Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 300 XI
Nr. 72
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XI (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) voor het jaar 1990
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 26 april 1990 De vaste Commissie voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening1 heeft, ter voorbereiding van een mondeling overleg over het regerings– standpunt inzake de toekomst van groeikernen (Kamerstuk 20 800, XI, nr. 124), een aantal vragen aan de minister van VROM voorgelegd. De minister heeft deze vragen bij brief van 26 april 1990 beantwoord. De vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. Zij zijn gerangschikt naar de bladzijden van het regeringsstandpunt. De voorzitter van de commissie, Castricum De griffier van de commissie, Hordijk
1
Samenstelling: Leden: Castricum (PvdA), voorzitter, Spieker (PvdA), Van Noord (CDA), Van Vlijmen (CDA), De Pree (PvdA), Schutte (GPV), Wolters (CDA), Lankhorst (Groen Links), ondervoorzitter, De Korte (VVD), Schartman (CDA), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Tegelaar Boonacker (CDA), Swildens– Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Melkert (PvdA), Koetje (CDA), Lonink (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Van Gijzel (PvdA), M. D. T. M de Jong (CDA), M. M. van der Burg (PvdA). Plv. leden: Ruigrok-Verreijt (PvdA), J. H van den Berg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Paulis (CDA), Quint Maagdenberg (PvdA), J T van den Berg (SGP), Eversdijk (CDA), Rosenmöller (Groen Links), Koning (VVD), Tuinstra (CDA), Ter Veer (D66), Van Erp (VVD), Korthals (VVD), De Kok (CDA), Verspaget (PvdA), Esselink (CDA), Van der Vaart (PvdA), Reitsma (CDA), Netelenbos (PvdA), Wolffensperger (D66), Leerling (RPF), Vreugdenhil (CDA), Vos (PvdA)
012950F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
1 De regering ziet in het advies van de Raad voor de gemeentefinanciën (Rgf) geen aanleiding om op het eerder door haar ingenomen standpunt over de financiële positie van de groeikernen terug te komen, omdat de Rgf haar advies om een eenmalige afkoopsom te verlenen niet onder– bouwt. Waarom vraagt de regering de Rgf niet alsnog haar standpunt nader te motiveren? De regering gaat ervan uit dat de Rgf een zorgvuldig en volledig advies heeft uitgebracht. De regering gaat daar onder meer van uit, omdat ook de Rgf reeds geruime tijd voor het uitkomen van het definitieve rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken over de financiële positie van de groeikernen op de hoogte was van de inhoud van het concept– rapport De regering heeft het advies van de Rgf als beleidsaanbeveling opgevat. Zij heeft deze aanbeveling niet gevolgd, omdat zij daartoe geen aanleiding zag. In de regermgsbeslissing is dus het advies van de Rgf meegewogen.
2 Kan op het punt van de financiële positie van de groeikernen ook worden ingegaan op hetgeen hierover in het studierapport van de RPD over «de toekomst van de groeikernen» wordt gesteld en hetgeen hierover wordt opgemerkt in het RARO-advies? Het studierapport van de RPD over de «toekomst van de groeikernen» vormde de direkte aanleiding voor de regeringsbeslissing over de toekomst van de groeikernen. Deze regeringsbeslissing is dan ook mede op het RPD-rapport gebaseerd. Bij zijn voorlopige standpuntbepalmg van juli '88 heeft de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals ook gemeld in zijn standpunt, mede gebruik gemaakt van het RARO-advies.
3 Waarom werkte de Financiële Verhoudingswet 1984 in de beginjaren ongunstig voor een aantal groeikernen? Om welke groeikernen ging het met name? De FVW '84 reageert bij de verdeling vooral op een aantal fysieke maatstaven, zoals het aantal inwoners, aantal woonruimten, de opper– vlakte van de gemeente en bodemgesteldheid. Groeikernen groeiden in uitzonderlijke mate en tempo, een situatie waarin de FVW '84, gezien de daarmee samenhangende kostenstructuur, specifiek niet voorzag. Met het oog daarop is dan ook de verfijning groeikemen ingevoerd. Verder moet worden geconstateerd dat de invoering van een woning– gevoeliger verdeelsystematiek voor alle groeikernen in de groeifase ongunstig uitwerkte door met name de afwijkende woningbezetting. In de «oude» kernen was namelijk sprake van een relatief hoog aantal inwoners per woning. Bovendien werd met name in de aanvang van de groeiperiode, dus voor 1984, voor de overloop van gezinnen gebouwd, met een inherent daaraan hoge woningbezetting. Wanneer de middelen– toedeling vervolgens sterker op het aantal woningen wordt gericht is het onvermijdelijk dat nadelige effecten optreden. Een probleem dat overigens van tijdelijke aard is, omdat de woningbezetting in de loop van de jaren naar het landelijk niveau toe beweegt. In algemene zin moet daarbij overigens worden geconstateerd dat uit het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de FVW '84 is gebleken dat er een aanzienlijk sterkere relatie tussen kostenpatronen en aantal woningen is, dan tussen kosten– patronen en aantal inwoners. Afgezien van de hiervoor beschreven effecten valt dan ook eigenlijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
niet van algemene voor– of nadelen van de FVW '84 voor groeikernen te spreken. In specifieke gevallen deed zich echter wel een cumulatie van effecten voor, oude (historische) stadskern, centrumfunctie, geïmpor– teerde zwakke sociale structuur en conjuncturele effecten in de uitkering uit het Gemeentefonds.
4 Kan een onderbouwing gegeven worden van de financiële voordelen voor groeikernen voortvloeiend uit de financiële verhoudingswet '84? Zie antwoord op vraag 3.
5 Welke groeikernen hadden een zwakke financiële positie bij aanvang van de groeitaak? Bij de beantwoording van deze vraag is de financiële positie gedefi– nieerd als de reserve-positie. Deze problematiek heeft zich met name voorgedaan in de gemeenten Helmond, Alkmaar, Purmerend, Capelle, Hoorn, Spijkenisse en in mindere mate in Duiven en Westervoort. (Rapport BiZa, p. 60)
6 Welke groeikernen hebben een structureel zwakke financiële positie? Welk overzicht kan van de politieke kleur van het bestuur van deze groei– kernen worden gegeven? In het BiZa-rapport wordt op pagina 165 een beeld gegeven van de relatieve sterkte en zwakte van de groeikernen. Als «slecht tot matig» wordt gegeven de situatie in de volgende gemeenten: Lelystad Alkmaar Hoorn Capelle Purmerend Spijkenisse Ik acht het irrelevant welke politieke kleuren in de betreffende Raden of Colleges aan de orde zijn. De schets van de financiële situatie is gegeven op basis van geobjectiveerde maatstaven als sociale structuur, belastingruimte, reserve-positie en de situatie rond grondbedrijf en meerjarenperspectief.
7 Waarom is het financieel meerjarenperspectief voor een aantal als financieel zwak getypeerde gemeenten relatief gunstiger en voor enkele als relatief sterk getypeerde gemeenten relatief ongunstiger? In het BiZa-rapport, pagina's 148tot 156, is aangegeven dat het meerjarenperspectief van groeikernen bepaald wordt door een groot aantal aspecten. Op basis van inschattingen over de kosten van continu– ering van bestaand beleid, te verwachten hogere kosten voor infra– structuur, ruimte in personeel, reservepositie en ruimte in het grondbe– drijf is een verwachting uitgesproken over het meerjarenperspectief van de groeikernen. De verschillen in positie zijn vooral bepaald, in negatieve zin, door een cumulatie van te verwachten ongunstige situaties in de gemeenten Hoorn, Lelystad, Helmond en Alkmaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
8 Kan de stelling worden onderbouwd, dat de overgang van groeikern– status naar de positie van gewone gemeente geen problemen zal opleveren? Deze stelling is onderbouwd in het Studierapport van de Rijksplanolo– gische Dienst inzake de Toekomst van de Groeikernen (oktober 1986) en onderschreven in het eerste deeladvies van de Interdepartementale Commissie Groeikernen en Groeisteden over de uitgangspositie van de groeikernen na afloop van de woningbouwtaakstelling, dat op 9 december 1987 door mijn voorganger aan U is toegezonden (TK 1987-1988, 20 200 hfdst. XI, nr. 58) en dat mede de basis heeft gevormd voor de regeringsbeslissing over de toekomst van de groei– kernen. Ook in het BiZa-rapport is op deze stelling ingegaan. Zie hiervoor tevens het antwoord op vraag 7.
9 Is de regering voomemens om voor groeikernen die als gevolg van het abrupte wegvallen van de inkomsten, behorende bij de officiële status, in ernstige financiële problemen zijn of komen de groeikernstatus te verlengen? Zo nee, waarom niet? Een eventuele beslissing tot verlengen van een groeikernstatus is alleen gebaseerd op het verstedelijkingsbeleid. Overigens is bij geen van de voormalige groeikernen sprake van het «abrupte wegvallen van de inkomsten», omdat de termijn waarop de groeikernstatus afloopt enige jaren van te voren bekend is en de verfijningsregeling groeikernen bovendien 3 jaar na afloop van de groeikernstatus doorloopt.
10 Is de regering bereid om bij beëindiging van de groeikernstatus per groeikern een toekomstverkenning te doen opstellen en vervo/gens afspraken te maken over een financiële regeling met als uitgangspunt een gezonde financiële huishouding voor het functioneren als normale gemeente? Zo nee, waarom niet? Het opstellen van een toekomstverkenning per groeikern is allereerst een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De regering heeft de groei– kernen de gelegenheid geboden om binnen 4 maanden nadat de Tweede Kamer in kennis was gesteld van het definitieve regeringsstandpunt, hun eventuele resterende financiële problemen, samenhangend met de groeitaak, onder de aandacht van de betrokken departementen te brengen, opdat zonodig nog nadere afspraken kunnen worden gemaakt.
11 Kan gezegd worden dat het groeikernenbeleid een succesvol beleid was en is? Kan het antwoord op deze stelling worden onderbouwd? Ja. Zie onder meer het rapport van de ambtelijke werkgroep «Herover– weging Groeikernenbeleid» (TK 1981-1982, 16625, nr. 49), het studie– rapport van de Rijksplanologische Dienst inzake de Toekomst van de Groeikernen (oktober 1986) en het Regeringsstandpunt daarover (TK 1 988-1989, 20 800 hfdst. XI, nr. 124).
12 Is de regering van mening dat inhoud gegeven wordt aan de motie– Veldhoen, waarin gezegd wordt dat groeikernen redelijk afgebouwd dienen te worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
Ja. De regeringsbeslissing van juli 1989 is tot stand gekomen op basis van zeer zorgvuldige advisering, waarin ook alle groeikernen afzonderlijk de revue zijn gepasseerd. Niettemin heeft de regering voor individuele groeikernen in haar uitspraak de mogelijkheid opengelaten, eventuele individuele problemen alsnog naar voren te brengen.
13 Is een mogelijke afwijzing van een bedrijfslocatie bij Duiven uit overwegingen van ruimtelijke ordening (of mobiliteitsoverwegingen) niet strijdig met de wens om ook werk te brengen naar de groeikernen? Het mobiliteitsbeleid heeft tot doel om bedrijvigheid met een bepaald mobiliteitsprofiel op een lokatie te vestigen met een passend bereikbaar– heidsprofiel. De kantorenlokatie in Duiven roept wat dit betreft vragen op. Een andere lokatie in Duiven, die voldoet aan de criteria voor een B-lokatie, verdient de voorkeur.
14 Ligt het in de bedoeling bij de aanwijzing van nieuwe bouwlokaties in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening zoveel mogelijk aan te sluiten bij de lokatieruimte die in bestaande groeikernen voorhanden is? In de Stellingnamebrief Vierde Nota is aangegeven dat de lokatiekeuze meer dan tot dusver gebaseerd zal worden op mobiliteitsbeleid dat gericht is op een vermindering van de totale vervoersbehoefte. Dit beleid sluit nieuwe bouwlokaties in bestaande groeikernen derhalve niet uit. Voor de korte termijn zullen met voorrang woningbouwlokaties worden ontwikkeld die goed passen in het aangescherpte verstedelijkingsbeleid en waarvan de aanleg voor 1995 op grond van de woningbehoefte en de rapportages van de tripartite werkgroepen in de Randstad en het project «één miljoen woningen» noodzakelijk zal zijn. Voor de middellange termijn (periode vanaf 1995) zal de Vierde Nota Extra richtinggevende uitspraken moeten bevatten over de voornaamste aanvullende woonlo– katies in samenhang met het bestaande (intra)stadsgewestelijke openbaar vervoer-net en aanvullingen daarop.
15 Zullen, dan wel kunnen, groeikernen nog een rol vervullen bij de voornemens ex de Vierde nota Ruimtelijke Ordening om in de Randstad één miljoen extra woningen te bouwen? Ja. Groeikernen in de Randstad, die door hun ligging en door hun ontsluiting met openbaar vervoer goed kunnen voldoen aan de aanscher– pingen van het stadsgewestelijke inrichtingsbeleid, zoals die zijn verwoord in de Stellingname-brief, kunnen een rol vervullen voor de woningbouwopgave in de Randstad. Zie tevens het antwoord op vraag 9.
16 In welke mate speelt de ruimte die in bestaande groeikernen voorhanden is een rol bij het overleg met de provincies in het kader van het tripartite Randstadoverleg? Door de toenmalige minister van VROM is in 1987 een viertal tripartite werkgroepen - onder leiding van de provincie - ingesteld, die bouwsce– nario's dienden te ontwikkelen voor de stadsgewesten van de vier grote steden. In de thans beschikbare provinciale rapportages worden naast taakstellingen voor de vier grote steden, taakverhogingen voorgesteld voor Zoetermeer en Almere en een mogelijke groeitaak voor Leidschen–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
dam in verband met de lokatie Leizo. Een reactie op deze voorgestelde taakstellingen is nog in voorbereiding. Deze reactie zal slechts voorlopig zijn, omdat de ICOG hierover nog uitvoerbaarheidsadviezen moet uitbrengen.
17 Is de regering voornemens de groeikernen te blijven betrekken bij een gedoseerde deconcentratie van de bedrijfsontwikkelingen om een bijdrage te leveren aan de vermindering van de automobiliteit? Bij het lokatiebeleid voor bedrijven gericht op de terugdringing van de automobiliteit is er geen sprake van een «gedoseerde deconcentratie» zoals genoemd in de vraag. Het gaat er bij dit beleid om een betere afstemming te verkrijgen tussen de omvang en de aard van het verkeer en vervoer van en naar bedrijven en de (kwaliteit) van de (openbaarver– voersjontsluiting van de lokaties. Deze afstemming zal vooral op regionale, stadsgewestelijke schaal gestalte moeten krijgen. Uiteraard zullen ook de groeikernen daarbij worden betrokken.
18 Welke maatregelen wil de regering nemen om de positie van groe'/– kernen op het gebied van werkgelegenheid te verbeteren? Is op dit punt een relatie te leggen met het mobiliteitsbeleid van de regering? Op basis van de huidige beschikbare informatie over de werkgelegen– heidssituatie in de groeikernen ziet de regering thans geen aanleiding om maatregelen te treffen die stimulering van de werkgelegenheid in groei– kernen in het algemeen beogen. De regering is van mening dat de groei– kernen (en de provincies) hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben en dat zij in staat moeten worden geacht een eigen werkgelegenheids– beleid te voeren. De gemeente Lelystad heeft hierbij een bijzondere positie (zie vraag 23). De extra investeringen die de komende jaren in het openbaar vervoer worden gedaan komen ook de openbaar-vervoerverbindingen met de groeikernen ten goede. Hun positie als vestigingsplaats voor bedrijven wordt daardoor verbeterd.
19 Is het juist, dat Alkmaar nog steeds een negatieve vermogenspositie heeft als gevolg van het feit, dat deze gemeente groeikern is geweest? Zou Alkmaar geholpen zijn met de gevraagde toepassing van de verfij– ningsuitkering op de tussen 1987 en 1989 gebouwde 2000 woningen? De gemeente Alkmaar heeft, vooral als gevolg van de positie van het grondbedrijf, nog steeds een negatieve reservepositie voor wat betreft de «vrij besteedbare» reserves. Deze reserves zijn in principe bedoeld om te worden ingezet in geval van calamiteiten. Voor Alkmaar betekent dit dat de gemeente bij financiële tegenvallers van enige omvang in een kwetsbare situatie komt te verkeren. Verlenging van de verfijning groei– kernen over de periode 1987-1989, zou een globaal financieel voordeel opleveren van f 14 mln. Dit zou ertoe leiden dat vooral de vrije reserve-positie van de gemeente zou verbeteren. Deze zou overigens dan nog steeds onder het landelijk gemiddelde liggen. Een verlenging van de verfijning groeikernen kan echter niet worden gekoppeld aan een verlenging van de groeitaak van Alkmaar voor de periode 1987-1989, omdat er vanuit een oogpunt van verstedelijkingsbeleid geen aanleiding is tot een dergelijke groeitaakverlenging. De in die periode gebouwde woningen vallen niet onder de groeitaak. Dit is inmiddels aan de gemeente Alkmaar meegedeeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
6
20 Welke claims zijn er ingediend door: Helmond, Purmerend, Capelle aan de Ussel, Hellevoetsluis en Spijkenisse? Wat is de reactie van de bewindslieden op die claims? Claims van Hellevoetsluis zijn niet binnen gekomen. Zie overigens het antwoord op vraag 25.
21 Waarom wordt overwogen de verfijningsregeling te beëindigen bij 30.000 inwoners, terwijl ra het bereiken van deze grens de uitbouw van de nieuwe stedelijke eenheid nog lange tijd zal moeten doorgaan om een evenwichtige stedelijke opbouw te bereiken? De verfijning groeikernen is ingesteld om kleinere gemeenten finan– cieel in staat te stellen een groeiproces van de grond te krijgen. Vooruit– lopend op de groei dient de personeelsomvang te worden vergroot, en is er sprake van tijdelijke overcapaciteit van voorzieningen en bovendien van een tijdelijk hoger investeringsniveau en dito kapitaallasten. De betreffende gemeenten met een geringe start-omvang zouden zonder de verfijning slechts uiterst moeizaam in staat zijn het groeiproces de gewenste vorm en kwaliteit te geven. Het meest specifieke financiële aspect van de groeikern-status was dat de betreffende gemeente in aanmerking kwam voor de verfijning groeikernen. Dat weer in tegen– stelling tot de groeisteden, die net als de groeikernen wél voor infra– structurele en sociaal-culturele subsidies in aanmerking kwamen, maar juist niet voor de verfijning groeikernen. Op grond van hun start-omvang moesten de groeisteden namelijk in staat worden geacht op eigen kracht vorm te geven aan de groei. Overwogen wordt thans de verfijningsre– geling niet meer van toepassing te verklaren als een groeikern een woningvoorraad van 35 000 of meer woonruimten telt (ca. 100000 inw.) en niet bij 30 000 inwoners de grens te leggen. Tussen 30 000 en 35 000 woonruimten wordt een overgangsregeling voorgesteld. De gelei– delijke beëindiging is ingegeven, doordat boven het aantal van 35 000 woonruimten de verfijning niet meer van toepassing is en de Financiële Verhoudingswet 1984, welke voor het bedrag per woonruimte een schij– ventarief hanteert, bij 30 000 woonruimten een nieuwe schijf begint met een hoger bedrag per woonruimte. Het voornemen is om in 1990 met de herziening van de Structuurschets Stedelijke Gebieden - 1985 een eventuele wijziging In het beleid met betrekking tot de verfijning groei– kernen aan te kondigen. Dit betekent dat de beschreven overwogen aanpassing van de verfijning in 1994 van kracht zal worden.
22 Blijven de groeikernen betrokken bij een gedoseerde deconcentratie van de bedrijfsontwikkelingen teneinde hiermee het probleem van de excessief stijgende grondprijzen in de grote steden te verminderen? De regering deelt de mening niet dat er sprake zou zijn van excessief stijgende grondprijzen in de grote steden. De regering voert geen beleid inzake een gedoseerde deconcentratie van bedrijfsontwikkelingen. De bedrijfsontwikkeling blijft primair een zaak van de gemeenten alsmede van de vrije markt Wel wil de regering - met het oog op het beschermen van andere functies en het beperken van de mobiliteit - bevorderen dat wonen en werken zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stede– lijke gemeenten van de stadsgewesten, waaronder de groeigemeenten. Tevens dienen lokaties te worden benut conform het beleid van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
bereikbaarheidsprofielen. (zie overigens ook het antwoord op vraag 17 en 18)
23 Welke oplossingen zijn gevonden voor Lelystad en Purmerend? De problemen in Purmerend en Lelystad zijn nog niet opgelost. In Purmerend is sprake van een omvangrijk financieel probleem. De gemeente werd geconfronteerd met een omvangrijk overschot aan gronden met een veel te hoge boekwaarde. Op basis van een bindend advies van de Raad van State zal het Rijk een substantiële bijdrage leveren in het oplossen van dit tekort. Naar de mening van de Raad van State zou ook de provincie Noord-Holland - en wel voor een bedrag van f 14,4 mln. - moeten bijdragen. Daarnaast zal de gemeente zelf een oplossing moeten vinden voor een te dekken bedrag van ca. f 65 mln. Aangezien de gemeente daartoe geen mogelijkheden zag is per 1990 de artikel 12-status wederom aangevraagd. Voor Lelystad is een interdepar– tementale commissie ingesteld die ook kijkt naar de werkgelegenheids– problematiek. In Lelystad zijn omvangrijke financiële problemen ontstaan zowel als gevolg van de voor Lelystad gekozen fysieke structuur als door het achterblijven van de groei van de stad. Door middel van een jaarlijkse bijdrage op grond van artikel 12 van de Financiële-Verhoudingswet 1984 wordt Lelystad voor beide elementen gecompenseerd. In dit specifieke geval wordt het Gemeentefonds voor de artikel 12-bijdrage aan Lelystad ook een tegemoetkoming in excessieve lasten die onder andere het gevolg zijn van de zwakke sociale structuur.
24 Zijn alle problemen op te lossen binnen de bestaande regelingen of blijft een specifieke regeling in incidentele gevallen nodig? Zie het antwoord op vraag 23 en 25.
25 Welke (financiële) problemen per gemeente zijn bij de verschillende ministers voor bilateraal overleg aangemeld? Welke van deze problemen heeft betrekking op een slechte financiële positie als gevolg van hun groeikernstatus? Om welke gemeenten gaat het? Tot welke resultaten en afspraken heeft dat geleid? Is de staatssecretaris van VROM daarbij betrokken in een coördinerende rol? Zo ja, waarin komt dat tot uitdrukking? Door de gemeenten Koorn, Helmond, Purmerend, Capelle a/d Ussel en Alkmaar zijn de volgende (financiële) problemen bij de verschillende departementen voor bilateraal overleg aangemeld: Hoorn - Subsidie herinrichting omgeving station - Bedrijventerrein Westfrisia - Subsidie industrieterrein Hoorn - 80 - Exploitatie Westfries Museum. Schouwburg Het Park. Helmond - Aanleg stadsverwarming - Renteverliezen regionale bedrijventerreinen - Extra hoge verliezen op gemeentelijke garanties voor eigen woningen. Purmerend - Uitbreiding Purmerend West - Tekort Grondbedrijf op kosten Voorbereiding en Toezicht - Onderhoud en vervanging van gesubsidieerde welzijnsvoorzieningen - Dalende inkomsten verfijning bodemgesteldheid in combinatie met stijgende lasten van onderhoud en vervanging. - Daling groei-inkomsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
8
- Financiële problematiek onbebouwde gronden in de Purmer. - Structuurplankosten - Kosten voor de sanering van de binnenstad Capelle a/d Ussel - Groeikerntaak gemeente uitbreiden met de bouwlokatie 's-Graveland-oost - Honorering ICOG aanvraag voor het plan Capelle 2000 - Specifieke problematiek bodemgesteldheid Capelle. De gemeente Alkmaar heeft verzocht om verlenging van de groeitaak– periode - met terugwerkende kracht - over de jaren 1987 t/m 1989 ter wille van 3 jaar extra verfijningsuitkering. Dit verzoek is inmiddels afgewezen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 18. Behalve reacties van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de gemeenten Helmond en Hoorn is door de bewindslieden nog niet inhou– delijk op de brieven van de overige vier gereageerd. Voor wat betreft Purmerend - onbebouwde gronden in de Purmer - zal de regering de bindende adviesuitspraak van de Raad van State uitvoeren. Ook de resul– taten van het Mondeling Overleg op 10 mei a.s. zullen hierbij worden betrokken. De Staatssecretaris van VROM is zowel als coördinerend bewindsman en als Staatssecretaris VROM hierbij betrokken. Dit komt tot uitdrukking in de coördinatie van het interdepartementaal overleg terzake en de uiteindelijke beantwoording van de aan hem als coördi– nerend bewindsman gerichte brieven.
26 Betekent de passage op blz. 2 over de bilaterale problemen tussen de afzonderlijke gemeenten en de bij het groeikemenbeleid betrokken minis– teries, eigenlijk niet dat de regering erkent, dat de meeste groeikernen financiële problemen hebben als gevolg van hun speciale status? Zo neen, waarom niet? Neen. Een direct verband tussen financiële positie en groeikernstatus van een gemeente is immers niet aantoonbaar gebleken. (zie ook het antwoord op vraag 29)
27 Welke convenanten zijn per gemeente afgesloten? Hoe is de stand van zaken met betrekking tot die convenanten? Met de volgende gemeenten is een convenant afgesloten. Almere: Er is een convenant gesloten tussen de minister van V en W, Fin. VROM, BiZa en de gemeente Almere. Hierin is de uitvoering van het eerder overeengekomen convenant voor de periode tot 1990 geregeld. Gebleken is nl. dat niet alle afspraken uit dit eerdere convenant voor 1990 konden worden nagekomen. Hierin is in het verlengde convenant, dat in beginsel loopt tot 1995, voorzien. Duiven/Westervoort: in het convenant Arnhem-Duiven/Westervoort is geregeld de woningbouwprogrammering voor in beginsel de periode tot 2000 van de 3 betrokken gemeenten. Integraal onderdeel hiervan is de uitvoeringsfasering van de taakstelling van de groeikern Duiven/Wester– voort. Het convenant is mede ondertekend door G.S. Gelderland en de Staatssecretaris VROM. De uitvoering verloopt volgens plan.
28 Hebben individuele groeikernen het initiatief genomen tot het oplossen van hun problemen? Zo ja, welke? Zoals uit de beantwoording van vraag 23 en 25 blijkt heeft een zestal gemeenten initiatieven genomen om zijn financiële problematiek bij de onderscheiden departementen aanhangig te maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
9
29 Waaraan moet concreet gedacht worden als gesteld wordt, dat bezien zal worden welke oplossingsmogelijkheden er binnen de geldende regelingen zijn voor bilaterale problemen tussen afzonderlijke gemeenten en de betreffende departementen? Waarom voorziet de minister uitsluitend bilaterale problemen? Voor oplossingsmogelijkheden moet concreet gedacht worden aan het toepassen van geldende regelingen, het bestaande groeikerninstrumen– tarium en het Gemeentefonds. Niet uitsluitend maar wel in eerste aanleg ga ik ervan uit dat op reguliere wijze de problemen kunnen worden opgelost. In het regeringsstandpunt wordt echter ook naar oplossingen via het Gemeentefonds verwezen. In het onderzoek dat aan de regerings– beslissing ten grondslag ligt is ondermeer gekeken naar de samenhang van factoren die tot een bepaalde financiële positie per groeikern hebben geleid. Het pakket aan factoren per groeikern blijkt zeer verschillend te zijn samengesteld. De regering ziet dan ook geen aanleiding voor een generieke beleidsmaatregel, maar heeft wel de mogelijkheid willen openlaten aan afzonderlijke factoren nog nader aandacht te besteden. Dit kan het beste bilateraal gebeuren. (Zie ook het antwoord op vraag 33).
30 In welke groeikernen, ook die op betrekkelijk grote afstand liggen van de donorsteden, is sprake van groeiende leegstand in de woning– voorraad? In welke mate doet deze leegstand zich voor en welke maatre– gelen zijn denkbaar om dit tegen te gaan? Bijlage 1 geeft een overzicht van de leegstand in de groeigemeenten voor de periode 1984 t/m 1988. Als groeigemeenten zijn daarbij aange– merkt de gemeenten die op 1 -1 -1985 een taakstelling als groeigemeente hadden. Bijlage 2 geeft een overzicht van de kort– en langdurende leegstand. Als leegstand uitgesplitst wordt naar kort– en langdurende leegstand blijkt alleen Lelystad een hoge langdurende leegstand te hebben (6,1%). De groeiende leegstand in met name deze gemeente baart ook de regering zorgen. De Stuurgroep Lelystad houdt zich daar onder meer mee bezig. Gemeente
Groningen Almere Zwolle Duiven Westervoort Amersfoort Houten Nieuwegein Haarlemmermeer Hoorn Purmerend Capelle a/d Ussel Spijkenisse Zoetermeer Breda Helmond Lelystad
Absolute Leegstand per 1 oktober
Percentage leegstand per 1 oktober
1984
1985
1986
1987
1988
1984
1985
1986
1987
1988
2037
1771
1739
1407
2129
2.86
2.47
2.42
866
387
538
1078 49 26 502 176 228 474 521 629 596 671 728
1.73 1.77
3.06 1 87 1 28 2.83 1.91 1.64 2.00
1002
1052
2 21 3 20 1 20 52 1 48 2 52 1 12 1 53 2 .53 3 12 2 61 293 2 28 2 14
718
74 58 933 120 326 606 656 629 911 777 706 739 861
279 845 78 41 662 118 381 496 416 737 443 873
246
1006
226 395 68 53 455 106 313 446 549 805 559 672 908
1.92 1 08 1.15 1 57
286
333 556 65 37
1358
1574
1027 139 273 549 512 502
1347 771 849
1075
1001 1322
741
728
799
1638
1773
1868
92 322 247
1.42 1 90 263 275 606
328 326
4.03
3.71
352
283 235 318 636
2.31 1.60 317 706
3.07 7 16
1 28 237
1 60
99
.74
1 29 1 42 1.52 1 39
1 80 1 43 1.79 1 49 1 90
258 379 237 283 273 219 288 762
334
1 85 352 286 269
3.02 7.97
Bron: CBS/DGVH/HSEO
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
10
Tabel 5a: Kort– en langdurende leegstand in de groeisteden en –kernen 1 april 1984-1988 Gemeentenaam
Breda Groningen Amersfoort Zwolle Haarlemmermeer Helmond Almere Hoorn Houten Lelystad Purmerend Spijkenisse Zoetermeer Capelle a/d Ussel Duiven Nieuwegein Westervoort
Leegstand (tot 4 mnd ]
Leegstand (4 mnd. e.l.]
1984
1985 1986 1987 1988 1984 1985 1986 1987 1988
632 956 413 302 296 272 99 290 19 809 358 584 383 536 44 196 13
390 969 545 320 251 273 130 326 40 559 201 443 344 421 28 193 21
622 886 224 484 224 291 188 297 62 543 391 309 454 237 29 164 31
624 946 301 296 253 337 128 304 33 553 247 384 412 273 32 126 38
562
1042 372 382 327 356 184 249 83 538 262 621 409 266 23 47 27
400 626 307 176 236 277 115 127 46 430 228 263 141 773 18 81 25
458 699 612 348 230 504 557 294 64 891 246 341 219 938 37 128 23
410 655 92 504 231 440 168 193 62
509 642 157 360 152 488 214 164 63
493 735 147 356 152 277 91 119 39
1070
1173
1429
360 294 391 480 32 71 24
361 260 275 309 21 56 16
400 421 442 266 40 96 26
Tabel 5b: Kort en langdurend leegstandspercentage in de groeisteden en –kernen 1 april 1984-1988 Gemeentenaam
Breda Groningen Amersfoort Zwolle Haarlemmermeer Helmond Almere Hoorn Houten Lelystad Purmerend Spijkenisse Zoetermeer Capelle a/d Ussel Duiven Nieuwegein Westervoort
Leegstandspercentage (tot 4 mnd)
Leegstandspercentage (4 mnd e.l.)
1984
1985 1986 1987 1988 1984 1985 1986
1.4
0.8
1 1 1 1 1
14 17 10
4 3 0 0 2
09 12 09 16 07 26
0.8 15 04 3.9 2.0 29 13 24 1.2
07
10
10
04
05
11 21 1.1
19
1.3 1.2
1.3 13
07 1.5 0.7 1.2 1.1
09 09 08 14 07
1.2
1 4 10 1.1
10 14
0.9 09 1.0 06 08
1 3
08
1.0 07 09
1.6
1.4
1 2
0.9 24 20 14
05 24 1.2
1.1 23
25
14 10
16 13 1.2
1.2 11
05
07 0.8 0.7
08 08 0.7
05 02 05
05 04 07
1 2
21 1 3 1 3 35
1 .0 10 19 11 08 22 3 7 15 1 1 4 1 13 1 .6 07 42 10 07 05
09 09 0.3
1987 1988 1.1 09 0.4
1.0
10 0.4
1 5
11
1.0
08
05
09 09
05 20 1.1 08 09
47 1 8
5 1 1 8
1.3 1.2
1.1 08 1.3 05 03 03
1 9 1 0
21 08 04 05
1 1 04 06 05 61
1 9 1.7
1 3 11 09 05 05
31
Hoe denkt de regering tegemoet te komen aan de problemen met de bezetting van de vele tijdens de groeiperiode tot stand gebrachte dure huurwoningen, nu de verhuurmogelijkheden met gebruikmaking van de individuele huursubsidie in toenemende mate verminderen? Het verhuren van woningen aan degenen die ook in meerdere opzichten (inkomen, gezinssamenstelling etc.) «passen» bij deze woningen is een verantwoordelijkheid van de verhuurders en de gemeenten samen. Binnen die lokale verantwoordelijkheid moet de werking van de woningmarkt ook ten aanzien van de bedoelde dure huurwoningen optimaal worden benut. De wet Individuele Huursubsidie is bedoeld om de woonlasten van huurders, die ten opzichte van hun inkomen een te hoge huurprijs verschuldigd zijn, tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en niet om de exploitatie van dure huurwoningen veilig te stellen. Maatregelen in de sfeer van de individuele huursubsidie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
11
zijn er niet op gericht de verhuurbaarheid van specifieke categorieën dure woningen te bevorderen. Indien de verhuurbaarheid van bijvoor– beeld de duurdere huurwoningen een probleem met zich meebrengt behoort het tot de verantwoordelijkheid van de verhuurder om door middel van een actief verhuurbeleid hier op in te spelen. In de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig zijn maatregelen aangekondigd die het de lokale partijen gemakkelijker moeten maken hun taken op te pakken. In dit verband worden genoemd de mogelijkheid tot het maken van huursom-afspraken en de verkoop van huurwoningen.
32 Is de regering bereid door middel van een jaarlijkse voortgangsrap– portage de Tweede Kamer te informeren over de ontwikkelingen in de groeikernen, die met financiële problemen kampen? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer de eerste rapportage tegemoet zien? In de periodieke Voortgangsrapportage met betrekking tot de groei– kernen zal de Tweede Kamer specifiek worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in de groeikernen die met financiële problemen kampen.
33 Geconstateerd wordt dat vanwege het feit dat het om maatwerk gaat bij oplossingen, de inzet van art. 12 van het Gemeentefonds niet in alle gevallen gehanteerd kan worden. Welke oplossingen kunnen worden geboden in het geval dat zich financiële problemen voordoen als gevolg van de groeikernstatus indien niet artikel 12 van het Gemeentefonds van toepassing kan zijn? In het definitief regeringsstandpunt wordt in de eerste plaats verzocht om eventuele financiële problemen in bilateraal overleg met de desbe– treffende vakdepartementen te bespreken, zodat langs die weg oplos– singen geboden kunnen worden. Als dit biiateraal overleg niet de gewenste oplossing biedt kan via het Gemeentefonds een oplossing gezocht worden. Dit onder voorwaarde dat niet aangetoond kan worden dat deze problemen rechtstreeks het gevolg zijn van rijksbeleid met betrekking tot de groeikern. Voor het overige dient de gemeente zelf oplossingen te vinden.
34 Welke voormalige groeikernen hebben een zwakke financiële positie? Zie het antwoord op vraag 6.
35 Moeten er nog instrumenten (waaronder begrepen financiële) blijven bestaan voor die gemeenten die nog willen en kunnen doorgroeien? Op basis van de mij nu ter beschikking staande reacties van vijf groei– kernen zie ik op dit moment geen reden om een bijzonder instrumen– tarium te handhaven voor die gemeenten die nog willen en kunnen doorgroeien.
36 De regering spreekt er haar zorg over uit, dat enkele - voormalige groeikernen, die ook in het toekomstige verstedelijkingsbeleid een functie zullen kunnen vervullen, in een zwakke financiële positie verkeren (blz. 3, 20 800, XI, nr. 124). Moet hieruit afgeleid worden, dat er minder interesse is voor de andere groeikernen? Zo neen, waaruit b/ijkt dat?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
12
Integendeel. Bedoeld is, dat de groeikernen een functie hebben vervuld, en deels nog vervullen in het verstedelijkingsbeleid, hetgeen een zekere rijksverantwoordelijkheid voor deze gemeenten met zich meebrengt. Het feit, dat bepaalde groeikernen mogelijk opnieuw een rol zullen spelen in het toekomstige verstedelijkingsbeleid maant de regering alleen maar tot extra zorgvuldigheid ten opzichte van de huidige (en ex-)groeikernen in het algemeen.
37 In hoeverre is de regering voornemens de groeikernen, die als gevolg van de beleidsombuiging in de richting van de grote steden, grote verliezen lijden op thans overtollige bouwgronden in financiële zin tegemoet te komen? Dat gemeenten in deze hun verantwoordelijkheid kennen, blijkt uit het feit, dat slechts één gemeente gewag maakt van financiële problemen als gevolg van onbebouwde gronden. Het gemeentelijk aankoopbeleid van bouwgrond is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. Daarbij dient steeds met ongewisheden in de toekomst rekening gehouden te worden. De beleidsombuiging in de richting van de grote steden kwam niet onverwacht, terwijl ook de taakstelling tot 1990 of daarna per groeikern vast stond.
38 Kan inzicht worden gegeven in de bevolkingsopbouw van de groei– kernen? Bijlage 1 geeft een overzicht van de bevolkingsopbouw in de groeige– meenten per 1-1-1989. Als groeigemeenten zijn daarbij aangemerkt de gemeenten die op 1-1-1985 een taakstelling als groeigemeente hadden. Bijlage 1: Bevolkingsopbouw in de «groeigemeenten» per 1-11-989 0-14 jaar 15-24 25-34 35-44 45 54 55-64 65-74 75 jaarTotale bevolking jaar jaar jaar jaar jaar en jaar ouder Groningen Alrnere Zwolle Duiven Westervoort Amersfoort Houten Nieuwegein Haarlemmermeer Hoorn Purmerend Capelle a/d IJssel Spijkenisse Zoetermeer Breda Helmond Lelystad
13 10 2635 1844 2243 2476 17 63 2700 2288 2001 22 10 1922 1942 2262 2308 15 64 18 59 2504
22.09 11.07 1834 1464 1288 1681 11.64 1553 15.47 1553 1545 1400 1499 1425 1655 17 57 1531
21.03 1345 2462 1822 17 59 1429 2061 1786 24.61 17 73 17 54 1491 2 5 9 7 16.51 19.15 1999 1692 1839 17.15 18.49 1973 1628 18 58 1709 2042 17 72 1903 1920 17.17 1456 1740 1516 1587 1932
827 656 967 948 873
1018 686 983
11 81 967
11 06 980 982
8 3 2 7.57 659 488 889 728 7 30 508 629 336 9 21 7 8 3 5.91 460 5 9 2 441 8 4 9 5.47 7.05 609 8 6 2 5.94 8 5 9 7 30 778 472 660 4.77
9.78 1082 1063 8 56 11 25 9 52 6.80 893 7.01 6.22
6.16 1.71 551 261
1 64 589
1 52 229 344 393 370 521
1.92 329 607
3.72 229
167788 63785 92517
13971 15159 96072 23644 58316 93427 56474 56233 57423 65208 92542 121362 66791 58125
39 De verwachting is dat de groeikernen geconfronteerd zullen worden met een sterke vergrijzing. Is de regering voornemens de (ex)groeikernen hierin bij te staan door middel van toewijzing van extra contingenten woningen voor personen ouder dan 55 jaar en door middel van het treffen van andere voorzieningen in de welzijnssfeer?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
13
De toenemende vergrijzing van de bevolking komt - via de bevolkings– en huishoudensontwikkeling - tot uitdrukking in de landelijke woningbe– hoefte-ontwikkeling. Bij de bepaling van de omvang en samenstelling van het nieuwbouwprogramma wordt uitgegaan van deze woningbehoefte– ontwikkeling. Vervolgens wordt dit programma verdeeld over de provincies en op basis van het provinciale verdeeladvies uiteindelijk over de gemeenten. In welke mate deze woningen specifiek worden gebouwd voor ouderen bepaalt de gemeente. Er is derhalve geren sprake van specifieke extra contingenten. Indien een gemeente voorzieningen wil treffen in de welzijnssfeer staat haar hiervoor, voorzover het mijn depar– tement betreft, het stadsvernieuwingsfonds ter beschikking. Gemeenten moeten hun voorzieningen zelf aanpassen aan de bevolkingsontwikke– lingen. Zij hebben ruimschoots de tijd daarop te anticiperen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XI, nr. 72
14