Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
21 501-07
Ecofin-Raad
Nr. 159
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 maart 1996 Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financie¨n, het verslag van de vergadering van de Ecofin-Raad van 11 maart 1996. Dit verslag wordt toegezonden aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer alsmede de Voorzitters van de vaste commissie voor EG-Zaken en de vaste commissie voor Financie¨n van de Tweede Kamer. De Minister van Financie¨n, G. Zalm
6K0783 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
1
VERSLAG ECOFIN-RAAD VAN 11 MAART 1. Jaarverslag Rekenkamer 1994 en Betrouwbaarheidsverklaring Rekenkamer 1994 Ofschoon de bespreking van de Betrouwbaarheidsverklaring geen onderdeel uitmaakt van de kwijtingsprocedure werden de 2 onderwerpen als 1 agendapunt door het Voorzitterschap aan de orde gesteld. Op verzoek van het Voorzitterschap gaf de president van de Europese Rekenkamer, dhr. Friedmann, een korte toelichting op het jaarverslag 1994 en de betrouwbaarheidsverklaring. De Tweede Kamer is reeds over de inhoud van het jaarverslag en de Betrouwbaarheidsverklaring geı¨nformeerd bij brief van de Minister van Financie¨n van 5 december 1995 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1995–1996, 24 202, nr. 2). Saillant punt in het betoog van dhr. Friedmann was de opmerking dat de onderuitputting van de structuurfondsen, inmiddels opgelopen tot 23 mrd ECU, een probleem vormde vanwege onder meer de beperkte absorptiecapaciteit in de lidstaten. In dit kader stelde Friedmann tevens dat in de toekomst financiering in de vorm van leningen in plaats van giften zoals nu het geval is diende te worden overwogen, aangezien bij leningen de lidstaten betere projecten zouden voordragen en er minder fraude zou voorkomen. Met betrekking tot de betrouwbaarheidsverklaring gaf Friedmann aan te verwachten dat de gevonden «fout»-percentages in de toekomst waarschijnlijk zullen gaan dalen, gelet op de inspanningen van de Cie ter structurele verbetering van het financie¨le beheer (het plan Liikanen/Gradin). De Cie bij monde van Commissaris Liikanen stelde dat de Cie zich de kritiek van de Rekenkamer aantrok en alles in het werk wilde stellen om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. Dientengevolge had de Cie de banden met de Rekenkamer aangehaald – er was thans sprake van een goede samenwerking – en had de Cie voorstellen ingediend voor structurele verbeteringen in het financieel beheer (het plan Liikanen/ Gradin). Wat betreft de onderuitputting van de structuurfondsen stelde Liikanen dat met name in de jaren 1998 en 1999 het problematisch zou kunnen worden om onderuitputting te vermijden (de niet-gecommitteerde structuurfondsmiddelen zijn overgeboekt naar deze jaren). Voorzitter Dini verwees naar de Nederlandse wensen c.q. tekstvoorstellen met betrekking tot de Raadsverklaring inzake de betrouwbaarheidsverklaring en de Raadsverklaring bij de aanbeveling van de Raad inzake de aan de Cie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting 1994. De Nederlandse wensen hadden betrekking op: – 1. het leggen van een duidelijk verband tussen de geconstateerde tekortkomingen en de eis tot snelle en onverkorte uitvoering van de structurele verbeteringsmaatregelen zoals voorzien in het Plan Liikanen/ Gradin in de Raadsverklaring inzake de betrouwbaarheidsverklaring van de Europese Rekenkamer; en – 2. het leggen van een politieke koppeling tussen de de´chargeverlening en de verklaring van betrouwbaarheid van de Europese Rekenkamer, ook al maakt deze betrouwbaarheidsverklaring strikt juridisch gezien geen integraal onderdeel uit van de de´charge. Het Voorzitterschap stelde een voorkeur te hebben voor het niet overnemen van de Nederlandse tekstvoorstellen; daarbij werd verwezen naar het advies van de juridische dienst die stelde dat de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer geen onderdeel uitmaakte van de kwijtingsprocedure. Nederland beklemtoonde het belang van het leggen van een politieke band tussen de betrouwbaarheidsverklaring en de de´chargeprocedure; daarnaast werd het belang van de snelle uitvoering van maatregelen ter structurele verbetering van het financie¨le beheer onderstreept. In de discussie die volgde ondersteunden 6 lidstaten de Nederlandse
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
2
voorstellen. Een drietal andere lidstaten stelden weliswaar de Nederlandse voorstellen te steunen doch een voorkeur te hebben voor het opnemen van de Nederlandse wensen in een separaat document, gezien het advies van de juridische dienst dat er geen juridische band is tussen de betrouwbaarheidsverklaring en de de´chargeprocedure. De Voorzitter sloot af met de conclusie dat de Ecofin-Raad positief adviseerde aan het EP inzake de aan de Cie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting 1994 alsmede dat de Nederlandse voorstellen zullen worden verwerkt in de aanbiedingsbrief aan het Europees Parlement. 2. Categorie 3 en 4 van de Financie¨le Perspectieven alsmede mogelijke herziening van de Financie¨le Perspectieven Voorzitter Dini stelde de bovengenoemde 2 agendapunten tegelijk aan de orde. Er werd aan herinnerd dat er nog geen formeel Cie-voorstel voorligt voor een herziening van de Financie¨le Perspectieven. Op de valreep vo´o´r de Ecofin heeft de Cie, conform de Ecofin-conclusies van 19 juni 1995, nog informatie verstrekt over de mate waarin meerjarenprogramma’s beslag leggen op de categoriee¨n Intern en Extern beleid tot en met 1999. Ten aanzien van de verstrekte informatie stelden verschillende lidstaten, waaronder Nederland, dat naast het verstrekte overzicht het noodzakelijk is om informatie te krijgen over de beleidsvoornemens van de Cie m.b.t. de nog vrije ruimte in de categoriee¨n Intern en Extern Beleid; slechts dan is immers een goede prioriteitsstelling door de Raad mogelijk. Een grote lidstaat stelde dat het een ieder bekend is dat de Cie overweegt een voorstel voor aanpassing van de Financie¨le Perspectieven in te dienen. Duidelijk is dat er binnen de huidige omvang van de categoriee¨n Intern en Extern Beleid vrije ruimte is. Het is zaak deze ruimte aan te wenden voor de echte prioriteiten van de EU. Bovendien onderstreepte deze lidstaat dat de stijgingspercentages van genoemde categoriee¨n hoog zijn; dergelijke stijgingspercentages zijn voor de nationale begrotingen ongekend. Tenslotte deelde de desbetreffende lidstaat een concept-Ecofinverklaring uit waarin de noodzaak van budgettaire consolidatie, zowel op EU-niveau als op nationaal niveau, wordt onderstreept en iedere herziening van de Financie¨le Perspectieven, inclusief het schuiven met specifieke uitgavenposten tussen categoriee¨n onder handhaving van de maximale uitgavenplafonds, als onacceptabel wordt afgewezen (zie bijgevoegde verklaring).1 In de daaropvolgende discussie bleek dat de concept-Ecofinverklaring volledig wordt onderschreven door 6 lidstaten, waaronder 3 grote lidstaten en Nederland.
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Nederland stelde dat de ruimte binnen het landbouwrichtsnoer dient te worden gereserveerd voor een eventuele verslechtering van de wereldmarkt voor landbouwproducten, voor nieuwe WTO-onderhandelingen alsmede voor de kosten verbonden aan de uitbreiding met de Midden- en Oost-Europese landen. Bovendien is onderuitputting een welkome bijdrage aan de verlichting van de nationale begrotingsproblemen in de vorm van lagere EU-afdrachten door de lidstaten. Nederland stelde van mening te zijn dat een strakke begrotingsdiscipline o´o´k noodzakelijk is bij de EU; bovendien laten de uitgavenplafonds zeer royale stijgingen zien (met resp. meer dan 25 en 40%) in vergelijking met die in de lidstaten. Het moet mogelijk zijn op basis van realistische ramingen, een scherpe prioriteitsstelling en eventuele neerwaartse aanpassing van bestaande meerjarenafspraken als belangrijke nieuwe prioriteiten zich aandienen (Bosnie¨) de prioriteiten van de EU te financieren zonder aanpassing van de Financie¨le Perspectieven. Daarbij bracht Nederland de opmerkingen van de Ecofin-Raad bij de aanbeveling van de Raad inzake de de´charge in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
3
herinnering dat 1) de Gemeenschap niet te kampen heeft met een tekort aan middelen maar met problemen bij het beheer ervan en 2) dat regelmatige bijstelling van de meerjarenprogrammering absoluut noodzakelijk is om na te gaan of de vastgestelde prioriteiten verenigbaar zijn met het communautair financieel kader. Een tweetal lidstaten stelde weliswaar sympathie te hebben voor de concept-Ecofinverklaring doch deze niet te kunnen ondersteunen aangezien er nog geen Cie-voorstel is. Voorzitter Dini concludeerde dat herziening van de Financie¨le Perspectieven op veel verzet stuit bij delegaties en dat voor een herziening unanimiteit vereist is; de Cie kan de gehouden discussie niet negeren. Met betrekking tot de ingediende concept-Ecofinverklaring constateerde voorzitter Dini dat deze niet door alle delegaties volledig werd onderschreven zodat deze niet als zodanig kan worden vrijgegeven. De grote lidstaat die de verklaring had ingediend verzocht hierop de concept-Ecofinverklaring als unilaterale verklaring in de notulen van de Raad op te doen nemen. Hierop stelden de 5 overige lidstaten die de verklaring volledig onderschrijven dat zij eveneens hiervan vermelding wensten in de notulen. De verklaring zal derhalve als verklaring namens 6 lidstaten worden opgenomen in de notulen van de Ecofin-Raad. 3. Garantiefonds voor de film Voorzitter Dini deelde mee dat het dossier zal worden behandeld tijdens de cultuurraad in juni a.s. Op verzoek van een grote lidstaat stond het Cie-voorstel voor de instelling van een garantiefonds voor de film op de agenda van de Ecofin. De desbetreffende grote lidstaat stelt niet accoord te kunnen gaan met het voorstel omdat: – de noodzaak van EU-actie op onderhavig terrein twijfelachtig is; – de financie¨le ruimte binnen categorie Intern Beleid beperkt is; – het private bankwezen niet of nauwelijks geı¨nteresseerd is deel te nemen in het voorgestelde garantiefonds; – het verstrekken van leningen aan de filmindustrie een bijzonder riskante aangelegenheid is. Nederland sloot zich hierbij aan en stelde dat de potentie¨le budgettaire lasten veel groter zijn dan de 90 MECU in het Cie-voorstel vanwege de multiplierwerking van het voorgestelde garantiefonds; het nieuwe financie¨le instrument diende dan ook te worden afgewezen. Bovendien achtte Nederland het dossier niet prioritair en verwees in dit kader naar de subsidiariteitstoets. Een andere grote lidstaat onderschreef de bovengenoemde argumentatie en stelde dat het niet aangaat de financie¨le ruimte die ontstaan is door de verlaging van het Media-II programma van 400 MECU naar 310 MECU weer aan te wenden voor dezelfde sector. Commissaris De Silguy stelde dat het hier een toezegging van de Europese Raad van Cannes betreft, dat het voorstel past binnen de Financie¨le Perspectieven en dat participatie van het bankwezen noodzakelijk is. Commissaris De Silguy was ervan overtuigd dat indien het bankwezen participeert slechts leningen voor rendabele projecten zullen worden gegarandeerd. 4. Cie-werkprogramma 1996 inzake fraudebestrijding Commissaris Gradin gaf een toelichting op het werkprogramma 1996 van de Cie inzake de fraudebestrijding. Voorzitter Dini kondigde aan dat het jaarverslag fraudebestrijding over 1995 op de Ecofin van juni aan de orde zal komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
4
5. EU-garantieverlening op EIB-leningen aan Azie¨ en Latijns-Amerika Commissaris De Silguy verdedigde het Cie-voorstel om de EIB-enveloppe voor ALA (Azie¨ en Latijns-Amerika) te verhogen tot 410 MECU (was 250 MECU per jaar) voor de periode van 1 jaar (de oude EIB-enveloppe liep tot 1 maart 1996). De Cie stelde verlenging met slechts 1 jaar voor omdat de EIB-enveloppes voor de andere regio’s (Middellandse Zee, Oost-Europa) einde 1996 aflopen en derhalve m.i.v. 1996 nieuwe enveloppes in werking zullen treden; om een goede afweging te kunnen maken t.a.v. de omvang van de diverse leningsbedragen binnen het financieel kader van de leningsgarantiereserve dient derhalve besluitvorming over de nieuwe bedragen m.i.v. 1997 integraal plaats te vinden. Commissaris De Silguy onderstreepte dat het voorstel recht doet aan de conclusies van de Europese Raad van Madrid (waarin aan de EIB was verzocht haar activiteiten in Latijns-Amerika te intensiveren) en past binnen de Financie¨le Perspectieven. Een lidstaat stelde dat er sprake was van een politieke noodzaak om meer te doen dan 250 MECU en verwees naar de conclusies van Madrid. Voor deze lidstaat was een bedrag van 300 MECU tot 1 maart 1997 een goed compromis. Een andere lidstaat ondersteunde dit compromis. Een grote lidstaat twijfelde aan de behoefte van ALA-landen aan EIB-leningen en zag een EIB-mandaat voor deze regio louter als goodwill. Als compromis was deze lidstaat bereid een bedrag van 250 MECU tot 1 januari 1997 te accepteren. Een andere grote lidstaat ondersteunde dit standpunt en onderstreepte het belang om voor 1 regio niet nu al een verhoging van EIB-leningen vast te leggen. Ook Nederland stelde een bedrag van 250 MECU tot 1 januari 1997 te kunnen accepteren; het wees er daarbij op dat dit gelijk was aan 300 MECU op jaarbasis zodat voldaan was aan de conclusies van de Europese Raad van Madrid. EIB-President Unwinn hechtte aan de einddatum van 1 januari 1997 aangezien alsdan ook de andere enveloppes dienen te worden vernieuwd. Voorzitter Dini concludeerde dat overeenstemming niet mogelijk bleek aangezien e´e´n lidstaat bleef vasthouden aan de einddatum van 1 maart 1997. 6. Betalingsbalanssteun aan Moldova De Ecofin-Raad ging zonder discussie accoord met het voorstel om Moldova een betalingsbalanslening te verstrekken van 15 mln ECU. Het betrof de formalisering van een principe-besluit dat de Ecofin reeds vorig jaar had genomen. 7. BTW: belasting op landbouwprodukten Doordat een lidstaat zich bleef verzetten tegen de ontwerp-richtlijn die het mogelijk maakt het verlaagde BTW-tarief te blijven toepassen op de sierteelt tot de invoering van het definitieve BTW-stelsel, kon geen overeenstemming worden bereikt. Ook over een compromisvoorstel om tot 31 december 1997 het verlaagde BTW-tarief te mogen blijven toepassen werd geen overeenstemming bereikt omdat een aantal lidstaten, waaronder Nederland, dit niet konden accepteren. Voorzitter Dini concludeerde dat het CoRePer zich dient te beraden op een mogelijk compromis en kondigde aan dat de Ecofin-Raad van mei deze kwestie wederom zal bespreken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
5
8. CO2/energieheffing De Ecofin ging accoord met het verzoek aan de Cie om een nieuw voorstel inzake de CO2/energiebelasting bij de Raad in te dienen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 21 501-07 , nr. 159
6