Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 september 2004 Mede namens de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken, doe ik u hierbij de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 24 september aanstaande toekomen. De Raad streeft onder andere naar een politiek akkoord over de Machinerichtlijn en de Verordening betreffende verkoopbevorderende activiteiten in de interne markt («sales promotion»). Daarnaast zal gedebatteerd worden over de implementatie van Interne Markt regelgeving en de verbetering en vereenvoudiging van Europese regelgeving. Verder zal de Raad conclusies aannemen over Europees onderzoeks- en technologiebeleid, de prioriteiten binnen Europees industriebeleid en nanotechnologie. Voordat ik verder zal ingaan op de inhoud van de agenda voor de Raad van 24 september aanstaande, wil ik van de gelegenheid gebruik maken u te informeren over enkele zaken die aan bod kwamen in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 30 juni jl. betreffende de prioriteiten van het Nederlandse voorzitterschap tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap van de Raad voor Concurrentievermogen. Dit betreft 1. De industriële deelname in het Kaderprogramma, de synergie tussen Eureka en Kaderprogramma en het belang van wisselwerking in het Zevende Kaderprogramma 2. Aspecten van medezeggenschap en toezicht in «corporate governance»- thema’s. Overigens zal ik u, zoals toegezegd, binnenkort nog separaat informeren over de Nederlandse positie ten aanzien van de Dienstenrichtlijn.
EU-Kaderprogramma Het 6e Kaderprogramma, dat zich richt op Europese R&D samenwerking tussen kennisinstituten, universiteiten en het bedrijfleven, is – in vergelij-
KST79448 0304tkkst21501-30-58 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
1
king met eerdere Kaderprogramma’s – minder aantrekkelijk geworden voor het bedrijfsleven. Deze tendens doet zich voor in alle EU-Lidstaten. De nieuwe instrumenten «Integrated projects» en «Networks of excellence» spelen een belangrijke rol in het streven naar een Europese onderzoek-en innovatieruimte. De «networks of excellence» zijn bedoeld voor gezamenlijke onderzoeksprogrammering (ver van de markt), en daardoor minder interessant voor het bedrijfsleven. De «integrated projects» zijn bedoeld om grote Europese kernen van excellentie te creëren die toegankelijk zijn voor onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijven (vooral het MKB). Naast de «Integrated projects» voorzien vooral de «Specific Target Research Projects» (STREPs), gericht op specifieke technologische onderzoeksvragen, in een duidelijke behoefte van het bedrijfsleven, net als de specifieke programmaonderdelen gericht op het MKB. De beoogde doelstellingen van deze nieuwe instrumenten bleken bij de eerste implementatie ervan tot veel onduidelijkheid te leiden bij de gebruikers van het Kaderprogramma. Eind juni is een evaluatierapport over de nieuwe instrumenten van het 6e Kaderprogramma gepubliceerd (hierover meer in de bijgevoegde geannoteerde agenda voor de Raad van 24 september). Hierin wordt continuering van deze instrumenten bevestigd, alsook het belang van deelname door het bedrijfsleven. De Commissie heeft onlangs een Mededeling gepubliceerd als reactie op bovengenoemd evaluatierapport met voorstellen op welke wijze de industriële deelname in de twee resterende jaren van het 6e Kaderprogramma kan worden verbeterd. Deze Mededeling beoogt een betere aansluiting van de doelstelling van deze nieuwe instrumenten op de behoeften van de verschillende doelgroepen van het Kaderprogramma alsook het terugdringen van de hoge administratieve lasten zijn verbeteringslagen die zullen moeten worden gemaakt bij de verdere implementatie van deze nieuwe instrumenten in het 6e Kaderprogramma. De Commissie heeft in haar Mededeling over de toekomst van het Europese onderzoeks- en technologiebeleid (een indicatie voor het 7e Kaderprogramma, zie ook hierna in de geannoteerde agenda) aangegeven dat het verhogen van de inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie – van fundamenteel onderzoek tot industriële toepassing – noodzakelijk is met het oog op de Lissabon en Barcelona doelstellingen. Het 7e Kaderprogramma zal naast de huidige projectvormen ook onderzoeksprojecten stimuleren die meer gericht zijn op fundamenteel onderzoek. Bij fundamenteel onderzoek ligt directe betrokkenheid van het bedrijfsleven niet altijd voor de hand. In de eerste besprekingen over het 7e Kaderprogramma wordt door Nederland gestreefd naar duidelijke positionering van het bedrijfsleven en het kennisintensieve MKB. Tijdens de ministeriële conferentie van het Eureka programma op 18 juni jl. heeft de Europese Commissie toegezegd de synergiemogelijkheden van het Eureka-programma met het Kaderprogramma verder uit te werken. De noodzaak hiervan is ook door de EU lidstaten onderschreven in de informele Raad voor Concurrentievermogen van 1- 3 juli jl.. Bij de voorbereiding van het 7e Kaderprogramma wordt bijvoorbeeld voor de oprichting van de Europese technologieplatforms gebruik gemaakt van de ervaringen met Eureka technologieclusters. Momenteel wordt ook in het kader van het Nederlandse Eureka voorzitterschap hierover overleg gevoerd met de Commissie. In het Europese streven om de Lissabondoelstelling te halen is een krachtige bevordering van de positieve wisselwerking op het gebied van onderzoek en technologieontwikkeling tussen kennisinstellingen, universiteiten en bedrijven, van belang. Dit kan door een Europese samenwerking over de gehele innovatieketen: van fundamenteel onderzoek tot product-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
2
ontwikkeling. Om hier in de komende jaren vooruitgang te kunnen boeken, zal intensivering van de inzet, door een uitgebreid en verbeterd Kaderprogramma nodig zijn. Tijdens het Nederlandse EU voorzitterschap wordt in het kader hiervan op 13 oktober een conferentie georganiseerd («Investing in research and innovation»). Het streven is om intensivering van de wisselwerking tussen universiteiten, kennisinstellingen en bedrijfsleven een prominentere plaats te geven op de EU agenda, teneinde de implementatie van de 3% Barcelona doelstelling te versnellen.
Corporate Governance Vennootschapsrecht en corporate governance zijn belangrijke thema’s om de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven te verbeteren en het vertrouwen in de financiële markten te vergroten. Zoals aangekondigd in het actieplan van de Europese Commissie tot modernisering van het vennootschapsrecht en de verbetering van de corporate governance, bereidt de Commissie op dit moment twee aanbevelingen voor: één op het gebied van het beloningsbeleid van bestuurders en één over de rol van (toezichthoudende) bestuurders en commissarissen. Ik ondersteun deze aanpak van de Commissie, die enerzijds lidstaten ruimte laat om oplossingen te vinden die zijn ingebed in de nationale corporate governance cultuur, en anderzijds lidstaten in staat stelt flexibel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Op 18 oktober aanstaande wordt in Den Haag het «European Corporate Governance Forum» ingesteld, dat als doel heeft de convergentie in corporate governance verder te bevorderen. Eén van de meest in het oog springende verschillen in corporate governance cultuur vormt de mate waarin werknemers invloed kunnen uitoefenen op de zeggenschap in de onderneming. In dit kader zal het Nederlandse voorzitterschap bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel grensoverschrijdende fusies trachten een oplossing te vinden die rekening houdt met deze verschillen. De Minister van Economische Zaken, L. J. Brinkhorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
3
Agenda en besluitvorming van de Raad voor Concurrentievermogen van 24 september Agenda Onderwerp
Besluitvorming
Economische situatie en concurrentievermogen Industriebeleid en structurele veranderingen Betere regelgeving: Vereenvoudiging wetgeving Implementatie Interne Marktregelgeving Machinerichtlijn Richtlijn gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten) Verordening verkoopbevorderende activiteiten ITER Europees onderzoeks- en technologiebeleid / Evaluatie Kaderprogramma Mededeling nanotechnologie
Informatie van het Voorzitterschap Raadsconclusies Beleidsdebat / Voortgangsrapport Gedachtewisseling Politiek akkoord Politiek akkoord Politiek akkoord Informatie van de Commissie Gedachtewisseling / Raadsconclusies Gedachtewisseling / Raadsconclusies
Economische situatie en concurrentievermogen
Informatie Voorzitterschap Ter inleiding van de formele vergadering van de Raad zal het Voorzitterschap een korte samenvatting geven van de uitkomsten van de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 1–3 juli jl. en van het informele diner voor ministers met een brede verantwoordelijkheid voor concurrentievermogen op 23 september 2004. Voor wat betreft de uitkomsten van de Informele Raad voor Concurrentievermogen wordt aangesloten bij hetgeen 16 augustus jl. aan de Tweede Kamer is gemeld (Kamerstuk TK, 2003–2004, 21 501-30, nr. 56). De uitkomsten van het diner op 23 september aanstaande zijn uiteraard nog niet bekend. De aanwezige ministers zullen onder andere ingaan op de economische situatie in Europa, welke op hoofdlijnen hieronder is omschreven. Recente ramingen van de BBP-groei in de eurozone voor dit jaar bedragen ca. 2% (1⁄4% hoger dan paar maanden geleden) en voor 2005 op 21⁄4%. Herstel in het eurogebied wordt hoofdzakelijk gedreven door stevige groei van de buitenlandse vraag. De binnenlandse bestedingsgroei in het eurogebied herstelt zich in gematigder tempo. Consumptiegroei in het eurogebied wordt geremd doordat burgers in het eurogebied meer zijn gaan sparen. Onzekerheid over inkomens- en werkgelegenheidsontwikkelingen speelt hierin mogelijk een rol. Bedrijven in de eurozone lijken de zwaarste periode wat betreft balansopschoning achter de rug te hebben, hetgeen ruimte biedt voor investeringsgroei. Belangrijke onzekerheden in de kortetermijngroeiprognoses vormen de euro/dollarkoers, de olieprijsontwikkeling en (politieke) stabiliteit in bepaalde regio’s. De structurele groei in de eurozone zal in 2005 rond de 2% per jaar liggen. Dat is 1%-punt lager dan de Lissabondoelstelling. Alleen verdere structu-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
4
rele hervormingen – met name op het terrein van de arbeidsmarkt – kunnen de structurele groei verder versterken. De arbeidsproductiviteit in de EU blijft beduidend achter bij de VS. Sinds 1997 neemt het productiviteitsverschil tussen de VS en de Eu weer toe, nadat in de decennia daarvoor sprake is geweest van convergentie. De Europese achterstand van het niveau van de arbeidsproductiviteit per hoofd van de bevolking is overigens aanzienlijk groter dan de achterstand van de het niveau van de arbeidsproductiviteit per uur. Dit reflecteert het feit dat Europese werknemers jaarlijks gemiddeld aanzienlijk minder uren werken dan hun Amerikaanse collega’s. Hiernaast valt op dat vooral de productiviteit van de Europese dienstensector achterblijft bij die in de VS. Vergroting van de concurrentiedruk in de dienstensector zal het innoverende vermogen van deze sector doen toenemen. Hiervoor bestaat nog volop ruimte, zoals blijkt uit het feit dat de interne markt voor diensten aanzienlijk minder ontwikkeld is dan de interne markt voor goederen. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat de dienstensector weliswaar goed is voor ca. 50% van het EU BBP, maar slechts zorgt voor 20% van de handel binnen de EU. Dit verschil komt slechts gedeeltelijk voort uit het lokale karakter van een aantal diensten. Industriebeleid en structurele veranderingen
Raadsconclusies In navolging van de Commissiemededeling «Aanmoedigen van Structurele Hervormingen; Europees industriebeleid na de uitbreiding»(COM (2004) 274 def., BNC-fiche 22 112, nr. 328, fiche 5) en Raadsconclusies van mei jongstleden, zal de Raad prioriteiten vaststellen voor het Europese industriebeleid. In de voorliggende conceptconclusies worden de Commissie en de lidstaten opgeroepen om de noodzakelijke randvoorwaarden te creëren voor structurele veranderingen in de industrie, te blijven inzetten op betere regelgeving en ook via andere beleidsgebieden te streven naar meer concurrentiekracht van de industrie. De Commissie wordt in de conceptconclusies opgeroepen om analyses te presenteren over de uitwerking van handelspolitiek, mededingingsbeleid, onderzoeks- en innovatiebeleid, cohesiebeleid en milieubeleid op de concurrentiekracht van de industrie, alsmede analyses van structurele veranderingen in afzonderlijke sectoren. De lidstaten worden opgeroepen nationaal industriebeleid te laten aansluiten bij de beginselen van het Europese industriebeleid en informatie en goede voorbeelden uit te wisselen over de wijze waarop wordt geanticipeerd op structurele veranderingen. Nederland kan deze nadere uitwerking van het Europese industriebeleid ondersteunen. Betere regelgeving: vereenvoudiging wetgeving
Voortgangsrapport / Beleidsdebat Op basis van een voortgangsrapport van het Voorzitterschap zal de Raad met name spreken over het deel van het betere regelgeving programma dat handelt over de vereenvoudiging van EU-regelgeving. Centraal hierin staat het Iers-Nederlandse initiatief om vanuit de Raad suggesties te doen aan de Commissie voor prioritair te vereenvoudigen regelgeving. Dit initiatief is genomen op basis van een conclusie van de Voorjaarstop 2004 en het herhaaldelijke verzoek van de Commissie om input te krijgen voor haar lopende vereenvoudigingsprogramma. De inzet van het initiatief is om dit programma van de Commissie meer te richten op een daadwerkelijke vermindering van de regeldruk en de administratieve lasten, daar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
5
waar tot nu toe vooral veel aandacht is besteed aan codificatie (het herschikken van bestaande regels, zonder dat de regeldruk daardoor vermindert). Op moment van schrijven hebben 16 lidstaten een bijdrage geleverd, waarvan de meeste tamelijk uitvoerig en gedetailleerd zijn. Het Voorzitterschap zal een lijst met de complete inventarisatie opstellen en op basis daarvan in een voortgangsrapport de input beschrijven, een aantal sectoren noemen dat in het oog springt en deze waar mogelijk illustreren met een aantal concrete voorbeelden. Bedoeling is dat de suggesties die betrekking hebben op deze sectoren verder geanalyseerd en bewerkt zullen worden. De eerste discussie in de Raad zal een indicatie geven in hoeverre de ontvangen suggesties door de Raad worden gedeeld, en hoe de (Europese) Raad zich verder met dit proces zal bezighouden. Streven is als Raad voor het einde van het jaar te komen tot een lijst van concrete suggesties voor te vereenvoudigen regelgeving en deze aan de Commissie aan te bieden met het verzoek dit mee te nemen in haar vereenvoudigingsprogramma. Naast het initiatief tot vereenvoudiging van regelgeving zal in het debat ook worden teruggekomen op het voorstel voor een «competitiveness test» dat onlangs door de Raad aan de Commissie is aangeboden, en de vraag hoe deze kan worden gebruikt bij het beoordelen van nieuwe voorstellen voor regelgeving van de Commissie (de zogenaamde impact assessments). Implementatie Interne Markt-regelgeving
Gedachtewisseling Naar aanleiding van het Interne Markt Scoreboard 2004 van de Europese Commissie (http://www.europa.eu.int/comm/internalmarket/score/ indexen.htm), zal een discussie in de Raad plaatsvinden over hoe de implementatie van EU-richtlijnen kan worden versneld. Uit het Internal Market Scoreboard van juli 2004 blijkt dat het niet goed gaat met de implementatie van EU-richtlijnen. Bijna alle lidstaten overschrijden de herhaaldelijk in de Raad afgesproken norm van maximaal 1,5% tekort. De zes oorspronkelijke lidstaten en Griekenland scoren daarbij het slechtst; Nederland staat van de EU-15 op de vijfde plaats van slecht presterende landen. Implementatie van richtlijnen behelst juridisch gezien niets anders dan het nakomen van afspraken die op Europees niveau worden gemaakt en die worden vastgelegd in richtlijnen. Economisch gezien gaat het nietimplementeren van richtlijnen gepaard met schade voor bedrijven, enerzijds doordat het met harmonisatie beoogde level playing field uitblijft (kosten in termen van onvolledige concurrentie en niet kunnen benutten van schaalvoordelen van de interne markt), anderzijds doordat er (rechts)onzekerheid wordt gecreëerd (kosten in termen van uit/afstel van investeringen en dergelijke). Daarnaast kan het niet tijdig implementeren van richtlijnen leiden tot extra kosten voor lidstaten in de vorm van schadevergoeding. Ondanks herhaaldelijke oproepen door de Commissie de afspraken na te komen, lopen de tekorten over het algemeen alleen maar verder op. Gezien het economisch belang van tijdige en juiste implementatie, en mede in het licht van de huidige achterstanden, heeft het Nederlandse Voorzitterschap besloten het onderwerp te agenderen op de Raad voor Concurrentievermogen. Voorzien is een discussie met een focus op de economische gevolgen van late of onjuiste implementatie voor bedrijven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
6
en consumenten en op wat lidstaten kunnen doen om hun eigen implementatietekorten terug te dringen. Hierbij zijn lidstaten vrij om zelf met suggesties te komen, of kan worden geput uit «beste praktijken» uit de recent door de Commissie gepubliceerde «Aanbeveling over de omzetting in nationaal recht van interne markt richtlijnen». Machinerichtlijn
Politiek akkoord De Raad zal trachten een akkoord te bereiken over het Commissievoorstel tot herziening van de Machinerichtlijn (COM(2000)899def., BNC-fiche 22 112, nr. 190, fiche 2) Het voorstel betreft een herziening van de gecodificeerde richtlijn 98/37/EG (Machines) en wijziging van de richtlijn 95/16/EG (liften). De Machinerichtlijn is gericht op de totstandkoming van de vrije handel binnen de EU voor machines. Elke machine die in overeenstemming is met de Richtlijn kan zonder meer op de markt worden gebracht. Machines dienen daartoe wel aan basisvereisten op het gebied van gezondheid en veiligheid te voldoen. Deze Richtlijn voorziet in die vereisten en in procedures om te toetsen of hieraan wordt voldaan. De herziening neemt een aantal onvolkomenheden in de oude Richtlijn weg en voorziet in een bredere toepassing (nu onder andere ook liften met lage snelheid en bouwliften voor personen), duidelijker aansluiting op andere richtlijnen, scherpere definities, betere verantwoordelijkheidsverdeling en biedt op enkele onderdelen een eenvoudiger procedure. Na ruim 3 jaar onderhandelen lijkt onder Nederlands Voorzitterschap een gekwalificeerde meerderheid in de Raad te ontstaan ten aanzien van de herziene tekst van de Richtlijn. Voornaamste knelpunt lijkt de aansluiting van de Richtlijn op de zgn. CIP-conventie (Commission International Permanente pour l’Epreuve des Armes a Feu Portatives) te zijn. Deze CIP-conventie geeft de mogelijkheid strengere eisen te stellen aan de zogenaamde schiethamers (schietpistolen met industriële toepassing) dan in de Machinerichtlijn is voorzien. Meerdere lidstaten maken hier bezwaar tegen en zijn van mening dat de Commissie de verhouding tussen beide regimes tot nu toe onvoldoende heeft kunnen uitleggen/regelen. Nederland heeft het CIP-verdrag niet ondertekend. Nederland kan instemmen met het voorliggende voorstel. De herziening bevordert de verhandelbaarheid van machines terwijl gezondheid en veiligheid worden gegarandeerd. De industrie kan hiervan profiteren hoewel de herziening op onderdelen ook (administratieve) lasten met zich meebrengt. Deze zijn echter grotendeels eenmalig en in sommige gevallen vormen zij een investering. Producenten van machines die nu onder de richtlijn gaan vallen dienen een technisch dossier aan te leggen en in sommige gevallen een keuringsprocedure te doorlopen. Nieuw is dat ook producenten van deelmachines een dergelijk dossier moeten aanleggen, tezamen met een verklaring en een inbouwinstructie. Er is echter ook sprake van lastenverlichting. In bepaalde gevallen komt de procedure te vervallen waarbij dossiers aan de aangemelde instelling moeten worden opgestuurd. Verder is door de invoering van een systeem van kwaliteitsborging een gelijkwaardig alternatief beschikbaar voor de procedure van EG-type-onderzoek voor machines met verhoogd risico. De verwachting is dat het uiteindelijk nettoresultaat ten aanzien van de administratieve lasten op de langere termijn positief zal zijn. Nederland is van mening dat de verdragsbepalingen van de CIP-conventie niet verenigbaar zijn met de bepalingen uit de Machinerichtlijn. De beste
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
7
oplossing lijkt te zijn dat de lidstaten die ook de CIP-conventie hebben ondertekend, dit verdrag gedeeltelijk opzeggen. Richtlijn gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten in kinderspeelgoed)
Politiek akkoord De Raad zal streven naar politiek akkoord inzake «de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot 22e wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten) en tot wijziging van 88/378/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed» (COM(2000)899 def., BNC-fiche 22 112, nr. 190, fiche 2). Sinds 1999 geldt er een tijdelijk Europees verbod voor zes soorten ftalaten (weekmakers) in speelgoed en kinderverzorgingartikelen (0–3 jaar), die bestemd zijn om in de mond genomen te worden. Het Europese wetenschappelijke traject is nu afgerond en er blijkt voor deze zes ftalaten in speelgoed en kinderbenodigdheden voor kinderen van 0–3 jaar een gezondheidsrisico te zijn. Het Voorzitterschap heeft een compromisvoorstel voorbereid, waarin voorgesteld wordt het eerdergenoemde tijdelijke verbod op zes ftalaten, permanent te maken. In dit compromisvoorstel wordt tevens het verbod voor drie van de zes ftalaten uitgebreid tot speelgoed en kinderverzorgingartikelen voor kinderen van 0–3 jaar die in de mond genomen kunnen worden. In het nu van kracht zijnde tijdelijke verbod is sprake van producten die bestemd zijn om in de mond genomen te worden. Deze uitbreiding is nodig omdat kleine kinderen alles in hun mond stoppen. Omdat voor deze soorten ftalaten wetenschappelijke informatie over de gezondheidsrisico’s tegenstrijdig of niet aanwezig is, dient elk risico voor kinderen uitgesloten te worden. Ten aanzien van de overige drie soorten ftalaten zijn de beperkingen strenger (verbod op toepassing in speelgoed en kinderverzorgingartikelen, ongeacht leeftijd), aangezien deze drie stoffen in de EU zijn ingedeeld als voor de mens bewezen gevaarlijke stoffen (reproductietoxisch, effecten op de voortplanting). Daarom worden deze stoffen ongeschikt geacht om in speelgoed en kinderverzorgingartikelen toegepast te worden. De reacties van de lidstaten op het door het Nederlandse Voorzitterschap ingebrachte compromisvoorstel zijn bemoedigend. Nederland kan instemmen met het voorliggende voorstel voor een verbod op de betreffende zes soorten ftalaten in speelgoed en kinderverzorgingartikelen. Nederland is er een voorstander van om de procedure voor dit voorstel zo spoedig mogelijk te doorlopen zodat er na een jarenlang tijdelijk verbod spoedig permanente wetgeving komt die het gebruik van deze stoffen in deze specifieke toepassingen aan banden legt. Voor producenten betekent dit dat er een einde komt aan onzekerheid, hetgeen hen in staat stelt hun productiemiddelen – gegeven deze beoogde nieuwe wetgeving – optimaal aan te wenden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
8
Verordening verkoopbevorderende activiteiten («sales promotion»)
Politiek akkoord De Raad streeft naar een politiek akkoord over de Verordening verkoopbevorderende activiteiten (COM(2002) 585 def., BNC-fiche 22 112, nr. 219, fiche 9). De Verordening heeft tot doel grensoverschrijdende verkoopbevordering middels kortingacties, waardebonnen, spelletjes en geschenken (en de reclame daarvoor) eenvoudiger te maken Het Nederlandse voorzitterschap heeft recent een nieuwe compromistekst voorbereid. Volgens het compromisvoorstel staat de Verordening niet langer toe: • algehele verboden op te leggen op verkoopbevorderende acties en commerciële communicatie (reclame) daarover; • het opleggen van beperkingen aan de waarde van verkoopbevorderende acties, dat wil zeggen dat kortingen niet aan maxima mogen worden gebonden. Een uitzondering geldt voor kortingen op boeken, bladmuziek en persmedia; • het opleggen van een verplichting om voorafgaand toestemming te vragen aan nationale autoriteiten voor verkoopbevorderende acties en daaraan gerelateerde commerciële communicatie (reclame). In deze compromistekst zijn een groot aantal amendementen van het Europees Parlement (eerste lezing van eind 2002) verwerkt. In het voorstel wordt verder de uitzonderingsclausule nader verduidelijkt. Naast de al bestaande uitsluitingen worden medische producten nu ook uitgesloten. Wat betreft gratis kansspelen en «sweepstakes» (loterijen) zal een maximum aan het prijzenpakket worden ingesteld waardoor stapelen niet mogelijk is, dit ter voorkoming van gokverslaving. Voorts zijn de informatieverplichtingen bij verkoopbevorderende acties gericht op bedrijven lichter geworden: het beschikbaar houden van info is in eerste instantie voldoende. Met het oog op een goed functioneren van de interne markt, is Nederland voorstander van afschaffing van onnodige beperkingen ten aanzien van grensoverschrijdende verkoopbevorderende acties. Hiervan heeft ook de consument baat; de keuzemogelijkheden worden immers vergroot. Nederland vindt het, vanuit oogpunt van volksgezondheid en bescherming van bepaalde groepen kwetsbare consumenten (kinderen), van belang dat verslavende en riskante stoffen (alcohol en tabak) – conform voorliggende compromistekst – van de verordening worden uitgezonderd. Integratie van milieuaspecten in de Europese normalisatie
Raadsconclusies De Raad zal conclusies aannemen over de Mededeling van de Europese Commissie waarin beschreven staat hoe milieuaspecten systematisch een plaats gegeven kunnen worden in het Europese normalisatieproces, met name als het gaat om normalisatie van producten en diensten (COM (2004) 130 def., BNC-fiche 22 112, nr. 331, fiche 5 ). Hierbij is de hele levenscyclus van producten relevant. Daarnaast is het van belang dat normalisatie van meetmethoden gerichter wordt uitgevoerd en dat wordt zorggedragen voor meer onderlinge afstemming en uniformiteit. Hierdoor zijn meetmethoden over een breed veld toepasbaar en wordt informatie vanuit verschillende werkvelden makkelijker uitwisselbaar en beoordeelbaar. Opleiding is een aandachtspunt. Het doel van de Mededeling is om alle betrokkenen in het Europese normalisatieproces bewust te maken van het belang om milieuaspecten te integreren in het op vrijwilligheid gebaseerde, en door belanghebbenden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
9
aangestuurde normalisatieproces. Dat proces zou zo ingericht moeten worden dat het milieuaspect directer en op handzamer wijze in alle normalisatie wordt betrokken. In de Mededeling worden daartoe een aantal vormen van normalisatie en een aantal mogelijkheden van verbetering genoemd. Nederland staat positief tegenover deze Mededeling. De benadering van de Commissie sluit aan bij de Nederlandse gedachtevorming rond het bevorderen van zelfregulerende concepten zoals aan de orde bij de herijking van de milieuregelgeving, het terugdringen van administratieve lasten en het kabinetsbrede project inzake bruikbare rechtsorde. Hierbij is afstemming tussen hetgeen instrumenteel in normalisatie wordt uitgewerkt enerzijds, en hetgeen normatief en randvoorwaardenstellend in milieuwetgeving haar plaats moet hebben anderzijds, essentieel voor de bruikbaarheid van normalisatie als alternatief voor of instrument in het kader van de milieuwetgeving. Vanuit de lidstaten bestaat er een breed draagvlak voor de Mededeling. Er is dan ook inmiddels al op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over Raadsconclusies die de aanpak van de Commissie ondersteunen; deze zullen als hamerstuk door de Raad worden aangenomen. ITER
Informatie van de Commissie ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor) is een internationaal project voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energie uit kernfusie. Tijdens de Raad zal de Commissie de Raad informeren over de stand van de onderhandelingen sinds de Raad van mei jl. met betrekking tot de vestigingsplaats van ITER (De Commissie heeft mandaat om voor de EU over dit project te onderhandelen). De onderhandelingen over de vestigingsplaats van ITER verkeren op dit moment in een impasse. Binnen de zes deelnemende partijen in ITER zijn er twee kandidaten voor het binnenhalen van de vestigingsplaats. Beide kandidaten, de EU en Japan, hebben hun standpunt voor vestiging weergegeven, respectievelijk in Cadarache (Fra) en Rokkasho (Japan). De EU en Japan zijn beiden vastbesloten en blijven hun posities herhalen. De andere vier partijen zijn verdeeld. VS en Zuid-Korea steunen vestiging in Japan en Rusland en China steunen vestiging in Frankrijk. Nederland stelt zich op het standpunt dat: – het mandaat van de Commissie overeind moet blijven, dat wil zeggen dat het internationale karakter van ITER benadrukt moet worden, – vestiging van ITER in Cadarache aan de orde is en – de zogenaamde «broader approach»(het tevens betrekken van aan ITER-aanverwante faciliteiten) kan worden toegepast in de onderhandelingen over ITER. Europees onderzoeks- en technologiebeleid / evaluatie Kaderprogramma
Gedachtewisseling / Raadsconclusies De Raad zal van gedachten wisselen en conclusies aannemen ten aanzien van de Mededeling van de Commissie «Reactie op de observaties en aanbevelingen van het panel van onafhankelijke experts betreffende de nieuwe instrumenten van het 6e Kaderprogramma» en de Mededeling over de toekomst van het Europese beleid voor onderzoek en technologie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
10
De eerste Mededeling reageert op het rapport van het Marimon-panel dat op verzoek van de Commissie de nieuwe instrumenten van het Zesde kaderprogramma (KP6) heeft geëvalueerd («integrated projects» en «networks of excellence»). Het rapport van het Marimon-panel gaat onder andere in op de zorgwekkende terugloop van de industriële deelname aan KP6 en de hoge administratieve lastendruk bij indiening en uitvoering van Europese onderzoeksprojecten, maar onderstreept tevens dat continuïteit van de huidige instrumenten van belang is. Daarnaast wijst de Commissie op een aantal maatregelen dat al in gang is gezet om verbeteringen door te voeren in KP6. De Commissie geeft aan deze voort te zetten en waar nodig te versterken, en zonodig aanvullende maatregelen te nemen voor zover mogelijk binnen het huidige juridische kader. Verdere aanpassing van de instrumenten zal in het 7e Kaderprogramma (KP7) moeten gebeuren. Een voorstel voor KP7 zal in het voorjaar 2005 verschijnen. Vooruitlopend op het Commissie voorstel voor KP7 heeft de Commissie de Mededeling over de toekomst van het Europese beleid voor onderzoek en technologie uitgebracht. Het is een strategisch document over wetenschap en technologie waarin de Commissie haar standpunt geeft ten aanzien van de realisering van de Europese onderzoekruimte in het kader van de Lissabon-agenda. De Commissie acht daarvoor een verdubbeling van de onderzoeksinspanningen van de EU noodzakelijk, waarbij de nationale inspanningen op peil zouden moeten blijven. De Commissie stelt voor te concentreren op zes hoofddoelstellingen. Deze zijn: • Creëren van Europese kernen van excellentie via ondersteuning van samenwerkingsprojecten • Lanceren van Europese technologische initiatieven • Stimuleren van de creativiteit van het fundamenteel onderzoek door de concurrentie tussen onderzoeksteams op Europees niveau • Europa aantrekkelijker maken voor de beste onderzoekers • Ontwikkelen van onderzoeksinfrastructuren van Europees belang • Versterken van de coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma’s. Tevens stelt de Commissie voor de Europese inspanningen in de toekomst te concentreren op: – sleutelthema’s van Europees belang, – thema’s die betrekking hebben op het beleid van de Europese Unie en – twee nieuwe thema’s voor de Unie (veiligheid en ruimtevaart). Verder wil de Commissie jonge teams en minder krachtige instellingen in het Europa van de 25 Lidstaten extra ondersteunen, en zoekt daarbij aansluiting bij de inzet van structuurfondsen. De Mededeling adresseert summier een aantal horizontale aspecten zoals de rol van het MKB en innovatie. De Mededeling vormt de basis voor een breed consultatieproces. Dit gebeurt met het oog op de voorbereiding door de Commissie van het voorstel voor KP7. De Mededeling vormt tevens een eerste inhoudelijke onderbouwing voor het voorstel van de Commissie voor de ontwerpbegroting voor de EU voor de jaren 2007–2013. Het Voorzitterschap streeft tijdens de Raad, in vervolg op de discussies tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen van 1–3 juli jl., naar een eerste, meer procedurele reactie in de vorm van Raadsconclusies en naar een meer substantiële reactie in de Raad voor Concurrentievermogen van 25/26 november die politieke input zal kunnen vormen voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
11
de voorbereiding van het KP7. De standpuntbepaling over ruimtevaart en veiligheidsonderzoek zal separaat verlopen. Nederland verwelkomt de Mededeling over de toekomst van het Europese beleid voor onderzoek en technologie. Nederland zal aandringen op: – voldoende samenhang en balans tussen de beleidsdoelstellingen, – voldoende aandacht voor het versterken van de kennisbasis, – voldoende aandacht van het belang van onderzoeksresultaten voor duurzame economische groei en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken met evenwichtige aandacht voor sociale, economische en milieu aspecten. – krachtige bevordering van de wisselwerking tussen kennisinstellingen, universiteiten en bedrijven over de gehele innovatieketen. Deze aspecten zouden voldoende aandacht moeten krijgen in de voorbereidende discussie op KP7. In dat debat zullen ook de bevindingen van het Marimon-panel meegenomen moeten worden. De Mededeling van de Commissie biedt daarvoor goede aangrijpingspunten. Nanotechnologie
Raadsconclusies / gedachtewisseling De Raad zal naar aanleiding van de Mededeling van de Commissie «Naar een Europese strategie voor nanotechnologie» (COM(2004) 338 def., BNC-fiche 22 112, nr. 335, fiche 7) debatteren over het belang van nanotechnologie, en de richting die de EU op dit terrein zal moeten inslaan. Eén en ander zal worden vastgelegd in Raadsconclusies. De Commissie definieert Nanotechnologie als «wetenschap en technologie op nanoschaal van atomen en moleculen (1 nanometer = 1 miljoenste millimeter), alsmede op de wetenschappelijke beginselen en nieuwe eigenschappen die kunnen worden begrepen en beheerst aan de hand van activiteiten op dit terrein.» Op deze schaal zijn we in staat om door steeds verdere verkleining (top down) of van de grond af aan (bottom up) nieuwe structuren op te bouwen. Met behulp van nanotechnologie worden nu al bestaande materialen versterkt (krasbestendig, weerbestendig, sensoren) en ontwikkeld (nanochips), zijn er toepassingen in ontwikkeling in de geneeskunde (bijv. diagnose apparatuur, medicijnen en operaties op nanoschaal), en biedt m.n. de ontwikkeling van fabricagemethoden (bijv. door afvalreductie) op nanoschaal uitzicht op bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De Mededeling bevat voorstellen om te komen tot een integrale Europese strategie voor de ontwikkeling van nanotechnologie, langs de volgende lijnen: 1. Tot stand brengen van een Europese onderzoeksruimte voor nanotechnologie; 2. Vorming van Europese expertisecentra van wereldklasse; 3. Interdisciplinaire opleiding van kenniswerkers met meer aandacht voor ondernemingsgeest; 4. Scheppen van gunstige voorwaarden voor technologieoverdracht; 5. In vroeg stadium betrekken van maatschappelijke overwegingen; 6. Van meet af inspelen op (evt.) risico’s (gezondheid, veiligheid, milieu, consument); 7. Passende internationale samenwerking (met o.m. de VS en Japan). De Commissie stelt dat Europa een solide kennisbasis heeft opgebouwd in met name de nanowetenschappen, maar dat er verhoudingsgewijs minder geïnvesteerd wordt dan door de voornaamste concurrenten (VS, Japan). Europa ontbeert de infrastructuur die voor de noodzakelijke kriti-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
12
sche massa moet zorgen, hoewel de investeringen in nationale en EU-programma’s snel groeien. De Commissie ziet meerwaarde in intensivering van investering en coördinatie op Europees niveau. De Commissie heeft de lidstaten gevraagd om reactie hierop en nadere richting naar aanleiding van haar voorstel, met het oog op een op te stellen actieplan. Nederland verwelkomt de voorgestelde acties van de Commissie, met het oog op de wenselijkheid van intensiveringen van inspanningen op het gebied van nanotechnologie en het belang van verantwoorde ontwikkeling van nanotechnologie. Van belang is dat acties op communautair niveau op transparante wijze tot stand komen en iets toevoegen aan de activiteiten van de lidstaten (en vice versa). Daarnaast dient gezorgd te worden voor prikkels die maken dat investeringen in nanotechnologie vooral door de industrie zelf worden gedaan. Nederland onderschrijft het belang van de ontwikkeling van nanotechnologie, de Europese voorhoedepositie, en een integrale benadering terzake, ook op Europees niveau. Nederland onderstreept hierbij de rol van de Europese industrie als bron van kennis en ontwikkeling van nanotechnologie. Nederland heeft een vooraanstaande positie op gebied van nanotechnologie en nanotechnologie is in Nederland een nationale onderzoeksprioriteit. In 2004 zijn de publiek-private investeringen in Nanotechnologie geïntensiveerd (300 mln euro publiek-privaat voor de Bsik projecten NanoNed MicroNed, Biomade). Nederland onderkent het belang van een verantwoorde ontwikkeling van nanotechnologie met aandacht voor maatschappelijke en ethische aspecten en mogelijke risico’s voor gezondheid en veiligheid. Nederland is voorstander van een tijdige open discussie hierover. In eigen land wordt deze discussie al op verschillende fronten opgepakt: zo heeft het Rathenau Instituut een oriënterende studie uitgebracht, organiseren Kamer en Rathenau Instituut op 13 oktober aanstaande een publiek debat, bereidt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een advies voor en voorziet het NanoNed-project in nader onderzoek naar de maatschappelijke effecten van nanotechnologie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-30, nr. 58
13