Tweede Kamer der Staten-Generaal
Z i t t i n g 1978-1979
15 531
Particuliere woningverbetering
Nr. 3
BRIEF V A N DE MINISTER V A N VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING A a n de Voorzitter v a n de T w e e d e Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 4 m e i 1979 Zeer geachte Voorzitter, In m i j n brief van 19 m a a r t 1979 inzake de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere w o n i n g e n 1979 heb ik toegezegd op 1 mei 1 9 7 9 t e z u l len rapporteren over de resultaten van het o v e r l e g , dat ik heb g e v o e r d met een aantal maatschappelijke organisaties, dat n a u w betrokken is bij de verbetering v a n d o o r de eigenaar b e w o o n d e particuliere w o n i n g e n . Tevens heb ik mij bereid verklaard de o n d e r w e r p e l i j k e regeling o p die k n e l p u n t e n bij te stellen, w a n n e e r zou k o m e n vast te staan dat deze de daadwerkelijke w o n i n g v e r b e t e r i n g sterk zouden doen v e r m i n d e r e n . In deze brief b r e n g ik u de resultaten van v o o r m e l d overleg ter kennis. Tevens leek het m i j g o e d u reeds nu een inzicht te geven in welke richting ik v o o r n e m e n s ben de regeling bij te stellen. Het resultaat w i l ik desgevraagd in de v o r m van een o n t w e r p van een bijgestelde regeling i n b r e n g e n in het overleg m e t de vaste c o m m i s s i e . Ik vraag u w b e g r i p v o o r het feit dat dit voorstel eerst over ca. I a 2 m a a n d e n kan w o r d e n v o o r g e l e g d ; de exacte form u l e r i n g van de w i j z i g i n g e n van de regeling, alsmede het bezien van de consequenties vereisen echter enige t i j d . In maart en april heb ik overleg g e v o e r d met het A l g e m e e n V e r b o n d B o u w b e d r i j f (AVBB), het B o u w f o n d s Nederlandse Gemeenten ( B o u w f o n d s ) , V e r e n i g i n g Eigen Huis (Eigen Huis), het Landelijk Kontakt Stadsvernieuw i n g s c o r p o r a t i e s (LKS), het Landelijk O m b u d s t e a m S t a d s v e r n i e u w i n g (LOS) en de V e r e n i g i n g van Nederlandse G e m e e n t e n (VNG). In het overleg k w a m een g r o o t aantal o n d e r w e r p e n aan de orde. Allereerst zal ik bij elk van deze o n d e r w e r p e n aangeven welke o v e r w e g i n g e n de organisaties vanuit h u n eigen praktijkervaring naar voren hebben gebracht. Daarna zal ik verm e l d e n op welke wijze ik m e voorstel van deze, d o o r m i j bijzonder gewaardeerde inbreng gebruik te maken ten behoeve van een doeltreffend beleid ten aanzien van de v e r b e t e r i n g van particuliere w o n i n g e n .
3 vel
Tweede K a m e r z i t t i n g 1978-1979, 15 5 3 1 , nr. 3
1
1. Overwegingen van de organisaties -
Algemeen
Van de zijde van het AVBB wordt opgemerkt, dat de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 op macro-niveau bezien niet ongunstiger is, omdat de bijdragen nu meer gespreid kunnen worden. Verder beoordeelt het AVBB het systeem van bijdragen ineens positief. Het AVBB heeft een aantal bedenkingen tegen de uitwerking van de, op zich zelf positief beoordeelde, grondslagen in de huidige regeling. Met betrekking tot de huidige regeling meent het Bouwfonds, dat nu nog niet kan worden bezien welke gevolgen deze zal hebben voor de totale stadsvernieuwing. Het Bouwfonds meent, dat het stadsvernieuwingsproces in de met verkrotting bedreigde gebieden niet belemmerd mag worden. Eigen Huis staat positief ten opzichte van de invoering van uitsluitend vaste bijdragen ineens voor diverse met name genoemde elementaire voorzieningen. Wel heeft zij enige bedenkingen tegen de wijze waarop aan dit systeem van bijdragen ineens vorm is gegeven. Volgens het LKS kende de oude regeling gunstige financiële faciliteiten, die in de huidige regeling niet meer voorkomen. Het LKS verwacht, dat de woningverbetering in de oude wijken ernstig zal stagneren, met name de ingrijpende woningverbetering in gebieden waar een projectmatige aanpak wordt toegepast. In die gebieden zou de oude regeling gehandhaafd moeten blijven. Het LOS ziet de regeling als een stimuleringsmaatregel en als een belangrijk instrument voor de overheid om greep te houden op de kwaliteit c.q. kwaliteitsverhoging van de woningvoorraad. Tegen die achtergrond kan daarom het beleidsuitgangspunt in de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979, nl. het zich richten op de slechtste huizen en de lagere inkomensgroepen, wel gebillijkt worden. Wel is het LOS van mening, dat niet in alle gevallen een beperking van de mogelijkheden voor ingrijpende verbetering zou mogen worden ingevoerd. Daartoe wordt door het LOS een aantal suggesties gedaan. De VNG meent, dat de huidige regeling niet aan haar doel beantwoordt, namelijk stimulering van woningverbetering. De regeling zou te veel waarde hechten aan verhoging van het individuele woongerief en te weinig aan de verbetering van de toekomstwaarde van steden en dorpen. De VNG stelt daarom voor de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 in te trekken en in overleg met de VNG een nieuwe regeling op te stellen. Vooralsnog zou de voorheen geldende regeling weer van kracht moeten worden. -
Criteria
AVBB, Bouwfonds en Eigen Huis stellen voor om alle woningen die ouder zijn dan 20 jaar voor subsidie in aanmerking te laten komen, omdat ook woningen die thans tussen de 20 en 25 jaar oud zijn in een aantal gevallen aan verbetering toe zijn. De meeste organisaties hebben moeite met het criterium, dat een woning met een oppervlakte van meer dan 125 m 2 niet voor subsidie in aanmerking komt. Gesteld wordt, dat meestal deze grens wel toereikend zal zijn, maar dat niettemin uitzonderingen voor zullen komen. In die gevallen zou men er niet zonder meer van mogen uitgaan dat het gaat om subsidie-aanvragers met een hoog inkomen. Met uitzondering van de VNG menen de organisaties, dat vaak te zware eisen worden gesteld waaraan een verbeterde woning moet voldoen. Met name wordt bezwaar gemaakt tegen het hanteren van de gemeentelijke bouwverordening bij woningverbetering. Veelal leidt dit er volgens deze organisaties toe, dat bij het aanbrengen van woontechnische voorzieningen extra-eisen worden gesteld, die op de gehele woning betrekking hebben. Er wordt op gewezen, dat dit sterk kostenverhogend kan werken, waardoor een aantal
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
2
eigenaars-bewoners afziet van de voorgenomen woningverbetering. Er wordt voor gepleit, met name door het LKS en het LOS, dat meer specifieke ingrepen dan thans het geval is altijd en in willekeurige volgorde zijn toe te passen ongeacht de redelijk te stellen eisen van bewoonbaarheid na uitvoering van de werkzaamheden, mits de bouwtechnische gebreken in de eerste fase worden opgeheven. In verband met bovenstaande problematiek hebben diverse organisaties gevraagd naar de normen die de hoofdingenieursdirecteuren van de Volkshuisvesting hanteren wanneer met hen overleg wordt gepleegd over verbeteringsplannen. Het Bouwfonds en de VNG menen, dat overwogen zou kunnen worden de subsidiehoogte te koppelen aan het inkomen van de eigenaar-bewoner, omdat daardoor verzekerd kan worden dat het subsidie terechtkomt bij de mensen die dit het hardst nodig hebben. Het AVBB en LKS menen daarentegen, dat veel bewoners niet graag informatie over hun inkomen verstrekken aan derden en wijzen een dergelijke koppeling daarom af. -
Subsidiëring
De geraadpleegde organisaties constateren dat de maximale subsidie, die volgens de huidige regeling kan worden verkregen, lager is dan voorheen, ook wanneer rekening wordt gehouden met een contantmakingsfactor en met fiscale aspecten. Alle geraadpleegde organisaties hebben kanttekeningen geplaatst bij de hoogte van de subsidies voor het opheffen van bouwtechnische gebreken. Met name het maximale subsidiebedrag voor het opheffen van gebreken aan de fundering wordt onvoldoende geacht, omdat de kosten van het opheffen van gebreken aan de fundering in de praktijk sterk zouden variëren. Door enkele organisaties wordt verder bepleit subsidie beschikbaar te stellen voor het opheffen van gebreken aan deuren en kozijnen en voor het vervangen van plafonds en in verband met houten balklagen, het aanbrengen van brandwerende plafonds. Ook een bijdrage voor het vervangen van halfsteense muren wordt in dit verband genoemd. Het Bouwfonds betreurt nog de afzonderlijke vermelding van alle subsidiabele werkzaamheden met betrekking tot het opheffen van bouwtechnische gebreken en de daarbij behorende bijdragen, omdat daardoor minder flexibel gewerkt zou kunnen worden. Met betrekking tot de woontechnische voorzieningen pleit een meerderheid van de geraadpleegde organisaties ervoor een bijdrage beschikbaar te stellen voor verbetering van de slaapaccommodatie. Daarbij wordt ook genoemd het aanbrengen van dakkapellen. Het AVBB meent, dat de bijdragen voor het uitbreiden van de elektrische installatie een te geringe stimulering tot gevolg zullen hebben. Het Bouwfonds wijst erop, dat uit zijn informatie blijkt, dat het subsidie, uitgedrukt als percentage van de kosten, nogal verschilt bij de diverse subsidiabele voorzieningen. Eigen Huis stelt voor ook voor de verbetering van de riolering een bijdrage beschikbaar te stellen. Het LOS en de VNG vinden, dat er een mogelijkheid moet zijn om vooruitlopend op sloop of verbetering woningen tijdelijk in stand te houden. De koppeling van de instandhoudingssubsidie aan sloop binnen 10 jaar, zoals die ook al in de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen (1977) werd gelegd, wordt door beide organisaties afgewezen. Het LOS ziet de betekenis van een instandhoudingsregeling vooral in het aanbrengen van althans de meest elementaire voorzieningen en meent dan ook dat de hoogte van het huidige subsidiebedrag ter discussie kan staan. De VNG stelt, dat uit de tekst van de huidige regeling niet duidelijk wordt hoeveel subsidie verkregen kan worden als bij tijdelijke instandhouding uitsluitend bouwtechnische gebreken worden opgeheven. Met betrekking tot het subsidie voor restauraties van woningen met waarde als monument constateert de VNG een verslechtering, niet alleen door de verlaging van het subsidiepercentage, maar ook door het subsidie te beperken tot woningen gelegen in de beschermde en te beschermen stads- of dorpsgezichten en die zijn opgenomen in een door de gemeente opgesteld
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
3
en door de Departementen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aanvaard meerjarenprogramma. Door verschillende organisaties wordt bepleit de bijdragen te indexeren. Het LKS en LOS menen dat veel bouwbureaus en stadsvernieuwingscorporaties zullen verdwijnen als een projectmatige aanpak van woningverbetering niet meer mogelijk is. Voorts menen zij dat de vergoeding in de kosten van een projectleider opgetrokken zou moeten worden in de huidige regeling. -
Toepassing
Het Bouwfonds, LKS en LOS komen met het voorstel extra stimulansen in te bouwen voor ingrijpende woningverbetering in bepaalde gebiedsdelen. Het LKS meent dat in dergelijke gebieden de oude regeling weer van kracht zou moeten worden. De VNG stelt dat de mogelijkheden voor een gefaseerde aanpak in de huidige regeling zijn verslechterd. Eigen Huis bepleit het mogelijk te maken, dat woningverbetering over een langere periode, bij voorbeeld 5 jaar, plaatsvindt. Dit met het oog op een spreiding van de investering door de eigenaar-bewoners. Volgens de VNG dient een anti-speculatiebeding in de regeling te worden opgenomen. Daarbij zou een uitzondering moeten worden gemaakt voor de niet-winstbeogende restaurerende instellingen. Eigen Huis stelt dat gemeenten soms zeer terughoudend zijn bij het verstrekken van gemeentegarantie voor leningen ten behoeve van woningverbetering. Daardoor zou in een aantal gevallen geen gemeentegarantie verleend worden aan mensen, die deze juist het hardst nodig hebben. Het Bouwfonds stelt dat in een aantal andere gevallen gemeenten juist te gemakkelijk de gemeentegarantie toekennen. Soms komt het voor dat gemeentegarantie wordt gegeven voor een woning die al na enkele jaren onbewoonbaar moet worden verklaard. Het LOS en LKS menen, dat de mogelijkheid om de regeling tijdelijk buiten werking te stellen onzekerheid met zich meebrengt voor bewoners en gemeenten. Dat zal dan een ongewenst effect hebben op het te realiseren programma. Diverse organisaties hebben bepleit een scheiding aan te brengen tussen de regeling voor de eigenaar-bewoners en die voor particuliere verhuurders. Argumenten daarvoor zijn de eigen aard van de subsidies voor beide groepen en de grotere duidelijkheid die door een scheiding zou ontstaan. 2. Overwegingen mijnerzijds naar aanleiding van het overleg — Algemeen Bij een deel van de geraadpleegde organisaties bestaat begrip voor de gestelde prioriteiten die aan mijn beleid betreffende de verbetering van particuliere woningen ten grondslag liggen. Zoals in mijn brief aan u van 8 februari al is aangegeven zou een handhaven van de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen van 1977 leiden tot een grote overschrijding van de middelen die ik op de begroting voor de particuliere woningverbetering heb gereserveerd. Een verruiming van mijn budget voor de particuliere woningverbetering zou ten koste gaan van andere — in mijn ogen belangrijke - stadsvernieuwingsactiviteiten. Die kant wil ik niet opgaan. Daarnaast heb ik overwogen, dat met name de ingrijpende woningverbetering, dat wil zeggen woningverbetering met een investeringsniveau boven de tienduizend gulden, een in verhouding zeer grcot beslag op de middelen legt. De Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 geeft daarom prioriteit aan het opheffen van de meest elementaire woon- en bouwtechnische gebreken. Alhoewel verondersteld kan worden dat daardoor minder ingrijpende woningverbeteringen zullen plaatsvinden, mag daaruit niet worden afgeleid, dat ingrijpende woningverbetering niet meer
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
4
mogelijk is. Combinatie van een aantal specifieke ingrepen waarvoor een vaste bijdrage kan worden verkregen maakt een meer ingrijpende woningverbetering ook nu mogelijk. Verschillende organisaties hebben echter duidelijk gemaakt, dat de geboden mogelijkheden voor ingrijpende woningverbetering juist daar te kort schieten waar gepoogd wordt door middel van ingrijpende woningverbetering de toekomstwaarde van de betrokken wijken of buurten te verhogen. In dat kader werd de vrees geuit dat in gebieden waar thans op deze wijze gewerkt wordt, het vernieuwingsproces belemmerd zal worden, omdat de huidige regeling te weinig stimulansen biedt. Tegen de achtergrond van het vorenstaande meen ik, dat juist op dat punt herziening van de bestaande regeling overwogen kan worden. Ten einde de ingrijpende woningverbetering een extra stimulans te geven en vlot te doen verlopen zal ik in de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 daartoe maatregelen treffen. Naarmate meer specifieke ingrepen, waarvoor een bijdrage ineens kan worden verkregen, worden toegepast zal een woningverbetering een meer ingrijpend karakter dragen. Ik meen dan ook, dat een extra stimulans gekoppeld moet worden aan het aantal subsidiabele ingrepen, dat wordt toegepast. Ik zal bij de herziening van de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 bepalen, dat naast de thans bestaande aan de eigenaar-bewoners uitte keren geldelijke steun ten behoeve van de woningverbetering onder bepaalde voorwaarden een nog nader te bepalen percentage van deze bijdragen ter beschikking kan worden gesteld. De bedoelde extra geldelijke steun uit 's Rijks kas wordt verstrekt onder de voorwaarde, dat tenminste vier ingrepen worden uitgevoerd, waarvoor een bijdrage ineens kan worden verkregen. Wanneer vier of meer ingrepen worden uitgevoerd handelt het immers om een verbetering met een investeringsniveau, dat dezerzijds als ingrijpend wordt gekenschetst. Mijns inziens kan er ook sprake zijn van ingrijpende verbetering indien drie ingrepen worden uitgevoerd, waarvan tenminste één het opheffen van een bouwtechnisch gebrek beoogt, zodat ik ook onder deze voorwaarde de bedoelde extra geldelijke steun zal verstrekken. Ik meen, dat met de maatregelen die ik hierboven heb omschreven een belangrijke impuls wordt gegeven aan de ingrijpende woningverbetering waarmee bovendien de door enkele organisaties bepleite projectmatige aanpak wordt gestimuleerd. Naar mijn overtuiging kan dit de stadsvernieuwing ten goede komen. -
' Artikel 22: 1. Indien aan twintig of meer bijeengelegen woningen gezamenlijk gelijktijdig voorzieningen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, worden getroffen en de kosten van het treffen van deze voorzieningen meer dan f 20 000 per woning bedragen, kunnen in daarvoor naar het oordeel van de Minister in aanmerking komende gevallen, waarin bijzondere maatregelen worden getroffen ten behoeve van die voorzieningen, aan gemeenten bijdragen ineens, als bedoeld in artikel 33 van het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting, worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van die maatregelen.
Criteria
Omdat ik prioriteit wil geven aan het opheffen van tenminste de primaire bouw- en woontechnische gebreken en daarbij met name denk aan die buurten, die thans het meest in verval zijn geraakt en daarom het leefklimaat voor de bewoners van de betreffende buurten negatief beïnvloeden, zal ik als voorwaarde voor het toekennen van een bijdrage blijven hanteren dat de woning ouder moet zijn dan 25 jaar. Hoewel ook een aantal woningen dat ouder dan 20 jaar is, maar nog geen 25, aan verbetering toe is, meen ik dat over het algemeen die categorie woningen nog wel enkele jaren behoorlijke woondiensten kan leveren zonder dat er grote verbeteringsinspanningen op worden gericht. Naar mijn mening is het niet gewenst woningen met een vloeroppervlak van meer dan 125m2 voor een bijdrage in aanmerking te laten komen. Wel zal ik dit oppervlaktecriterium verduidelijken. Duidelijk moet worden omschreven dat het gaat om het bewoonbare vloeroppervlak. Een schuurtje en een niet bewoonbare zolder bij voorbeeld behoeven derhalve niet te worden meegeteld bij de bepaling van het bewoonbaar vloeroppervlak. Wanneer sprake is van een projectmatige verbeteringsaanpak, zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van de huidige regeling 1 , waarbij incidenteel woningen zijn betrokken die jonger zijn dan 25 jaar of die een bewoonbaar vloeroppervlak hebben van meer dan 125 m 2 overweeg ik toe te staan, dat gemeenten ook in die gevallen de subsidieregeling toepassen op de betrokken particulieren. Onder dezelfde voorwaarden wil ik die uitzondering ook maken voor woningen, waarvan de verbeterkosten de f 90 000 te boven gaan.
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 531, nr. 3
5
De gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het stellen van eisen waaraan een woning na verbetering moet voldoen. Van rijkszijde wordt niet als eis gesteld, dat woningen na verbetering moeten voldoen aan de voorschriften nieuwe woningen en woongebouwen. Wel wordt gewezen op het boekje «Uitgangspunten voor woontechnische minimumeisen bij woningverbetering», dat is gevoegd bij het rondschrijven van 16 mei 1977, MG 77-24. Ik meen dat over het algemeen de elementaire woontechnische voorzieningen kunnen worden aangebracht zonder dat zware eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de woning als geheel. Uiteraard kan deze gedragslijn niet gelden wanneer de gemeente meent, dat bouwtechnische gebreken aanleiding kunnen geven tot voor de bewoners gevaarlijke woontoestanden. De hoofdingenieurs-directeuren van de Volkshuisvesting gaan bij het overleg, dat gewenst wordt geacht als de verbeteringskosten tussen de f 65 000 en f 90 000 liggen, uit van de hierboven beschreven gedragslijn. Het overleg met de hoofdingenieurs-directeuren van de Volkshuisvesting kan naar mijn mening nuttig zijn, omdat zij in de loop der jaren veel ervaring hebben opgedaan met de woningverbetering. Deze ervaring kan benut worden, als er tussen eigenaar-bewoners en gemeente in een concreet geval nog vragen overblijven. Het advies van de hoofdingenieur-directeur van de Volkshuisvesting kan dan betrekking hebben op de hoogte van de subsidiabele kosten, maar bij voorbeeld ook op alternatieve oplossingen die in het overleg tussen gemeente en eigenaar-bewoner niet ter sprake zijn gekomen. Het is begrijpelijk dat na de koppeling van de hoogte van het subsidie in de nieuwbouwsector aan het inkomen van de eigenaar een zelfde benadering wordt gevraagd bij de woningverbetering. Niettemin acht ik deze benadering minder gewenst bij de verbetering van particuliere eigen woningen. Het gaat bij de particuliere woningverbetering in de meeste gevallen om aanzienlijk lagere subsidiebijdragen dan bij de nieuwbouw. Verder zou koppeling aan het inkomen betekenen dat opnieuw een beoordelingsprocedure wordt ingevoerd. Bovendien is er in het overleg op gewezen dat veel eigenaar-bewoners een weerstand hebben tegen het verstrekken van gegevens over hun inkomen. Dat zou er zelfs toe kunnen leiden dat men afziet van een (gesubsidieerde) woningverbetering. Voorts meen ik dat de in de regeling gestelde subsidievoorwaarden er al toe bijdragen dat de subsidies veelal bij de mensen met lage inkomens terechtkomen. Daarbij komt dat, wanneer in een verbeteringsproject een woning ligt die wordt bewoond door iemand met een hoger inkomen, uitsluiting van deze eigenaar de projectmatige aanpak ernstig zou kunnen belemmeren. Ik meen derhalve dat koppeling van het subsidie aan het inkomen van de eigenaar geen goede zaak zou zijn. -
Subsidiëring
Tegen de achtergrond van hetgeen in het overleg daarover werd gezegd heb ik bezien of het aantal ingrepen, waarvoor een bijdrage ineens kan worden verkregen uitbreiding behoeft. Ook de hoogte van de bijdragen ineens heb ik aan een nadere beschouwing onderworpen. Ik meen dat het aantal bouwtechnische ingrepen, waarvoor een bijdrage ineens kan worden verkregen, vooralsnog voldoende mag worden geacht. Daarbij neem ik in aanmerking dat i k - zoals hierboven al is opgemerkt overweeg bij ingrijpende woningverbetering extra subsidie te verlenen. Hierdoor kan voor die werkzaamheden, die buiten het systeem van bijdragen ineens vallen, toch een geldelijke bijdrage worden verkregen. Voorts zal ik toestaan, dat onder het herstel van bouwtechnische gebreken aan dragende gevels en muren ook wordt verstaan het herstel van halfsteens metselwerk. Subsidiëring van het opheffen van gebreken aan deuren en kozijnen acht ik niet gewenst, omdat het daarbij grotendeels handelt om het plegen van (uitgesteld) onderhoud. Dat geldt ook voor het vervangen van plafonds. Uit het overleg is naar voren gekomen dat het huidige sudidiebedrag voor het opheffen van gebreken aan de fundering in bepaalde gevallen ontoereikend mag worden geacht. In de praktijk blijkt dat de bedragen, gemoeid met
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
6
het verbeteren van de fundering nogal uiteen kunnen lopen. Ik zal daarom de regeling op dit punt bijstellen. Hoewel ook naar het oordeel van de geraadpleegde organisaties bijstelling van de overige bijdragen ineens voor de opheffing van bouwtechnische gebreken minder urgent is, zal ik deze in studie nemen en indien dat nodig blijkt, herzien. Overigens ben ik voornemens om ten aanzien van alle bouwtechnische voorzieningen telkens een vaste bijdrage per eenheid toe te kennen tot een bepaald maximum. De in de huidige regeling gestelde maximum hoeveelheden komen derhalve als nadere beperking te vervallen. Met betrekking tot de woontechnische voorzieningen is in het overleg gebleken, dat de geraadpleegde organisaties bezwaar hebben tegen het ontbreken van een subsidiemogelijkheid voor de aanpassing aan de huidige eisen van de slaapverdieping. Uit nadere analyse van de gegevens uit het kwalitatief woningonderzoek blijkt, dat ruim 200 000 woningen gebreken vertonen ten aanzien van de slaapvertrekken. Ik ben in het licht hiervan bereid een bijdrage-ineens te verlenen voor de verbetering van de slaapvertrekken. Ik zal mij daarbij in elk geval beperken tot het verbeteren van vertrekken, die thans reeds als slaapkamer in gebruik zijn en tot vertrekken die na verbetering als slaapkamer kunnen worden gebruikt. De stimulering is er op gericht dat daarbij binnen het bestaande karkas gebleven wordt. De bijdrage met betrekking tot de elektriciteit is niet gericht op het vervangen van de elektrische installatie, omdat dat beschouwd kan worden als onderhoud. Wel wordt uitbreiding van de elektrische installatie gestimuleerd, omdat deze uitbreiding vaak samenhangt met een algeheel verbeteringsplan. Het vervangen van een verouderde riolering moet worden beschouwd als onderhoud. De instandhoudingsregeling zal vooralsnog blijven zoals deze in de Beschikking geldelijke steun 1979 is omschreven. Wel zal deze worden verduidelijkt in die zin, dat duidelijk wordt, dat wanneer alleen bouwtechnische gebreken worden weggenomen een subsidie van ten hoogste f 7500 kan worden gegeven. Ik zal nog nader bestuderen of de voorwaarden, waaronder de instandhoudingsregeling wordt gebruikt kunnen worden aangepast voor woningen waarvan de eigenaar voornemens is om binnen enkele jaren tot ingrijpende verbetering over te gaan als nog niet vaststaat of binnen 10 jaar tot sloop zal worden overgegaan. Een dergelijke studie vraagt echter wat meer tijd. Voor wat betreft de woningen met waarde als monument leg ik er de nadruk op, dat door een goede procedurele afstemming van de regelingen van mijn departement en van het Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk woningen met waarde als monument in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage van beide departementen. Deze subsidies worden meestal gevolgd door bijdragen van provincies en gemeenten. Het beleid van beide betrokken departementen is erop gericht te bevorderen, dat het verbeteren van deze monumenten geconcentreerd wordt aangepakt. Binnen dat beleidskader heb ik uit het oogpunt van volkshuisvesting primair de verantwoordelijkheid voor het herstel van het woonhuisgedeelte. Ik meen, dat het programma voor de verbetering van woningen met waarde als monument voor 1979 niet in gevaar behoeft te komen. Overigens wijs ik erop, dat de eigenaar die een woning met waarde als monument bewoont die niet op vorenstaande wijze kan worden gesubsidieerd een beroep kan doen op de regeling, zoals die voor alle door de eigenaar bewoonde woningen geldt. Indexering van de bijdragen ineens zal ik niet automatisch toepassen. De regeling is bedoeld als stimuleringsmaatregel. Dat betekent, dat, zolang de bijdragen voldoende stimulans bieden, een verhoging onnodig en niet doelmatig is. Pas wanneer de stimulans zou blijken weg te vallen, zal ik verhoging van de bijdragen ineens in overweging nemen. Om een extrastimulans te geven aan de zo noodzakelijke begeleiding van het verbeteringsproces overweeg ik verder de bijdrage voor het geven van voorlichting en het wegnemen van knelpunten bij de voorbereiding en uitvoering door een projectleider te verhogen. Hiervoor werd gepleit door het LKS en het LOS. Ik meen dat de hoogte van deze bijdrage, die al jarenlang
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
7
gelijk is gebleven, thans inderdaad aan herziening toe is. Hiermee worden de mogelijkheden van projectmatige verbeteringsinspanningen, buiten de maatregelen die ik me blijkens het voorgaande al heb voorgenomen, verder vergroot. -
Toepassing
De suggestie van Bouwfonds, LKS en LOS om extrastimulansen in te bouwen voor ingrijpende woningverbetering in bepaalde gebiedsdelen is in het voorgaande reeds aan de orde geweest. Daaruit blijkt, dat ik bereid ben ten behoeve van alle woningen die dat nodig hebben een extrastimulans te geven aan de ingrijpende woningverbetering, zonder onderscheid te maken naar al of niet erkende stadsvernieuwingsgebieden, waarmee ik rechtsgelijkheid bevorder. In het overleg is gevraagd om verruiming van de mogelijkheden voor fasering van de woningverbetering. Hieraan wil ik tegemoet komen. Ik ben bereid toe te staan, dat een woningverbeteringsplan wordt uitgevoerd in drie of vier gedeelten. Deze gedeelten dienen onderdeel uit te maken van een algeheel verbeteringsplan voorde woning, dat uiterlijk binnen vier jaar moet zijn voltooid. Naar mijn mening is het daarbij echter noodzakelijk dat in de eerste fase de bouwtechnische gebreken worden opgeheven. In het kader van de anti-speculatiebedingen is de voorwaarde tot terugbetaling van de bijdrage ineens in de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 komen te vervallen ten aanzien van woningen met een beperkte levensduur (tijdelijke instandhouding) en woningen met waarde als monument. Wanneer advies zal zijn verkregen van de Raad van Advies voor de Volkshuisvesting betreffende de problematiek rond prijsregulering en de terugbetaling van premies, zal worden bezien of analoog aan eventuele Rijksregelingen met betrekking tot de nieuwbouw ook maatregelen kunnen worden getroffen met betrekking tot de vernieuwbouw. Tot op dat moment verdient het aanbeveling, dat de gemeente zelf in voorkomende gevallen, waarbij sprake zou kunnen zijn van kennelijke speculatieve motieven, als voorwaarde aan haar toekenning van een bijdrage ineens een anti-speculatiebeding stelt. De gemeenten kunnen dan eventueel een uitzondering daar op maken voor de niet-winstgevende restaurerende instellingen. De opmerkingen die in het overleg zijn gemaakt met betrekking tot de gemeentegarantie zal ik te zijner tijd bij een nadere bestudering van deze garantieregeling betrekken. Ik ben overigens van mening, dat het in het belang van de betrokkenen is, dat gevallen als door het Bouwfonds in het overleg naar voren zijn gebracht, worden voorkomen. In elk geval zou geen gemeentegarantie moeten worden verleend voor woningen die dermate ernstige gebreken vertonen, dat de bewoonbaarheid rechtstreeks wordt bedreigd. De mogelijkheid om de regeling tijdelijk op te schorten impliceert minder onzekerheid dan onder de oude regeling het geval was. Uiteraard was het ook toen niet mogelijk om meer verplichtingen aan te gaan dan er aan middelen op de begroting van het betreffende dienstjaar beschikbaar waren. Voortzetting van de oude regeling zou betekend hebben, dat wegens uitputting van de begrotingsmiddelen gedurende een relevant gedeelte van het jaar geen subsidies zouden kunnen worden toegekend. Op basis van de thans geidende regeling is het mogelijk met ingang van een vooraf aangekondigde datum de werking van de regeling op te schorten, zodat het voor iedereen duidelijk is dat nieuwe aanvragen tijdelijk niet meer kunnen worden gehonoreerd. Ook de wijziging van de thans vigerende regeling maakt het mogelijk het programma te vergroten, zodat tijdelijke opschorting naar ik aanneem achterwege blijft. Naar mijn mening verdient het inderdaad, zoals door meerdere organisaties is bepleit, aanbeveling bij de subsidiëring een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de door de eigenaar bewoonde woningen en de huurwoningen. Beide categorieën woningen worden thans reeds op verschillende wijze gesubsidieerd. Voor de verbetering van door de eigenaar bewoonde woningen kan een stimuleringssubsidie worden toegekend. De subsidiëring
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 531, nr. 3
8
van de verbetering van particuliere huurwoningen is er op gericht, dat over het gedeelte van de investering, dat betrekking heeft op de verbetering, een sluitende exploitatie kan worden bereikt. Dat zo zijnde is het vanuit een oogpunt van duidelijkheid gewenst, dat ook expliciet te doen uitkomen. 3. Samenvatting en conclusies Het toepassen van de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen zie ik als een belangrijk middel om verkrotting in de oude buurten tegen te gaan. Mij is in het overleg met de belanghebbende organisaties gebleken dat dit middel belangrijk in waarde zal toenemen indien de beschikking op de volgende punten wordt gewijzigd. - Er zal een extra financiële stimulans voor ingrijpende woningverbetering in de beschikking worden ingebouwd door een extra bijdrage ineens toe te kennen aan die eigenaar-bewoner, die een aantal ingrepen min of meer gelijktijdig aan de woning verricht. - Het in de regeling gehanteerde criterium dat geen subsidie wordt verstrekt voor ingrepen aan woningen die een vloeroppervlakte hebben van meer dan 125 m 2 , zal worden verduidelijkt in die zin dat het daarbij moet gaan om een bewoonbare vloeroppervlakte. - Bovendien zal bij een projectmatige verbeteringsaanpak noch het bouwjaar, noch het vloeroppervlak, noch het niveau van de verbeteringskosten een weigeringsgrond opleveren voor een bijdrage, indien tenminste in een verbeteringsproject incidenteel een enkele woning voorkomt waarvoor een of meer van die weigeringsgronden zou gelden. - Onder het herstel van bouwtechnische gebreken van dragende gevels en muren zal het herstel van halfsteens metselwerk eveneens voor een bijdrage in aanmerking komen. - De bijdragen die voor het verbeteren van de fundering in het vooruitzicht zijn gesteld, zullen opwaarts worden bijgesteld. - Er zal een bijdrage in het leven worden geroepen voor de verbetering van slaapkamers die reeds als zodanig in gebruik zijn, alsmede van vertrekken binnen het bestaande karkas van de woning, die na verbetering als slaapkamer kunnen worden gebruikt. - De mogelijkheden voor fasering van de woningverbetering zullen worden verruimd, mits in de eerste fase in elk geval de bouwtechnische gebreken worden opgeheven. - Een duidelijke scheiding zal worden aangebracht in de regeling binnen de door de eigenaar bewoonde woningen en de huurwoningen. In nadere overweging heb ik voorts de volgende aspecten genomen: - de voorwaarden waaronder de instandhoudingsregeling wordt gebruikt voor het geval de eigenaar voornemens is om binnen enkele jaren tot ingrijpende verbetering over te gaan; - een verhoging van de bijdrage voor het geven van voorlichting en het wegnemen van knelpunten bij de voorbereiding en uitvoering door een projectleider. Naar mijn mening zal de beschikking, op de voorgestelde wijze herzien, mogelijkheden bieden om de verkrotting van de oude buurten tegen te gaan. Daarnaast acht ik het van belang dat een goed gebruik wordt gemaakt van de overige instrumenten, die ten behoeve van de particuliere woningverbetering kunnen worden ingezet en die met name van groot belang kunnen zijn voor de door meerdere organisaties en ook door mij voorgestane projectmatige aanpak. Ik ben voornemens de Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen 1979 overeenkomstig het bovenstaande op korte termijn aan te passen; ik ben bereid het ontwerp daarvan met de vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van uw Kamerte bespreken. Ik zal vanuit een oogpunt van billijkheid bij de vaststelling van de definitieve bijdrage voor verbeteringsplannen die zijn ingediend op grond van de huidige regeling uitgaan van de dan herziene regeling. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, P. A. C. Beelaerts van Blokland
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 531, nr. 3
9