Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1988-1989
2
Rijksbegroting voor het jaar 1989
20800 Hoofdstuk XVI Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Nr. 22
LIJST V A N A N T W O O R D E N 1 Ontvangen 7 november 1988 Bladzijde 3 1 Zowel binnen mijn ministerie als daarbuiten (bijvoorbeeld CBS, SCP) vinden onderzoeken plaats die direct of indirect van belang kunnen zijn voor de vraag wat het niveau en de samenstelling van het voorzieningenpatroon moet zijn. Met de gemaakte opmerking is bedoeld te zeggen dat de staatssecretaris en ik voortdurend alert pogen te zijn op de resultaten van deze onderzoeken. Bladzijde 6
Ervan uitgaande dat met de vraag wordt bedoeld de resterende subsidie- en bijdrageregelingen van voorzieningen, welke onderdeel uitmaken van de saneringsoperatie, kom ik tot de volgende opsomming:
' De vragen zijn gedrukt onder 20800-XVI, nr. 15.
Ten aanzien van de brede doeluitkering Welzijnswet, de RBR-emancipatie, het randgroepjongerenwerk, het onderwijsvoorrangsbeleid, het algemeen maatschappelijk werk en de RWM-minderheden zijn de resterende voorzieningen in het Rijksplan Welzijn beschreven. Daarnaast zijn de ISP/PNL-uitkeringen buiten de saneringsoperatie gebleven. Met betrekking tot de basisgezondheidszorg zijn de navolgende regelingen buiten de saneringsoperatie gebleven. - de bekostiging van de epidemiologen; - de bekostiging van de medisch milieukundigen; - de interimregeling subsidiëring niet-curatieve geslachtsziekten; bestrijding, voor zover het de sociaal verpleegkundigen geslachtsziektenbestrijding betreft, belast met de AIDS-bestrijding; - de bekostiging van de coördinatie ten aanzien van AIDS-platforms; - de bekostiging van de preventieve sportgezondheidszorg; - de bekostiging van de preventie van hart- en vaatziekten; en - de ISP/PNL-uitkeringen. De bekostiging van de TBC-bestrijding zal in 1989 nog plaatsvinden op basis van een specifieke uitkering. Voor het jaar 1990 zullen de benodigde middelen worden overgeheveld naar het Gemeentefonds.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
1
De subsidies, die in het kader van de WVG/WZV aan anderen dan de lagere overheden worden verstrekt, alsmede de uitkeringen ISP/PNL, blijven buiten de saneringsoperatie. 3 Ten behoeve van het randgroepjongerenwerk zijn c.q. worden in de jaren 1986 tot en met 1988 uitgegeven: 1986 f 7 990 752
1987 1988
f7569816 f5765061
Naast de structurele middelen ten bedrage van f 4 2 0 9 500 die in 1989 worden overgeheveld naar het Gemeentefonds, zijn geen andere middelen bestemd voor het randgroepjongerenwerk, daar de landelijke activiteiten met ingang van 1989 zijn beëindigd. 4 Zoals ook uit het SCP-rapport «Veranderingen in het Welzijnswerk I» naar voren komt, kunnen de bezuinigingen die zijn en worden doorgevoerd effecten hebben op de beschikbaarheid en inzet van professionele krachten. Het één en ander uiteraard afhankelijk van de wijze waarop, na de overheveling van de middelen naar de fondsen, de lagere overheden besluiten tot besteding van de beschikbare middelen. Er zijn aanwijzigingen dat bv. in het club- en buurthuiswerk een groter beroep wordt gedaan op vrijwillige inzet van mensen, terwijl daarnaast ook wijzigingen ten aanzien van planning en organisatie zijn doorgevoerd. Dit als gevolg van het feit dat het aantal uren van beroepskrachten over het algemeen is verminderd. In enkele gemeenten zijn fusies en reorganisaties doorgevoerd c.q. in voorbereiding. 5 In het kader van de verbetering van het financiële beheer is een actie gestart om achterstanden in de afhandeling van openstaande subsidievoorschotten, versneld ter hand te nemen. Het streven is er op gericht dat eind 1989 deze aktie wordt afgerond. Een en ander impliceert dat ook in 1989 meer wordt afgerekend dan gebruikelijk. Het is tot nog toe een gegeven dat dergelijke activiteiten leiden tot extra ontvangsten. Bladzijde 8 6 Op dit moment zijn er voor het ministerie een beperkt aantal personen werkzaam in het kader van deze regeling. Centraal is het ministerie daarover niet benaderd door gemeenten. Op decentraal niveau zijn diensten wel benaderd, maar in welke mate is niet exact bekend. 7 De doelstellingen en prioriteiten van het werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van zwakke groepen op de arbeidsmarkt worden na de decentralisatie en tripartisering van het arbeidsvoorzieningenbeleid in grote lijnen bepaald door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA i.o.), terwijl de precieze regionale invulling gebeurt door de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA's). Naast sociale partners is ook de centrale overheid vertegenwoordigd in het CBA. De beïnvloeding door WVC van het beleid ten aanzien van zwakke groepen vindt in deze opzet langs die weg plaats. Eventuele plannen zullen door de sectoren zelf op regionaal niveau moeten worden ingestoken. Momenteel bereid ik voorlichting en informatie voor aan het veld, instellingen, werkgevers-en werknemersverenigingen over bestaande en toekomstige regelgeving en eventuele werkgelegenheidsplannen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
2
De in deze vraag bedoelde beleidswijzigingen zullen mij er in de toekomst niet van weerhouden initiatieven ter zake van werkgelegenheid voor zwakke groepen te ontwikkelen en deze initiatieven via genoemde kanalen in te brengen in het arbeidsvoorzieningenbeleid. In het bijzonder heb ik voor ogen de grote werkloosheid van gehandicapten, randgroepjongeren, etnische en culturele minderheden. Zoals ook in mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 mei jl. is gesteld, krijgen de bovenlokale en landelijke categoriale steunfuncties voor minderheden een taaktoespitsing ten gunste van activering van allochtone werklozen naar scholing en werk. Bij deze projecten speelt regionale besluitvorming reeds een rol. 8 Er is een «Werkgroep heroverweging arbeidsmarktgerichte projecten voor jongeren» in het leven geroepen. Het Ministerie van WVC participeert mede in deze interdepartementale werkgroep, die onder voorzitterschap staat van het Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. De Werkgroep heeft zich tot doel gesteld haar werkzaamheden vóór de indiening van de begroting voor 1990 te beëindigen.
9 De arbeidsmarktontwikkelingen voor zover die het terrein van de gezondheidszorg aangaan zullen beschreven worden in de vierde nota Beroepskrachtenplanning die u binnenkort zult ontvangen. Het SCP heeft onlangs een studie uitgebracht waarin de positie van de kunstenaar op de arbeidsmarkt beschreven wordt. Daarnaast is er vanuit WVC opdracht gegeven tot het opstellen van ramingen omtrent de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in een viertal deelsectoren van WVC te weten gezinsverzorging, kruiswerk, bejaardenoorden en verpleeghuizen. Het eindrapport van dit onderzoek zal naar verwachting rond de jaarwisseling beschikbaar komen. WVC heeft tevens, samen met het ministerie van SZW een onderzoek naar het voorkomen van problemen bij de werving in de gezinsverzorging in de vier grote steden, waartoe de Werkgeversvereniging Maatschappelijke Dienstverlening opdracht heeft gegeven, ondersteund. Het eindrapport van dit onderzoek is onlangs gepubliceerd. Ook zijn er vanuit de OSA onderzoeken gepubliceerd die mede arbeidsmarktontwikkelingen in de WVC-sectoren in beeld brengen. Zonder vooruit te kunnen lopen op de resultaten van onderzoek dat nog niet is afgerond, kan op dit moment gezegd worden dat zich knelpunten voordoen bij de werving van (leerling)verpleegkundigen, -ziekenverzorgenden, radiotherapeutisch laboranten, in mindere mate bij de werving van kraamverzorgenden en - in sommige delen van het land - bij de werving in de gezinsverzorging. 10 De doelstelling van het onderzoek door de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) in algemene zin is het opbouwen van kennis voor de verbetering van de kwaliteit van oordeelsvorming en de besluitvorming over arbeidsmarktvraagstukken of daarmee verwante beleidskwesties. De nadruk dient daarbij te liggen op het strategisch karakter van het onderzoek. Met deze doelstelling is de OSA in november 1983 ingesteld door de minister van Onderwijs en Wetenschappen in overeenstemming met zijn ambtgenoten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken, WVC en Binnenlandse Zaken. De betrokkenheid van al deze departementen komt o.m. tot uiting in de gezamenlijke financiering van het onderzoeksbudget van de OSA (ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betaalt dus mee) als in hun committering aan het telkens voor 2 jaar opgestelde onderzoekprogramma van de OSA. Het is derhalve niet zo, dat bepaalde onderzoeken direct kunnen worden herleid naar de financiële bijdrage van één van de betrokken departementen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
3
Overigens wordt er van de zijde van WVC wél naar gestreefd, bijvoorbeeld bij de vaststelling van het tweejaarlijks onderzoekprogramma, dat er in het onderzoek ook specifiek aandacht wordt besteed aan de arbeidsmarkt voor de gepremieerde en gesubsidieerde sector en voor beleidsvraagstukken, die voor WVC relevant zijn. De WVC-bijdrage aan het onderzoeksbudget van de OSA voor 1989 is in de ontwerp-begroting voor 1989 opgenomen voor f 3 0 0 0 0 0 (art. 01.20, arbeidsmarktonderzoek). 11 De toegekende gedifferentieerde extra ruimte voor arbeidsvoorwaarden in 1988 is inderdaad al bij eerste suppletoire wet 1988 toegedeeld aan de desbetreffende begrotingsartikelen. Het betrof f 13,5 miljoen structureel voor gezinsverzorging, f 0,2 miljoen structureel voor het omscholingsfonds dansgezelschappen en f 1,1 miljoen structureel voor toneelgezelschappen. De toedeling van gedifferentieerde ruimte 1989 kan pas in gang worden gezet na de publicatie van het Ruimtebesluit 1989 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 12 Voorwaarden voor de overgang van de B3-instellingen naar de CAOziekenhuiswezen zijn: - er moet sprake zijn van een collectieve overgang van de betrokken instellingen (tenminste 75 procent van de instellingen of 70 procent van de loonsom); - er moet uiterlijk 31 oktober 1988 zekerheid zijn over de overgang, zodat een en ander kan worden betrokken bij de besluitvorming over de ruimte voor arbeidsvoorwaarden in 1989. In eerste instantie (bij de ruimtetoekenning 1988) was beschikbaar het structurele verschil in loonkosten tussen overheids- en particuliere instellingen, vermeerd met 12,5 procent van de loonsom verdeeld over 5 jaar voor de tijdelijke meerkosten van garantieregelingen. Toen bleek dat een overgang naar de CAO binnen deze financiële randvoorwaarden niet haalbaar was, is voorgesteld de financiering van de tijdelijke meerkosten te verhogen tot 23 procent, verdeeld over 8 jaar. Voor 1988 was voor de tijdelijke meerkosten f 3 0 miljoen (6 procent van de loonsom) gereserveerd. De resulterende onderuitputting is betrokken bij de besprekingen over de verhoging van het voor de tijdelijke kosten beschikbare bedrag. Bladzijde 9 13 Zie voor beantwoording van deze vraag het antwoord bij vraag 14. 14 In de Memorie van Toelichting bij de begroting voor 1989 worden op pagina 9 enkele uitspraken gedaan omtrent de aanpak op mijn ministerie van enkele, verschillende, automatiseringsprojecten. Er wordt daarbij een drietal projecten aangegeven, te weten het postregistratie-systeem, de financiële informatiesystemen en de personele informatiesystemen. Het postregistratiesysteem bevindt zich momenteel nog in een experimenteel stadium, in die zin dat enkele onderdelen binnen het departement momenteel experimenteren met een proefmodel. Indien de ervaringen hiermee positief zijn wordt overwogen het postregistratiesysteem binnen het gehele departement te introduceren. Het financiële- en personele informatiesysteem zijn beiden ondergebracht in het grotere Project Versterking Financiële Infra-structuur (PVFI).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
4
Met bijdragen van het Ministerie van Financiën wordt momenteel gebouwd aan een geïntegreerd financieel informatiesysteem dat zowel de centrale verplichtingen- en kasregistratiesystemen als de diverse financiële systemen van de budgethouders op decentraal niveau zal gaan vervangen. Het nieuwe geïntegreerde systeem zal worden aangepast aan de diverse wijzigingen in de Comptabiliteitswet. Daarnaast is men doende een personeel informatiesysteem op te zetten, bescheidener van omvang dan het financiële informatiesysteem. Doel van dit systeem is de kwaliteit van de personele informatievoorziening te verbeteren, opdat het WVC-management wordt voorzien van die gegevens die voor de uitoefening van een adequaat personeelsbeleid en -b&heer van belang zijn. Het project verloopt in een aantal stappen, waarbij na elke stap een beslissing wordt genomen: stoppen of doorgaan. Bij de oorspronkelijke raming van het PVFI is rekening gehouden met een uitgaven niveau van f 9 miljoen in 1987, f 2 8 miljoen in 1988, f 14 miljoen in 1989, f 6 miljoen in 1990 en vervolgens f3,5 miljoen structureel (onderhoud automatiseringssystemen). Totaal beloopt het project derhalve f 6 4 miljoen, waarvan f 2 8 miljoen door het Ministerie van Financiën wordt bijgedragen. Het project-onderdeel ten aanzien van het financiële informatiesysteem heeft vertragingen opgelopen; de proef met het proefproduktiemodel is later van start gegaan en afgerond dan gepland. De bijdrage van het Ministerie van Financiën, ad f 7 , 8 miljoen kwam in 1987 niet tot betaling. De uitgaven beliepen een krappe f 7 miljoen, waarvan het grootste deel binnen de WVC-begroting werd gevonden. Dientengevolge heeft een kasschuif van bijna f 7 miljoen van 1987 naar 1988 plaatsgevonden. Ook voor 1988 wordt een sterke aanpassing in neerwaartse zin van het oorspronkelijk geraamde bedrag verwacht. Voor wat betreft de voortgang met het personele informatiesysteem kan ik melden dat de eerste stap op basis van een definitiestudie inmiddels is afgerond. Hierbij is aansluiting bereikt bij het interdepartementale personeelsinformatiesysteem INTERPERS, dat door de Rijks Computer Centrale in Apeldoorn wordt geëxploiteerd. Op dit moment is stap twee aan de orde: een onderzoek naar de verdere ontwikkeling van een departementaal bevragings- en mutatiesysteem. Dit onderzoek is vastgelegd in een tweede definitiestudie. Besluitvorming binnen het departement aan de hand van de resultaten van deze studie zal eind november plaatsvinden. Hierbij zal de afweging tussen kosten en baten een centrale rol spelen. De verantwoording van de begrotingsbedragen in 1989 is terug te vinden op een groot aantal begrotingsartikelen. Reden daarvan is dat gekozen is voor een decentrale aanpak omdat alle budgethouders bij het project betrokken zijn. Het grootste deel van de uitgaven is evenwel terug te vinden op de artikelen 01.03 (Materieel Centrale Directies), 01.04 (Apparaatszorg) en 01.14 (Organisatie- en informatiebeleid), waarbij het artikel Apparaatszorg (01.04) van deze drie nog het minst belast is en het artikel 01.03 (Materieel Centrale Directies) het meest. In 1987 zijn de uitgaven vrijwel geheel verantwoord onder de artikelen 25 (Materieel Centrale Directies) en 31 (Organisatie- en Informatiebeleid). Ten gevolge van een intensieve projectbegeleiding; een voortdurende signalering van de uitgaven en behoedzaamheid in de besluitvorming hebben zich tot nu toe geen calamiteiten voorgedaan. Zoals uit bovenstaand antwoord mag blijken beogen de vernieuwingen met name een kwalitatieve verbetering. Er zijn dan ook geen financiële of personele besparingen gecalculeerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
5
15 Zoals reeds in het samenvattende rapport over 1987 van de Accountantsdienst is vermeld, hebben ervaringen in het verleden met reorganisaties ertoe geleid, dat in de opzet van de plannen in het kader van de huidige herschikkingen binnen mijn ministerie aan deze problematiek nadrukkelijk aandacht is gegeven. Om te voorkomen dat bij de huidige reorganisaties beheertaken tussen de wal en het schip raken, wordt gebruik gemaakt van overdrachtsprotocollen. Daarnaast wordt in het plan van aanpak administratieve organisatie expliciet aandacht besteed aan de (mogelijke) gevolgen van herschikking. Immers indien reeds een beschrijving van de AO aanwezig is, dient deze aangepast te worden. Indien in het kader van het AO-plan nog niet een onderzoek is opgestart, wordt telkenmale overwogen of een naar voren halen van het onderzoek noodzakelijk is. Mijns inziens zijn gezien het bovenstaande voldoende waarborgen aanwezig. 16 De hulp van buiten bestaat uit de inhuur van enkele organisatieadviseurs ten behoeve van de begeleiding van het project; de inhuur van deskundigen op het terrein van de administratieve organisatie; inhuur van deskundigen voor EDP-audit-activiteiten; inhuur van deskundigen voor het verzorgen van opleidingen aan WVC-medewerkers, alsmede de inhuur van diverse externen voor programmeringswerkzaamheden. De kosten daarvan belopen voor het totale project zo'n f 2 9 miljoen verspreid over 5 jaar. (1987 tot en met 1991) 17 Belangrijk criterium bij de besluitvorming over de bouw van een productiesysteem is vanaf het begin van het automatiseringsproces geweest, dat het nieuwe systeem qua verwerkingsfilosofie en aan het systeem gerelateerde administratieve organisatie zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij de huidige werkomgeving van de financiële medewerkers binnen het departement. De functionaliteit van de huidige bij WVC in gebruik zijnde systemen heeft dan ook van meet af aan als vertrekpunt gediend voor de ontwikkeling van het programma van eisen voor de nieuwe systemen. Naast noodzakelijke nieuwe voorzieningen ten gevolge van de gewijzigde regelgeving wordt voorts rekening gehouden met een aantal binnen het departement reeds lang bestaande wensen, zoals mogelijkheden voor decentrale gegevensinvoer en inzicht in de administratieve pijplijn van begrotings- en realisatiecijfers. De eisen te stellen aan een betrouwbaar en controleerbaar toekomstig functioneren van de systemen vormen noodzakelijke randvoorwaarden bij de systeemontwikkeling. Voordat wordt besloten tot de bouw van het productiesysteem, dient daarom voldoende duidelijkheid te bestaan omtrent de inrichting van de technische en administratief-organisatorische beheersorganisatie rond de systemen. 18 Bij de ramingen is voorshands in technische zin rekening gehouden met de aanschaf van eigen computerapparatuur ten behoeve van het gebruik van de nieuwe financiële systemen. Momenteel wordt ernstig overwogen deze aanschaf niet of slechts gedeeltelijk te realiseren, en de exploitatie van de systemen grotendeels op computerfaciliteiten van derden te doen plaatsvinden. Indien aldus wordt besloten, zullen de incidentele lasten van aanschaf van apparatuur - gedeeltelijk - plaatsmaken voor structurele lasten in de exploitatiesfeer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
6
19 Voor het antwoord op deze vraag moge ik u verwijzen naar het samenvattende rapport van de departementale Accountantsdienst over het jaar 1987. Daarin wordt aangegeven dat de voorgenomen structurele verbeteringen naar verwachting de belemmeringen voor een goedkeurende accountantsverklaring zullen wegnemen. Ik ga ervan uit dat dit in 1990 het geval zal zijn. Ik streef er overigens naar die situatie zo spoedig mogelijk te realiseren. Bladzijde 11 20 De witoperatie staat los van de nadere concretisering van de afslankingstaakstelling. De realisatie van deze taakstelling heeft betrekking op de begrotingssterkte. Plaatsen buiten de begrotingssterkte kunnen dan ook niet worden ingezet voor de afslanking. Door het kabinetsbesluit van 1986 is het personeelsbestand buiten de begrotingssterkte gefixeerd. Daarmee is tevens een totaalplafond vastgesteld. Voor de afslanking daalt het totaalplafond. De voorgenomen invulling van de afslanking wordt dan ook niet beïnvioed door de witoperatie. Zie in dit verband ook de beantwoording van vraag 96. 21 De in de memorie van toelichting aangegeven reserve heeft betrekking op de meerjarige ramingen. In de loop van 1989 en latere jaren zijn er projecten die aflopen. De vrijvallende formatieplaatsen worden dan onder de reserve geboekt. Er zijn in het kader van de witoperatie alleen middelen overgeboekt voor de resterende looptijd van de projecten. De groei van de reserve wordt veroorzaakt doordat de projecten een verschillende looptijd hebben. Bij de opstelling van de begroting 1990 wordt vervolgens bezien waar tijdelijk extra inspanning is vereist en worden de benodigde plaatsen van de reserve afgeboekt en de bijbehorende financiering aangegeven. Deze plaatsen zijn dus bedoeld om flexibiliteit binnen de organisatie te kunnen garanderen en worden dan ook alleen aangewend voor activiteiten van tijdelijke aard. De reserve heeft dus geen verzwarende invloed op de afslankingstaakstelling. 22 Het aantal formatieplaatsen dat met ingang van 1989 binnen de begrotingssterkte wordt gebracht heeft betrekking op verschillende categorieën personeel. In de eerste plaats kan een onderscheid worden gemaakt tussen de meer structurele plaatsen en de zogenoemde «reserve». In de personele meerjarenraming (in meerjarig perspectief) is voor de structurele plaatsen een aantal van 484 plaatsen opgenomen en voor de reserve 65. Zie in dit verband ook de beantwoording van vraag 2 1 . Nieuwe tijdelijke taken van beperkte omvang kunnen in principe binnen de reserve worden opgevangen. De reserve is dan ook noodzakelijk om een zekere flexibiliteit binnen de organisatie te kunnen garanderen. Bij grotere tijdelijke projecten dan wel een cumulatie van tijdelijke projecten zal bij de begrotingsvoorbereiding in overleg met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Financiën worden bezien in hoeverre een tijdelijke aanpassing van de begrotingssterkte noodzakelijk is. Een andere onderverdeling valt te maken tussen de categorieën huishoudelijk personeel en projectmedewerkers. Bij huishoudelijk personeel gaat het dan onder andere om schoonmaakpersoneel, bewaking, portiers, hulpsuppoosten bij musea en dergelijke. Bij projectmedewerkers betreft het naast beleidsmedewerkers ook de administratieve ondersteuning. Onder deze categorie vallen evenwel ook uitvoerende taken als oproeppersoneel bij het Rijksopleidingsinstituut voor vroedvrouwen, activiteiten ten behoeve van het woonoord Lunetten en dergelijke. Kortom, het begrip project omvat een grote diversiteit aan activiteiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
7
Bij de projecten gaat het deels om grote projecten, maar ook zijn er diverse kleinere projecten gaande die tijdelijk dan wel structureel extra ondersteuning van 1 a 2 medewerkers behoeven. Bij de centrale directies zijn 63 plaatsen in de begroting 1989 opgenomen. Het gaat hier met name om plaatsen ten behoeve van beveiliging, het Project versterking financiële infrastructuur en het Project personele infrastructuur. Bij het directoraat-generaal Welzijn gaat het om 77 plaatsen, deels verspreid over een aantal kleinere projecten/activiteiten, deels over een aantal grotere projecten als pleegzorg, opvang vluchtelingen en woonoord Lunetten. Voor het directoraat-generaal Volksgezondheid zijn 109 plaatsen opgenomen, voor een groot deel verspreid over kleinere projecten/activiteiten en een aantal middelgrote projecten/activiteiten. Ik noem hier de projecten klachtenbehandeling, vrouwenhulpverlening, opvang vluchtelingen, beddenreductie en diverse preventieve (voorlichtings-) activiteiten. Bij het RIVM gaat het om 86 plaatsen. Het betreft hier met name schoonmaakpersoneel, activiteiten ten behoeve van de vele onderzoeksprojecten, maar ook bijvoorbeeld de aanmaak van vaccins. Bij het directoraat-generaal Culturele zaken zijn 212 plaatsen in de begroting opgenomen. Het gaat hierbij vooral om huishoudelijk personeel, hulpsuppoosten en dergelijke bij musea en archieven. De onderbrenging van genoemde formatieplaatsen in de personeelsbegroting voor 1989 is niet exogeen gefinancierd. Per artikel zijn hiertoe de volgende bedragen overgeheveld naar de post personeel: Omschrijving
Artikel
Bedrag
Materieel CD's; algemene uitgaven Comptabel bestel Apparaatszorg; materieel Diverse uitgaven personeelsbeleid Materieel HRWB; algemene uitgaven SCP; kosten van onderzoek Voorlichtingsactiviteiten Ontwikkelingsprojecten Subsidies sportzaken Uitkeringen Welzijnswet Maatschappelijke ontwikkelingen Opvang asielzoekers Welzijn minderh. e.d.; Opv. vlucht. Welzijn minderh. e.d.; Bijz. taken Subsidies Jeugdbeleid; ambulant Algemeen ouderenbeleid Gehandicaptenbeleid Materieel Vgz; algemeen Materieel Vgz; Gezondheidsraad Materieel Vgz; CBG
01.03.01 01.03.03 01.04.01 01.05.02 01.11 01.12.01 01.13.01 01.15 03 01.06 04.01.01 04.02.04. 05.01 05.02.04 05.02.05 06.02.02 07.02.03 08.01.03 10.02.01 10.02.02 10.02.04
912,1 99,5 316,8 6472,8 45,2 641,6 136,4 43,2 103,0 184,2 126,7 149,4 1395,7 225,6 1332,5 163,1 45,4 1294,0 620,0 511,7
Alg.beheer Vgz; centr.gz.vlucht, idem; informatievoorz. beleid idem; radioact. en stralingstoep. Alg. beheer Vgz; onderz. t.b.v. toez. Herstruct. en ontw. voorz. gez.-zorg Onderz.-inst e.d.; Raad vr. Gez; ond Zorg voor Gehandicapten Eerstelijnszorg; verst, struct ELZ idem; gezinsverzorging Alcohol, drugs en tabaksbeleid Aids en ov. sexueel overdr. b. aand. Geestelijke vgz; samenwerking e.d. idem; categorale aspecten idem; vroegtijd. onderk. ontw. stoorn. Subsidies tbv gez-voorl. en ogv;ovg Beroepen en opleidingen vgz; examens idem; medische tuchtwet Materieel ROV verlosk Rotterdam Geneesmidd. e.d.; impl. tkn. herstruct. RKvW
10.03.03 10.03.05 10.03.07 10.03.08 10.04 10 05.03 12.01.01 12.03.01 12.03.04 12.05.02 12.06.02 12.07.02 12.07.03 12.08.02 12.09.03 12.10.01 12.10.04 12.11 13.02.04 13,03
1001,5 330,8 152,8 108,9 1480,7 382,5 41,6 383,8 450,0 135,7 346,4 270,8 157,3 42,0 23,3 136,3 242,5 774,8 111,1 14,6
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
8
Omschrijving
Artikel
Bedrag
Materieel inspecties Materieel RIVM Onderz. in streeklaboratoria e.d. Overige subsidies en toelagen Mat. Rijksmusea en onderst, inst. Monumentenzorg Archeologie Kosten Mediaraad Vergoedingen omroepinstellingen Bibliotheekwerk
14.01.02 15.02.01 15.03 17.09 18.01.01 18.02.03 18.03.01 19.01.02 19.03 20.02.01
18,1 3333,8 1623,3 21,1 2324,8 45,4 352,6 357,0 116,0 309,5
Totaal
29 907,9
Bladzijde 12 23 Verplaatsingen hebben slechts in enkele gevallen plaatsgevonden. Aanmelding bij de Rijkspsychologische dienst in verband met interdepartementale herplaatsing van bezetters van op te heffen functies vindt reeds in een vroeg stadium plaats, wanneer er op voorhand geen interne herplaatsing of andere oplossing te verwachten is. Behoudens een enkele uitzondering zijn vervolgens toch andere, voor de betrokken persoon meer gewenste, oplossingen dan overplaatsing naar een ander ministerie gevonden. Verplaatsing vanuit een ander ministerie naar WVC is eveneens slechts in een enkel geval gebeurd. 24 De centrale directie Personeelszaken zoals deze begin 1986 werd gereorganiseerd bestaat uit een matrix-achtige organisatie van personeelssectoren en vakafdelingen. De personeelssectoren bedienen elk een directoraat-generaal en de gezamenlijke centrale eenheden. Daarnaast zijn er vakafdelingen die verantwoordelijk zijn, ieder voor hun beleidsgebied, voor de beleidsontwikkeling, generale sturing (bijvoorbeeld door middel van het aangeven van kaders) en de aanpak van boven- en intersectorale vraagstukken. Tevens onderhouden de vakafdelingen voor hun beleidsgebied externe contacten (zoals naar Binnenlandse Zaken en Financiën). De personeelssectoren zullen volgens planning per 1 januari 1990 worden gedecentraliseerd. De vakafdelingen gaan daarna als centrale directie Personeelszaken verder. Daarnaast is er sedert jaren een ontwikkeling aan de gang om personele verantwoordelijkheden aan te scherpen bij het lijnmanagement. Voordelen hiervan zijn: kortere lijnen, betere afstemming tussen beleid en beheer, betere invulling van de eigen verantwoordelijkheid en een grotere slagvaardigheid. Binnen WVC is vanaf 1986 ervaring opgedaan door middel van experimenten contractmanagement en in 1988 door middel van proeftuinen P-budgettering. In 1989 zullen diverse personele bevoegdheden rond werving, selectie, aanstelling, bevordering e.d. worden gemandateerd aan de directeurengeneraal. De centrale departementsleiding blijft daarbij belast met het houden van overzicht en toezicht en met sturing op hoofdlijnen. Meer specifiek gaat het daarbij om vaststelling van departementale kaders waarbinnen sectorspecifiek personeelsbeleid gevoerd kan worden en om toetsing (controle en control) aan de normen. 25 Er is een plan van aanpak voor positieve actie voor vrouwen opgesteld. Hierover moet nog overleg plaatsvinden met de Bijzonder commissie. De Bijzondere commissie zal het plan in haar vergadering van december 1988 behandelen. De 45 Dienstcommissies zullen de Bijzondere commissie hieromtrent adviseren.De vermoedelijke datum van invoering zal derhalve 1 januari 1989 zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
9
Er zal een bedrag worden gereserveerd voor centraal georganiseerde cursussen. De uitvoering van het plan is echter grotendeels een decentrale aangelegenheid. De kosten zijn dus in sterke mate afhankelijk van de maatregelen dia op decentraal niveau zullen worden genomen en kunnen op dit moment niet worden voorspeld. Het plan van aanpak voor positieve aktie voor vrouwen kan als volgt worden omschreven: - Het ministerraadsbesluit (d.d. 27 november 1987) inzake de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen is in kwantitatieve grootheden vertaald naar de te onderscheiden hoofdgroepen volgens het BBRA 1984. Dit besluit is gedecentraliseerd naar alle operationele eenheden binnen het ministerie (directoraten-generaal en centrale diensten). In die eenheden en in die hoofdgroepen van het BBRA waarin de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen nog niet is bereikt,dient het aandeel van vrouwen tenminste 0,5 procent per jaar te worden verbeterd. - De directoraten-generaal en centrale diensten zijn zélf verantwoordelijk voor de manier waarop zij het ministerraadsbesluit uitvoeren, dat wil zeggen dat zij zélf de voor hun onderdeel meest toepasselijke maatregelen zullen treffen. De departementsleiding heeft in dit verband een aantal maatregelen aangereikt. Een aantal van deze maatregelen wordt - in verband met het voorwaardenscheppende karakter - op centraal niveau uitgevoerd dan wel gecoördineerd. - De directoraten-generaal en centrale diensten dienen jaarlijks rapport uit te brengen over de voortgang van hun aandeel in het ministerraadsbesluit en de daartoe genomen maatregelen. De streefcijfers die in het plan van aanpak voor positieve aktie voor vrouwen worden gehanteerd en die rechtstreeks zijn afgeleid uit het ministerraadsbesluit d.d. 27 november 1987, zijn per hoofdgroep van het BBRA als volgt: - hoofdgroep I : 32 procent - hoofdgroep II : 38 procent - hoofdgroep III : 34 procent - hoofdgroep IV : 39 procent - hoofdgroep V : 20 procent - hoofdgroep VI : 14 procent Deze streefcijfers zijn gebaseerd op het gekwalificeerde aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt. De cijfers zullen jaarlijks worden bijgesteld als veranderingen in het gekwalificeerde aanbod daartoe aanleiding geven. Bladzijde 13 26 De experimenten contractmanagement, waarvoor met name in de sector Cultuurbeheer een aantal instellingen als proeftuin optreden, zijn afgerond. De conclusie luidt dat de - nog vrij beperkte - delegatie van bevoegdheden op beheersterrein naar het instellingsniveau positieve effecten te zien heeft gegeven. Echter, de projectorganisatie zelf werd als veel te bureaucratisch en omslachtig ervaren. Daarom is er binnen de sector Cultuurbeheer voor gekozen de voormalige proeftuinen weer in de reguliere begrotingscyclus te laten meedraaien. Tegelijkertijd wordt onderzocht hoe een vergelijkbare vorm van zelfbeheer voor alle instellingen binnen de sector kan worden geëffectueerd zonder dat dit bovengenoemde nadelen met zich meebrengt. Daarnaast, zo heeft u kunnen lezen in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer, hebben de vele beperkingen die ik ervaar bij het verbeteren van de bedrijfsvoering bij de rijksmusea er toe geleid dat ik het directoraat-generaal Culturele Zaken opdracht heb gegeven om te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan om tot verdergaande
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
10
verzelfstandiging van de rijksmusea te komen, danwei binnen, danwei buiten de rijksoverheid. Op dit moment bestaan er dus nog geen concrete plannen met betrekking tot verzelfstandiging of privatisering van instellingen in de sector Cultuurbehoud. Ik verwacht de Kamer dit voorjaar uitsluitsel te kunnen geven omtrent mijn voornemens in deze. 27 Ingaande 1 januari 1988 is het klein-bouwkundig-onderhoud van de (rijks)gebouwen door de Rijksgebouwendienst gedecentraliseerd naar de afnemers i.c. de onderscheidene ministeries en de daaronder ressorterende diensten en instellingen. Op basis van deze nieuwe regeling - bekend als Instructie 4.4.1 - is van het structurele financiële tekort van de Rijksgebouwendienst een bedrag van f 1,4 miljoen ovegeheveld naar WVC. Gelet op de taken welke bij de afnemers zijn neergelegd en in ogenschouw genomen de circa 220 objecten/panden van WVC, is becijferd dat een bedrag van f 4 , 9 miljoen benodigd is. Een structureel tekort derhalve van f3,5 miljoen. Weliswaar is op dit stuk een nader en onafhankelijk onderzoek door de Minister-President toegezegd in de loop van 1988, doch of en zo ja in welke mate, in dit financiële tekort zal worden voorzien, zal voorshands moeten worden afgewacht. Waar, als gevolg van de reeds jarenlange financiële tekorten van de Rijksgebouwendienst (achterstand van f 3 0 0 miljoen) een groot stuk achterstallig onderhoud in de (rijks)gebouwen bestaat, zal in de komende jaren op grote en onontkoombare financiële offers moeten worden gerekend, waarin deels door de ministeries zal moeten worden voorzien, maar waar WVC geen middelen voor beschikbaar heeft. Op termijn, streefdatum is 1 januari 1990, zal ook het onderhoud van de bedrijfsinstallaties en de eerste inrichting van gebouwen aan de ministeries worden gedecentraliseerd. Verwacht moet worden, dat ook hier sprake zal zijn van een minimale overheveling van middelen, zodat ook voor deze zaken op grote extra uitgaven aan de departementszijde moet worden gerekend. Voor het moment is een overgangsregeling van kracht. Ook in de sfeer van het uitvoeren van exploitatievoorzieningen in de gebouwen, nodig in het belang van de bedrijfsvoering, zullen door de ministeries in de komende jaren steeds meer middelen moeten worden aangewend. In die gevallen, waarin uitstel voor langere termijn van een voorziening niet kan worden gedoogd, zal van departementswege in financiering moeten worden voorzien. Een goed beheer van de (rijks)gebouwen is van essentieel belang voor een verantwoorde instandhouding en staat in direct verband met een goede bedrijfsvoering en functionering van de daarin ondergebrachte (rijks)diensten. Om bovengenoemde redenen is het gebouwenbeheer voor de jaren 1989 en 1990 een punt van toenemende zorg. 28 Tot 28 oktober 1988 hebben circa 400 werknemers gebruik gemaakt van de PC-privé aanbieding. De sluitingstermijn van de PC-privé aanbieding is 1 november 1988.
29 In de begroting van uitgaven voor 1989 is geen rekening gehouden met opleidingsfaciliteiten in het kader van het WVC PC-privé project. De opleidingsfaciliteiten ter waarde van f 500 worden ten laste gebracht van de begroting 1988. In de begrotingen van 1989 en 1990 zullen wel de ontvangsten worden geraamd als gevolg van afbetaling door medewerkers die hebben
Tweeri- Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
11
ingeschreven op het project. Aangezien de inschrijvingsperiode van begin september tot begin november 1988 loopt, is in de ontwerpbegroting daar nog geen rekening mee gehouden. 30 Aangehaalde zinsnede houdt in dat naar onze mening verdere kortingen op zowel de materiële als de personele artikelen direct zullen leiden tot verminderde dienstverlening. Met andere woorden bij een eventuele verdere afslanking dan de huidige zal het onvermijdelijk zijn dat taken worden geschrapt. 31 Ja. Met het vaststellen van de Algemene Administratieve Subsidiebepalingen (de A.A.S.) is er binnen WVC een belangrijke stap gezet in de stroomlijning en vereenvoudiging van subsidieregelingen. Budgetfinanciering is een volgende stap in het bevorderen van de doelmatigheid en het streven naar deregulering in de subsidieverlening door WVC. Budgettering laat de instelling, provincie of gemeente meer de ruimte om, binnen het beschikbare totaalbudget, de onderlinge verhouding tussen de produktiefaktoren te wijzigen. Ook de uiteindelijke afrekening van de subsidie wordt daardoor aanmerkelijk vereenvoudigd. Bladzijde 14 32 De voordracht van heroverwegingsonderwerpen wordt op initiatief van de minister van Financiën aan de Ministerraad gedaan. Ter voorbereiding van deze voordracht wordt overleg gevoerd met de betrokken departementen. De keuze van het onderwerp VUT in de collectieve sector berust op een aanbeveling van de Vaste Commissie voor de rijksuitgaven van de Tweede Kamer. Het onderzoek naar de gevolgen van EG-beleid voor bestaand nationaal beleid heeft onder meer tot doel om het nationaal beleid te inventariseren dat wordt beïnvloed door intensivering van EG-beleid. Hierbij zal worden nagegaan hoe op de betreffende terreinen een daadwerkelijke beperking van het nationaal beleid kan worden bewerkstelligd. Het onderzoek naar de subsidiëring van arbeidsmarktgerichte projecten, opgenomen op basis van een suggestie van de minister van Onderwijs en Wetenschappen, heeft tot doel om meer lijn en samenhang te brengen in de beleidsinspanningen van de rijksoverheid op dit gebied. De deelname van WVC aan deze heroverwegingsonderzoeken is gebaseerd op de betrokkenheid van WVC bij de verschillende beleidsterreinen. 33 Het instellen van heroverwegingsonderzoeken komt voort uit de wens te komen tot versobering van de met publieke middelen bekostigde voorzieningen. Overeenkomstig de richtlijnen voor de tenuitvoerlegging van heroverwegingsonderzoeken dienen in principe besparingsvarianten van 20 procent te worden ontwikkeld. Het is echter denkbaar dat, onder voorbehoud van goedkeuring namens de Ministeriële Commissie Heroverweging, in de uitvoering van de recentelijk gestarte onderzoeken, andere besparingsvarianten worden ontwikkeld. 34 Na de sanering van de externe adviesorganen zijn op het terrein van het directoraal-generaal Welzijn nog de volgende adviesorganen werkzaam: - Centrale Commissie voor de Bejaardenoorden - Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid - Raad voor het Jeugdbeleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
12
Na de sanering van de interdepartementale commissies zijn nog de volgende commissies bij welke WVC het voortouw heeft, overgebleven: - Interdepartementale Coördinatiecommissie Welzijnsbeleid(ICW) Ambtelijk voorportaal van de Welzijnsraad - Interdepartementale Stuurgroep Alcohol- en Drugbeleid(ISAD) - Geneeskundige Verdedigingsraad(GVR) - Interdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid(ISG) - Interdepartementale Stuurgroep Ouderenbeleid(ISO); als opvolger van de Interdepartementale Stuurgroep Bejaardenbeleid(ISB) - Commissie Intersectoraal Jeugdbeleid(CIJ); als opvolger van de Interdepartementale Stuurgroep Jeugdbeleid(ISJ). 35 Aan het emancipatiefacetbeleid wordt vorm gegeven door de WVCEmancipatie Stuurgroep(WES) en beleidssectoren van WVC zelf. De WES heeft tot taak het emancipatiebeleid te stimuleren, kritisch te toetsen aan uitgangspunten van het emancipatiebeleid van de regering en de samenhang te bevorderen tussen de aspecten van het emancipatiebeleid waarmee de sectoren van WVC bemoeienis hebben. De Stuurgroep voert deze taken uit door intern en extern overleg te voeren, gevraagd en ongevraagd advies te geven op ambtelijke(concept-) nota's en door een centrale informatiefunctie te vervullen voor het extern gerichte emancipatiebeleid. De WES, die is samengesteld uit leden die 19 directies en stafafdelingen binnen het ministerie vertegenwoordigen, heeft een aktiviteitenplan opgesteld waarin prioriteiten voor de korte termijn zijn neergelegd. Voor 1989 en 1990 zijn de prioriteiten gebaseerd op de nota Emancipatie in het WVC-beleid, die begin juli 1988 in concept aan de Tweede Kamer is aangeboden. Daaruit blijkt dat voor een aantal beleidsterreinen meer aandacht wenselijk is met betrekking tot de emancipatie van de vrouw. De WES voert overleg met de desbetreffende directies over de wijze waarop deze aandacht bevorderd kan worden en in het beleid tot uiting kan komen. In 1989 en 1990 zullen de terreinen van het jeugdbeleid(meisjes), de verplegende en verzorgende beroepen, de gehandicaptenzorg en het ouderenbeleid bijzondere aandacht krijgen van de WES. De emancipatie van meisjes en vrouwen binnen de twee eerstgenoemde beleidsterreinen zal een extra impuls worden gegeven doordat het stimuleringsbudget van de WES, ten bedrage van f 800 000 per jaar, daartoe zal worden benut in 1989. De Stuurgroep ziet er tevens op toe dat het emancipatiefacet geïntegreerd wordt(en blijft) in het regulier beleid van de desbetreffende directies. Bladzijde 15 36 Momenteel wordt bij de betrokken HLO organisaties geïnventariseerd welke taken en projecten buiten de werkontwikkelings- en institutionele belangenbehartigssfeer vallen. Mij is bekend dat een aantal taken en projecten ook door derden worden gefinancierd (o.a. Koningin Julianafonds, E.E.G., andere departementen). In overleg met betrokken organisaties en de NIZW wordt bekeken waar deze taken tijdelijk het beste kunnen worden ondergebracht, ofwel bij NIZW ofwel bij andere - buiten de HLO vallende - organisaties. Omdat deze taken ook veelal met regulier subsidie zijn gefinancierd is nu nog niet te overzien om welke exacte taken en projecten het gaat. Werkontwikkelingstaken zullen in ieder geval worden aangebracht bij het NIZW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
13
37 In mijn brief van 9 maart j.l. (kamerstuk 18407, nr. 28, overzicht 2.1) heb ik u een volledig overzicht gegeven van de verdeling van de geldmiddelen van de bij de HLO betrokken organisaties. Dit overzicht zou - bij ongewijzigd beleid ~ het uitgangspunt hebben gevormd voor het opstellen van ramingen betrekking hebbend op de jaren 1989 en 1990. Zoals u echter bekend is, worden de middelen voor de uitvoering van WO-taken bij (de direct bij de HLO betrokken) landelijke organisaties met ingang van 1 januari 1989 aan deze organisaties onttrokken en centraal op de begroting van mijn ministerie gebracht voor de subsidiëring van de nieuwe landelijke werkontwikkelingsorganisatie (i.c. het NIZW). Tevens zal in verband hiermede een aantal van thans bij de door deze maatregel getroffen organisaties lopende werkontwikkelingsprojecten tenminste tijdelijk bij eerder genoemde organisaties worden voortgezet. De bijdragen vanuit de collectieve middelen voor de functie institutionele belangenbehartiging (bij direct bij de HLO betrokken organisaties) zullen per 1 juli 1989 niet langer te beschikking worden gesteld. Bladzijde 16 38 Het ministerie rekent het tot zijn taak om de eigen beleidsbijdragen aan de maatschappelijke discussie over ethische vraagstukken openbaar te maken en zonodig te verklaren en toe te lichten. Bladzijde 17
39 Ja, in de naar verwachting in het voorjaar van 1989 uit te brengen nota aan de Tweede Kamer zal deze rapportage worden opgenomen. In de nota zullen de voorlopige resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het totstandkomen van de Interne markt voor het WVC-beleid worden vermeld. Daarnaast zal aan de Tweede Kamer gerapporteerd worden door het Ministerie van buitenlandse zaken middels een op te stellen overzicht waarin de stand van zaken met betrekking tot de verwerking van Europese Richtlijnen in de nationale regelgeving per ministerie zal worden weergegeven. Bladzijde 18 40 Een verrekening van ouderbijdrage en alimentatie kan pas plaatsvinden indien door een Raad voor de Kinderbescherming de alimentatie ten behoeve van de uit huis geplaatste jeugdige daadwerkelijk wordt ontvangen en deze alimentatie aan het Ministerie van WVC wordt afgedragen. Hiervan is niet in alle gevallen sprake. Derhalve is op het moment van vaststelling van de ouderbijdrage niet te voorzien in hoeverre een eventuele alimentatie door dit ministerie zal worden ontvangen. Een directe verrekening is daardoor niet mogelijk. Thans wordt op basis van een verzoek van de ouderbijdrage-plichtige een verrekening uitgevoerd indien daartoe aanleiding bestaat. Bladzijde 19 41 Bij de keuze tot verdeling van de taakstelling personele afslanking voor de periode 1987-1990 heb ik mij gebaseerd op het regeeraccoord en het kabinetsbeleid. Daarnaast zijn de grote operaties waarbij te denken valt aan de decentralisatie, deregulering (WGM en Welzijnswet), ontstaffing
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
14
etc. van doorslaggevende invloed geweest bij mijn keuzes. De taakstelling van het directoraat-generaal Welzijn bedraagt 153,6 plaatsen. De invulling is als volgt vastgesteld: 82 plaatsen - Opheffing voor een belangrijk deel van Landelijk Contact (ca. 70 procent) en het onderbrengen van de resterende taken elders of samen te voegen met de taken op het gebied van het Staatstoezicht op volksgezondheid. - Binnen het departementale gedeelte van DGW zal de nadruk liggen op - vermindering en stroomlijning van staftaken 25 plaatsen - taakvermindering en efficiencyverbetering 25 plaatsen - reductie op grond van decentralisatieregelingen 15 plaatsen - Aan de adviesorganen Sociaal Cultureel Planbureau en Harmonisatieraad en aan het Bureau filmkeuring zal ongeveer het gemiddelde kortingspercentage worden opgelegd 6,6 plaatsen Vervolgens moeten hieraan 2 plaatsen worden toegevoegd op basis van het protocol overdracht IB en 3,3 plaatsen in mindering gebracht worden op basis van het protocol overdracht bibliotheken zodat de totale inlevering 152,3 plaatsen bedraagt. In het afgelopen jaar heeft inmiddels een herschikking van taken plaatsgevonden tussen het directoraat-generaal Welzijn en het directoraat-generaal voor de Volksgezondheid en is het taakveld van de bibliotheken overgegaan naar het directoraat-generaal voor Culturele zaken. Voornoemde zaken hebben ertoe geleid de organisatie van het directoraat-generaal Welzijn ingrijpend te wijzigen, waarbij in de opzet rekening is gehouden met taken die in het komende jaar zullen vervallen. Een organisatie-overzicht van het directoraat-generaal Welzijn heeft u inmiddels bereikt. Het directoraat-generaal Welzijn heeft inmiddels in 1987 en in 1988 in totaal 78,03 plaatsen ingeleverd. Ten aanzien van de invulling van de personele afslanking 1989 zijn mij door de plv. secretaris-generaal en de directeuren-generaal voorstellen gedaan. Na advisering door de Bijzondere commissie zal definitieve besluitvorming ter zake plaatsvinden. 42 Zoals ik in de inleiding van het hoofdstuk Welzijn reeds vermeld heb zijn er algemene vraagstukken op het welzijnsterrein te onderkennen, waaraan in de diverse beleidsdirecties aandacht besteed moet worden. Als voorbeelden heb ik de samenhang tussen de eerste- en tweedelijnsvoorzieningen, vrijwilligersbeleid, preventiebeleid, de emancipatie van individuen en groepen en de zorg voor de meest kansarmen genoemd. Het is de bedoeling om deze aandacht vanuit één regie te laten plaatsvinden. Het gaat daarbij zowel om de verzameling van de noodzakelijke informatie via onderzoek als het initiëren en stimuleren van experimenten en ontwikkelingsprojecten. Dit heb ik beoogd aan te geven met de aangehaalde zinsnede. 43 Zorg voor de meest kwetsbaren in de samenleving is feitelijk het verbindende thema binnen het welzijnsbeleid. Aandacht voor achterstandsbeleid, armoede en preventie krijgt met andere woorden zowel vorm binnen categoriaal als binnen functioneel beleid. Bij het welzijnsbeleid staat de combinatie van categoriaal en functioneel beleid centraal. Vanuit de functionele optiek worden de algemene welzijnsvraagstukken meer thematisch opgepakt. Dat is het taakveld van de directies Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en Onderzoek en Ontwikkeling (DOO).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
15
Instrumenteel gaat het dan om voorlichting en signalering; onderzoek en studie; het bevorderen van inzet vanuit maatschappelijke organisaties zoals kerken, vakbonden en vrijwilligers-organisaties; het in samenspraak met gemeenten en provincies komen tot nieuwe aanpakken. Voorts vervullen bij DMO de opvangvoorzieningen veelal de functie als (tijdelijk) laatste houvast voor mensen die het op eigen kracht niet hebben kunnen redden. In het Rijksplan Welzijnswet 1989 en in de begeleidende brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 26 oktober jl. is op de maatregelen uitvoeriger ingegaan. 44 Er bestaat een overzicht van het lopend en afgesloten onderzoek op het terrein van welzijn met als peildatum 1 januari 1988. Het betreft een overzicht van ruim 150 lopende onderzoeksprojecten, geordend naar beleidsterrein, waarvoor het ministerie opdrachtgever is en/of als (mede-)financier optreedt. Tevens wordt er jaarlijks een onderzoek" en studieprogramma gemaakt voor het directoraat-generaal Welzijn. Voor 1988 is dat beschikbaar. Beide overzichten liggen ter inzage bij de griffier. 1 Bestedingen hiervoor worden in 1989 ten laste gebracht van art. 02.07 onderdeel 1 onderzoek en studie, zijnde 2,3 miljoen gulden. Daarnaast wordt op incidentele basis onderzoek (mede-) bekostigd uit daarvoor in aanmerking komende andere artikelen. Ten behoeve van de implementatie van de onderzoeksresultaten het volgende. Voor alle afgeronde onderzoeksprojecten wordt door de directie Onderzoek en Ontwikkeling met de betrokken beleidsdirectie nagegaan, wat de consequenties zijn voor het gevoerde of te voeren beleid. Indien de resultaten voor meer betrokkenen van belang zijn wordt naar een passende wijze van verspreiding en voorlichting gezocht. 45 Overeenkomstig het uitgebrachte advies van de Stuurgroep Herstructurering Landelijke Organisaties en het ingenomen regeringsstandpunt, behoort het programmeren van onderzoek niet als zodanig tot de taakstelling van bedoeld onderzoekscentrum. Dit betekent dat de drie genoemde organisaties vooralsnog zelfstandig kunnen functioneren. Ik heb toegezegd om nader te onderzoeken of gebundelde programmering van onderzoek op het terrein van Welzijn, eventueel in de vorm van een sectorraad, zinvol is. Uiteraard zal ik het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, waaronder de generale functie onderzoek ressorteert, daarbij betrekken. NESTOR is de gekozen naam voor de nieuw in te stellen stuurgroep met betrekking tot gerontologisch onderzoek. Blijkbaar is door de verschillende benamingen het misverstand ontstaan dat het over twee verschillende organisaties zou gaan. De Stuurgroep Onderzoek Ouderwordende Mens (SOOM) is conform de instellingsbeschikking, na een periode van vijf jaar, beëindigd. Overeenkomstig het advies van de SOOM zal door de ministervan Onderwijs en Wetenschappen en mij, gerichte stimulering plaatsvinden om fundamenteel-wetenschappelijke aandacht voor een beperkt aantal thema's structureel te verankeren. Tot in het jaar 1993 zal hiervoor door minister Deetman en mij een bedrag van in totaal 15 miljoen gulden beschikbaar gesteld worden. (Elk ' Ter inzage gelegd op de bibliotheek
7,5 miljoen).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 8 0 0 hfdst. XVI, nr. 22
16
46 Bedoeld zwaartepuntprogramma moet worden beschouwd als een instrument van het Programmeringscollege jeugdonderzoek (PCOJ) voor de uitoefening van zijn coördinatie- en programmeringstaak op het terrein van het theoretisch en veldgericht jeugdonderzoek. Voortvloeiend uit de projectstatus, die het college heeft gekregen in afwachting van de verdere vormgeving van de generale onderzoeksfunctie in het kader van de HLO, draagt dit zwaartepuntprogramma een tijdelijk karakter. Voor de financiering van het programma zal gebruik gemaakt worden van gelden, die totdan in het kader van de Coördinatiecommissie wetenschappelijk onderzoek kinderbescherming (CWOK) en de Commissie Jeugdonderzoek (CJO) (voor jeugdonderzoek) worden aangewend. Bladzijde 20 47 In potentie kan informatietechnologie een belangrijk hulpmiddel worden voor de verbetering van de bestaanscondities en zelfredzaamheid van zorgbehoevenden en mensen met geringe kansen. De door mij gestarte experimenten en onderzoeken rondom de informatietechnologie, kennen dan ook vrijwel alle een duidelijke component ten aanzien van de inzetbaarheid voor de in de vraag aangegeven groepen en problemen of zijn daar zelfs volledig op toegesneden. Zeker ook in de invulling van het welzijnsbeleid sluit ik een verdere exploratie van deze mogelijkheden niet uit. 48 De FIRA heeft in een offerte aan het Nederlands Instituut voor zorg en welzijn het integrale dienstenpakket "inclusief het uitvoeringsapparaatter overname aangeboden. Tegen de achtergrond van de discussie in het mondeling overleg op 25 mei 1988 van de Vaste commissie voor welzijn en cultuur heb ik bij het NlZW-bestuur gepleit voor in ieder geval tijdelijke overname van het dienstenpakket en met name het informatie- en documentatiesysteem. Het definitieve standpunt van het NIZW is mij nog niet bekend. 49 Het actualiseren van de gegevens voor het ouderenbeleid en de beoordeling ervan op relevantie voor het beleid is in feite een continue aktiviteit, waarvoor het ministerie van WVC eerstverantwoordelijke is. Daarbij wordt - afhankelijk van het onderwerp - mede gebruikt gemaakt van gegevens van andere in de Interdepartementale Stuurgroep Ouderenbeleid samenwerkende departementen en in meer algemene zin ook van het Sociaal en Cultureel Planbureau, het CBS en het Centraal Planbureau en incidentele studies van nog andere partijen. Alleen op die basis zal het mogelijk zijn bijvoorbeeld verschillende toekomstscenario's te schetsen. 50 Bij ongewijzigd beleid zal de vergrijzing van de bevolking impliceren dat er een toenemend beslag zal worden gelegd op de zorgvoorzieningen. Door middel van substitutie wordt gepoogd niet meer zorg te geven dan nodig en zo het beslag op zorgvoorzieningen (relatief) te verminderen. Preventie is het complement van substitutie. Bezien moet worden of met een preventiebeleid gericht op ouderen kan worden bewerkstelligd dat ouderen minder een beroep op zorgvoorzieningen moeten doen.
51 Het flankerend ouderenbeleid vormt thans een onderdeel van de brede doeluitkering Welzijnswet, die naar verwachting na 1 januari 1989 deel zal uitmaken van de Algemene Uitkering uit het Gemeentefonds.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
17
Het is aan de gemeenten te bepalen hoe zij de gelden die zij in dit kader ontvangen over de verschillende aktiviteiten verdelen. Het is derhalve afhankelijk van de gemeentelijke prioriteitstelling naar welk werk de ombuigingen zich vertalen. Bladzijde 21 52 De HLO-operatie impliceert niet zonder meer dat landelijke organisaties geen subsidie meer zullen ontvangen. Met uw Kamer is overeengekomen dat wat de thans via de OGA-regeling gesubsidieerde organisaties op het terrein van het ouderenbeleid betreft, alleen het Studiecentrum N.F.B, en het Landelijk Platform Welzijnswerk voor ouderen onderdeel van de HLO uitmaken. De bonden van ouderen (COSBO, ANBO, Unie KBO en PCOB) vallen bijvoorbeeld niet onder de HLO-operatie. De OGA regeling beperkt zich overigens niet alleen tot niet bij de HLO betrokken organisaties. Vrijwel alle gelden vanuit artikel 0702 worden in het kader van de OGA-regeling beschikbaar gesteld. Genoemd kunnen bijvoorbeeld worden de substitutie-experimenten en subsidies in het kader van het landelijk flankerend beleid. 53 Thans wordt bezien of en in welke mate bedden die thans gefinancierd worden krachtens de z.g. 1 oktober-regeling omgezet kunnen worden in reguliere verpleeghuisbedden. Daarbij valt te denken aan dependances (bij 30 of meer bedden), of ook aan verpleeghuiszorg buiten de muren, op basis van het recente Besluit substitutie verpleeghuiszorg van de Ziekenfondsraad. Bij deze «herwaardering» wordt nadrukkelijk het kwaliteitsaspect dat verbonden is aan het verpleeghuisbed in de beschouwing betrokken. Het herbezien van de positie van de 1 oktober-bedden staat overigens los van de (op termijn ) voorgenoemde overstap van de bejaardenoorden naar de premie-financiering. Per 31 december 1987 waren in totaal nog 1197 1 oktober-bedden in gebruik. Hiervan werden er 907 bezet door geïndiceerden voor verpleeghuizen. Van 907 geïndiceerden verbleven er 304 in bejaardenoorden. Er zijn mij geen bejaardenoorden met een boven-provinciale functie bekend die in aanmerking zouden moeten komen voor overheveling naar de «landelijke bejaardenoorden». De opneming van bejaardenoorden in de categorie bejaardenoorden met een bijzondere functie is na uitvoerig overleg met de provincies en de vier grote steden, per 1 januari 1985, toen de gewijzigde Wet op de bejaardenoorden in werking trad, tot stand gebracht. Aan de Tweede Kamer is daarbij de toezegging gedaan dat op dit punt een zeer restrictief beleid zou worden gevoerd. Ter afronding van dit proces zijn in 1987 nog een zestal bejaardenoorden aan deze categorie toegevoegd, te weten 5 in de provincie Utrecht en 1 in Noord-Brabant Deze aanvulling is opgenomen in het Ontwerp-wijziging Plan bejaardenoorden met een bijzondere functie, dat is gepubliceerd in Staatscourant 158 van 17 augustus 1988. De VROM-gelden struktureel (f20 miljoen in 1990 en f 5 0 miljoen in 1991) worden verdeeld volgens het wettelijk verdeelsysteem. Na uitname van het gedeelte voor de provincie Flevoland en voor de bejaardenoorden met een bijzondere funktie wordt het resterende bedrag verdeeld volgens de verdeelsystematiek van artikel 16 a van de Wet op de bejaardenoorden. Het beleid met betrekking tot de formaties in bejaardenoorden behoort in het systeem van de Wet op de Bejaardenoorden tot de verantwoordelijkheid van de provincies en de vier grote steden. Op welke wijze tegemoet wordt gekomen aan de formatieverruiming in bejaardenoorden in verband met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 8 0 0 hfdst. XVI, nr. 22
18
de verschuiving in de taakinvulling tussen verpleeghuizen en bejaardenoorden hangt dus af van de door de provincies en grote steden te dier zake te maken beleidskeuzes. Van een generale aanpak, welke suggestie uit de vraag zou kunnen worden gelezen, is dus geen sprake. Wel kan worden opgemerkt, dat de financiële mogelijkheden hiertoe zijn verruimd. Ik moge in dit verband verwijzen naar de extra f 10 miljoen voor 1988 respectievelijk f 15 miljoen voor 1989, die aan het budget voor de bejaardenoorden zijn toegevoegd (FOGM 1988, blz. 10, boven bij 1b) ten behoeve van personeelsintensiveringen. 54 Vooraf zij opgemerkt dat de gelden ten behoeve van de consultatiefunctie van verpleeghuizen niet alleen bestemd zijn voor de bejaardenoorden maar evenzeer voor de 1e lijn. Ten aanzien van het gevraagde inzicht geldt, dat de middelen door middel van budgetverruiming aan de verpleeghuizen ter beschikking zijn gesteld. Er zijn dan ook geen gegevens over de exacte wijze van invulling van deze taak. Het is mij echter bekend dat door het NZI/de NZR een periode van registratie is gehouden bij een aantal verpleeghuizen, ten einde inzicht over de invulling van de consultatie-functie te verkrijgen. De verwerking van deze gegevens is thans nog gaande. 55 In het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit specifieke uitkeringen aan de provincie Flevoland, dat op 26 oktober jl. voor advies is gestuurd naar de provincies en grote steden, de VNG en de Centrale Commissie voor de bejaardenoorden, heb ik voorgesteld als datum van inwerking-treding 1 januari 1989. Bladzijde 22 57 In het laatst gepubliceerde FOZ-1989 (stuk nr. 20 848 nr. 2; bladzijde 93) staat reeds aangegeven dat de extra gelden met name gebruikt zullen worden voor het bieden van snelle oplossingen ten einde de bestaande capaciteitsproblematiek tegemoet te komen. Geconstateerd moet worden dat er vanuit de direct betrokken organisaties vele initiatieven worden aangemeld om invulling te geven aan deze gedachte. Veelal zijn dergelijke initiatieven ontwikkeld in nauw overleg tussen organisatie van uit de 1e en 2e lijn. Ten aanzien van de vraag of er ten onrechte ouderen in een verpleeghuis zijn opgenomen, kan worden opgemerkt dat alle patiënten in een verpleeghuis daarvoor een indicatie bezitten. 58 Het onderzoek" en informatiecentrum dat opgezet wordt als gevolg van de HLO-operatie zal een onderdeel worden van het Nederlands Instituut voor zorg en welzijn (NIZW), voorheen aangeduid als de zogenaamde werkontwikkelingsmaatschappij. Dit impliceert dat de daar bijeen te vergaren gegevens op het gebied van onderzoek betrekking hebben op slechts een deel van het gehandicaptenbeleid, namelijk het gebied van zorg en welzijn. Het inventarisatiesysteem in het kader van de ISG-Commissie Onderzoek, waarop de geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting betrekking heeft, kent een bredere optiek, aangezien daar ook velden als onderwijs, scholing, werkgelegenheid, sociale zekerheid, hulpmiddelen, (beroeps) revalidatie, toegankelijkheid aan de orde kunnen komen. Tussen het NIZW en de ISG zullen afspraken gemaakt worden om te voorkomen dat doublures optreden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
19
59 In vervolg op de motie Muller-van Ast/Terpstra is op 29 juli 1987 de Ziekenfondsraad gevraagd te adviseren over onder meer een versoepeling van de eigen bijdrageregeling AWBZ voor bepaalde groepen verzekerden. De Ziekenfondsraad heeft hierover op 29 januari 1988 advies uitgebracht. De Raad herhaalt hierin het standpunt dat differentiatie tussen enerzijds bijdrageplichtigen die wel en anderzijds bijdrageplichtigen die geen extra bestedingsmogelijkheden moet worden gegund, niet mogelijk is aan de hand van objectief meetbare en in rechte toetsbare criteria. Wegens het ontbreken van een redengeving, gebaseerd op objectieve criteria, om aan bepaalde categorieën meer vrij besteedbaar inkomen te gunnen is de Raad van mening dat het in de adviesaanvraag verwoorde voorstel eerder discriminerend dan differentiërend is. Bovendien acht de Raad de keuze van de groepen welke van het voorstel zouden profiteren, in zekere mate willekeurig. Desondanks heeft de Ziekenfondsraad een technisch advies uitgebracht. Uitgaande van de randvoorwaarde, zoals geformuleerd in de adviesaanvraag, van de handhaving van de koppeling tussen het minimum zakgeld in het kader van de Algemene Bijstandswet en het minimum ter vrije besteding blijvend bedrag in de eigen bijdrageregeling AWBZ, stelt de Raad voor om voor personen met een bovenminimaal inkomen die verblijven in de adviesaanvraag genoemde inrichtingen een nominale korting op de bijdrage te verlenen van f 1290 per jaar. Aan dit voorstel zijn belangrijke bezwaren verbonden. Gewezen kan worden op het verschil in behandeling tussen bewoners van de diverse inrichtingen en op de grote inkomensverschillen die binnen inrichtingen zullen ontstaan. Voorts kan worden opgemerkt dat er onwenselijke marginale effecten optreden bij de verzekerden met een minimum inkomen. Een geringe inkomenssstijging resulteert in een verlaging van de bijdrage met meer dan f 100 per maand. In verband met het bovenstaande bestaat er binnen het kabinet nog geen eensluidend oordeel over de vraag of het advies van de Ziekenfondsraad ten uitvoering kan worden gebracht ofwel daarvoor een alternatief kan worden ontwikkeld. In het bijzonder over dit laatste voeren ondergetekenden nader overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die mede verantwoordelijkheid draagt voor de eigen bijdrageregeling AWBZ. Over de invoering van een woonvormtoeslag, waaronder ik versta een korting op de eigen bijdrage waarvan de hoogte gebaseerd is op de categorie inrichting waarin de verzekerde verblijft, merk ik op dat deze onderdeel vormt van het in het voorgaande genoemde nader overleg dat tot doel heeft om tot een verantwoorde versoepeling te komen. Bladzijde 23 60 Onder «cultuurparticipatie van jongeren» versta ik de betrokkenheid van jongeren bij en de deelname van jongeren aan allerlei uitingen van cultuur. Dit kan betrekking hebben op zowel traditionele vormen van cultuur (bijvoorbeeld klassieke muziek en ballet), als ook op nieuwere culturele uitingsvormen (bijvoorbeeld popmuziek en breakdance). 61 Uitgaande van de huidige indeling van het hoofdstuk Jeugdbeleid, had een plaatsing van het onderwerp kinderopvang in de paragraaf over preventie, gezien de preventieve functie die kinderopvangvoorzieningen kunnen hebben, meer in de rede gelegen dan plaatsing in de paragraaf over educatie. Het regeringsstandpunt zal overigens, zoals tijdens de afgelopen Algemene Beschouwingen is toegezegd, voor de behandeling van de WVC-begroting naar de Tweede Kamer worden gezonden. Aansluitend zal het regeringsstandpunt voor advies naar hiertoe bestemde organen worden gezonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
20
62 Op het terrein van de educatie heeft de bevordering van de cultuurparticipatie prioriteit. Daarnaast worden uiteraard de diverse jeugdorganisaties, die een functie vervullen bij de jeugdeducatie, blijvend gesubsidieerd. De welzijnscomponent van het onderwijsvoorrangsbeleid wordt per 1 januari 1989 gedecentraliseerd. De belangrijkste implicatie hierbij is dat de beleidsverantwoordelijkheid voor een welzijnscomponent bij onderwijsvoorrangsactiviteiten geheel zal komen te liggen bij individuele gemeentebesturen. Ten aanzien van welzijnsactiviteiten zal geen andere wettelijke regeling gelden dan is voorzien in de Welzijnswet. 63 Deze activiteiten, uitgevoerd door de Stichting spel- en opvoedingsvoorlichting, omvatten het ontwikkelen en verschaffen van voorlichting en informatie ten behoeve van ouders van 0-12 jarigen en andere bij de opvoeding betrokkenen. 64 In een tijdelijk project worden materiaal en methoden van de Stichting spel- en opvoedingsvoorlichting geschikt gemaakt voor allochtone ouders en hun kinderen. 65 Preventie en inhaalbeleid zijn nauw aan elkaar gelieerd. Het voeren van een preventiebeleid moet voorkomen dat jongeren in meervoudige achterstandssituaties, danwei de jeugdhulpverlening, terechtkomen. Het inhaalbeleid levert evenwel belangrijke inzichten op met betrekking tot het preventiebeleid. Om dit inhaal- en preventiebeleid gestalte te geven wordt met de Ministeries van Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs en Wetenschappen samengewerkt. In het aangekondigde definitieve Meerjarenprogramma Jeugdbeleid worden het preventie- en inhaalbeleid en de relatie daartussen nader uitgewerkt. 66 Bij het inhaalbeleid gaat het om subsidiëring van instellingen op het terrein van de jeugdhulpverlening. De doelgroep - jongeren in meervoudige achterstandssituaties - is breder dan de randgroepjongeren. Het doel van de projecten is de jongeren, die uit de boot van de jeugdhulpverlening en andere voorzieningen vallen, te bereiken middels een gericht aanbod en samenwerking. In het randgroepjongerenbeleid werd een experimentele rijksbijdrage aan gemeenten verstrekt ten behoeve van een kleine en nauw omschreven doelgroep teneinde een integraal beleid op de terreinen arbeid, educatie, vrije tijd en hulpverlening te ontwikkelen. Er is hier geen sprake van een voortzetting van het randgroepjongerenbeleid. De in het kader van de nota Jeugdbeleid 1984 uitgetrokken middelen ten behoeve van het randgroepjongerenbeleid worden gedecentraliseerd. De projecten worden gesubsidieerd op basis van de begrotingswet. Voor de uitvoering geldt de Tijdelijke Subsidieregeling Jeugdhulpverlening. In principe is het mogelijk dat projecten in het kader van het aanvullend beleid jeugdhulpverlening worden gefinancierd. De projectplaatsen zijn: Leeuwarden, Zwolle, Enschede, Arnhem, Den Helder, Haarlem, Helmond, Den Bosch, Oss en Heerlen. De kosten die in 1989 met de 10 projecten zijn gemoeid bedragen f 3 048 673 De projecten worden op lokaal niveau gecoördineerd door de subsidieontvangende instellingen. De beleidsvoering berust bij de directie Jeugdbeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
21
Een betrouwbare schatting van de omvang van de groep jongeren in meervoudige achterstandssituaties is er niet. Nader kwantitatief onderzoek is noodzakelijk. Wel kan op basis van analyses in de projectlokaties gezegd worden, dat het in elk project om minimaal enkele honderden jongeren gaat. Bladzijde 24 67 Met betrekking tot het consumentenbeleid zijn tussen de Ministeries van WVC en EZ afspraken gemaakt over de taakafbakening en coördinatie. Conform deze afspraken richt EZ zich met name op zaken als ordelijk economisch verkeer, marktdoorzichtigheid, zelfregulerend vermogen van marktpartijen en algemene, ook massamediale consumentenvoorlichting, één en ander ingebed in een meer algemeen gericht marktbeleid. WVC richt zich met name op de kleinschalige, doelgerichte voorlichting aan kwetsbare groepen en op preventief gerichte activiteiten op het terrein van het huishoudelijk beheer. Vanuit deze beide optieken zijn beide ministeries betrokken bij instituten als SWOKA, NIBUD en Consument en Huishouding. Coördinatie vindt plaats in de vorm van regelmatig overleg en de aanwijzing binnen WVC van een vaste contactambtenaar voor afstemmingszaken in verband met de coördinerende functie van EZ op dit terrein. Bladzijde 26 68 In het Rijksplan Welzijnswet 1989 is detailinformatie gegeven met betrekking tot minderheden. Daarin wordt nader aangegeven welke subsidies beschikbaar zijn in 1989 voor steunfuncties (landelijk en bovenlocaal), landelijke projecten en activiteiten (art. 13 van de Welzijnswet) en voor welke onderdelen stimuleringsuitkeringen voor gemeenten beschikbaar zijn (met name ten behoeve van het woonwagenbeleid, het beleid ten aanzien van Molukkers, ten behoeve van zigeuneropvanggemeenten, en internationale kinderdagverblijven). 69 In het totale minderhedenbeleid, zoals dat ontwikkeld en gevoerd wordt door de verschillende overheden (rijk, provincie en gemeenten) is een goede afstemming tussen de overheden - uitgaande van ieders verantwoordelijkheid - terzake van belang. Met de vier grote gemeenten is sinds 1986 een afstemmingsoverleg (overlegmodel) in het kader van de «Algemene Welzijnsovereenkomst vier grote gemeenten». Met hen is in 1988 al overeenstemming bereikt over de op basis van de opgedane ervaring af te sluiten bestuursovereenkomsten. Deze zullen vooral zijn gericht op de afstemming van de inzet van de steunfunctie en projecten in deze gemeenten. Met de provincies Overijssel, Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland zijn er reeds bestuursovereenkomsten afgesloten. Deze zijn vooral gericht op: - het bereiken van afstemming in de beleidsvoering; - het uitwisselen van informatie over belangrijke beleidsontwikkelingen; - het oplossen van problemen en knelpunten. Het is het voornemen om dergelijk gestructureerd overleg desgewenst ook met de andere provincies aan te gaan. 70 De plannen met betrekking tot het woonoord Lunetten zijn niet gewijzigd en bestaan uit de herhuisvesting van de nog aanwezige bewoners en daarna amovering van de aanwezige barakken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 8 0 0 hfdst. XVI, nr. 22
22
De afgelopen jaren zijn de barakken wind- en waterdicht gehouden; voor dit onderhoud waren beperkte middelen op de begroting geraamd. Voor renovatie of groot onderhoud zijn geen middelen op de begroting geraamd. Het Ministerie van Financiën (Dienst der Domeinen) treedt op als verhuurder van de barakken; en het Ministerie van WVC is verantwoordelijk voor beheer en onderhoud van de barakken en het terrein. 71 Het WVC-budget voor het minderhedenbeleid heeft zich sinds 1986 als volgt ontwikkeld: 1986 f212175.000
1988 f 193 680.000
1987 f215081.000
1989 f 1 5 1 792.000
Het bedrag voor 1986 is ontleend aan het Actieprogramma 1986. De bedragen voor 1987 en 1988 komen uit het Actieprogramma 1988; het bedrag voor 1989 uit het Actieprogramma 1989. Het verschil tussen de beschikbare bedragen voor 1987 en 1988 wordt met name veroorzaakt door het in de begroting zichtbaar worden van de overdracht van de middelen van de basiseducatie naar Onderwijs en Wetenschappen (f 13,9 miljoen) en een bijgestelde raming voor de drugshulpverlening (f6,2 miljoen). Voor een meer gedetailleerde toelichting zij verwezen naar de pagina's 47 en 51 tot en met 56 van het Actieprogramma Minderhedenbeleid 1988. Het verschil tussen de genoemde bedragen voor 1989 ten opzichte van 1988 wordt met name veroorzaakt door: - amendement 46 op de WVC-begroting 1988 (bezuiniging) - overheveling naar het Gemeentefonds - bezuiniging 1989 op experimenten en projecten - consequentie van het bruto boeken (opnemen in de begroting van WVC) van de O.S. middelen voor de opvang van vluchtelingen
-/- f 4,5 miljoen -/- f 5 2 , 4 miljoen -/- f 3,5 miljoen
+ f 2 1 , 8 miljoen
Samenvattend kan worden gesteld dat de verlaging van het WVC-minderhedenbudget voor in totaal f 8 miljoen wordt veroorzaakt door bezuinigingen. Deze bezuinigingen staan niet op gespannen voet met het regeeraccoord, aangezien het totale voor minderheden op de rijksbegroting beschikbare budget, op peil blijft. De verlaging van 1989 ten opzichte van 1988 wordt met name veroorzaakt door de overheveling van WVC-middelen (f52 miljoen) naar het Gemeentefonds. 72 Juist in verband met het WRR-advies heb ik inmiddels besloten vooralsnog niet te komen met een aparte WVC-meerjarenvisie met betrekking tot het minderhedenbeleid. Het ligt in mijn bedoeling mijn voornemens met betrekking tot het WVC-minderhedenbeleid op te nemen in de Regeringsreactie op bedoeld WRR-advies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
23
Bladzijde 26 73 De totale bijdrage voor topsport is als volgt opgebouwd: - Bijdragen betaald voetbal, incl. SABV f 1 553 000 - Sportgezondheidszorg, w.o. de bijdrage aan NISGZ f 743 700 - Campagne Blessurepreventie van NISGZ/SCV f 100000 - Aanstelling sportartsen bij landelijke sportorganisaties f 555 000 - Topsport trainers/coaches bij landelijke sportorganisaties f 1 100000 - Landelijk accommodatieplan f1350000 - Bijscholing topsportkader van landelijke sportorganisaties f 250000 - individuele begeleiding NSF - topsportinformatie f 125 000 - project Nazorg f 125 000 - activiteiten individuele begeleiding f 425 000 Totaal topsport
f 6 326 000
74 Het beleid van de rijksoverheid in het kader van de sportveiligheid is erop gericht voorwaarden te creëren waaronder verantwoorde sportbeoefening plaats kan vinden. In algemene zin komt dit streven tot uitdrukking in het ondersteunen c.q. in stand houden van een kwalitatief hoogwaardige sportinfrastructuur in met name organisatorisch en accommodatief opzicht en de kwaliteitsbewaking van de sportbegeleiding en opleidingen. Daarnaast uit het sportveiligheidsbeleid zich in meer specifieke zin in het ondersteunen en initiëren (samen met de georganiseerde sport) van tak van sport gerichte maatregelen. Dat is in de eerste plaats het geval ten aanzien van die takken van sport die naar hun aard bepaalde veiligheidsrisico's met zich mee brengen. De volgende maatregelen zijn daartoe getroffen: - De Nederlandse boksbond wordt ondersteund bij de concretisering van de aanbevelingen zoals deze zijn neergelegd in het rapport van de Commissie veiligheid boksen. - Bij de Nederlandse Triathlon Bond wordt een functionaris gesubsidieerd die als belangrijkste taak de ontwikkeling en uitvoering van een veiligheidsplan ten behoeve van een verantwoorde beoefening van de triathlonsport heeft. - Op verzoek van de NRTU zal de reeds eerder opgerichte Commissie veiligheid toerfietsen zich opnieuw gaan buigen over de veiligheid bij het toerfietsen. - Met betrekking tot de veiligheid bij de watersport worden de werkzaamheden van de veiligheidscommissie van het Breed Overleg Waterrecreatie gevolgd, teneinde daar waar nodig veiligheidsmaatregelen te initiëren o f t e ondersteunen. - Met de Koninklijke Nederlandse Alpen Vereniging en de Nederlandse Bergsport Vereniging is contact opgenomen teneinde gezamenlijk te bezien op welke wijze de veiligheid bij de bergsportbeoefening verbeterd kan worden. - Al weer een aantal jaren wordt een bijdrage verstrekt ten behoeve van de Veiligheidscommissie in het betaalde voetbal. Deze commissie adviseert het bestuur Betaald Voetbal omtrent te nemen veiligheidsmaatregelen bij voetbalwedstrijden. Onder meer heeft dit geleid tot een groot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
24
aantal Veiligheidsvoorschriften waaraan de clubs in het betaald voetbal dienen te voldoen. Deze voorschriften hebben zowel betrekking op de stadions als op de organisatie van wedstrijden. Bovendien wijs ik op de relatie die gelegd kan worden tussen Veiligheidsbeleid in de hierboven bedoelde zin en de gezondheidsrisico's bij sportbeoefening. Ten aanzien van de maatregelen op dit terrein verwijs ik naar het antwoord op vraag 77 met betrekking tot de negatieve verschijnselen die zich ten aanzien van topsportbeoefening voordoen. Een antwoord dat tevens ingaat op het beleid ter beteugeling van het voetbalvandalisme. 75 In 1989 is voor de aanstelling van hooggekwalificeerde trainers/coaches binnen de begroting van sportzaken een bedrag van f 3 0 0 0 0 0 extra beschikbaar gesteld, waarmee het totale bedrag dat kan worden aangewend voor de aanstelling van toptrainers/coaches is gebracht op f 1 100000. Bij de subsidiëring wordt uitgegaan van een maximaal subsidiabel bedrag van f 100000 per trainer/coach ten behoeve van de salariskosten. Mochten deze kosten onder dat niveau van het bedrag liggen, kunnen tot het genoemde maximum eveneens functioneringskosten voor subsidiëring in aanmerking gebracht worden. De WVC-bijdrage is maximaal 60 procent oftewel f 6 0 0 0 0 . Gebleken is dat de gemiddelde salariskosten f 9 0 0 0 0 per full-time trainer/coach bedragen. Daarmee behoren de trainer/coaches tot de groep werknemers bij sportbonden met het hoogste subsidiabele salaris. 76 Voor de aanstelling van sportartsen is in 1989 een budget beschikbaar van f 555 000. Over de wijze van aanstelling heb ik begin dit jaar een advies gevraagd aan de Beraadsgroep Sportmedisch Beleid. Ter voorbereiding van dit advies is door de beraadsgroep een uitvoerige enquête onder een groot aantal sportbonden gehouden die te kennen hebben gegeven voor een bijdrage in de aanstelling van een sportarts in aanmerking te willen komen. De enquête diende onder meer inzicht te verschaffen in de wijze waarop de aanstelling van sportartsen het beste aansluit bij de diverse wensen van de sportbonden. Het advies van de beraadsgroep zal, zo is mij meegedeeld, binnenkort verschijnen. Afhankelijk van de inhoud daarvan kan vastgesteld worden hoeveel sportartsen aangesteld kunnen worden, aangezien dat rechtstreeks samenhangt met de wijze van subsidiëring. Uitgaande van de gedachte dat ook de sportorganisaties zelf kunnen bijdragen in de kosten ga ik ervan uit dat 5 tot 6 sportartsen kunnen worden aangesteld. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van de beraadsgroep zal ik een besluit nemen en kan tot daadwerkelijke aanstelling worden overgegaan. 77 In de eerste plaats denk ik aan de beteugeling van het voetbalvandalisme. Het is de Kamer bekend dat onder de coördinatieverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken door de betrokken bewindslieden van het ministerie van Justitie en van WVC in overleg met de KNVB een geïntegreerde aanpak van de problematiek wordt voorgestaan en op belangrijke onderdelen ook reeds wordt uitgevoerd. Voor zover (mede) mijn verantwoordelijkheid betreffend wijs ik op de ontwikkeling van een actief supportersbeleid van de clubs, de experimenten jeugdbeleid en voetbalvandalisme, het in 1988 af te ronden experiment met een mobiel gesloten TV-circuit, de invoering van een passenregeling en de mogelijkheid supportershomes te realiseren met een subsidie van mijn ministerie. In 1989 is een budget van ongeveer f 1 100000 beschikbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
25
Dit bedrag is als volgt opgebouwd: - Budget DSpz: werkzaamheden supporterscoördinator
f 150000
- Budget Jeugdbeleid: begeleiding experimenten jeugdbeleid en voetbalvandalisme
f200000
- Bijdragen voor de realisering van supportershomes *
f750000
In dit verband verwijs ik eveneens naar de brief van 19 oktober 1988 aan uw commissie over de voortgang van het beleid ter beteugeling van het voetbalvandalisme van de minister van Binnenlandse Zaken. Een ander negatief verschijnsel is het aantal blessures bij topsportbeoefening. Door middel van het geven van voorlichting, het doen verrichten van wetenschappelijk onderzoek en een gerichte medische begeleiding, tracht ik in samenwerking met de georganiseerde sport dit aantal blessures terug te dringen. Het beschikbare budget in 1989 is als volgt: - Bijdrage in kosten, «Blessures blijf ze de baas» - Aanstelling sportartsen
f 100000 (DSpz) f 100000 (AGZ) f550000
Aan de dopingproblematiek in de sport en dan met name de wijze waarop dit probleem aangepakt moet worden, kan evenmin voorbij worden gegaan. Ik wil er nog eens op wijzen dat ik een genuanceerde aanpak van dit probleem voorsta in die zin, dat niet alleen de controle verscherpt wordt doch dat tevens door middel van wetenschappelijk onderzoek de werkelijke prestatiebevordering en/of schadelijkheid van doping geduide middelen wordt aangetoond, er uitgebreider voorlichting aan sporters en hun begeleiders wordt gegeven die mede gebaseerd is op de uitkomsten van het eerder genoemde wetenschappelijk onderzoek en dat de rechtsbescherming van de sporters beter dan tot nu toe vaak blijkt, gewaarborgd wordt. Dit betekent onder meer, dat alvorens tot strafoplegging wordt overgegaan, de sporter en zijn/haar begeleider(s) de gelegenheid wordt geboden tot verweer. In dergelijke gevallen kan dan ook beter rekening worden gehouden met de gezondheidstoestand van sporters en het daarmee samenhangend gebruik van medicijnen, voorgeschreven door sportartsen. Ik wijs er op dat deze opvattingen steun vinden in de georganiseerde sport, waaronder het NISGZ. Bovendien wijs ik er nog op dat ik de beraadsgroep sportmedische begeleiding heb gevraagd aan te geven op welke wijze een landelijk dopingcentrum met een voorlichtende en coördinerende functie vorm gegeven zou kunnen worden, uiteraard mede tegen de achtergrond van de opvatting van de Kamer ten aanzien van de motie Eisma c.s. Het advies verwacht ik binnenkort. In 1989 is voor activiteiten verband houdende met de uitvoering van een dopingbeleid f 2 5 0 0 0 0 beschikbaar. 78 Het betreft hier met name accommodatieve knelpunten welke door de landelijke sportorganisaties worden ervaren bij de uitvoering van het landelijk trainings- en wedstrijdwezen. Daarbij kan het zowel gaan om (inter)nationale trainings- en wedstrijdaccommodaties (bijvoorbeeld Nationaal Badmintoncentrum Nieuwegein, Indooratletiek accommodatie Houtrust, Den Haag) als om nationale trainingsaccommodaties (bijvoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
26
beeld Nationaal Judocentrum Nieuwegein). Mogelijke knelpunten kunnen betrekking hebben op kwantiteit, kwaliteit en/of beschikbaarheid van dit soort voorzieningen. Thans wordt een - in samenwerking met de sector Sportaccommodaties van de NSF opgestelde - landelijke inventarisatie verricht naar de behoeften en knelpunten van bonden op dit gebied. Mede in het licht van het beleidsaccent op topsport, bestaat het voornemen om, op basis van de resultaten van deze inventarisatie, een meerjarenplan op te stellen ten behoeve van de subsidiëring van dit soort voorzieningen (Landelijk Accommodatieplan). Vooralsnog wordt daarbij gedacht aan een jaarlijkse reservering van f 1 a 1,5 miljoen ten behoeve van het artikel Ruimtelijke Voorzieningen, een en ander vast te stellen naar aanleiding van de uitkomsten van de inventarisatie. Bij het beoordelen van concrete subsidieverzoeken zullen overigens criteria als gebruiksintensiteit, sluitende exploitatie en plaats en functie in relatie tot bestaande (nationale) sportcentra een belangrijke rol spelen. 79 De verschillen die zijn ontstaan rond de financiële gegevens zoals vermeld in het Ontwerp Rijksplan Welzijnswet 1989 en de ingediende begroting vinden hun oorzaak in het niet in het Ontwerp Rijksplan voorkomende bedrag van de zogenaamde desaldering zijnde niet behorende tot de voorgenomen uitgaven alsmede de structurele doorwerking van de WAGGS-bijdrage 1988, en enige afrondingsverschillen. In het definitieve Rijksplan zijn deze verschillen exclusief desaldering weggenomen. 80 Antwoord wordt heden nagezonden. 81 Onderzoeksgegevens met betrekking tot de sportparticipatie tonen aan, dat met name deze groeperingen daarin achterblijven. Het op hen richten van het stimuleringsbeleid is tegen die achtergrond dan ook verantwoord. De subsidiëring van stimuleringsactiviteiten voor andere doelgroepen, zoals jeugd, midlife sporters, e.d. zal evenwel ook mogelijk zijn als onderdeel van het beleid, dat er op is gericht de bestaande sportinfrastructuur van de georganiseerde sport in stand te houden. 82 Het onderzoek naar de mogelijkheden van het budgetteren van de subsidies ten behoeve van de landelijke sportorganisaties is onlangs afgerond. Op korte termijn zullen met de Nederlandse Sport Federatie besprekingen worden gestart over het onderzoeksresultaat en zal ik de NSF verzoeken mij te informeren over haar visie op de verschillende budgetterings-alternatieven. Zoals de AMVB ex artikel 13 en 14 van de Welzijnswet voorschrijft zal getracht worden 1 januari 1990 tot invoering over te gaan. 83 Na het aannemen van de motie is er naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van Van Aardenne over de privatisering van de Staatsloterij overleg gevoerd tussen de NIL (een samenwerkingsverband tussen de ALN en de SNS) en de Staatsloterij en de direct betrokken Ministeries Financiën, Justitie en WVC gelet op het gegeven dat ook Financiën ten behoeve van de Staatsloterij reeds in 1985 verzocht om instantloterijen te kunnen gaan organiseren. Het regeringsstandpunt met betrekking tot het rapport van Van Aardenne zal naar verwachting binnenkort naar de Kamer worden gezonden. In dat standpunt zal tevens aan overwegingen ter zake de introductie van instantloterijen aandacht worden besteed.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
27
84 Het bedrag dat in 1988 rechtstreeks aan het NOC beschikbaar is gesteld ten behoeve van de uitzending van de Olympische Ploeg is f 3 5 0 0 0 0 . Dit bedrag, beschikbaar gesteld voor de gedeeltelijke dekking van de kosten die samenhingen met de medische en sporttechnische begeleiding van de ploeg, drukt op het begrotingsonderdeel 6, topsport, was en is bestemd voor vormgeving van het beleid met betrekking tot sportmedische en sporttechnische begeleiding. 85 Een financiële onderbouwing is op dit moment niet te geven. Het op te stellen plan van aanpak zal onder meer op dit punt duidelijkheid dienen te verschaffen. Er zijn ook nog géén bijdragen toegezegd door de diverse betrokken departementen. De ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken en WVC hebben voorgesteld dat een financiële bijdrage wellicht mogelijk is indien passend in de eventueel van toepassing zijnde regelingen (bijvoorbeeld op grond van de Wet Geluidhinder). Het Ministerie van Landbouw en Visserij heeft laten weten géén mogelijkheden te zien voor een financiële bijdrage. Het accommodatieplan van Zandvoort gaat overigens uit van een basisbegroting van circa f 3 5 miljoen. Het merendeel daarvan zou opgebracht moeten worden door het bedrijfsleven (via sponsoring). 86 Over de behandeling van de aanvragen in het kader van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de Wuv en de Wubo kunnen de volgende gegevens worden verstrekt: Wuv: Aantal aanvragen in het kader van de gelijkberechtiging t / m 1 november 1988 (binnenland en buitenland) Waarvan ingetrokken
1895 81
Resteert
1814
Tot en met 1 oktober zijn er afgedaan Hiervan zijn toegekend
circa 550 circa 440
Per 1 oktober waren er nog in behandeling: Nederlandse aanvragen Buitenlandse aanvragen Totaal Van de toegekende aanvragen zijn er per 1 november in betaling
840 505 1345
196
De overige toegewezen aanvragen (ruim 200) zullen binnenkort leiden tot uitbetaling. De aanvragen in het kader van de gelijkberechtiging worden met voorrang afgedaan. In 1988 zal de Uitkeringsraad nog over 750 a 1000 van de 1345 (per 1 oktober) nog af te handelen aanvragen beschikken. De uitkeringen die hierop zullen volgen zullen begin 1989 tot betaling komen. De overige aanvragen zullen in voorjaar 1989 worden afgedaan. Wubo De Rubo heeft besloten ambtshalve te onderzoeken welke gevallen in aanmerking komen voor een periodieke uitkering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
28
Het aantal te onderzoeken gevallen bedraagt (alle gevallen hebben betrekking op in Nederland wonende personen) Hiervan zijn inmiddels afgedaan waarvan toegewezen en waarvan in betaling
380 41 12 6
De overige 339 aanvragen die nog in behandeling zijn worden met voorrang behandeld en zullen naar verwachting binnen 6 maanden zijn afgedaan. 87 Ja. Begrotingspost art. 9, onderdeel 3: Immateriële hulp aan oorlogsgetroffenen. 88 Bij de Centrale Raad van Beroep wachten op dit moment de volgende aantallen zaken op behandeling. Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 228 Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers 3 Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 817 Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 139 89 Overzicht aantal voordrachten in het kader van de toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv (anti-hardheidsbepaling) over het jaar 1988 (stand van zaken tot 31 oktober 1988): Er zijn in totaal 44 anti-hardheidszaken voorgedragen bij de minister, waarvan 9 zaken nog op het ministerie in behandeling zijn. Ten aanzien van deze 9 zaken is een verzoek om nadere informatie aan de Uitkeringsraad uitgegaan. Van de 35 afgehandelde zaken zijn er 33 zaken toegewezen en 2 afgewezen. Onderverdeling in categorieën 1. gemengd gehuwden 2. kinderen uit gemengd huwelijk 3. tweede generatie 4. nationaliteit/territorialiteit 5. onderduik/vrijheidsberoving
Instemmingen Afwijzingen 4 6 2 1 20 1 1
Van de categorieën «gemengd gehuwden», «kinderen uit gemengd huwelijk» en «onderduik/vrijheidsberoving» zijn allen woonachtig in Nederland en 1 aanvrager in Israël (afwijzing). Van de categorie «nationaliteit/territorialiteit» zijn er 19 aanvragers woonachtig in Israël (waarvan 1 afwijzing), 1 aanvrager in Indonesië en 1 aanvrager in Zweden. De gemiddelde behandelingsduur op het ministerie is 2,5 maand. 90 Per eind oktober is het aantal ingediende aanvragen 1916, waarvan 528 aanvragen weer zijn ingetrokken. Het aantal toewijzingen door de Buitengewone Pensioenraad is tot nu toe gekomen op 106 (erkenning als verzetsdeelnemer) en het aantal afwijzingen is momenteel 171. Eind oktober zijn de eerste 9 pensioenen betaalbaar gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
29
Bladzijde 50 91 Bij de bouw van de nu nog in gebruik zijnde financiële informatiesystemen is er destijds geen rekening mee gehouden dat ook achteraf een verband moet kunnen worden gelegd met betrekking tot realisatiegegevens tussen het nieuwe begrotingsjaar en voorliggende jaren. Met name steeds wisselende artikelindelingen liggen aan dit probleem ten grondslag. Voor de toekomst zal dit probleem worden opgelost door met dit aspect in de bouw rekening te houden.
92 Desaldering gezinsverzorging: In het begrotingsbedrag voor de gezinsverzorging was tot en met de begroting 1988 een bedrag van f38,6 miljoen expliciet bestemd voor het doen van nabetalingen. Deze nabetalingen kunnen voortvloeien uit het definitief afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte subsidievoorschotten. Onder de ontvangstenbegroting is een bedrag opgenomen voor eventuele terugontvangsten. Bij het in werking treden van de Comptabiliteitswet 1976 zijn begrotingsartikelen - voorzover van toepassing - voor verwachte nabetalingen/terugontvangsten bijgesteld. Met ingang van 1989 wordt de gezinsverzorging gefinancierd vanuit de AWBZ. Dientengevolge dienen de voor nabetalingen/terugontvangsten geraamde bedragen vrij te vallen aan 's Rijks schatkist. Daar het afrekenen na afloop van het begrotingsjaar plaatsvindt, is vooralsnog een bedrag van f 10 miljoen op de begroting 1989 geraamd voor het doen van nabetalingen. Per saldo wordt dus f38,6 - 10 = f 2 8 , 6 miljoen afgeboekt. Personeel ten laste van derden: De post personeel ten laste van derden (ad f 7,9 miljoen) heeft betrekking op de uitgaven voor personeel dat wordt gefinancierd ofwel door andere onderdelen van de collectieve sector (bijvoorbeeld andere departementen) ofwel door de private sector (bijvoorbeeld bedrijfsleven). De begroting van ontvangsten en uitgaven is in verband hiermee met genoemd bedrag verhoogd. De verdeling van dat bedrag over de verschillende uitgaveartikelen is als volgt (in miljoenen guldens): artikel 01.02 artikel 10.01
artikel 15.01 artikel 16.01
Personeel Centrale Diensten Personeel Volksgezondheid waarvan reeds in de begroting 1988 opgenomen (zie bladzijde van de WVC-begroting)
f 0,2 f4,9
f4,7 -/f0,2 f6,9 f 0,6
Personeel RIVM Personeel Culturele Zaken
Totaal
f7,9
Diversen > 10 miljoen: In de aansluitingstabel is voor ouderenbeleid een bedrag van f 2 5 miljoen opgenomen; dit moet f 5 0 miljoen zijn. Hierdoor verandert de post diversen van f 16,5 miljoen in -/- f 8 , 4 miljoen. In een nota van Verbetering ter zake zal dit worden rechtgetrokken. De post diversen ad -/- f 8 , 4 miljoen bestaat uit de volgende (posten > 10 miljoen) posten: - RIVM; verzelfstandiging van de dienst voor Parenteralia en Media (PEM) - Bijstelling raming Radio, Televisie en Pers (RTP) - Begrotingseffecten herstructurering Landelijke organisatie (HLO)
-/+
4,4 1,6
7-1,9
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
30
- Rijkskeuringsdienst van Waren; overboeking naar Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer i.v.m. leasekosten gebouwen
•/• 3.1
Totaal
V- 7,8
Bruto boeken: In de inleiding van de toelichting bij wetsartikel 1 (uitgavenbegroting) is op bladzijde 50 het principe van het bruto boeken toegelicht. Dit bedrag heeft betrekking op die artikelen waar tot en met de begroting 1988 een zogenaamde binnenlijnse raming voor betalingen ten laste van andere departementen of ten laste van de ontvangsten was opgenomen. In de begroting 1988 waren dat de artikelen 33, 35, 43, 47, 49, 52, 55, 60, 70, 85 en 88. De bedragen zijn op enkele bijstellingen na identiek aan de in de begroting 1988 vermelde bedragen. Bladzijde 51 93 Het personeelsbudget is in 1987 via suppletoire wet op basis van de nieuwe systematiek op orde gebracht. In de begroting 1988 zijn de personele uitgaven vooraf met behulp van die systematiek geraamd. Voor de raming 1989 is dezelfde systematiek gehanteerd. Er worden dan ook geen wijzigingen meer achteraf bij suppletoire wet verwacht die het gevolg zijn van toepassing van de nieuwe systematiek. Zoals ik reeds in de algemene toelichting bij de personeelsartikelen heb gemeld, wordt momenteel op grond van besluitvorming in het kabinet over de budgettering van de incidentele ioonontwikkeling en in het kader van de totale personeelsbegroting een nieuwe systematiek ontwikkeld. Een werkgroep onder voorzitterschap van Binnenlandse zaken is bezig deze nieuwe systematiek uit te werken. De afgelopen jaren hebben ook om andere redenen dan de nieuwe systematiek wijzigingen bij suppletoire wet plaatsgevonden. Het overgrote deel van deze wijzigingen hield verband met de plaatsen die buiten de begrotingssterkte bleven. Met het binnen de begrotingssterkte brengen van deze plaatsen in de begroting 1989 zullen dergelijke wijzigingen tot het verleden gaan behoren. Bladzijde 52 94 Het in de begrotingssterkte brengen van het «personeel buiten de begrotingssterkte» valt samen met de privatisering van BJ, maar staat daar als operatie los van. Wel wordt de toename van het aantal formatieplaatsen als gevolg van de witoperatie gecompenseerd door de privatisering. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 20 staat de witoperatie los van de afslankingstaakstelling. Bladzijde 53
95 Onderstaand wordt een overzicht gegeven van het personeel buiten de begrotingssterkte dat in de begroting 1989 is opgenomen. 1989 Huish. personeel en projectmedewerkers 547 Plaatsen betaald door andere onderdelen coll. sector 100 Reserve Daarnaast zijn apart In de begroting vermeld: WSW 160 Plaatsen die worden betaald door niet collectieve sector 33
1990
1991
1992
509
492
484
98 29
88 57
88 65
60
160
160
33
33
33
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 8 0 0 hfdst. XVI, nr. 22
31
96 Rekening houdend met de opbouw van een interne reserve voor knelpunten en met de wijzigingen ten aanzien van het overleg met de kamercommissies voor Welzijn en Cultuur en voor Volksgezondheid betreft de taakstelling voor WVC:
in plaatsen: en in miljoenen guldens:
1987
1988
1989
1990
221 14,5
471 31,1
721 47,7
971 64,3
Omdat de taakstellingen cumulatief zijn, dat wil zeggen de taakstelling 1989 is inclusief de doorwerking van de taakstellingen 1987 en 1988, zal ik voor de weergave de stand van zaken alleen de jaren 1989 en 1990 vermelden (daar is dan immers tevens de stand met betrekking tot de invulling 1987 en 1988 in verwerkt). In juni 1988 heb ik laatstelijk besluiten genomen tot het doen vervallen van plaatsen. Op het moment van deze besluitvorming was daarmee het volgende gerealiseerd: 1989
1990
370,17
370,17
29,6
32,3
en in miljoenen guldens:
Dit houdt in dat de volgende restant taakstellingen nog zullen resulteren:
in plaatsen: en in miljoenen guldens:
1989
1990
350,83 18,1
600,83 32,0
De aanstaande privatise ring van de B.J.-internaten per 1 januari 1989 draagt in de realisatie van de plaatsentaakstelling bij en wel voor 1989 66,67
1990 100
De reorganisatie bij de Rijkskeuringsdienst van Waren die op dit moment in uitvoering is, zal per saldo leiden tot een vermindering van circa 95 plaatsen. De precieze geldelijke opbrengst is op dit moment niet aan te geven maar kan pas worden bepaald nadat de reorganisatie op plaatsniveau is ingevuld. Naar verwachting zal dat in het voorjaar 1989 zijn. Binnenkort vindt overleg plaats met de Bijzondere Commissie over die delen van de taakstelling die niet in een grote operatie zijn betrokken. Het betreft hier ruim 110 plaatsen met bijbehorende opbrengst. Bovendien zal binnenkort overleg plaatsvinden met de Bijzondere Commissie over de oprichting van de Stichting Parenteralia en Media. Dit moet 50 plaatsen opleveren. Nadat voorgaande is gerealiseerd resteren nog de privatisering van het Nederlands Openluchtmuseum (116 plaatsen) en delen van de invulling voor 1990. In 1987 is, in het kader van de personele afslanking, bij het ministerie van WVC een selectieve vacaturestop ingesteld. Dit houdt in dat de leiding van het ministerie iedere aanvraag voor vacaturevervulling toetst op de noodzaak tot vervulling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 8 0 0 hfdst. XVI, nr. 22
32
Bij de toetsing wordt vastgesteld of de vervulling van de vacature gewenst is in verband met het functioneren van de desbetreffende dienst en of de vacature niet moet dienen ter financiële compensatie in verband met de korting op het personeelsbudget. Bij vacaturevrijgave wordt altijd eerst intern geworven (waarbij herplaatsingskandidaten als gevolg van reorganisatie of de p-afslanking voorrang hebben). Vervolgens wordt extern geworven. Het aantal externe wervingen is als gevolg hiervan sterk gedaald vanaf 1987. In het kader van het flankerend beleid is f 0,5 miljoen voor het begrotingsjaar 1987 uitgegeven. Het overgrote deel daarvan wordt gevormd door wachtgelduitkeringen. Met betrekking tot het begrotingsjaar 1988 is uiteraard op dit moment nog geen definitief overzicht van de uitgaven flankerend beleid aan te geven. Evenwel verwacht ik in 1988 f4,7 miljoen aan uitgaven. Evenals in 1987 zal het grootste gedeelte hiervan worden gevormd door wachtgelduitkeringen (inclusief de doorwerking van de verplichtigen aangegaan in 1987). Met betrekking tot het verloop van de uitgaven flankerend beleid verwacht ik dat 1989 een aanzienlijk hoger uitgaven patroon te zien zal geven vanwege een cumulatie van zaken als verhoogde uitstroom, herplaatsingsen outplacementactiviteiten, reorganisaties en privatiseringen die hun beslag krijgen. Bladzijde 56
97 De op bladzijde 56 genoemde nader te verdelen personele afslanking van f4,0 miljoen voor 1988 betreft, evenals de andere bedragen in deze kolom, het nader te verdelen bedrag in het begrotingsontwerp 1988, dus de stand uit de zomer 1987. Op dat moment was de taakstelling van dit artikel wel in grote lijnen maar nog niet in detail naar de diverse directies toegedeeld waardoor een exacte verdeling van het bedrag naar de directies nog niet goed mogelijk was.
98 De volume-eenheden kunnen toe- danwei afnemen als gevolg van een aantal factoren als daar zijn een op- of juist afbouwend meerjaren beleid terwijl ook de geconstateerde marktbehoefte in een voorgaand jaar van invloed kan zijn. De kosten per prestatie-eenheid kunnen variëren onder invloed van wijzigingen in de samenstelling van die eenheid bijvoorbeeld als gevolg van efficiency-maatregelen terwijl het hierboven genoemde marktmechanisme eveneens een rol kan spelen. Bladzijde 113
99 Deze stijging wordt veroorzaakt door een tweetal factoren t.w.: de kosten verbonden aan de toepassing van het AOW-wetje. Het gaat hier om f 111,5 miljoen aan incidentele kosten in verband met de terugwerkende kracht en de f 18 miljoen aan structurele kosten. Daarnaast spelen de kosten voor de gelijkberechtiging een rol. Deze kosten zijn vanaf 1988 reeds via een eerste suppletoire wet verwerkt. Zonder bovengenoemde oorzaken zou een lichte daling in het begrotingsniveau hebben plaatsgevonden. 100 De kosten voor de WlV-uitkeringen zoals vermeld op pagina 113 zijn in feite de doorgeschoven kosten uit de jaren 1987 resp. 1988. Dit vindt zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20800 hfdst. XVI, nr. 22
33
oorzaak in het feit dat in tegenstelling tot de verwachting pas eind 1988 de eerste betalingen zullen plaatsvinden. De verschillen in het begrotingsniveau per jaar hebben te maken met de effecten van de terugwerkende kracht. In de meerjarenraming zijn de structurele kosten bepaald op ruim f 11 miljoen. Deze berekening is gebaseerd op circa 300 volledige WlV-uitkeringen. De ontwikkeling met betrekking tot het aantal toegekende (in uitkering zijnde) Wubo-aanvragen kan als volgt worden weergegeven. Ultimo Per.uitk.
1985 1929
1986 2489
1987 2738
medio 1988 2800
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 800 hfdst. XVI, nr. 22
34