Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
23119
Nr. 6
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XVI (Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) voor het jaar 1993 (wijziging samenhangende met de voorjaarsnota; eerste wijziging)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 juni 1993 Inleiding
Met waardering heb ik, mede namens de staatssecretaris, kennis genomen van het verslag van de vaste Commissie voor Welzijn en Cultuur, vastgesteld op 3 juni 1993, over het voorstel tot wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk XVI.(Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) voor het jaar 1993 (wijziging samenhangende met de voorjaarsnota; eerste wijziging). Een en ander was voor de leden van de vaste commissie aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. 1. Algemeen deel
Door de leden zijn vragen gesteld over de maatregelen die in de nota van wijziging in het vooruitzicht worden gesteld ter mvullmg van de taakstelling 1993. Ter beantwoording van die vragen kan ik het volgende mededelen. Het vermoedelijk beloop van de uitkeringen aan oorlogsgetroffenen, zoals weergegeven in de Voorlopige rekening 1992, speelt geen enkele rol bij de keuze om de taakstelling te parkeren op artikel 9.01 (Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen). Het betreft hier een administratief-technische boeking om ervoor te zorgen dat de begrotingswet op het correcte uitgaventotaal uitkomt. Het artikel 9.01 leent zich daartoe omdat de aard van de uitgaven een tijde– lijke verlaging mogelijk maakt zonder dat dit gevolgen heeft voor het tempo van de begrotingsuitvoering. Het is zeker niet de bedoeling dat dit nu of in een later stadium consequenties heeft voor het niveau of het volume van de uitkeringen en pensioenen. De uiteindelijke concrete invulling zal neerslaan op meerdere begro– tingsartikelen. Daarbij wordt rekening gehouden met reeds ten laste van die artikelen aangegane verplichtingen en in een gevorderd stadium verkerende voornemens. In de Nota van Wijziging is er voor gekozen om
313716F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
in hoofdlijnen aan te geven welke maatregelen voor ogen staan en voor de concrete invulling op artikelniveau meer tijd te nemen. Het is de bedoeling om het taakstellende bedrag van f 10 miljoen met betrekking tot de uitgaven van het RIVM en de ontvangsten Rijksmusea ongeveer gelijkelijk over deze onderdelen te verdelen. De aangekondigde verhogmg van de ontvangsten rijksmusea betekent niet dat daarvoor de toegangsprijzen moeten worden verhoogd. In de ontwerpbegroting wordt, voor wat betreft de inkomsten van musea, uitgegaan van een taakstellend minimum. Bij suppletore wet wordt vervolgens de inkomstenraming verhoogd met een bedrag dat gebaseerd is op de daadwerkelijke ontvangsten van het voorafgaande jaar. Voor het bedrag van deze meerontvangsten kunnen de musea onder nader te bepalen voorwaarden in het lopende jaar extra uitgaven verrichten. Zie in dit verband bijvoorbeeld de mutatie bij artikel 18.02 in de Tweede Suppletore Wet 1992 (TK 22 933). Zonder verhoging van toegangsprijzen zijn voor 1993 de meerin– komsten voldoende om aan de invulling van de incidenteel opgelegde taakstelling te kunnen voldoen. De meerinkomsten worden dan dus niet ingezet voor extra uitgaven. In lijn met de toezeggingen bij de begrotingsbehandelmg 1993, is onderuitputting op de WVC-begroting 1992 aangewend om in 1992 een bedrag van f 30 miljoen toe te kunnen voegen aan de rijksbijdrage AWBZ. Dit om te voorkomen dat de aangebrachte verlaging van de rijks– bijdrage in 1993 in het kader van de beleidsaanpassingen 1993 zou moeten leiden tot maatregelen in de premiesfeer. Op het moment dat moest worden besloten tot het daadwerkelijk overmaken van de extra betaling van f 30 miljoen, werd verondersteld dat de onderuitputting voldoende zou zijn om dit bedrag volledig te dekken. Onzekerheid bestond met name nog ten aanzien van de inkomsten en uitgaven van rekenplichtige buitendiensten en ten aanzien van ontvangsten uit ingestelde vorderingen. Uiteindelijk bleek de werke– lijke realisatie tegen te vallen. De taakstelling 1993 ad f 6 miljoen die voortvloeit uit het tekort, zoals dat is weergegeven in de voorlopige rekening 1992 (Februari-nota), zal worden gecompenseerd binnen de uitgaven van volksgezondheid. Aan de hand van de uitputting van de begroting 1993, zoals die zich in de loop van augustus en september gaat aftekenen, zal definitief besloten worden op welke begrotingsartikelen dit precies neerslaat. 2. Opvang asielzoekers en ontheemden De leden van de vaste commissie constateerden dat een belangrijk deel van de uitgavenstijging betrekking heeft op het beleidsterrein vluch– telingen, minderheden en asielzoekers en stelden daarover een aantal vragen. Deze vragen kan ik als volgt beantwoorden. De verwachte stijging van het aantal op te vangen asielzoekers, zoals in de toelichting bij eerste suppletore wet is aangegeven, is gebaseerd op de gerealiseerde instroom 1992. Deze instroom bedroeg, gesplitst naar asielzoekers en ontheemden, de volgende aantallen: - asielzoekers 16 391 - ontheemden (voor zover via de centrale opvang ingestroomd) 7 198 Totaal derhalve
23 589.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
De tendens van een stijgende instroom heeft zich ook in 1993 voort– gezet. De door het Ministerie van Justitie geregistreerde instroom t/m april 1993 bedraagt: - asielzoekers 6 432 - ontheemden (voor zover via de centrale opvang ingestroomd) 2471 Totaal derhalve
8 903.
De (relatief hoge) instroom eind 1992 en begin 1993 heeft er voor gezorgd dat de bezetting in de centrale en decentrale opvang per ultimo april 1993 er als volgt uitziet:
asielzoekers ontheemden
centrale opvang
decentrale opvang
9 326 4 767
20 530 3 340
Met betrekking tot de ramingen merk ik nog het volgende op. Bij de opstelling van de ontwerp-begroting 1993 was, in verband met de beoogde beperkte duur van de TROO, namelijk tot 1 maart 1993, een pm-raming opgenomen. Daarnaast was er op dat moment (september 1992) nog onduidelijkheid met betrekking tot het aantal op te vangen ontheemden en de wijze waarop zij zouden worden opgevangen. Van de geraamde uitgaven ad. f 151,7 heeft circa 40% betrekking op de nog te verwachten instroom. In de ramingen is een onderscheid aangebracht tussen asielzoekers (uitgavenartikel 05.01) en ontheemden (uitgavenartikel 05.03). Als gevolg van verschilien tussen de ramingen en de realisaties in het volume bij de ROA en de TROO kunnen er echter budgettaire herschik– kingen tussen beide opvangregelingen noodzakelijk blijken. In de uitvoering wordt namelijk bezien hoe de gezamenlijke capaciteit voor de opvang van asielzoekers en ontheemden zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet. Dit om te voorkomen dat er capaciteit van de ROA leeg staat en er extra capaciteit voor de TROO moet worden aangetrokken of vice versa. Mocht de gezamenlijke capaciteit onvoldoende blijken te zijn, dan zal worden bezien of en in hoeverre additionele capaciteit moet worden geworven. Tevens zijn de voorzieningen en verstrekkingen ten behoeve van ontheemden zo veel mogelijk afgestemd op die van asiel– zoekers. Zoals ik in de toelichting bij de eerste suppletore wet heb toegezegd zal ik u over bovengenoemde, mogelijke, herschikkingen tussen ROA en TROO uiterlijk bij najaarsnota nader informeren. De ramingen zijn aan de volume-kant gebaseerd op veronderstellingen met betrekking tot de in–, door– en uitstroom van asielzoekers. Met betrekking tot de instroom is bij de raming 1993 vooralsnog uitgegaan van een instroom van 20 000. Met betrekking tot de doorstroom wordt aangesloten bij de veronderstelde afhandeling van asielverzoeken door het Ministerie van Justitie. Met betrekking tot de uitstroom wordt uitgegaan van de veronderstelde uitstroom door verwijdering, spontaan vertrek en naar reguliere huisvesting. Met betrekking tot de uitgaven voor huisvesting kan het volgende worden opgemerkt. Voor de kosten van huur en rente/aflossing van de opvang-accommodaties wordt voor de raming uitgegaan van overeengekomen contractprijzen. Deze kosten kunnen per locatie verschillen waardoor het onverstandig zou zijn hiervoor kengetallen te hanteren. Voor de overige exploitatiekosten (gas, licht, water, overige vaste lasten etc.), beveiliging en schoonmaak wordt uitgegaan van een vaste norm per opvangdag. Ook voor de kosten van levensonderhoud voor asielzoekers wordt uitgegaan van een vaste norm.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
Daarnaast zijn er vaste normen voor personeel en overhead. De onderuitputting in de begroting 1992 werd voor wat betreft de opvang van asielzoekers met name veroorzaakt door lager dan geraamde uitgaven bij de rijksbijdrage ten behoeve van de decentrale opvang. Voor wat betreft de opvang van ontheemden ligt de oorzaak van de onderuit– putting met name in de onzekerheden over het aantal op te vangen ontheemden en daarmee samenhangende kosten. Voor zover mogelijk is in de raming van de uitgaven 1993 rekening gehouden met de realisatie 1992. Of er in de begroting 1994 uitgaven worden geraamd op het uitgaven-artikel voor de opvang van ontheemden is op dit moment nog niet te zeggen. Dit hangt onder meer af van de behandeling en ingangs– datum van de tweede tranche van de herziening van de vreemdelin– genwet. Daarnaast is een en ander afhankelijk van het tempo waarin de ontheemden in de gemeenten in de reguliere woningen kunnen worden gehuisvest. In het verdere traject van de begrotingsvoorbereiding moet dit nog nader worden bezien. Mogelijke uitkomst van deze discussie kan ook zijn dat deze uitgaven met ingang van 1/1/1994 op het uitgaven-artikel opvang asielzoekers worden verantwoord. Met betrekking tot de in de Voorjaarsnota 1992 aangekondigde verso– beringsmaatregelen en het externe onderzoek naar verdere efficiencyver– betering merk ik nog het volgende op. Het externe onderzoek naar verdere efficiencyverbetering in de centrale opvang van asielzoekers is vrijwel afgerond. Op dit moment wordt met betrokkenen overleg gevoerd over de implementatie van maatregelen, die op zichzelf tot een besparing op de uitgaven voor de centrale opvang kunnen leiden. Aangezien deze besparing samenhangt met mijn voornemen om te komen tot een Zelfstandig Bestuursorgaan voor de uitvoering van de opvang van asielzoekers zal ik u hierover bij de indiening van het wetsvoorstel terzake nader informeren. Het wetsvoorstel is momenteel in behandeling bij de Raad van State. Daarnaast zullen de resultaten van het onderzoek worden verwerkt in de begrotingsvoorstellen 1994. De VTV-regeling is in het najaar van 1992 ingevoerd. Het aantal toekenningen in 1992 is daardoor beperkt geweest. In 1993 zijn er circa 2100 aanvragen ingediend (stand 1/6/1993). Op grond hiervan kan vooralsnog worden afgeleid dat deze regeling succesvol wordt. De met de VNG overeengekomen capaciteit op decentraal niveau is nog maar zeer beperkt gerealiseerd. De betreffende circulaire van de Staatssecretaris van VROM en ondergetekende is op 29 april j.l. aan de gemeenten verzonden. De gemeenten zullen vervolgens, zonodig in onderling overleg, een planning opstellen. De resultaten zullen derhalve niet eerder dan vanaf juli zichtbaar worden. 3. Artikelsgewijs Uitgaven Naar aanleiding van de vragen die de leden van de vaste commissie stelden met betrekking tot de Artikelsgewijze Toelichting bij de uitgaven, kan ik het volgende mededelen. Artikel01.08 Bij de evaluatie van het ziekteverzuim in 1992 is geconstateerd dat het verzuim ten opzichte van 1991 is gedaald met 0,3%. De Directoraten–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
Generaal hebben verschillende maatregelen getroffen om het ziekte– verzuim terug te dringen. Zo beschikken alle dienstonderdelen van mijn departement inmiddels over een sociaal medisch team waarin tevens de bedrijfsarts van de Rijksbedrijfsgezondheidsdienst en bedrijfsbeveili– gingsdienst (Rbb) participeert. Deze teams worden ook ingezet voor de zogenaamde werkhervattingsplannen die in het kader van de wet Terug– dringing Arbeidsongeschiktheidsvolume (TAV) door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds worden gevraagd bij ziekteverzuim langer dan 6 weken. Bovendien wordt de stand van zaken met betrekking tot het ziekteverzuim alsmede de verzuimpercentages periodiek besproken in het Overlegplatform Personeelsbeleid en de Ambtelijke Staf van mijn departement. Artikel01.21
5 van de 23 centrumgemeenten (Groningen, Deventer, Alkmaar, Zaanstad en Den Bosch) hebben het Convenant Sociale Vernieuwing tijdig en zonder voorbehoud getekend. Dit betekent dus dat de overige 18 centrumgemeenten - waaronder de 4 grote steden - in 1993 nog op basis van de «oude» Tijdelijke Financieringsregeling Verslavingszorg (TFV) worden bevoorschot. Met het Convenant worden de artikelen 2 tot en met 15 van de TFV buiten werking gesteld. Deze artikelen (zijnde hoofdstuk 2 van de TFV) hebben betrekking op de regels samenhangende met het verlenen van de rijksbijdrage. In het Convenant is tevens bepaald dat in het overgangsjaar 1993 voor de gemeenten nog een aantal aanvullende verplichtingen geldt, voornamelijk met betrekking tot het in stand houden van het in 1992 in die gemeenten geldende voorzieningenniveau. Met betrekking tot de verstrekking van de gelden voor de ambulante verslavingszorg in 1993 zijn er in het convenant verder geen nadere regelingen onderge– bracht. In 1993 wordt f 24,48 miljoen via het uitgavenartikel 01.21 aan versla– vingszorg verstrekt. Het resterende budget voor de overige 18 centrum– gemeenten dat in 1993 ten laste van uitgavenartikel 12.05 wordt verstrekt bedraagt derhalve f 89,44 miljoen. Artikel 07.01
Zoals in de artikelsgewijze toelichting reeds is aangegeven, wordt de uitgavenstijging hoofdzakelijk veroorzaakt door het weergeven van de structurele doorwerking van nominale aanpassingen in 1992. Enerzijds betreft dit het effect van de toedeling van de prijsbijstelling tranche 1992 (f 10,6 miljoen). Anderzijds gaat het om de structurele tegemoetkoming uit hoofde van de zogenaamde WAGGS-eigen– bijdragen-compensatie over het jaar 1990 (f34,2 miljoen). De verhoging van de verplichtingenruimte met f 89,8 miljoen heeft noch gevolgen voor de omvang van (het volume van) de kasuitgaven, noch voor de omvang van de meerjarencijfers in termen van kasuitgaven. Artikel 11.02
De verhoging van het verplichtingenbedrag op artikel 11.02 van f 40 miljoen naar f 60 miljoen heeft tot gevolg dat het uitstaand risico per 31 december 1993 met circa 0,4% zal toenemen. De toegezegde garantieverplichtingen zijn niet als verplichting in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
begroting opgenomen omdat ten tijde van het opstellen van de ontwerp– begroting 1993 nog geen volledig overzicht van garantietoezeggingen beschikbaar was. Eerst eind 1992 werd deze inventarisatie afgerond. Het maximale bedrag van nog uitstaande garantietoezeggingen bedroeg toen f 325 miljoen. In de ontwerpbegroting 1994 zal het vermoedelijk beloop in de tijd worden aangegeven. Hierbij dient evenwel bedacht te worden dat een toedeling over de jaren een tentatief karakter heeft ondermeer vanwege het feit dat instellingen vrijheid genieten op het punt van consolidatie. De bijstelling van de verplichtingenruimte op de uitgavenartikelen 10.03, 12.02, 12.03 en 12.06 t/m 12.10 is een louter «administratief– technische» operatie die op zich geen effect sorteert op de feitelijke kasuitgaven voor 1993 c.q. de meerjarencijfers. Bij structurele instandhoudingssubsidies wordt de verplichtingen– raming gebaseerd op de subsidies van het voorgaande jaar. Het actuali– seren van deze subsidies leidt zonodig tot aanpassing van de verplichtin genramingen. Deze actualisatie kan enerzijds het gevolg van bijstelling van aangegane verplichtingen (toedeling van de WAGGS-bijstelling) en anderzijds het gevolg zijn van tempoverschillen bij het aangaan van «nieuwe» verplichtingen. Opgemerkt wordt dat de verhoging van de verplichtingenraming op artikel U 12.03 tevens het gevolg is van het feit dat in de ontwerpbe– groting 1993 ten onrechte nog geen rekening was gehouden met het structurele karakter van de instandhoudingssubsidies eerstelijnszorg/ thuiszorg en opleidingen gezondheidszorg. Gezien de aard van de bijstellingen is hier geen directe relatie met de uitvoering van de motie De Jong. Uitvoering van deze motie zal worden betrokken bij de begrotingsvoorbereiding 1994. Artikel 12.09 Het bedrag van f 0,1 miljoen uit de nota van wijziging is ten laste van onderdeel 01 (Gezondheidsbevordering) van dit artikel gebracht. Het betreft hier gelden in het kader van gezondheidsvoorlichting en –opvoeding (GVO). Artikel 16.01 en 16.02 Het door u genoemde bedrag van f 0,3 miljoen bestaat uit twee bedragen, namelijk een bedrag van f 0,131 miljoen en f 0,169 miljoen. Het bedrag van f 0,131 miljoen betreft materiële kosten van het Projectbureau Maximale Zelfstandigheid (PMZ), welke geraamd waren op uitgavenartikel 18.01. Voor een juiste verantwoording van de totale materiële kosten van Culturele Zaken dient dit bedrag te worden geboekt ten laste van uitgavenartikel 16.02. Het gaat hier dus slechts om een technische mutatie en niet om een uitbreiding van de capaciteit van PMZ. Het bedrag van f 0,169 miljoen vanaf 1992 betreft een uitbreiding van de capaciteit van PMZ. Met de gefaseerde uitbreiding van het aantal te verzelfstandigen instellingen van 6 naar 20 en met de overgang van de uitvoering van het Deltaplan Rijksmusea naar PMZ vond een zodanige uitbreiding van het takenpakket van PMZ plaats dat een grotere capaciteit benodigd was. Het gaat hierbij om een tijdelijke uitbreiding aangezien op 1 januari 1995 de verzelfstandiging dient te zijn afgerond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
Artikel 19.01 Deze mutatie reflecteert de verwachte toename in 1993 van de Algemene omroepreserve, zijnde het verschil tussen de bijgestelde opbrengsten en de uitgaven (uitgavenartikel 19.01 onderdeel 09). Artikel 19.03 In de eerste maanden van dit jaar zijn de inkomsten uit radio– en televi– siereclame als gevolg van de teruglopende economie iets lager dan begroot maar de STER verwacht op dit moment geen substantiële afwijking van de oorspronkelijke begroting. Wel staat vast dat zich niet dezelfde situatie als vorig jaar zal voordoen. Vorig jaar steeg de totale TV reclame markt met maar liefst ruim 17% terwijl op een groei van 7,5% was gerekend. Per brief van 23 december 1992 heb ik het NOC geïnformeerd over mijn besluit f 5 miljoen ter beschikking te stellen als een stimuleringsbij– drage aan een Fonds voor de Topsporter. Eerder heb ik aangegeven dat bij de realiserïng van een dergelijk fonds nog enkele voorwaarden dienden te worden vervuld. Het betrof hier de afbakening van de categorie afnemers door een sluitende definitie van het begrip «topsporter», waarin ik ook de gehandi– capte topsporter wil betrekken, alsmede de inrichting van een aparte rechtspersoon met een duidelijk omschreven doel en daaraan verbonden reglementen. Het NOC heeft mij daarop per brief van 24 december 1992 geant– woord rnet mijn voorwaarden akkoord te gaan. Daarop heb ik genoemd bedrag aan deze organisatie in beheer kunnen geven. Momenteel ben ik met NOC/NSF in overleg over een nadere uitwerking van het beheersre– glement van deze middelen en de wijze waarop verder vulling aan het fonds kan worden gegeven. De bijdrage aan het Fonds in 1992, dient te worden gezien als een startbijdrage, opdat ook anderen gelden aan dit Fonds ter beschikking zullen stellen. Daarnaast ben ik bereid, de mij voor de individuele begeleiding van de topsporters ter beschikking staande middelen, jaarlijks voor dit doel te blijven aanwenden. Ik ga er vanuit dat ook vanuit de Stichting de Nationale Sporttotali– sator periodiek bijdragen aan het Fonds zullen worden geleverd. Inmiddels ben ik van hun voornemen daartoe schriftelijk op de hoogte gesteld. Bovendien zal de sportsector het bedrijfsleven voor dit fonds dienen te interesseren. Ik realiseer mij dat de gewenste omvang van het Fonds niet in een of twee jaar gerealiseerd zal zijn. Een groeimodel ligt meer voor de hand, waarbij het succes in belangrijke mate van de inspanning van de sector zelf zal afhangen. Tevens ben ik in overleg met andere departementen om te bezien of aldaar middelen ter beschikking zijn die voor dit doel zouden kunnen worden aangewend, passend binnen de beleidslijnen van het betrokken departement. Overigens zal ik in de tweede helft van dit jaar de eindresultaten van het onderzoek naar de realisering van een Statuut voor de Topsporter, waarvan het Fonds voor de Topsporter de belangrijkste financieringsbron kan zijn, van het betrokken onderzoeksteam onder leiding van professor Heiko van Staveren in ontvangst kunnen nemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6
Ontvangsten Op de vragen die de leden van de vaste commissie stelden met betrekking tot de Artikelsgewijze Toelichting bij de ontvangsten wil ik het volgende antwoorden. Artikel 13.01 Het kostendekkend maken van de Inspectie Gezondheidsbescherming vergt een aanpassing van de Warenwet. Deze wijzigingsvoorstellen zullen binnenkort voor advies naar de Raad van State worden gezonden. Eerst per 1994 zulien derhalve - uitgaande van een snelle behandeling van het voorstel door de beide Kamers - pas opbrengsten uit hoofde van een «warenwetheffing» te verwachten zijn. Derhalve zal deze zogenaamde «horizontale» GEO-taakstelling voor 1993 van f 2 5 miljoen niet gereali– seerd worden. Deze taakstelling voor 1993 is daarom versleuteld over de jaren 1994 tot en met 1998. Tezamen met de met invoering van de warenwetheffing gemoeide uitvoeringskosten en de «oude» taakstelling van f 74,9 miljoen is de hoogte van de ontvangstenraming voor de jaren 1994 tot en met 1998 uit hoofde van de warenwetheffing als volgt. 1994
1995
1996
1997
1998
f86,9
f87,9
f87,9
f87,9
f87,9
In de toelichting bij de ontwerpbegroting 1994 van WVC zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de stand van zaken bij de introductie van de warenwetheffing. Artikel 19.03 Voor het antwoord op de vraag met betrekking tot dit ontvangstenar– tikel verwijs ik u naar het gestelde in het antwoord bij uitgavenartikel 19.03. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d'Ancona
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 119, nr. 6