverslaggeving. Als de gevolgen voor andere terreinen (fiscaliteit, statistiekverplichtingen) duidelijk zijn, kunnen waarschijnlijk nog additionele verminderingen op die terreinen worden geboekt. De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de term «mogelijke reductie» in bijlage 2 bij de brief betekent: gaat het om een streefgetal of een indicatie? Zij vroegen voorts om een indicatie van de haalbaarheid van de voorstellen, en of ook tussendoelen worden geformuleerd op basis waarvan de Kamer in staat gesteld wordt te beoordelen of het einddoel zal worden behaald. Met de term mogelijke reductie is een streefcijfer voor reductie aangegeven, gebaseerd op huidige inzichten omtrent de reductiemogelijkheden van de respectieve maatregelen. Bij verdere uitwerking van de voorstellen kunnen de cijfers worden genuanceerd. In bijlage 2 is per voorstel steeds een reële termijn voor realisering genoemd. Er zijn – behalve voor het project XBRL – geen concrete tussendoelen geformuleerd. De met de overige voorstellen beoogde reductie wordt steeds bij invoering ervan volledig gerealiseerd. In het kader van begroting en verantwoording zal overigens steeds aan uw Kamer worden gerapporteerd hoe het met de voortgang van de maatregelen staat, of het streefcijfer nog actueel is, of ook vermeerderingen van administratieve lasten optreden en hoe deze worden gecompenseerd. Het Ministerie van Financiën heeft een coördinerende taak bij de monitoring van de voortgang op alle ministeries. De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd wat wordt bedoeld met de voorgenomen wijzigingen van het reprorecht en de daarmee mogelijke reductie van de administratieve lasten van bijna € 58 miljoen. Op het meetmoment van de nulmeting administratieve lasten (31 december 2002), moesten bedrijven formeel op grond van de Auteurswet 1912 vooraf voor iedere reprografische verveelvoudiging van auteursrechtelijk beschermd materiaal de voorafgaande toestemming van de rechthebbende(n) vragen. Sira Consulting heeft de daaraan inherente administratieve lasten begroot op bijna 58 miljoen euro op jaarbasis. Met ingang van 1 februari 2003 is dit toestemmingsvereiste komen te vervallen en vervangen door een vergoedingenstelsel gebaseerd op 0,045 eurocent per gekopieerde pagina. Dat leidt tot een reductie van de administratieve lasten in de begrote zin. De leden van de PvdA-fractie vroegen tot slot of met andere ministeries wordt samengewerkt bij het aanpakken van overlappende informatieverplichtingen. Justitie werkt ten behoeve van het project XBRL, dat moet leiden tot stroomlijning van gegevensaanlevering en hergebruik van gegevens in het kader van het jaarrekeningrecht, fiscale wetgeving en statistiek-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
9
verplichtingen, nauw samen met de Ministeries van Financiën en Economische Zaken. Voorts wijs ik op het programma Bruikbare rechtsorde waarover ik uw Kamer onlangs een brief heb gezonden (Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr. 9). Dat programma is met name gericht op het doorlichten van wetgevingscomplexen en ontwikkelen van nieuwe wetgevingsconcepten waarmee onder andere overlappende (informatie)verplichtingen voorkomen kunnen worden. Het is derhalve mede gericht op het voor de toekomst voorkomen van onnodig belastende regelgeving. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen wat het beoordelingskader is geweest voor de formulering van reductievoorstellen. In de departementale stuurgroep is een groslijst geformuleerd van gebieden waarop – mede gezien de tussenresultaten van het nulmetingsonderzoek – de meeste administratieve lasten werden verwacht. De omvang van de lasten is dus de belangrijkste indicatie bij het inventariseren van reductievoorstellen geweest. Kleine werkgroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken directies binnen het ministerie, hebben deze gebieden onderzocht op reductiemogelijkheden en daarover aan de stuugroep gerapporteerd. Deze rapportages zijn ook voorgelegd aan de Gemengde Commissie die daarover steeds zijn oordeel heeft gegeven. De leden van de Gemengde Commissie hebben voorts op eigen initiatief reductievoorstellen geformuleerd. De leden van de Groen Links-fractie uitten hun zorg over vermindering van het aantal verslagleggings- en publicatieverplichtingen in het jaarrekeningenrecht, wat zou kunnen leiden tot een verminderde transparantie en verantwoordingsplicht. In dit licht zagen zij graag een overzicht van de risico’s van de verschillende voorstellen. De reductievoorstellen met betrekking tot de administratieve lasten die zijn gemoeid met het jaarrekeningenrecht betreffen alleen het XBRLproject. Het gaat bij XBRL niet om de inhoud van de verslaggeving, maar om de toegepaste techniek bij het aanleveren van informatie aan het overheidsloket en het hergebruiken van deze informatie achter dat loket. De wetgeving op het gebied van het jaarrekeningenrecht wordt geheel door EG-regelgeving beheerst, zodat daar geen vrijheid bestaat tot vermindering van verslagleggings- en publicatieverplichtingen. De EG-regelgeving heeft met name transparantie van financiële gegevens en verantwoording tot doel. Omdat het jaarrekeningenrecht volledig door EG-regelgeving wordt beheerst, is gezocht naar andere wegen om ook op dit terrein tot vermindering van administratieve lasten te komen. Die weg is gevonden in het XBRL-project. Invoering van XBRL zal eerder kunnen leiden tot vergroting van transparantie, omdat de gegevens van verschillende ondernemingen eenvoudiger vergelijkbaar en controleerbaar worden. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen tevens wat het voorstel om de keuzevrijheid bij structuurregelingen te vergroten concreet inhoudt. Wetsvoorstel 28 179 bevat enige voorschriften die de keuzevrijheid van vennootschappen die aan de vereisten voor toepassing van de regeling voldoen, vergroten. Zo stellen de artikelen 155a en 265a van Boek 2 van het BW de zogenoemde verzwakte regeling, waarbij het recht om bestuurders te benoemen toekomt aan de algemene vergadering van aandeelhouders, ook open voor familievennootschappen, vennootschappen met één aandeelhouder/oprichter en vennootschappen waarvan de staat enig aandeelhouder is. Deze ondernemers kunnen dus kiezen voor een vereenvoudigde regeling. Voorts staan de artikelen 158, twaalfde lid, en 268, twaalfde lid, van Boek 2 van het BW toe dat door aandeelhouders, ondernemingsraad en raad van commissarissen gezamenlijk wordt afgeweken van de regels voor benoe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
10
ming van commissarissen. Op deze manier kan een andere benoemingsregeling worden afgesproken of kan gekozen worden voor handhaving van de bestaande benoemingsregeling. Deze mogelijkheid tot maatwerk geldt voor alle structuurvennootschappen. Zij vroegen voorts naar de gevolgen van operationalisering van reductievoorstellen inzake de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De reductievoorstellen uit bijlage 2 die betrekking hebben op de Wbp hebben als doel de uitvoering van de wet voor de verantwoordelijke te vereenvoudigen. Daartoe wordt het voorstel gedaan om bepaalde procedures, vormvoorschriften en verslag- en mededelingsverplichtingen aan te passen. Met het College bescherming persoonsgegevens zal worden overlegd over de mogelijkheden die bestaan om de voorstellen zodanig vorm te geven dat ze ook voor het College praktisch uitvoerbaar zijn. Als randvoorwaarde geldt dat het huidige niveau van bescherming voor de betrokkenen gehandhaafd dient te blijven. Wat betreft de Wet op de kansspelen stelden zowel de leden van de GroenLinks-fractie als de leden van de PvdA-fractie enige vragen. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of kan worden voorzien in een overzicht van de uiteenlopende vergunningvoorwaarden die thans gesteld zijn aan exploitanten van kansspelen. In het kader van de aangekondigde uniformering van de vergunningvoorwaarden worden de voorwaarden van de verschillende kansspelorganisaties in kaart gebracht. Een uitputtend overzicht is op dit moment (nog) niet voorhanden. De uniformering zal zijn beslag krijgen in de herziene Wet op de kansspelen. Voorts vroegen zij wat bedoeld wordt met operationalisering door middel van het verhogen van de grenzen voor de vergunningplicht. Op grond van de huidige Wet op de kansspelen is het organiseren van kansspelen zonder vergunning dan wel het bevorderen daarvan niet toegestaan («nee, tenzij regime»). De wet maakt daarbij geen onderscheid tussen kansspelen met of zonder inleg; de verbodsbepaling geldt voor alle typen kansspelen. Mede in het licht van de administratieve lastenverlichting ben ik voornemens om het vergunningstelsel voor een aantal niet risicovolle kansspelen, zoals de zogenaamde kleine kansspelen, prijsvragen en promotionele kansspelen te vereenvoudigen. De vergunningplicht voor kleine kansspelen en voor prijsvragen zal op een hoger prijsniveau ingaan, hetgeen leidt tot een verruiming van de vrijstelling van de vergunningplicht voor die kansspelen. Promotionele kansspelen zullen worden gereguleerd via een wettelijk «nee, tenzij regime», op grond waarvan promotionele kansspelen verboden zijn, tenzij voldaan is aan een aantal voorwaarden (waaronder maximering van de te winnen prijzen, maximering van communicatiekosten, bescherming minderjarigen). Deze voorwaarden worden uitgewerkt in een gedragscode. De leden van de PvdA-fractie vroegen tot slot of een vereenvoudiging van het vergunningsstelsel met betrekking tot de Wet op de kansspelen, waaronder het verhogen van de grenzen van de vergunningplicht en vereenvoudiging van het regime voor speelautomaten, kan leiden tot het in het gedrang brengen van een andere doelstelling, namelijk te reduceren van gokverslaving. Er kan zich inderdaad een zeker spanningsveld voordoen tussen maatregelen die beogen de administratieve lasten te verlichten en de doelstellingen die het kabinet met het kansspelbeleid nastreeft (het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit). Bij de eerdergenoemde kansspelen kunnen echter, wegens het niet risicovolle karakter daarvan, de aangekondigde vereenvoudigingen in het vergunningensysteem worden doorgevoerd zonder dat de doelstellingen van het kansspelbeleid daardoor in het gedrang komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
11
3. Vervolgtraject De leden van de CDA-fractie vroegen naar het onderzoek inzake de toekomstige inrichting van het stelsel van toezicht op vennootschappen. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd door een interdepartementale werkgroep en zal naar verwachting eind van dit jaar afgerond zijn. Na besluitvorming over de wijze waarop gevolg wordt gegeven aan de uitkomsten van het onderzoek kan ik uw Kamer nader inlichten. De opmerking van deze leden dat in het vennootschapsrecht belangrijke verbeteringen zijn te realiseren deel ik. Binnenkort zal ik een nota over modernisering van het ondernemingsrecht aan uw Kamer zenden, waarin ook op deze component wordt ingegaan. Een aantal voorstellen met betrekking tot het vennootschapsrecht zijn ook al opgenomen in bijlage 2 van de brief. Na verdere uitwerking zullen deze worden gekwantificeerd zodat zij kunnen bijdragen aan de reductiedoelstelling van Justitie. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de voorstellen inzake het preventief toezicht op vennootschappen behelzen en hoe deze zich verhouden tot andere regels die oneigenlijk gebruik van vennootschappen beogen te voorkomen. De voorstellen die terzake in de Gemengde commissie zijn gedaan betroffen enerzijds het opnemen van het aanvraagformulier voor een verklaring van geen bezwaar in het KNB-intranet en anderzijds het geheel afschaffen van de verklaring van geen bezwaar. In het onderzoek naar de toekomstige inrichting van het stelsel van preventief toezicht op vennootschappen zullen deze voorstellen worden meegenomen. Deze herinrichting is met name gericht op het verminderen van lasten van het stelsel voor zowel overheid als bedrijfsleven. Daarbij moet echter wel gestreefd worden naar een evenwicht tussen het waarborgen van de integriteit van vennootschappen en lastenvermindering. 4. Aanpalende onderwerpen De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheden van reductie van administratieve lasten op het terrein van straf- en bestuursprocesrecht. Het terrein van het strafrecht is buiten het domein van de administratieve lastenverlichting gelaten. Het gaat niet aan om, indien een ondernemer voorschriften overtreedt, de lasten die uit bestraffing daarvan voortvloeien, als administratieve lasten voor die ondernemer aan te merken. Zoals ik hierboven al aangaf, vind op dit moment wel een meting plaats van de grootste lasten uit het civiel en burgerlijk procesrecht (Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, Faillissementswet en Algemene wet bestuursrecht). Met de uikomsten van deze meting zullen reductievoorstellen terzake worden gekwantificeerd. Het streven is uw Kamer hierover in november 2004 nader te informeren. De leden van de VVD-fractie stelden een aantal vragen over de verklaring omtrent het gedrag (VOG). Alvorens ik hierop antwoord, ga ik kort in op de aard van de Wet justitiële gegevens, waarin de VOG zijn grondslag vindt. Deze wet biedt werkgevers en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een verklaring omtrent het gedrag te vragen van bepaalde personen. Daarnaast kan in een bijzondere wet een verplichting worden opgelegd tot het overleggen van een VOG. De lasten van het verkrijgen en overleggen van de VOG worden dan bepaald door de reikwijdte en doelgroep van die bijzondere wet en zullen moeten worden toegerekend aan het ministerie dat eerste ondertekenaar van die wet is. In het onderstaande kan dus alleen een algemene en kwalitatieve indruk worden gegeven van de lasten die met het afgeven van een VOG gepaard gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
12
In de uitvoering zijn de lasten gelijk gebleven in vergelijking met de oude situatie onder de Wet op de justitiële documentatie. Waar vroeger de gemeente van de werkgever of belanghebbende een begeleidende brief bij de VOG-aanvraag eiste, vraagt de uitvoerende instantie, COVOG, nu om een invulling van een deel van het aanvraagformulier door de werkgever. Qua tijdsbelasting is dit gelijk. Een zorgvuldig ingevuld aanvraagdocument draagt bij aan een zorgvuldige screening. Hoe beter de risico’s omschreven zijn, des te beter zijn de eventuele antecedenten te wegen op de bijzonderheden van het geval. Nu de tijdsbelasting voor de aanvrager hetzelfde blijft als voorheen, zie ik geen belemmeringen voor een veelvuldig gebruik van de VOG. Samen met gemeenten en brancheorganisaties zal in de loop van dit jaar overigens het huidige aanvraagformulier geëvalueerd worden. Indien daartoe aanleiding is, zal het verder verbeterd worden om de aanvraag voor alle partijen zo efficiënt mogelijk te kunnen laten verlopen. De gemiddelde afhandelingsduur van een aanvraag is momenteel achttien kalenderdagen. Dit was bij uitvoering door de gemeenten gemiddeld drie weken. De werkvoorraad aanvragen bedraagt momenteel de reguliere dagproductie van twee werkdagen (ongeveer 1200 aanvragen). Gelet op de prognose van 165 000 VOG-aanvragen per jaar, is de organisatie toegerust om ruim 650 aanvragen per dag te verwerken. De VOG is niet alleen bedoeld voor werkrelaties, doch ook bijvoorbeeld ten behoeve van het lidmaatschap van een schietvereniging of voor adoptiedoeleinden. Ook brancheorganisaties kunnen er, bijvoorbeeld ter beoordeling van aspirantleden, gebruik van maken. Bepaalde bijzondere wet- en regelgeving vereist, zoals gezegd, een recente VOG, bijvoorbeeld in verband met opneming in een register. Zo kan een advocaat niet beëdigd worden zonder een VOG. Als een niet in wet- of regelgeving genoemd register voor opname een VOG vereist, dient de organisatie die het register in stand houdt het risico voor de samenleving van inschrijving zonder VOG, op het aanvraagformulier te vermelden. Wanneer die risicovermelding ontbreekt, zal de aanvraag niet in behandeling genomen worden. De leden van de fractie van D66 signaleerden een aantal gebieden waarop administratieve lasten voor de burger beperkt zouden kunnen worden en vroegen in te gaan op de mogelijkheden daartoe. Op 1 juni 2004 heeft mijn ambtgenoot voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties een plan van aanpak voor vermindering van administratieve lasten van burgers aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2003/2004, 29 362, nr. 17). Hierin wordt het traject voor het inventariseren van administratieve lasten voor de burgers, het formuleren van reductievoorstellen en de implementatie daarvan uitgezet. Conform dit plan van aanpak wordt binnen mijn ministerie bezien welke wetgeving administratieve lasten voor burgers genereert en wat de mogelijkheden zijn om via aanpassing van de wetgeving zelf of de uitvoering daarvan, tot vermindering te komen. Het personen- en familierecht en het procesrecht zullen zeker in dit onderzoek worden betrokken en ook de aandachtspunten en suggesties die de D66-fractie opwerpt, zal ik daarin meenemen. Ik wil echter nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Tot slot vroegen de leden van de D66-fractie of ook gewerkt zou kunnen worden met horizonbepalingen in wetgeving ter beperking van de bureaucratie, zodat regels na een bepaalde tijd automatisch vervallen, tenzij regering en parlement menen dat daaraan nog behoefte bestaat. Het met regelmaat beoordelen van wetgeving op het voldoen aan de maat van de tijd is een vereiste voor het op orde houden van het regelbestand. Opeenvolgende kabinetten hebben hieraan ook steeds aandacht besteed in verschillende doorlichtingsprojecten, zoals de MDW-operatie en nu het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
13
programma Bruikbare rechtsorde. Het werken met horizonbepalingen heeft naar mijn mening echter alleen waarde indien vooraf vaststaat dat aan een regeling geen behoefte meer bestaat na een bepaalde tijd, zoals bij subsidieregelingen met een in tijd beperkt budget, regelingen die toekenningen voor een bepaalde duur regelen. Het stelselmatig werken met horizonbepalingen zou de bureaucratie en overheidslast eerder doen toenemen dan afnemen. De ingebouwde valbijl noodzaakt tot wetgevingsactiviteiten, ook indien daarvoor beleidsmatig geen enkele noodzaak bestaat. De capaciteit die daarmee gemoeid gaat, zou beter aangewend kunnen worden voor het op orde houden van de regelgeving die dat daadwerkelijk behoeft. 5. Europese wetgeving In antwoord op de vraag terzake van de leden van de CDA-fractie merk ik op dat de genoemde 64% betrekking heeft op regelgeving in het Justitiedomein die volledig Europees- of internationaalrechtelijk geïndiceerd is en geen beleidsruimte laat bij de implementatie. Het aandeel van de Europese en internationale regelgeving waarbij nog ruimte bestaat voor keuze bij de implementatie bedraagt 11%, het aandeel puur nationale regelgeving bedraagt 25%. Deze cijfers zijn ontleend aan het overzicht op pagina 34 van het nulmetingsrapport (bijlage 1 bij mijn brief van 15 april). Deze leden vroegen tevens in welke mate het voorkomt dat de wetgever meer wil regelen dan volgens de Europese regelgeving verplicht is. Hierover zijn mij geen exacte cijfers bekend. Het streven van de regering is er echter op gericht, zowel met het oog op zo min mogelijk lasten voor burgers en bedrijven, als met het oog op vlotte implementatie van EG-regelgeving, zoveel mogelijk strikt te implementeren en ruimte in EG-regelingen om strengere regels te stellen terughoudend te benutten. De leden van de fractie van D66 vroegen naar de bereidheid van het kabinet om al aan het begin van het Europees voorzitterschap een agenda voor vermindering van Europese administratieve lastendruk aan de Tweede Kamer te presenteren of dit thema tijdens het voorzitterschap te agenderen. Het kabinet is hiertoe terdege bereid en onderneemt ook al de nodige acties om tijdens het voorzitterschap tot initiatieven voor lastenvermindering in Europees verband te komen. Toegezegd is om in het kader van de Miljoenennota 2005 de zogenoemde AL-agenda voor de EU te presenteren, een eerste overzicht van de dossiers die Nederland wil voordragen ter vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten uit Europa. Het reeds bestaande Europese vereenvoudigingsprogramma is daarvoor een geschikt instrument. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een Europese methodiek om de administratieve lasten te meten en in kaart te brengen. De bedoeling is dat die nog tijdens het Nederlandse voorzitterschap beschikbaar komt. Deze methodiek kan met name worden toegepast in de context van Europese «regulatory impact assessments». De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
14
Bijlage
Lijst met reductievoorstellen van de Gemengde Commissie • •
• • •
•
• • • •
• • •
•
Verhoging grensbedragen jaarrekeningrecht. Verklaring van geen bezwaar bij oprichting vennootschap: overheveling uitvoering naar KNB (opnemen aanvraagformulier in KNB-intranet). Verklaring van geen bezwaar bij oprichting vennootschap: vervangen verklaring door ander, effectief instrument. Centraal testamentenregister: onderbrengen in KNB-intranet. Boekhoudverordening 1998 (NOvA): schrappen van de verplichting voor bedrijfsjuristen-advocaten om derdengelden aan te houden en overleggen accountantsverklaring. Verordening beroepsaansprakelijkheidsverzekering (NOvA): afschaffen verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor bedrijfsjuristenadvocaten. Contracten en samenwerkingsvormen bedrijven: stroomlijnen precontractuele informatieuitwisseling om transactiekosten te beperken. Algemene wet bestuursrecht: wettelijke mogelijkheid om af te zien van bezwaar en beroep ten gunste van mediation of arbitrage. Algemene wet bestuursrecht: aanpassing of verduidelijking van enige bepalingen inzake het geven van beschikkingen. Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde ondernemingen 1996 (eerste ondertekenaar Financiën): afstemming wet op EU-transparantierichtlijn. Kadasterwet (eerste ondertekenaar VROM): elektronische gegevensaanlevering bij kadaster (al gerealiseerd via Herzieningswet Kadaster I) Wet identificatie bij dienstverlening (eerste ondertekenaar Financiën): uitzonderen publiekrechtelijke rechtspersonen van identificatieplicht. Wet melding ongebruikelijke transacties (eerste ondertekenaar Financiën): vereenvoudiging meldingsstelsel (inmiddels is vereenvoudiging van WID en MOT ter hand genomen in het kader van het programma Bruikbare rechtsorde). Archiefwet (eerste ondertekenaar OCW): uitzonderen notariaat van verplichtingen op grond van Archiefwet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 515, nr. 26
15