Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1978-1979
15 080
Nationaal Isolatie Programma
Np^ 3
LIJST VAN ANTWOORDEN Ontvangen 27 februari 1979 1a. In de laatste drie jaar zijn beschikkingen afgegeven voor de onderstaande aantallen bestaande woningen. 1976 1977 1978
138 465 100 153 155 433
b. De teruggang in 1977 is vermoedelijk een gevolg van het verlagen van het subsidiepercentage. De toename, vooral in het tweede halfjaar van 1978 zal enerzijds veroorzaakt zijn door de optrekking van het subsidiepercentage en anderzijds door de verruiming van de regeling met de woningen welke niet zijn voorzien van centrale verwarming. 3a. De regelingen voor verbetering van woningen zijn niet alleen van toepassing voor woningen gelegen in stadsvernieuwingsgebieden, maar voor alle woningen die voor verbetering in aanmerking komen. Een integratie van de «Beschikking Geldelijke Steun Warmte-lsolatie Bestaande Woningen» in de regeling voor verbetering van particuliere woningen c.q. woningwetwoningen is eerst mogelijk nadat duidelijkheid is verkregen over het structureel beschikbaar komen van gelden voor de isolatie van bedoelde woningen. 3b. Voor zover bij woningverbetering sprake is van warmte-isolatievoorzieningen moet met deze voorzieningen de kwaliteitsklasse «goed» van NEN-1068-1964 bereikt of zo goed mogelijk benaderd worden. Of en in hoeverre deze kwaliteitsklasse is bereikt of benaderd per aangebrachte voorziening sinds 1975 is niet geregistreerd. Aangenomen kan worden, voorzover het de aangebrachte warmte-isolatievoorzieningen betreft, dat deze kwaliteitsklasse wel is bereikt c.q. benaderd. 4a. De teruggang van het aantal subsidieaanvragen in 1977 vergeleken met 1976 heeft zich in 1978 niet voortgezet. In 1978 bedroeg het aantal aanvragen voor subsidie 168 389. b. Het is niet te bewijzen of deze teruggang geheel of grotendeels te wijten is aan de subsidieverlaging. c. Het is niet bekend in welke sector zich deze teruggang sterker heeft voorgedaan. d. In het tijdsbestek 1 juli 1978 tot en met 31 december 1978 zijn 100 532 aanvragen voor subsidie ingediend. Het totale aantal bedroeg in 1978 168 389.
3vel
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15080, nr. 3
1
e. Gezien de sterk gestegen belangstelling v o o r isolatiesubsidie m a g w o r den verwacht dat in 1979 het streefgetal van 200 000 bestaande w o n i n g e n w o r d t gehaald. f. Er is door het onlangs ingestelde stafbureau ter o n d e r s t e u n i n g van de S t u u r g r o e p Nationaal Isolatie P r o g r a m m a , een begin gemaakt met de inventarisatie van het aantal w o n i n g w e t w o n i n g e n w a a r v o o r aanvragen zijn binn e n g e k o m e n , dan w e l beschikkingen zijn a f g e g e v e n . Tevens w o r d t de registratie naar w o n i n g c a t e g o r i e ingevoerd. 5a. De jaarlijkse budgettaire bedragen in het geval van het door de SNIP v o o r g e s t e l d e p r o g r a m m a , aannemende dat de burger bereid is deze doelstelling te verwezenlijken: Subsidies Klimleningen minimaal maximaal Uitvoeringskosten
f 250 m i n . f Omln. f 234 m i n . f 25 m i n .
Totaal m i n i m a a l maximaal
f 275 m i n . f 509 m i n .
De lasten ten behoeve van de klimleningen hangen af van het beroep dat op deze bron w o r d t gedaan. In het geval van het huidige r e g e r i n g s p r o g r a m ma bedragen de jaarlijkse budgettaire lasten: Subsidie f 144 m i n . Klimleningen minimaal f Omln. maximaal f 158 m i n . Uitvoeringskosten f 16 m i n . Totaal m i n i m a a l maximaal
f 160 m i n . f 318 m i n .
O m d a t met name wat betreft de verstrekking van klimleningen niet verw a c h t mag w o r d e n dat de maximale positie in 1979 reeds zal w o r d e n gerealiseerd is voor dit jaar o p g e n o m e n f 250 m i n . v o o r het aangaan van nieuwe verplichtingen (Tweede K a m e r z i t t i n g 1978-1979, 15 300 h o o f d s t u k X I , nr. 21). b. Bij klimleningen ten behoeve van isolatievoorzieningen stort het Rijk ieder jaar het liquiditeitstekort, te weten het verschil tussen de veronderstelde h u u r o p b r e n g s t en de annuïteit in de v o r m v a n een aanvullende lening bij. Deze klimleningen en de bijstortingen zijn budgettaire lasten die jaarlijks gedekt moeten w o r d e n . c. Zolang er klimleningen w o r d e n verstrekt zal een beslag op budget- respectievelijk kapitaalmarktmiddelen noodzakelijk zijn. In het geval op lange t e r m i j n de situatie zich voordoet dat nieuwe k l i m l e n i n g e n en de daarbij beh o r e n d e liquiditeitstekorten geheel gedekt w o r d e n door rente- en afloss i n g s o n t v a n g s t e n , zal dit bedrag in o m v a n g niet meer t o e n e m e n , c.q. kunnen afnemen. 6a. Rekening houdende met de w a t grotere projecten, zoals deze gew o o n l i j k v o o r k o m e n bij gemeenten en w o n i n g c o r p o r a t i e s , alsmede met het bestand aan w o n i n g e n met en zonder c v . , kan w o r d e n gesteld dat met een g e m i d d e l d te investeren bedrag van f 2400 een isolatiegraad kan w o r d e n bereikt, w a a r v o o r het voor de bewoners financieel nog aantrekkelijk is. b. Indien a a n g e n o m e n w o r d t dat de meest rendabele voorzieningen het eerst w o r d e n gerealiseerd, zal de besparing aan gas ten opzichte van het voorgestelde s t u u r g r o e p p r o g r a m m a met minder dan 2 0 % a f n e m e n . c. Het o p t i m u m is van vele factoren afhankelijk, zoals: investeringsprijs per m 2 isolatie; brandstofverbruik en brandstofsoort; aard van de f i n a n c i e r i n g ; stookgedrag; verwarmingstype.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 3
2
Indien met het optimum wordt bedoeld de minimale bewonerslasten, dan zal dit meestal optreden bij isolatie van de spouwmuren. De kosten liggen hiervoor globaal tussen f 600 (tussenwoning) en f 1500 (vrijstaande woning). d. Onderstaand worden de kwartaalcijfers over 1978 van de aanvragen voor isolatiesubsidie gepresenteerd: 1e kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal 4e kwartaal
30 837 37 020 44 813 55 719
Per 1 juli is het percentage verhoogd. Uit deze cijfers is duidelijk dat er sprake is van een aanmerkelijke stijging. 7. Het overleg tussen de banken en RPS en vertegenwoordigers van Economische Zaken en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening inzake dit onderwerp is nog gaande. Er is goed uitzicht op de totstandkoming van een uniforme regeling voor het isolatiekrediet ten behoeve van eigenaar-bewoners. Daar het isolatiekrediet in een uniforme vorm zal worden gegoten kan een dergelijk krediet, in verhouding tot normale middellange persoonlijke leningen tegen gunstige conditie worden aangeboden. 8a. De prijsverhogingen met minimaal 5 cent per m 3 tot en met 1981 zullen globaal leiden tot de volgende extra inkomsten voor de Staat: 1979: 1980: 1981:
f225 min.; f475 min.; f580 min. (alles op transactiebasis).
8b. De aardgasprijs voor grootverbruikers is gekoppeld aan de binnenlandse stookolieprijs. Aangezien over de ontwikkeling van deze laatste op dit moment niets met zekerheid is te zeggen, is het zeer moeilijk aan te geven wat de extra inkomsten van de Staat zullen zijn ten gevolge van toekomstige verhogingen van de grootverbruikerstarieven voor aardgas. Om toch een indicatie te geven kan gesteld worden dat, uitgaande van de huidige tariefsformules, een stijging van de stookolieprijs met f 10 per ton zal leiden tot extra inkomsten voor de Staat uit verkoop van aardgas aan grootverbruikers van ca. f 120 min. Daarbij is ervan uitgegaan dat de stijging van f 10 per ton betrekking heeft op de voor het binnenland toelaatbare stookolieprijs; een grotere stijging van deze prijs hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een evenredige toename van de aardgasopbrengsten aangezien bij een te sterke stijging van het stookolieprijspeil tot een plafonnering van de voor de gasprijs geldende stookolieprijs (P) kan worden overgegaan. 8c. Zoals bekend is dit onderwerp in studie bij het Nederlands Economisch Instituut. Afsluitende onderzoekresutaten zijn nog niet bereikt. Wel is duidelijk dat uit een oogpunt van zowel effectiviteit ten aanzien van isolatiebevordering als van billijkheid een volledig geïndividualiseerd progressief tarief de voorkeur zou verdienen dat voor de consument aangrijpt bij diehoeveelheid gas die, gegeven zijn woning (grootte, bouwwijze, ligging) en gezinssamenstelling, verbruikt zou worden indien de woning redelijk zou zijn geïsoleerd. Het gasverbruik per woning loopt zo sterk uiteen dat van een systeem waarin het hogere tarief zou gelden voor elke m 3 boven een voor ieder geldende gelijke basishoeveelheid, moet worden gevreesd dat de werking slechts zeer gedeeltelijk zal zijn (ieder die minder verbruikt zou geen aansporing ondervinden) resp. tot ongewenste gevolgen zou leiden, leder die ook na isolatie meer zou verbruiken, zou op een andere energiedrager i.c. olie kunnen overschakelen resp. verlokt kunnen worden tot onrendabele investeringen. Naast deze technisch/economische overwegingen is uiteraard te
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15080, nr. 3
3
denken aan problemen op het gebied van de billijkheid (de individuele warmtebehoefte loopt sterk uiteen, hetgeen in het geheel niet samen behoeft te vallen met maatschappelijk al dan niet aangepast gedrag). De huurdersproblematiek ligt ten dele ook op dit terrein. Ten slotte blijft de vraag hoe te handelen ten opzichte van consumenten die wonen in een huis dat in redelijkheid niet te isoleren is. Ondanks deze problemen behoud ik mij intussen mijn eindoordeel over de merites van progressieve tarieven voor totdat de eerdergenoemde studie is afgerond. 9. Het belang van woningisolatie wordt door de gasdistributiebedrijven onderkend. Het geven van leningen is echter in wezen voor deze sector een bedrijfsvreemde activiteit, hetgeen met zich brengt dat de benodigde deskundigheid en mankracht niet in voldoende mate aanwezig is. Voorts is het, samenhangend met verschillen in financieel-economische positie en bedrijfsstructuur, langs deze weg niet mogelijk tot een landelijk uniforme kredietregeling te komen. 10. Tussen de N.V. Nederlandse Gasunie en de diverse gasdistributiebedrijven is de z.g. «Overeenkomst voor levering en afname van gas» gesloten, waarin onder andere de inkoopprijs voor de distributiebedrijven is geregeld. Volgens het bepaalde in deze overeenkomst ontvangen de distributiebedrijven een vast bedrag per aansluiting en daarnaast een bedrag per m 3 . De huidige inkoopprijsregeling is zodanig dat bij een stijging van het gemiddeld verbruik per afnemer de inkoopprijs toeneemt. De uiteindelijke door de gasdistributiebedrijven aan de kleinverbruikers door te berekenen tarieven worden vastgesteld door de gemeenteraden. Het verschil tussen de inkoopkosten en de opbrengst vormt de marge waaruit de totale kosten van het gasdistributiebedrijf dienen te worden bestreden. Een eventueel batig saldo valt in de meeste gevallen toe aan de gemeente. Op deze wijze bestaat een indirecte relatie tussen de omzet van het distributiebedrijf en de winstuitkering aan de gemeenten. Genoemde inkoopregeling is van kracht tot en met 1980; pas daarna zou de eerste ondergetekende op grond van zijn goedkeuringsrecht aangaande deze overeenkomst de koppeling tussen omzet en winst in overleg met VEGIN en Gasunie kunnen heroverwegen. Daarnaast heeft de eerste ondergetekende met de Wet Aardgasprijzen een aantal bevoegdheden tot zijn beschikking. Zo kan op grond van artikel 2, eerste lid, aan de Gasunie een minimumverkoopprijs worden opgelegd. Voorts kan op grond van artikel 5 een beschikking worden gegeven ten aanzien van «tarieven toegepast bij de levering van aardgas aan gebruikers in Nederland, die strijdig zijn met het belang van een goede energievoorziening». Beide bevoegdheden laten echter het principe onverlet dat een margebedrag per m 3 bestaat. Ten slotte bestaat op grond van de Prijzenwet de mogelijkheid om maximumprijzen vast te stellen. Met behulp hiervan kunnen de tarieven welke door de gemeenteraden zijn vastgesteld, afzonderlijk worden bekeken, waarbij andere criteria zoals de rentabiliteit van het betreffende gasdistributiebedrijf in de overweging kunnen worden betrokken. Dit zal echter leiden tot een tarief dat per bedrijf verschilt, hetgeen alleen al uit rechtvaardigheids overwegingen ten opzichte van de afnemers minder gewenst is. Daarnaast is een uniforme tariefstelling van groot belang voor eenduidige rentabiliteitsberekeningen die een belangrijke rol spelen bij de overweging om al of niet tot energiebesparende investeringen over te gaan. 11a. Op dit moment zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. b. Het stafbureau van de Stuurgroep Nationaal Isolatie Programma is in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, om op korte termijn een enquête te houden onder de gemeenten. Gevraagd zal worden mededeling te doen over activiteiten in het kader van het Nationale Isolatie Programma.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15080, nr. 3
4
12a. Ja. b. Het is juist, dat ingeval de t o e s t e m m i n g van iedere b e w o n e r w o r d t verkregen, dit een gunstige factor is bij de aanpak van een c o m p l e x h u u r w o n i n gen. Uit ervaringen met enkele grote projecten blijkt dat het aantal w e i g e r i n gen relatief klein is en dat deze tegenstand de projecten niet hoeft te b e l e m m e r e n . Toch zal de situatie nauwlettend w o r d e n g e v o l g d o p d a t een wettelijke gedoogplicht kan w o r d e n v o o r b e r e i d . c. Bij verbetering van w o n i n g e n bestaan geen wettelijke m o g e l i j k h e d e n o m de t h e r m i s c h e isolatie verplicht te stellen, aangezien de gemeente bij verbetering van w o n i n g e n vrijstelling kan verlenen van de bepalingen van de B o u w v e r o r d e n i n g volgens artikel 267 mits de bestaande toestand w o r d t verbeterd.Wel is er de verplichting in de van toepassing zijnde regelingen v o o r verbetering van w o n i n g e n dat, indien een c v . w o r d t aangebracht, dat dan tegelijkertijd de warmte-isolatie van de w o n i n g e n op peil m o e t w o r d e n gebracht. d. Zowel de w e i g e r i n g van m e d e w e r k i n g v a n huiseigenaren als van huurders is als een b e l e m m e r i n g van het i s o l a t i e p r o g r a m m a o p te vatten. Tot nu toe is niet gebleken dat deze w e i g e r i n g e n van grote invloed zijn. e. Aangezien nog niet is gebleken dat de tegenstand funest is v o o r het p r o g r a m m a en gezien de lange l o o p t i j d v a n dit project, w o r d e n nu nog geen maatregelen o v e r w o g e n . Verwacht w o r d t dat de t o e n e m e n d e lokale voorlichting eventuele weerstand zal o v e r w i n n e n . M o c h t e n er signalen opduiken van grote weerstanden dan zal een wettelijke g e d o o g p l i c h t ernstig w o r d e n overwogen. 13a. Uit de resultaten van het Kwalitatief W o n i n g o n d e r z o e k is gebleken dat ongeveer 1 3 % v a n het aantal w o n i n g e n is aangesloten op een blok, wijkof s t a d s v e r w a r m i n g . In deze v o r m e n van collectieve v e r w a r m i n g kan de directe band tussen eigen verbruik en kosten zijn verbroken. Naar schatting is ongeveer 3 5 % van deze w o n i n g e n echter voorzien van een systeem van individuele toerekening. Met betrekking tot de w a r m w a t e r v o o r z i e n i n g is circa 2 % van de w o n i n g v o o r r a a d aangesloten o p e e n gemeenschappelijk verzorgingsnet. b. De meest toegepaste m e t h o d e in Nederland van individuele toerekening w o r d t m o m e n t e e l onderzocht o p n a u w k e u r i g h e i d , w e r k i n g , mogelijkheid tot frauduleus handelen e.d. Er zijn reeds andere systemen van individuele toerekening o n t w i k k e l d . V e r h o g i n g van de n a u w k e u r i g h e i d gaat meestal samen met een hogere investering. In hoeverre grotere n a u w k e u r i g heid is gewenst moet bezien w o r d e n tegen de a c h t e r g r o n d van kosten, toerekening w o n i n g s i t u a t i e (dak, kopgevel e.d.) en vaste lasten v o o r de verwarming. c. Uiteraard bestaat er de mogelijkheid o m via voorschriften (Voorschriften en W e n k e n , Gemeentelijke b o u w v e r o r d e n i n g e n ) de voorziening van een individueel toerekeningssysteem te v e r p l i c h t e n . Hoewel het v ó ó r de ontdekking van de aardgasvoorraad gebruikelijk was o m een dergelijk systeem op te n e m e n in collectieve installaties zijn deze later, gezien de soms negatieve financiële resultaten van extra kosten versus besparingen en de mogelijke geschillen over de afrekening, in vele gevallen v e r w i j d e r d c.q. niet meer gebruikt. Eventuele bevordering v a n dergelijke systemen zal mede w o r d e n beoordeeld met de resultaten van het in het a n t w o o r d 13b g e n o e m d e onderzoek. 14. Ten einde de in rekening te brengen h u u r v e r h o g i n g zo laag mogelijk te h o u d e n , hetgeen met het oog o p de noodzakelijke m e d e w e r k i n g van de huurders van groot belang is, is nagegaan bij welke dynamische kostprijshuur een te verstrekken rijkslening in ten hoogste 25 jaar zou zijn afgelost. Daarbij bleek dat, uitgaande van de rente van de rijksleningen in het afgelopen jaar (van 7 , 5 % tot 8,25%) en rekening h o u d e n d e met een t r e n d m a t i g e h u u r v e r h o g i n g van 5 a 6 procent, een kostprijshuurpercentage van 6 toereikend was. In verband hiermede is in de circulaire MG 78-33 medegedeeld
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 3
5
dat voorshands kan worden uitgegaan van een verhoging van de huurprijs met 6% van de te maken kosten. De rente vanderijkslening en het percentage van de trendmatige huurverhoging spelen hierbij een belangrijke rol. Ten einde echter het percentage van de in rekening te brengen huurverhoging in verband met de kosten van de isolatievoorzieningen voorshands constant te kunnen houden, is gekozen voor een variabele looptijd. Een daling van de rente en/of een stijging van het percentage van de trendmatige huurverhoging zal tot gevolg hebben dat de lening eerder is afgelost. Bij een sterke stijging van de rente zal, om aflossing van de lening in 25 jaar mogelijk te maken, voor de bepaling van de in rekening te brengen huurverhoging van een hoger percentage moeten worden uitgegaan. Een tweetal rekenvoorbeelden voor isolatiewerkzaamheden ten bedrage van f 6 500 per woning treft u hierbij aan. Rekening houdende met een bijdrage ineens van f 1200 is uitgegaan van een klimlening van f 5 300 met een rente van 8,25%. Voor de trendmatige huurverhoging is in het ene voorbeeld uitgegaan van 5 % en in het andere van 6%. Stichtingskosten — Huurstijging — Variabele aanvangsI asten — Lastenstijging Dynamische kostprijshuur
f 5300 5 procent 0 0 6
— Looptijd — Rente
procent procent procent
26 jaar 8,25 procent
— Constante lasten
0
procent
(Afgerond 6 procent)
1
2
3
4
Jaar
Hoofdsom begin jaar
Rente
LASTEN
6
5
Variabel
Constant
0 0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5300,00 5419,25 5532,44 5638,27 5735,30 5821,93 5896,39 5956,69 6000,66 6025,88
437,25 447,09 456,43 465,16 473,16 480,31 486,45 491,43 495,05 497,13
6029,69 6009,69 5961,02 5881,72 5767,33 5613,51 5415,53 5168,16 4865,67 4501,78
497,45 495,76 491,78 485,24 475,80 463,11 446,78 426,37 401,42 371,40
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
21 22 23 24 25 26
4069,61 3561,60 2969,49 2284,25 1495,95 593,79
335,74 293,83 244,98 188,45 123,42 48,99
0 0 0 0 0 0
' 7
Dynamische kostprijshuur
8
NETTO Opbrengst
Aflossing
o o o o o o o o
318,00 333,90 350,60 368,12 386,53 405,86 426,15 447,46 469,83 493,32
318,00 333,90 350,60 368,12 386,53 405,86 426,15 447,46 469,83 493,32
119,25 113,19 105,83 97,03 86,63 74,45 60.30 43,97 25,22 3,81
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
517,99 543,89 571,08 599,64 629,62 661,10 694,15 728,86 765,30 803,57
517,99 543,89 571,08 599,64 629,62 661,10 694,15 728,86 765,30 803,57
20,54 48,13 79,30 114,39 153,81 197,98 247,37 302,49 363,89 432,17
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
843,75 885,94 930,23 976,74 1025,58 1076,86
843,75 885,94 930,23 976,74 1025,58 1076,86
508,01 592,10 685,25 788,29 902,17 1027,87
Bijlage bij 14
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 3
6
Stichtingskosten — Huurstijging — Variabele aanvangsI asten — Lastenstijging Dynamische kostprijshuur i
f 5300 6 procent 0 0 6
— Constante lasten
procent procent procent
2
3
4
Jaar
Hoofdsom begin jaar
Rente
LASTEN
5
Variabel
Constant
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
5300,00 5419,25 5529,26 5628,12 5713,69 5783,61 5835,20 5865,51 5871,26 5848,80
437,25 447,09 456,16 464,32 471,38 477,15 481,40 483,90 484,38 482,53
0 0 0 0 0 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
o o o o o
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5794,07 5702,59 5569,40 5388,99 5155,31 4861.66 4500,64 4064,11 3543,10 2927,72
478,01 470,46 459,48 444,59 425,31 401,09 371,30 335,29 292,31 241,54
21 22 23
2207,12
182,09 112,97
33,10
0
procent
(Afgerond 6 procent)
1
1369,34 401,25
23 jaar 8,25 procent
— Looptijd — Rente
6
7
Dynamische kostprijshuur
NETTO
8
Opbrengst
Aflossing
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
318,00 337,08 357,30 378,74 401,47 425,56 451,09 478,15 506,84 537,25
318,00 337,08 357,30 378,74 401,47 425,56 451,09 478,15 506,84 537,25
119,25 110,01 98,86 85,58 69,91 51,59 30,31 5,75 22,46 54,73
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
569,49 603,66 639,88 678,27 718,97 762,11 807,83 856,30 907,68 962,14
569,49 603,66 639,88 678,27 718,97 762,11 807,83 856,30 907,68 962,14
91,48 133,20 180,40 233,68 293,65 361,02 436,53 521,01 615,37 720,60
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
1019,87 1081,06 1145,92
1019,87 1081,06 1145,92
837,78
968,09 1112,82
Bijlage bij 14
15a. Het geven van het aantal woningwetwoningen welke in verband met toekomstige verbeteringswerkzaamheden moeten worden uitgesloten van het aanbrengen van isolatiemaatregelen in het kader van het NIP is niet mogelijk. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond dat voor de lange termijn geen programma aanwezig is voor verbetering van woningwetwoningen. Dit programma wordt jaarlijks aangepast aan de hand van de gegevens die de gemeenten verstrekken voor de vragenlijsten vernieuwbouw. Per gemeente is wel bekend welke woningwetwoningen voor verbetering in aanmerking komen, maar niet op welke termijn. b. Om technische en financiële redenen moet bij woningwetwoningen die voor verbetering in aanmerking komen, worden gewacht met hetaanbrengen van isolatiemaatregelen, deze isolatiemaatregelen moeten worden opgenomen in het verbeteringsplan. Echter indien het aanbrengen van deze isolatiemaatregelen separaat kan geschieden van de verbeteringswerkzaamheden en de restant-levensduur van de woning dit rechtvaardigt behoeft niet te worden gewacht op (eventuele) verbeteringswerkzaamheden. 16a. Voor het rekenvoorbeeld wordt verwezen naar het antwoord op vraag 14. b. Hoewel omtrent de levensduur van de isolatievoorzieningen nog geen ervaringscijfers beschikbaar zijn, is naar mijn oordeel een afschrijvingstermijn van 25 jaar zeker aanvaardbaar. Overigens mag volgens het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting voor voorzieningen geen langere afschrijvingstermijn dan 25 jaar gekozen worden. Het feit dat de isolatiebedrijven de garantie beperken tot 15 jaar doet hier niets aan af. Dakdekkersbedrijven geven voor een dakbedekking (plat dak) een garantie van ten hoogste 10 jaar.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15080, nr. 3
7
De gemiddelde levensduur van een dakbedekking is 30 è 40 jaar. c. Bij het geven van een indicatie voor de mogelijke huurverhoging is slechts rekening gehouden met de investeringslasten. Dit is gebruikelijk bij investeringen tot verbetering of aanpassing van een woning. De bedragen voor huurderving, onderhoud, verbetering en de stijging van de variabele lasten zijn of worden verdisconteerd in de betreffende normbedragen. Periodiek wordt bezien of deze normen toereikend zijn. d. De toegelaten instellingen en gemeenten zijn in het kader van de isolatieregeling niet gebonden aan bijzondere voorwaarden bij de exploitatie wanneer zij geen gebruik maken van rijksleningen. In dat geval gelden de gewone exploitatieregelen, neergelegd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting en de daarop gebaseerde beschikkingen. 17. Zoals in de SNIP-nota is verwoord wil de Regering isolatie van beganegrondvloeren niet aanbevelen c.q. stimuleren voordat onderzoek naar de mogelijke schadelijke neveneffecten is afgerond. 18a. Er zijn geen betrouwbare algemene gegevens beschikbaar over de feitelijke mate van luchtverversing die in de Nederlandse woning optreedt. Overigens bestaan er geen eisen ten aanzien van de verversing in die zin, dat een minimale ventilatie zou zijn voorgeschreven. De huidige voorschriften voorzien in eisen met betrekking tot de voorzieningen welke aan de woning moeten zijn aangebracht opdat de bewoner, indien hij dat wenst, een bepaalde verversingsgraad bij bepaalde klimatologische omstandigheden kan bewerkstelligen. b. In vergelijking met het brede scala van isolatievoorschriften van de ons omringende landen, deel uitmakende van de IEA, is op te merken, dat mede gezien de klimatologische en bouwtechnische verschillen, de huidige Nederlandse voorschriften daarin goed passen. c. Zowel in Nederland als in internationaal verband zijn studies gaande over de optredende, noodzakelijke en gewenste ventilatie. Vele onderwerpen zijn nog in het voorbereidende of geplande stadium. Deze onderzoeken zullen nog de nodige jaren vergen, waarbij sommige complex of fundamenteel van aard zijn. Daarnaast zullen studies plaatsvinden naar de mogelijkheden en de effectiviteit van warmteterugwinning uit ventilatielucht. 19a. Stadsverwarmingsprojecten worden doorgaans gerealiseerd in nieuwbouwprojecten; zoals bekend zal zijn omvatten de isolatie-eisen voor nieuwbouwwoningen - in de gesubsidieerde bouw en ook in de vrije sector in gemeenten waar de nieuwste wijziging ter zake in de Modelbouwverordening reeds is overgenomen - dakisolatie, spouwmuurvulling en dubbele beglazing in woonkamer en daarmede in open verbinding staande ruimten. De vraag is derhalve in feite relevant voor de twee oude stadsverwarmingsprojecten; de besparing als gevolg van isolatie is daar procentueel hetzelfde als in vergelijkbare woningen met conventionele cv.; in absolute zin gezien zal de besparing ruwweg de helft bedragen. b. De verhouding vaste-variabele kosten voor ruimteverwarming voor een woning aangesloten op stadsverwarming ligt hoger dan bij een woning met individuele verwarming. In het algemeen kan gesteld worden dat gerekend met een aardgasprijs voor kleingebruikers van 30 ct/m 3 , de verhouding vaste-variabele kosten bij stadsverwarming ca. 1 bedraagt, terwijl dezelfde verhouding bij individuele verwarming ca. 0,3 beloopt. Ervan uitgaande dat een bewoner van een woning aangesloten op stadsverwarming niet meer voor zijn verwarmingskosten betaalt, dan hij zou moeten doen ingeval van individuele verwarming, kunnen de variabele kosten bij individuele verwarming ca. 1,5 x zo hoog zijn. De terugverdientijd van isolatiemaatregelen zal hiermee evenredig verlopen. c. Van een vermindering van kosten als bedoeld is geen sprake als gevolg van het feit dat de stadsverwarming wordt gedimensioneerd op het warmteverbruik van goed geïsoleerde nieuwbouwwoningen. De isolatie van nieuwbouwwoningen staat overigens los van het Nationaal Isolatie Programma dat gericht is op de isolatie van bestaande woningen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15080, nr. 3
8
20a. Voor de eigenaar-bewoner bedraagt de gemiddelde rentabiliteit van een investering in gevel +glas+ dakisolatie ongeveer 10% onder het oude subsidieregime en circa 12% onder de nieuwe regeling. Indien voor woningen zonder c v . niet wordt overgegaan tot dakisolatie (niet verwarmde ruimten) is de rentabiliteit gelijkte stellen aan de cijfers voor woningen met cv. Indien de eigenaar geld moet lenen zal dit normaliter geschieden door middel van een zogenaamde persoonlijke lening. b. De rente hiervoor bedraagt ongeveer 15%. c. Voor de verhuurder is de rentabiliteit gelijk aan het vraaghuurpercentage (minus onderhoudskosten e.d.) over de investering. Voor de huurder is niet in deze zin de rentabiliteit aan te geven, omdat hij geen investering pleegt. Verwacht mag worden dat het voorzieningsniveau zo wordt gekozen, dat huurverhoging en vermindering van brandstofkosten ongeveer met elkaar in evenwicht zullen zijn. 21 a en b. Naar verwachting bedragen de met het NIP gemoeide investeringskosten f 480 min. per jaar. De daaruit voortvloeiende gasbesparing wordt geschat op jaarlijks 130 min. m 3 gedurende 25 jaar. Hiervan uitgaande is onder een drietal veronderstellingen ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van de gasprijs en onder veronderstelling van twee verschillende discontovoeten de gemiddelde baten-kostenverhouding van het gehele NIP berekend. Gasprijs
Niveau 1979, reëel constant
Discontovoet
10%
0,8
Baten/kosten verhouding NIP(gemiddeld)
Op oliepariteit, vanaf 1990 jaarlijks met 2% reëel stijgend
Op oliepariteit vanaf 1985, jaarlijks met 2,5% reëel stijgend
5%
10%
10%
1,2
1,1
5%
1,6
1,2
5%
1,8
c. Van het voor het NIP benodigde investeringsbedrag wordt ca. 3% gevormd door energiekosten. Dit energieverbruik mag evenwel niet zonder meer op de besparingsbaten van het NIP in mindering worden gebracht. Voor een juiste berekening van de nationaal-economische rentabiliteit dient de energie-inhoud van de alternatieve besteding daarop dan in mindering te worden gebracht. Deze laatste is onbekend. 22 a en b. Gedetailleerde recente gegevens over de mate waarin arbeidskrachten beschikbaar zijn voor de uitvoering van het Nationaal Isolatie Programma zijn niet voorhanden. Bekend is dat het aantal en de capaciteit van de bedrijven die zich met thermische isolatie bezighouden, zich ongeveer evenredig met de vraag naar isolatie heeft ontwikkeld. Uitvoering van het isolatieprogramma legt uiteraard extra beslag op de arbeidsmarkt in alle delen van het land. Het gaat daarbij echt niet in alle gevallen om de meest schaarse categorie van bouwvaklieden (timmerlieden en metselaars), maar om werknemers, die in wat ruimere mate beschikbaar zijn, zoals glaszetters en spouwmuurvullers. Bovendien bestaat er een vrij grote geografische mobiliteit bij de betrokken bedrijven en werknemers, waardoor plaatselijke tekorten in de capaciteit doorgaans snel kunnen worden aangevuld. Voor knelpunten op het gebied van de uitvoeringscapaciteit hoeft daarom niet direct te worden gevreesd. De ontwikkeling van de capaciteit zal overigens in het oog worden gehouden.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 3
9
23a. De relatief hoge kosten van het aanbrengen van dubbel glas worden voornamelijk bepaald door: - de hogere materiaalkosten; - benodigde aanpassing van het kozijn; - breukrisico; - hoog gewicht. b. Ja. In de Modelbouwverordening is dubbele beglazing in de woonkamer, keuken en daarmee in open verbinding staande ruimten verplicht. In de 'Kwaliteitseisen voor Geveltimmerwerk' zijn de details van de kozijnen voor de vaste raamdelen gewijzigd opdat toepassing van isolatieglas mogelijk wordt. Voor de draaiende delen is dit momenteel in onderzoek. Veelal kunnen hier ook zogenaamde opdekruiten worden toegepast. Bovengenoemde kwaliteitseisen zijn verplicht gesteld voor de gesubsidieerde bouw. 24a. De kosten voor het opnieuw inregelen van de c v . zijn niet eenduidig aan te geven. Weersomstandigheden, aard van het project en mate van inregeling bepalen het bedrag. b. Het doel van de inregeling is het verkrijgen van de gewenste temperaturen in de diverse vertrekken bij bepaalde weersomstandigheden en gebruik van de cv."installatie. Dit doel is dan tevens het verkregen voordeel. Energiebesparing volgt niet logischerwijs uit de inregeling. Bij verbetering van de isolatie kan vaak het tegengestelde optreden. c De gemiddelde gebruiksduur van een cv.-ketel wordt geraamd op 15 jaar. d. Afhankelijk van de mate van isolatie en de capaciteitsvariatie in het ketelfabrikaat kan bij vervanging van de ketel worden overgegaan op een type met een kleinere capaciteit. Meestal zal deze ook goedkoper zijn. Het rendement is niet gerelateerd aan de grootte van de capaciteit, maar hangt samen met type en gebruik. Wel zal in het algemeen het gebruiksrendement toenemen door een afname van het stilstandsverlies bij toepassing van een kleinere ketel. e. De rendementsverhoging in het gebruik bij toepassing van een kleinere, aan de benodigde capaciteit aangepaste, ketel, wordt geraamd op maximaal 5%. Afhankelijk van het gasverbruik zullen de baten kunnen oplopen tot zestig gulden per jaar. 25a. Het is theoretisch waarschijnlijk dat door een verbetering van de warmteweerstand van de begane-grondvloer, dak en spouwmuren, alsmede algehele toepassing van dubbele beglazing een brandstofbesparing van 40 % kan worden bereikt ten opzichte van de huidige normen. b. Een dergelijke verhoging van de isolatienormen is ook bij de reeds voorgenomen gasprijsverhoging niet rendabel. Dit is een gevolg van het feit dat een relatieve besparing absoluut gezien bij verhoogde normen steeds kleiner wordt en tevens dat de Nederlandse bouwwijze zich niet of nog niet leent voor een dergelijke drastische ingreep. 26. Met betrekking tot nieuwbouwwoningen zijn nu nog geen punten te noemen waarvoor verdere veranderingen in de Modelbouwverordening zijn te verwachten. Ten aanzien van de gebouwen vindt overleg plaats met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om bepalingen op het gebied van thermische isolatie te formuleren. 27a. Er kan niet worden gesteld dat de methoden van ontwerpen en bouwen strijdig zijn met een verantwoord beleid ten aanzien van de ruimteverwarming. Wel kan worden verondersteld dat het aspect energiebesparing in het ontwerp-proces nog niet de vereiste plaats heeft gevonden. Dit is enerzijds een gevolg van de gevolgde opleiding van de ontwerper in het verleden en anderzijds van de niet ter beschikking staande afwegingscriteria ten opzichte van andere waarden bij het ontwerpen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 3
10
b. Er bestaan reeds vele m o g e l i j k h e d e n o m het energiegebruik in te bouw e n g e b o u w e n te v e r m i n d e r e n . Het al dan niet toepassen van deze m o g e lijkheden is v o o r n a m e l i j k het resultaat van de afweging in rentabiliteit, functionaliteit en esthetica. c. Zonder de rentabiliteit v o o r de huurder/eigenaar ten opzichte van de huidige situatie negatief te beïnvloeden, kan de overheid door het uitgeven van adequate voorschriften m o m e n t e e l geen verbeteringen realiseren in de w o n i n g b o u w . Verwacht m a g w o r d e n dat op m i d d e l l a n g e t e r m i j n , door verbeterde apparatuur en nog betere isolatie, alsnog een tiental procenten aan besparingen kan w o r d e n bereikt. In de g e b o u w e n s e c t o r w o r d t v e r w a c h t , dat, afhankelijk van onder meer de introductie van geavanceerde apparatuur en betere isolatie op lange t e r m i j n gezien ca. 3 0 % zal kunnen w o r d e n bespaard. 28. De W e r k g r o e p O p v o e r i n g Rendement Toestellen heeft op 9 februari aan de eerste ondergetekende een rapport aangeboden met betrekking tot de mogelijkheden t o t besparing van energie via rendementsverbetering van huishoudelijke gasverbruikstoestellen. Op basis hiervan zal bezien w o r d e n met welke beleidsmaatregelen het best op de aanbevelingen van het rapport kan w o r d e n ingespeeld. De ondergetekenden hopen de Kamer b i n n e n enkele m a a n d e n terzake n a d e r t e i n f o r m e r e n . 29. Op initiatief van de overheid w o r d t in het kader van zgn. nationale e n e r g i e - o n d e r z o e k p r o g r a m m a ' s het gebruik van zonne-energie en w a r m t e p o m p e n ten behoeve van r u i m t e v e r w a r m i n g in n i e u w b o u w w o n i n g e n experimenteel onderzocht in projecten waar tientallen w o n i n g e n bij betrokken zijn. De door de particuliere sector ontwikkelde initiatieven zullen in dit verband nog nader geïnventariseerd w o r d e n . In het kader van het nationaal energie-onderzoekprogramma zon (NOZ) v i n d t onderzoek plaats in Eindhov e n , V e l d h o v e n , Zoetermeer en Haarlem. In het d e e l p r o g r a m m a voor w a r m t e p o m p e n w o r d e n projecten u i t g e v o e r d in A l m e r e h a v e n en Veldhoven. De verdere o n t w i k k e l i n g van r u i m t e v e r w a r m i n g met zonne-energie is in het d e e l p r o g r a m m a NOZ gedacht na 1981; de verdere ontwikkeling van w a r m t e p o m p s y s t e m e n v o o r v e r w a r m i n g zal, naar v e r w a c h t i n g , plaatsvinden bij de Nijverheidsorganisatie TNO in s a m e n w e r k i n g met het VEG-Gasinstituut e n d e KEMA. 30a. In vrij grote mate. De o n t w e r p e r van een g e b o u w moet bij overschrijding van die n o r m e n echter zelf vaststellen welke voorzieningen hij uit zijn o n t w e r p schrapt. Hij w o r d t daarbij niet beïnvloed door het Rijk. Wel streeft het Rijk bij d o o r haar gefinancierde of gesubsidieerde g e b o u w e n ernaar, o m de klasse «goed» van NEN 1068 te hanteren. De Rijksgebouwendienst heeft dienaangaande richtlijnen uitgegeven voor w a r m t e d o o r g a n g s c o ë f f i c i ë n t e n . b. Ja. Bijvoorbeeld: - extra isolatie van leidingen - warmteterugwinningsapparatuur. Voorts w o r d e n per project, steeds vooraf, door m i d d e l van r e k e n p r o g r a n v ma's de meest gunstige installatiecombinaties gekozen. 31a. Het voordeel van gelijktijdige uitvoering van w a r m t e - en geluidsisolatie is, dat er een b o u w k u n d i g e maatregel gekozen kan w o r d e n , die een oplossing biedt v o o r beide aspecten. Deze geïntegreerde maatregel zal in de regel goedkoper zijn. De integratie betreft v r i j w e l uitsluitend de uitvoeringswijze van het glas. b. Het p r o g r a m m a geluidsisolatie is nog niet operationeel. In de diverse proefprojecten is waar dit mogelijk was in het onderzoekkader rekening gehouden met de integratie van geluid en w a r m t e en zijn daar subsidies uit de warmte-isolatieregeling verstrekt. Er vindt overleg plaats tussen het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de nodige a f r * ; m m i n g van beide regelingen.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15080, nr. 3
11
32a. De verbetering van de warmte-isolatie kan getroffen w o r d e n aan dak, gevel, raam of begane-grondvloer. Het maakt daarbij niet uit of het een w o n i n g betreft dan w e l een m o n u m e n t of een beeldbepalend object. b. Het treffen van isolatiemaatregelen aan een m o n u m e n t kan s o m s w o r den b e l e m m e r d door esthetische of financiële o v e r w e g i n g e n . 33. Door de Stuurgroep Nationaal Isolatie P r o g r a m m a is het kader geschetst w a a r b i n n e n de v o o r l i c h t i n g zich fijnmazig kan voltrekken. De lokale v o o r l i c h t i n g met rechtstreekse benadering van het publiek, w o r d t of zal w o r den gegeven via intermediairs. Afhankelijk van de o m s t a n d i g h e d e n zijn dit de plaatselijke gasbedrijven, de gemeentelijke diensten en de lokale w o n i n g b o u w v e r e n i g i n g e n , bij voorkeur in een s a m e n w e r k i n g s v e r b a n d . Voor de aanpak op lokaal niveau is een draaiboek samengesteld, dat als voorbeeld kan gelden. Aan het opstellen van een kader voor de begeleidende landelijke voorlichtingsactiviteiten w o r d t m o m e n t e e l gewerkt. 34. In de nota van de S t u u r g r o e p Nationaal Isolatie P r o g r a m m a is geen sprake van een studie over de isolatie van b e d r i j f s g e b o u w e n . Voorts Ts de S t u u r g r o e p na het verschijnen van haar nota o n t b o n d e n . Wel is een werkgroep, bestaande uit v e r t e g e n w o o r d i g e r s van Ministeries van Volkshuisvest i n g en Ruimtelijke O r d e n i n g , van Economische Zaken en V N G , aangevuld met enige deskundigen van bedrijven en instituten, bezig de m o g e l i j k h e d e n na te gaan o m eisen te stellen aan de w a r m t e t r a n s m i s s i e v o o r n i e u w te b o u w e n b e d r i j f s g e b o u w e n (momenteel zijn k a n t o o r g e b o u w e n in behandeling. Daarnaast geeft de tweede fase van de Wet op de Investeringsrekening (WIR) de m o g e l i j k h e i d o m voor energiebesparende (isolatie-)maatregelen aan bed r i j f s g e b o u w e n een energietoeslag op te voeren. 35. In het algemeen is er geen b e z w a a r t e g e n o m studies die binnen het Internationaal Energieagentschap en binnen de Europese Gemeenschap w o r d e n o n d e r n o m e n aan de Kamer ter beschikking te stellen indien daar, althans van de zijde van g e n o e m d e instellingen, geen bezwaren tegen bestaan. De Minister van Economische Zaken, G. M. V. van Aardenne De Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke O r d e n i n g , G. Ph. Brokx
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 080, nr. 3
12