Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
22 187
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
Nr. 32
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 2 juni 1995 I. INLEIDING Bij brief van 3 april 1995 (Tweede Kamer 22 187, nr. 31) heb ik u toegezegd dat ik mijn standpunt zou bepalen over de wenselijkheid om tot aanpassing van (de toepassing van) het arbeidsongeschiktheidscriterium te komen, na het beschikbaar komen van de uitkomsten van het onderzoek van het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) en de uitkomsten van de lopende onderzoeken van het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv). Inmiddels zijn de resultaten van de onderzoeken van het HSI en Ctsv beschikbaar en heb ik mijn standpunt bepaald. Met het navolgende geef ik ook antwoord op de vragen die de heer Biesheuvel heeft gesteld bij de Regeling van Werkzaamheden op 9 mei 1995. De opbouw van deze brief is als volgt. Eerst doe ik een voorstel om de inkomensgevolgen van de herbeoordelingsoperatie te beperken voor twee nader te omschrijven deelgroepen van uitkeringsgerechtigden die op 1 augustus 1993 recht hadden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die op dat moment nog geen 50 jaar waren. Daarna schets ik kort de uitkomsten van de onderzoeken. Vervolgens geef ik aan welke wijzigingen naar mijn mening moeten plaatsvinden in de bestaande regelgeving en de uitvoeringspraktijk met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidscriterium. Tot slot schets ik de voorstellen die ik binnenkort bij u zal indienen gericht op de reı¨ntegratie in het arbeidsproces van mensen met een arbeidshandicap. De voorstellen in deze brief zijn uitgewerkt voor wat betreft de gevolgen voor de sociale verzekeringen. Uitgangspunt is dat de voorstellen zoveel mogelijk hun vertaling zullen moeten vinden in de regelingen die voor het overheidspersoneel gelden. Dit moet echter nog nader worden uitgewerkt.
5K1485 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
1
II. BEPERKING VAN DE INKOMENSGEVOLGEN NA AFSCHATTING OP BASIS VAN HET NIEUWE ARBEIDSONGSESCHIKTHEIDSCRITERIUM II.1. Inleiding Op 1 augustus 1993 trad de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA) in werking. In die wet is onder meer een nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium opgenomen, aan de hand waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van alle nieuwe aanvragers van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en/of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) moet worden bepaald. Ook personen die op 1 augustus 1993 een AAW/WAOuitkering hadden en toen jonger waren dan 50 jaar krijgen te maken met het nieuwe arbeidsongeschiktheidsbegrip: bepaald is dat zij op basis van dat nieuwe begrip moeten worden herbeoordeeld. In het Cohortenbesluit (Besluit van 24 december 1993, Stcrt. 1993, 250) is aangegeven voor welke leeftijdscategoriee¨n deze herbeoordeling wanneer plaats dient te vinden. Kort gezegd is de herbeoordeling voor de groep personen die op 1 augustus 1993 34 jaar of jonger was geschied in 1994, vindt dit jaar de herbeoordeling plaats van het cohort 35 t/m 40 jaar, en komen de cohorten 41 t/m 44 en 45 t/m 47 in 1996 respectievelijk in 1997 aan de beurt. Het oudste cohort, te weten de AAW/WAO-gerechtigden die op 1 augustus 1993 48 of 49 jaar waren, wordt in 1998 op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium herbeoordeeld. Ten gevolge van de herbeoordelingen zal een deel van de AAW/WAOgerechtigden de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk verliezen (of reeds hebben verloren). Vindt men geen werk, dan brengt dit met zich dat men een beroep zal moeten doen op de Werkloosheidswet (WW) en, bij voortdurende werkloosheid, uiteindelijk op de Algemene bijstandswet (Abw) dan wel op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)1. Als bekend, heeft de discussie zich de afgelopen weken niet beperkt tot de vraag of (de toepassing van) het arbeidsongeschiktheidscriterium zou moeten worden aangepast, maar is ook de vraag aan de orde geweest of de gevolgen van de herbeoordelingsoperatie voor sommigen niet te zwaar zijn. Het gaat dan vooral om wat oudere personen. Gezien de arbeidsmarktpositie van deze groep, wordt het feit dat men na afschatting uiteindelijk aangewezen kan raken op de Abw of IOAW wel als een te hard gevolg van de Wet TBA ervaren. Van verschillende kanten is dan ook gevraagd om de inkomensgevolgen van de herbeoordeling voor deze groep te beperken. Mogelijkheden voor de beperking van de inkomensgevolgen zijn de verlenging van de vervolguitkeringsduur WW totdat de betrokkenen de 65-jarige leeftijd bereiken of het (blijven) verstrekken van een uitkering op basis van de AAW. Naar mijn mening kunnen de inkomensgevolgen het best beperkt worden door verlenging van de vervolguitkeringsduur WW totdat betrokkenen de 65-jarige leeftijd bereiken. Een bezwaar tegen het (blijven) verstrekken van een AAW-uitkering is onder meer dat ik in het kader van de voorstellen «versterking marktwerking» zal voorstellen de AAW af te schaffen.
1
Personen die louter een AAW-uitkering hadden kunnen na afschatting uiteraard geen beroep doen op de WW. Hetzelfde geldt, behalve voor vroeggehandicapten, voor de IOAW.
Ik stel op basis van het voorgaande voor te kiezen voor verlenging van de vervolguitkeringsduur WW, en deze verlenging te doen toekomen aan de volgende twee groepen: – personen die op 1 augustus 1993 45 jaar of ouder, maar jonger dan 50 jaar waren, toen recht hadden op AAW/WAO-uitkering en deze uitkering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
2
tot aan de in het Cohortenbesluit bedoelde herbeoordeling hebben gehad (verder te noemen: «de categorie 45–50-jarigen»2); – personen die op 1 januari 1987 ouder dan 35 jaar waren, toen reeds recht hadden op AAW/ WAO-uitkering en deze uitkering tot aan de in het Cohortenbesluit bedoelde herbeoordeling onafgebroken hebben gehad. In het hiernavolgende wordt uiteengezet waarom juist voor bescherming van deze groepen is gekozen, en welke voordelen zij van de verlenging van de vervolguitkeringsduur WW zullen hebben. Tevens wordt ingegaan op de financie¨le gevolgen van deze maatregel. Voor een goed begrip volgt hier eerst een kort overzicht van de huidige situatie. II.2. Huidige situatie Werknemers die na een herbeoordeling hun arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk verliezen, beschikbaar zijn voor arbeid, en aan de wekeneis3 voldoen, hebben recht op WW-uitkering. Omdat de 4 uit 5-eis voor hen niet geldt, bestaat deze uitkering altijd uit een loongerelateerde fase (70% dagloon) en uit een vervolguitkeringsfase (70% minimumloon of 70% dagloon indien dat lager is). De duur van de loongerelateerde fase is afhankelijk van het feitelijke en het fictieve arbeidsverleden. Bij een feitelijk arbeidsverleden van vijf jaar, zal de loongerelateerde uitkering voor de betrokken groepen tweee¨nhalf, drie of vier jaar duren. De duur van de vervolguitkering is voor betrokkenen twee jaar. Na het bereiken van de maximumduur WW kan een beroep worden gedaan op de Abw of op de IOAW. Op basis van de Toeslagenwet (TW) kan de uitkering, voorzover die lager is dan het voor de betrokkene relevante sociaal minimum, worden verhoogd tot het relevante sociaal minimum of het dagloon voorzover dat lager is. Het relevante sociaal minimum voor een gehuwde/ samenwonende is 100% van het minimumloon, voor een e´e´noudergezin (kind jonger dan 18 jaar) 90% van het minimumloon en voor een alleenstaande 70% van het minimumloon. Gerekend in uitkeringspercentages zijn de vervolguitkering WW (inclusief een eventuele toeslag op grond van de TW, de IOAW en de Abw (incl. eventuele toeslag) vergelijkbaar. De Abw kent echter een partnerinkomens- en vermogenstoets, terwijl de IOAW een partnerinkomenstoets kent. De vervolguitkering WW is ongetoetst. II.3. Vervolguitkering WW tot men 65 wordt
2
N.B.: dit dient dus gelezen te worden als: vanaf (dus: inclusief) de personen die op 1 augustus 1993 45 waren tot (dus: exclusief) de personen die op 1 augustus 1993 50 jaar waren. 3 Aan de wekeneis voldoet men indien men in de 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag in ten minste 26 weken arbeid als werknemer heeft verricht. Juist om personen die ziek/arbeidsongeschikt zijn geweest een even grote kans op instroom te geven als anderen, is echter bepaald dat de periode van 39 weken wordt verlengd met de perioden waarin men ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen werken. Dit is de zgn. voorverlengingsregeling.
Zoals reeds in paragraaf II.1 is aangekondigd, stel ik voor om de gevolgen van de herbeoordeling voor twee groepen te verzachten. Allereerst voor de groep personen die op 1 augustus 1993 recht hadden op AAW/WAO-uitkering en toen 45 jaar of ouder, maar jonger dan 50 jaar waren. Het gaat hier om de oudste twee cohorten die met het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium te maken krijgen. De arbeidsmarktpositie van betrokkenen, die bij de herbeoordeling tussen de 48 en de 55 jaar oud zullen zijn, zal op het moment van afschatting niet sterk zijn (zij het dat deze ten gevolge van de in paragraaf V aangekondigde reı¨ntegratiemaatregelen ten opzichte van de huidige situatie zal verbeteren). Daarnaast stel ik voor ook personen die op 1 januari 1987 35 jaar of ouder waren, toen een AAW/WAO-uitkering hadden en deze tot aan de dag waarop zij op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium herbeoordeeld worden onafgebroken hebben ontvangen, bij afschatting te verzekeren van een WW-vervolguitkering totdat zij 65 jaar worden. Daarvoor kunnen de volgende redenen worden aangevoerd. Allereerst is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
3
ook per 1 januari 1987 het arbeidsongeschiktheidsbegrip aangepast. Vanaf die datum mocht werkloosheid niet meer in het arbeidsongeschiktheidspercentage worden verdisconteerd, hetgeen ertoe leidde dat arbeidsongeschikten meer dan voordien te maken kregen met afschatting. Voor personen die op de betreffende datum reeds recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en toen 35 jaar of ouder waren, bleef de verdiscontering echter in stand zolang hun AAW/WAO-uitkering niet eindigde. Op de in het Cohortenbesluit neergelegde herbeoordelingsdatum zullen betrokkenen niet alleen aan de hand van het per 1 augustus 1993 geldende arbeidsongeschiktheidscriterium beoordeeld worden, maar zullen ze bovendien hun verdiscontering kwijtraken4. Derhalve zouden ze door de herbeoordeling extra zwaar getroffen worden, daar waar juist met de in 1987 geregelde vrijwaring tegen de afschaffing van de verdiscontering de indruk kan zijn gewekt dat betrokkenen ook bij verdere aanscherpingen van het arbeidsongeschiktheidscriterium een gunstiger uitzonderingspostitie zouden verkrijgen. Indien daarbij bovendien in aanmerking wordt genomen dat betrokkenen op de datum van herbeoordeling ten minste 44 jaar oud zijn en dan al ten minste 9 jaar onafgebroken een AAW/WAO-uitkering hebben ontvangen, derhalve dat ook de arbeidsmarktpositie van deze groep niet sterk is, is er naar mijn mening voldoende aanleiding om ook voor deze groep de inkomensgevolgen te beperken via een verlenging van de vervolguitkering WW. Opgemerkt wordt overigens dat deze groep en de eerste groep elkaar grotendeels overlappen. Door bovengenoemde groepen een vervolguitkering WW te garanderen tot de maand waarin zij 65 worden, wordt hun de partnerinkomens- en vermogenstoets (voor de groep die na de WW slechts een beroep kan doen op de Abw) respectievelijk de partnerinkomenstoets (voor de groep die na de WW in aanmerking komt voor IOAW-uitkering) bespaard. Zoals hiervoor al vermeld bedraagt de uitkeringshoogte van de (verlengde) vervolguitkering WW 70% van het minimumloon of 70% van het dagloon indien dat lager is. Opgemerkt wordt overigens dat in die gevallen dat er sprake zal zijn van een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering en een gedeeltelijke WAO-uitkering het totale inkomen van de belanghebbende meer zal kunnen bedragen dan 70% van het minimumloon. Uiteraard blijft de in paragraaf II.2 beschreven bescherming van de TW volledig in stand. Ten slotte merk ik op dat betrokkenen ook tijdens de verlengde vervolguitkering aan de normale voor de WW geldende uitkeringsverplichtingen (inschrijven bij het arbeidsbureau, solliciteren, aanvaarden passende arbeid, etc.) dienen te voldoen.
4
Uiteraard met uitzondering van personen die op 1 augustus 1993 50 jaar of ouder waren. Dezen worden in het geheel niet aan de hand van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium beoordeeld, en behouden derhalve ook hun verdiscontering. Ook voor vroeggehandicapten gelden afwijkende regels.
De garantie van een vervolguitkering WW totdat men 65 wordt zal gegeven worden aan degenen uit de twee doelgroepen die ten gevolge van een herbeoordeling op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WW stromen. Meer specifiek zal de garantie derhalve ook toekomen aan degenen die tijdens de WW-periode werk aanvaarden, dat weer verliezen en die ter zake van die nieuwe werkloosheid een nieuw recht op uitkering blijken te hebben opgebouwd (zou dit niet gebeuren, dan zou een disincentive tot werkaanvaarding ontstaan), alsmede aan personen uit de doelgroep die niet al bij de in het Cohortenbesluit geregelde herbeoordeling worden afgeschat, maar pas bij een latere herbeoordeling. II.4. Financie¨le gevolgen Indien herbeoordeelde arbeidsongeschikten, indien zij een lagere mate van arbeidsongeschiktheid krijgen, recht houden op de WW-vervolguitkering tot het 65e jaar treden meeruitgaven op.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
4
Handhaving van het WW-recht betekent dat naast de vermogenstoets ook geen partnertoets wordt toegepast. Het voorstel betreft in de eerste plaats de totale categorie 45–50-jarigen op het moment van inwerkingtreding van de Wet TBA; in de tweede plaats betreft het de groep die vanaf 1-1-1987 onafgebroken een AAW/WAO-uitkering heeft gehad en op genoemde datum 35 jaar of ouder was. Ten opzichte van de eerstgenoemde groep betekent de tweede groep een uitbreiding tot degenen, die op het moment van herkeuring 44 jaar zijn en aan genoemde extra criteria voldoen. Immers, de 35-jarigen op 1-1-1987 waren op het moment van inwerkingtreding van TBA minstens 41 jaar; zij worden dus in 1996 herbeoordeeld en zijn op dat moment al minstens 44 jaar. Het gaat in beide groepen om iedereen die een lagere mate van arbeidsongeschiktheid krijgt. Ten opzichte van ongewijzigd beleid treden door het voorstel meerkosten op in de WW en TW, alsmede besparingen in de Abw en IOAW. Hierbij kunnen drie groepen worden onderscheiden. Bij ongewijzigd beleid zou door de werking van de middelentoets, na afloop van de WW-periode, e´e´n groep betrokkenen geen recht hebben op een Abw- of IOAW-uitkering. Deze personen houden door het voorstel recht op de WW-uitkering, hetgeen tot meerkosten leidt, zonder dat daar besparingen tegenover staan. Tevens treden ook in de TW meeruitgaven op; de TW kent slechts een inkomenstoets hetgeen er toe leidt dat voor een aantal personen de WW wordt aangevuld tot het wettelijk minimumloon. Een tweede groep zou – wederom bij ongewijzigd beleid – na afloop van de WW-uitkering recht hebben op een gedeeltelijke Abw- of IOAW-uitkering. Door de verlenging van de WW-periode krijgen betrokkenen recht op een WW-uitkering (meeruitgaven); de gedeeltelijke Abwof IOAW-uitkering vervalt waardoor besparingen in deze regelingen optreden. Ook in de TW treden meeruitgaven op. De laatste groep zou na afloop van de WW-uitkering, bij ongewijzigd beleid, recht hebben op een volledige Abw- of IOAW-uitkering. Verondersteld is dat voor deze groep door de verlenging van de WW-periode geen meerkosten optreden. Zowel de Abw/IOAW-uitkering als de verlengde vervolguitkering WW (incl. eventuele toeslag) zijn immers regelingen op minimum-niveau. In onderstaande tabel zijn de partie¨le meeruitgaven van het voorstel gepresenteerd. Tevens is aangegeven vanaf welk jaar de eerste meerkosten optreden. Daarnaast is weergegeven hoeveel personen recht op de verlengde WW-uitkering krijgen, alsmede voor hoeveel personen dit daadwerkelijk een inkomensverbetering betekent. De meeruitgaven luiden in miljoenen guldens. Aangegeven is wat de maximale jaarlijkse kosten zullen bedragen. Deze maximale kosten zullen zich voordoen omstreeks het jaar 2004. Daarvoor treden uiteraard ook meeruitgaven op. De eerste meeruitgaven treden op in het jaar 2000. De eerste WAO-gerechtigden voor wie de versoepeling geldt waren op het moment van inwerkingtreding van TBA minstens 41 jaar. Zij worden in 1996 herbeoordeeld en hebben dan in de huidige situatie 4,5 jaar recht op een WW-uitkering (2,5 jaar loongerelateerde uitkering en 2 jaar vervolguitkering). De eerste personen die eventueel recht op de verlengde WW-uitkering krijgen stromen dus pas in de tweede helft van 2000 in. Voor een zeer kleine groep kan de verlengde WW-uitkering al eerder ingaan. Het betreft hier die personen uit de twee groepen waarvoor de verlenging zal gaan gelden, die reeds voor de in het Cohortenbesluit bedoelde herbeoordeling
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
5
naast een AAW/WAO-uitkering een WW-uitkering ontvingen. Indien deze personen bij de herbeoordeling op basis van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium (verder) worden afgeschat, zal hun WW-periode al (gedeeltelijk) zijn verstreken. Zij zullen dan al eerder dan 2000 een verlengde WW-uitkering ontvangen. Het gaat hierbij echter om een zeer geringe groep. Daarnaast is aangegeven hoeveel personen recht op een verlengde WW-uitkering zullen krijgen, alsmede voor hoeveel personen van deze groep daadwerkelijk een inkomensverbetering optreedt. Het verschil tussen het aantal personen van de eerste en tweede groep betreft personen die in plaats van een IOAWof ABW-uitkering recht krijgen op een verlengde WW-uitkering op hetzelfde niveau. Zij hebben geen eigen vermogen of partner met inkomen en zouden derhalve geen gevolgen ondervinden van de middelen- en/of partnertoets. Tabel 1. Financie¨le gevolgen verlenging vervolguitkering (bedragen x 1 mln.)
Meeruitgaven WW TW ABW IOAW Totaal Aantal personen dat in WW blijft
5
Onder andere: – Rietbergen: Onomkeerbaar schrijnend – De gevolgen van de nieuwe wetgeving voor arbeidsongeschikten, Verwey-Jonker Instituut, februari 1994; – Wever, Knuttel, Meijer, Nauta: AAW/WAO(her)keuring en (her)intreding, Nationale Commissie Chronisch Zieken, juli 1994; – Rietbergen: Verdienen en krijgen Resterende verdiencapaciteit bij de beoordeling van arbeidsongeschikten, Verwey-Jonker Instituut, november 1994; – Kronenburg-Willems, Schuil: Het schattingsbesluit WAO in de praktijk – PS28, 14 december 1994, p.2136–2145; – Knegt, Mudde, Rietbergen, De Vos: Niet verdiend? – arbeids(on)geschikten tussen theoretische verdiencapaciteit en (ir)ree¨le arbeidsmarktkansen, Hugo Sinzheimer Instituut, maart 1995; – Koehler, Van Leeuwen, Raadschelders: Toegang tot de WAO, College van toezicht sociale verzekeringen, april 1995; – Van Breukelen, Van Honk, Mullenders, Nool, Snijders: Volume-effecten van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium, College van toezicht sociale verzekeringen, april 1995.
425 35 – 70 – 285 105 32 250
Aantal personen dat inkomensverbetering ondervindt
9 500
Eerste jaar waarin kosten optreden
2 000
De hiervoor weergegeven financie¨le gevolgen hebben een tentatief karakter. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van nog niet gepubliceerd onderzoek naar de werking van de partner- en middelentoets. Ten behoeve van dit onderzoek is najaar 1992 een steekproef getrokken uit de WW. In bovenstaande berekeningen is er van uitgegaan dat de middelentoets voor de betrokken groep WAO-ers hetzelfde zou hebben uitgepakt als voor de betreffende steekproef, omdat nadere informatie over deze groep WAO-ers ontbreekt. Door het verlengen van WW-periode wordt de middelentoets niet toegepast. Dit betekent dat een groep personen als gevolg van het voorstel wel een uitkering behoudt waar dat in de huidige situatie niet het geval zou zijn geweest. Dit kan optreden tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De jongste categorie herbeoordeelden is bij herbeoordeling 44 jaar; na de normale WW-periode (2,5 plus 2 jaar) heeft deze persoon de leeftijd van 48 jaar. De meeruitgaven als gevolg van het verlengen van de WW-periode kunnen dus nog 16 jaar doorlopen, met andere woorden tot 2016. III. EEN EERSTE BEELD VAN DE TOEPASING EN WERKING VAN HET NIEUWSTE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSCRITERIUM UIT EEN AANTAL RECENTE ONDERZOEKEN Inmiddels is een aantal studies5 verschenen die vanuit verschillende invalshoeken bepaalde aspecten van de toepassing en de werking van het nieuwste arbeidsongeschiktheidscriterium belichten. Hieruit doemt een beeld op van de toepassing en werking van het nieuwste arbeidsongeschiktheidscriterium in de periode 1 augustus 1993 tot 1 januari 1995. Dit beeld heeft bijgedragen aan mijn meningsvorming over de werking
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
6
van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium en de in deze nota voorgestelde maatregelen. Het blijkt, dat er in 1994 voor het eerst sprake is van een daling van het aantal personen met een WAO-uitkering van 921 000 eind 1993 tot 895 000 eind 1994; wat betreft het aantal herleide WAO-uitkeringsjaren is er sprake van een daling met 16 000 ten opzichte van 1993. Deze daling is zowel een gevolg van een daling van de instroom met ruim 24 000 personen (= 14%) ten opzichte van 1993 als van een stijging van de uitstroom met ruim 20 000 personen (= 21%) ten opzichte van 1993 en mogelijk van een lagere mate van arbeidsongeschiktheid bij personen aan wie een WAO-uitkering is toegekend. Op grond van de cijfers over 1994 en uitgaande van bepaalde veronderstellingen verwacht het Ctsv, dat in 1995 het aantal herleide uitkeringsjaren zal dalen van 789 000 (eind 1994) tot 751 000 (eind 1995). Volgens het Ctsv zijn zowel de daling van de instroom als de stijging van de uitstroom in belangrijke mate toe te schrijven aan de maatregelen opgenomen in de Wet Terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA), maar kan slechts een deel van het effect toegeschreven worden aan de wijziging van het arbeidsongeschiktheidscriterium zelf. Daarnaast zou er sprake zijn van een vermindering van het aantal personen, dat het einde van de wachttijd voor de WAO bereikt, volgens de Ctsv-onderzoekers ten gevolge van een «preventieve werking» van de TBA-maatregelen. Op het niveau van de verzekerden betekent dit, dat er sprake is van vermindering van de kans op het verkrijgen of behouden van een (volledige) WAO-uitkering sinds het van kracht worden van de Wet TBA. Van de personen die op 1 augustus 1993 recht hadden op een WAO-uitkering en bij wie de mate van arbeidsongeschiktheid in 1994 herbeoordeeld werd, is – bij 51% de uitkering gehandhaafd, – bij 18% de uitkering verlaagd, – bij 29% de uitkering bee¨indigd, – bij 2% de uitkering verhoogd. Dit betrof alleen personen die op 1 augustus 1993 jonger waren dan 35 jaar. Deze uitkomsten kunnen niet geheel aan de wijziging van het arbeidsongeschiktheidscriterium toegeschreven worden. Het is echter moeilijk vast te stellen in welke mate dit wel het geval is6. 6
Ook vo´o´r invoering van de Wet TBA vond een groot aantal herbeoordelingen plaats. Ook naar aanleiding van deze herbeoordelingen werden destijds uitkeringen bee¨indigd, verlaagd of verhoogd. Omdat toentertijd die herbeoordelingen plaats vonden, als de bedrijfsvereniging daartoe aanleiding zag vanwege een (verwachte) verandering in de toestand van de uitkeringsgerechtigde en daarmee van dients mate van arbeidsongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de uitkeringsgerechtigde, zijn de uitkomsten van de herbeoordeling met het vorige criterium niet vergelijkbaar met de uitkomsten van de speciale herbeoordelingsoperatie krachtens de Wet TBA. Daardoor kan ook moelijk vastgesteld worden in hoeverre de uitkomsten van de herbeoordelingsoperatie een gevolg zijn van de wijziging van het arbeidsongeschiktheidscriterium.
Van personen die van maart tot en met juli 1994 het einde van de wachttijd voor de WAO bereikten, kreeg – 29,3% geen recht op een WAO-uitkering, terwijl dat in 1993 bij 15,5% het geval was; – 15,2% een gedeeltelijke uitkering terwijl dat in 1993 bij 14,8% het geval was; – 55,5% een volledige uitkering terwijl dat in 1993 bij 69,7% het geval was. Deze uitkomsten van de arbeidsongeschiktheidsschatting komen in twee stappen tot stand. Allereerst vindt er een verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaats. Hierbij is het uitgangspunt, dat een verzekerde nog arbeid kan verrichten en dat er daarom altijd door de verzekeringsgeneeskundige (VG) een belastbaarheidspatroon ten behoeve van de functieduiding door de arbeidsdeskundige (AD) wordt opgesteld. Naast een beperkte mogelijkheid van uitstel mag een verzekeringsgeneeskundige iemand
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
7
alleen medisch volledig arbeidsongeschikt verklaren als er sprake is van bepaalde «zeldzame» specifieke situaties. Dit heeft tot gevolg, dat de verzekeringsgeneeskundige ook een deel van de personen die onder het vorige criterium op medische gronden (voorlopig) volledig arbeidsongeschikt verklaard zouden zijn, doorstuurt naar de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige dient in principe altijd over te gaan tot duiding van functies op basis van het belastbaarheidspatroon opgesteld door de verzekeringsgeneeskundige. Met behulp van het Functie Informatie Systeem (Fis) wordt gezocht naar doorgaans drie geschikte, concrete functies met de hoogste loonwaarde die onder verschillende beroepen vallen. De inhoud, aard en mate van belasting en de loonwaarde van de functie die uiteindelijk gebruikt wordt om de resterende verdiencapaciteit van een verzekerde vast te stellen, blijken een belangrijke bron van klachten. Van verschillende kanten wordt gesignaleerd, dat door de wijziging van (de toepassing van) het arbeidsongeschiktheidscriterium mogelijkheden voor bevordering van reı¨ntegratie, met name handhaving in het arbeidsproces van arbeidsongeschikt geworden werknemers, zijn verminderd. IV. WIJZIGINGEN IN (DE TOEPASSING VAN) HET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSCRITERIUM EN DE INTRODUCTIE VAN EEN INKOMENSSUPPLETIE VOOR AFGESCHATTE ZELFSTANDIGEN IV.1. Wijzigingen in bestaande regelgeving
IV.1.1. Schatting op basis van drie functies In artikel 3 van het Schattingsbesluit (Stb. 1994, 596) is bepaald dat de arbeid die de betrokkene nog kan verrichten nader omschreven moet worden in de vorm van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Op basis van artikel 4 van het Schattingsbesluit is het echter mogelijk, als dat noodzakelijk is om tot schatting te kunnen komen, om naar beneden toe van het aantal van drie af te wijken. Voorwaarde hierbij is dat de geduide functie(s) tenminste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Ik ben voornemens om artikel 4 van het Schattingsbesluit met terugwerkende kracht te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat het met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1993 niet meer mogelijk zal zijn om tot schatting over te gaan in die gevallen waarin het niet mogelijk is om tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies te duiden. Voor een aantal belanghebbenden zal dit tot gevolg hebben dat alsnog recht ontstaat op een gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ik acht het waarschijnlijk van deze wijziging met name van belang zal zijn voor diegenen die maar in zeer beperkte mate belastbaar zijn.
Financie¨le consequenties De thans beschikbare inzichten maken het mogelijk een schatting te maken van de financie¨le effecten wanneer het Schattingsbesluit zodanig wordt aangepast dat minimaal drie functies geduid moeten worden alvorens tot schatting kan worden overgegaan. Het overwegende effect van de optie dat minimaal drie functies moeten worden geduid is dat belanghebbenden die op basis van minder dan drie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
8
geduide functies volledig dan wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn verklaard, alsnog volledig arbeidsongeschikt worden verklaard. Een peiling van het GAK over de periode april 1994–januari 1995 wees uit dat een zodanige aanpassing betekenis heeft voor ca 5% van de populatie waarvoor het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium effect heeft. Uitgaande van deze 5% en van de reeks besparingen als gevolg van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium is het volgende overzicht van financie¨le effecten op te maken. Tabel 2. Financie¨le gevolgen ao-schatting op basis van minimaal 3 geduide functies
Besparingsverlies a.g.v. duiding op 3 functies Besparing werkloosheidsregelingen Nettobesparingsverlies
1995
1996
1997
1998
1999
structureel
38
123
112
135
144
175
– 11
– 34
– 25
– 25
– 26
– 33
27
89
87
110
118
142
Als gevolg van de aanpassing van de ao-schatting zal een deel van de gekeurde personen alsnog een (hogere) arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen. Daartegenover staat dat deze personen, voor zover relevant, geen beroep meer doen op de werkloosheidsregelingen. Het nettobesparingsverlies is het saldo-effect van beide. Verondersteld is dat in 1995 al een deel van degenen, die eerder zijn gekeurd, met terugwerkende kracht opnieuw is geschat. Het restant van de personen die voor 1996 zijn gekeurd komt dan in 1996 aan bod. Hierdoor worden de relatief hoge kosten in 1996 verklaard.
IV.1.2. Maximering van de verdiencapaciteit op het eigen maatmaninkomen In de nu bestaande schattingspraktijk kan het voorkomen dat de theoretische verdiencapaciteit die aan een belanghebbende wordt toegekend hoger is dan het inkomen dat de belanghebbende ooit heeft verdiend toen er nog geen sprake was van enigerlei vorm van arbeidsongeschiktheid. Dit kan in een specifiek geval tot gevolg hebben dat een werknemer die zijn oorspronkelijke functie nog voor bijvoorbeeld de helft kan uitoefenen en daartoe door zijn werkgever ook in de gelegenheid wordt gesteld tegen de helft van het oorspronkelijke inkomen, minder dan 50% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit omdat het op basis van het Fis mogelijk blijkt een functie te duiden die berekend is voor de krachten en bekwaamheden met een loonwaarde die hoger is dan de belanghebbende ooit in werkelijkheid heeft verdiend. Het voorgaande beschouw ik niet als een redelijke uitkomst van de schatting. Door het maximeren van de theoretische verdiencapaciteit op het eigen maatmaninkomen wordt dit voorkomen. Deze maximering van de theoretische verdiencapaciteit kan uitsluitend gevolgen hebben voor die belanghebbenden, die niet meer het oorspronkelijke aantal uren inzetbaar zijn. Ik zal het Schattingsbesluit in de hiervoor vermelde zin met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1993 aanpassen.
IV.1.3. Schatting van zelfstandigen Introductie van het begrip «algemeen geaccepteerde arbeid» in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
9
arbeidsongeschiktheidsregelingen heeft belangrijke gevolgen voor de schatting van zelfstandigen. Tot 1 augustus 1993 was arbeid buiten het eigen bedrijf niet in billijkheid aan een zelfstandige op te dragen zolang deze nog arbeid van enige omvang binnen het eigen bedrijf verrichtte. Na 1 augustus 1993 moet ook rekening worden gehouden met geschiktheid voor functies in loondienst en de daaruit voortvloeiende theoretische verdiencapaciteit. In een aantal gevallen heeft dat tot gevolg dat het voor de belanghebbende niet meer mogelijk is om het eigen bedrijf voort te zetten. Het verschil tussen de werkelijke verdiensten in het eigen bedrijf en de theoretische verdiencapaciteit in functies in loondienst is voor de belanghebbende niet te overbruggen. Dit is niet alleen voor de betrokkene een hard gelag, het kan ook nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid hebben. Voor werknemers die geconfronteerd worden met een gat tussen de werkelijke verdiensten en de theoretische verdiencapaciteit heeft het kabinet onlangs besloten tot het invoeren van een tijdelijke en in de tijd aflopende loonsuppletie. Het voorstel daartoe is opgenomen in het wetsvoorstel Amber. Op basis van het voorgaande heb ik besloten om een dergelijk instrument in de vorm van een inkomenssuppletie ook te introduceren voor zelfstandigen die recht hebben op een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering en die er voor kiezen in het eigen bedrijf werkzaam te blijven. IV.2. Wijzigingen in de bestaande uitvoeringspraktijk Hierna doe ik een aantal voorstellen die bij realisering tot aanpassing van de uitvoeringspraktijk zullen leiden. Bij het wijzigen van de bestaande uitvoeringspraktijk speelt het Tijdelijk instituut voor coo¨rdinatie en afstemming (Tica) een belangrijke rol. Met het oog daarop zal ik het Tica op korte termijn uitnodigen voor overleg. Mijn inzet in dat overleg zal zijn om mijn voorstellen tot wijziging van de uitvoeringspraktijk op korte termijn te realiseren. Over de uitkomsten van het overleg met het Tica zal ik u zo spoedig mogelijk informeren. Mijn voorstellen met betrekking tot de uitvoeringspraktijk zijn de volgende.
IV.2.1. Verzekeringsgeneeskundige beoordeling IV.2.1a. Uitstel van de definitieve schatting Bij de schatting van belanghebbenden die nog geen stabiele eindsituatie hebben bereikt speelt de VG-standaard «geen benutbare mogelijkheden» een belangrijke rol. Op basis van de VG-standaard is het mogelijk om de definitieve schatting van een belanghebbende wiens gezondheidstoestand nog aan zodanige veranderingen onderhevig is dat een duurzame bepaling van de mogelijkheden te functioneren niet mogelijk is, uit te stellen. Volgens de VG-standaard is dit uitstel e´e´nmaal drie maanden mogelijk. In een nadere toelichting op de VG-standaard «geen benutbare mogelijkheden» bij brief van 17 februari 1995, u toegezonden bij brief van 21 februari 1995 (SV/WV/95/0946), geeft het Tica aan dat de termijn van drie maanden in bepaalde omstandigheden meerdere keren kan worden toegepast en dat het ook mogelijk is voor de verzekeringsgeneeskundige om op een genomen beslissing terug te komen indien binnen een periode van ongeveer drie maanden een onvoorziene verslechtering in de belastbaarheid van de betrokkene optreedt. Uit het onderzoek van het Ctsv «Toegang tot de WAO» blijkt dat de termijnen, zoals opgenomen in de VG-standaard, als te beperkt worden ervaren. Dit kan er op wijzen dat de verzekeringsgeneeskundigen zich
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
10
gebonden voelen aan de tekst van de VG-standaard en zich niet vrij voelen daarvan gemotiveerd af te wijken. Dit is voor mij aanleiding om het Tica voor te stellen de tekst van de VG-standaard zodanig aan te passen dat daaruit blijkt dat uitstel van de definitieve schatting mogelijk is, zolang een duurzame bepaling van de mogelijkheden van een belanghebbende niet mogelijk is. In een concreet geval kan dit betekenen dat de termijn van drie maanden meerdere keren moet worden toegepast. IV.2.1b. Beoordeling moeilijk objectiveerbare aandoeningen Uit signalen is mij gebleken dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid die mogelijk voortvloeit uit moeilijk objectiveerbare aandoeningen als bijvoorbeeld Myalgische Encephalomyelitis (ME), Fibromyalgie en Whiplash tot problemen leidt. Het onderzoek «Toegang tot de WAO» geeft ook aan dat verzekeringsgeneeskundigen verschillend tegen klachten die uit dit soort aandoeningen voortvloeien, aankijken. Ik acht het van belang dat binnen de uitvoering een VG-standaard ontwikkeld wordt voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid die verband houdt met moeilijk medisch objectiveerbare aandoeningen. Dit zal ik ook voorstellen aan het Tica. Het is mij overigens bekend dat onder de vlag van het Tica op dit moment al gewerkt wordt aan een nadere uitwerking van het medische kerncriterium. Onderdeel daarvan is de ontwikkeling van een VG-standaard hoe om te gaan met de eis van medische objectiviteit. IV.2.1c. Contact tussen de verzekeringsgeneeskundige en de curatieve sector Uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» komt het signaal dat verzekeringsgeneeskundigen in een beperkt aantal gevallen de curatieve sector raadplegen. Dit geeft aanleiding tot klachten. Bij het Tica zal ik deze problematiek aan de orde stellen. Ik zal het Tica verzoeken de al in ontwikkeling zijnde VG-standaard «overleg met de curatieve sector» op zo kort mogelijke termijn af te ronden. De ontwikkeling van een VG-standaard heeft als voordeel dat de criteria op basis waarvan al of niet overleg, danwel informatieuitwisseling met de curatieve sector plaatsvindt, vooraf duidelijk zijn. Dit kan van belang zijn bij het contact met de clie¨nt. Het is van groot belang dat de indruk vermeden wordt dat op onvoldoende medische gegevens een oordeel omtrent de arbeidsongeschiktheid wordt uitgesproken. In verband hiermee hecht ik er aan dat de wens van de belanghebbende omtrent contact met de curatieve sector mede van invloed is op de beslissing om (nader) contact te hebben. Uitgangspunt daarbij moet de kwaliteit van de gevalsbehandeling zijn. Ik erken dat er spanning kan bestaan tussen de wenselijkheid van contact met de curatieve sector, of meer in het algemeen de kwaliteit van de gevalsbehandeling, en de druk om de gevalsbehandeling in een individueel geval tijdig af te ronden. In contact met het Tica zal ik aangeven dat de kwaliteit van de gevalsbehandeling in individuele gevallen prioriteit heeft boven de tijdigheid van de afronding van de gevalsbehandeling. Dit geldt ook als dat in een individueel geval tot gevolg heeft dat de eenmalige herbeoordeling niet kan plaatsvinden binnen de in het Cohortenbesluit opgenomen termijn. IV.2.1.d. Contact tussen de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige Uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» komt naar voren dat het team-overleg tussen de VG, AD en de wetstechnisch beoordelaar onder druk is komen te staan. Aan het Tica zal ik het signaal afgeven dat ik groot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
11
belang hecht aan team-overleg in die gevallen waarin dit van belang is voor de kwaliteit van de gevalsbehandeling.
IV.2.2. Arbeidskundige beoordeling IV.2.2.a. Uitgangspunten bij de opbouw en het gebruik van het Functie-informatiesysteem Bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit van een belanghebbende speelt het Fis een belangrijke rol. In het Fis is een deel van het arbeidsongeschiktheidscriterium geoperationaliseerd. Dit mede op basis van het Schattingsbesluit. Ik heb er, gezien het feit dat de uitkomsten van de beoordeling met behulp van het Fis in een aantal gevallen als nogal theoretisch worden ervaren, behoefte aan om in een bestuurlijk overleg met het Tica nader geı¨nformeerd te worden over de keuzes gemaakt bij de opbouw van het Fis, alsmede over de wijze waarop door arbeidsdeskundigen in de praktijk met het Fis en het Schattingsbesluit wordt omgegaan. Ik acht het van belang dat er voldoende waarborgen zijn dat de functies die in het Fis zijn opgenomen in voldoende mate representatief zijn voor de arbeidsmarkt in Nederland als het gaat om de vereiste bekwaamheden, de belasting, de beloning en de mate waarin deze functies voorkomen. Ee´n van mijn belangrijkste vragen in dit verband is de nadere operationalisering van het begrip «algemeen geaccepteerde arbeid» in het Fis in relatie tot de regionale spreiding van functies die in het Fis zijn opgenomen. Het voorgaande kan tot gevolg hebben dat ik het Schattingsbesluit zal wijzigen en/of dat ik het Tica zal verzoeken het Fis, of het gebruik er van, op onderdelen aan te passen. IV.2.2.b. Gebruik van het Fis bij de eerste aanzet voor reı¨ntegratie Het resultaat van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt de belanghebbende door middel van gesprekken, eventueel een brief en uiteindelijk een formele beslissing medegedeeld. Indien er sprake is van gehele of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid wordt aan de belanghebbende medegedeeld op basis van welke functies de verdiencapaciteit is vastgesteld. Bij de belanghebbende ontstaat in een aantal gevallen de indruk dat de functies op basis waarvan de schatting heeft plaatsgevonden, de enige functies (beroepen) zijn waarvoor hij of zij geschikt is. Deze indruk is in de meeste gevallen onjuist. De belanghebbende zal meestal nog voor meer functies geschikt zijn. Deze vormen echter niet de basis van de schatting, omdat de schatting gebaseerd wordt op de drie functies met de hoogste loonwaarde. In overleg met het Tica wil ik nagaan wat de mogelijkheden zijn om, nadat de functieduiding die de basis voor de schatting vormt heeft plaatsgevonden, aan de hand van de beperkingen van de belanghebbende met behulp van het Fis een bijdrage te leveren aan de reı¨ntegratie in het arbeidsproces van de belanghebbende en richting te geven aan het beeld van de belanghebbende over de mogelijkheden die nog bestaan op de arbeidsmarkt. Bij de eventuele nadere uitwerking van het voorgaande zal uiteraard afstemming noodzakelijk zijn met de instanties die belast zijn met de bemiddeling en reı¨ntegratie van arbeidsgehandicapten. IV.2.2.c. Marginale overschrijding van de belastbaarheid Uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» blijkt dat er bij voorrang functies geduid worden die een marginale overschrijding van de belastbaarheid inhouden. Uit nadere kennisneming van de uitvoeringspraktijk is mij gebleken dat onder de term marginale overschrijding in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
12
feite een systeem schuilgaat waarmee de beperkingen van de geautomatiseerde selectie van functies wordt opgeheven. Functies die door het Fis aangeduid worden als een functie waarin de belast-baarheid marginaal wordt overschreden kunnen in werkelijkheid functies zijn die volledig passen bij de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende. In het kader van een zorgvuldige beoordeling is van belang dat uitsluitend na overleg tussen de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige functies geduid kunnen worden die een marginale overschrijding van de belastbaarheid inhouden. Gezien het feit dat uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» blijkt dat het overleg tussen de VG en de AD onder druk staat zal ik bij het Tica benadrukken dat ik er aan hecht dat dit overleg in alle noodzakelijke gevallen plaatsvindt. IV.2.2.d. Hantering van het Fis in de praktijk In het onderzoeksrapport «Toegang tot de WAO» wordt naar voren gebracht dat arbeidsdeskundigen de neiging hebben om de uitkomsten van het Fis als allesbepalend voor de uitkomsten van de schatting te beschouwen. Bij het Tica zal ik benadrukken dat dit uitdrukkelijk niet mijn bedoeling is. Het Fis is niets anders dan een – weliswaar belangrijk – hulpmiddel bij de schatting. De uitkomsten van het Fis moeten in het kader van de schatting in het concrete geval door de arbeidsdeskundige en zonodig de verzekeringsgeneeskundige worden beoordeeld. Dit kan onder omstandigheden tot een vastgestelde verdiencapaciteit leiden die afwijkt van die op basis van het Fis. IV.2.2.e. Vaststelling van het maatmaninkomen en de verdiencapaciteit bij een afwijkende werkweek Uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» blijkt dat er zich een probleem voordoet bij het vaststellen van het maatmanloon en van de theoretische verdiencapaciteit ingeval er sprake is van een werkweek die van het normale patroon afwijkt, omdat uitgegaan wordt van uurlonen en niet van maandlonen. In de praktijk lijkt de berekeningssystematiek te kunnen leiden tot een benadeling van werknemers die structureel meer werken dan 38 of 40 uur en tot een bevoordeling van werknemers die structureel minder werken dan de gebruikelijke 38 of 40 uur. Ik zal hierover in overleg treden met het Tica. IV.2.2.f. Opname in het Fis van hogere functies Uit het onderzoek «Toegang tot de WAO» blijkt dat de vulling van het Fis met hogere functies op dit moment nog onvoldoende is. Bij het Tica zal ik benadrukken dat het voor een evenwichtige uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsschatting van het grootste belang is dat het Fis op korte termijn ook gevuld wordt met hogere functies. V. REÏNTEGRATIE IN HET ARBEIDSPROCES VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP V.1. Inleiding Op het brede beleidsterrein van de arbeidsongeschiktheid is sprake van een aantal belangrijke beleidsontwikkelingen die een nauwe onderlinge samenhang vertonen. Dit zijn onder andere de toepassing van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium, het beleid ter bevordering van de reı¨ntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten in het arbeidsproces (het flankerend beleid) en de afschaffing van het bonus- malussysteem. Hiervoor heb ik een aantal voorstellen gedaan die verbeteringen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
13
aanbrengen in (de toepassing van) het arbeidsongeschiktheidscriterium waardoor een aantal problemen, die naar voren zijn gekomen bij (de toepassing van) het arbeidsongeschiktheidscriterium, worden opgelost. De kern van de discussie over de ongewenste gevolgen van de toepassing van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium is echter dat de uitkomsten van de schatting onredelijk worden geacht, omdat men de kansen op betaalde arbeid voor mensen met een arbeidshandicap gering acht. Ik ben van mening dat de positie op de arbeidsmarkt van mensen met een arbeidshandicap moet worden verbeterd. In dat kader is het van het grootste belang dat de bestaande arbeidsovereenkomst van mensen met een arbeidshandicap zoveel mogelijk in stand blijft. Om dit te bereiken geldt een extra ontslagbescherming voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Over het functioneren van deze extra ontslagbescherming, alsmede over de mogelijkheden om deze te verbeteren ontvangt u een brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per gelijke post. Daarnaast doe ik in het wetsvoorstel «afschaffing van malus bevordering reı¨ntegratie» (Amber), dat ik binnenkort bij u zal indienen, voorstellen die erop gericht zijn de kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidshandicap te verbeteren door de kwaliteit van het arbeidsaanbod dat arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt kunnen doen te verbeteren en door de vraag van werkgevers naar arbeidsgehandicapten te vergroten. Gezamenlijk kenmerk van deze voorstellen is dat het om positieve prikkels gaat. V.2. Concrete voorstellen
V.2.1. Regeling voor loon- en inkomenssuppletie Dit voorstel is erop gericht het verschil tussen de werkelijke verdiensten bij het aanvaarden van een functie of het voortzetten van het eigen bedrijf en de theoretische verdiencapaciteit te overbruggen. Dit verschil kan een drempel opwerpen voor daadwerkelijke reı¨ntegratie door aanvaarding van betaalde arbeid. De loonsuppletie is gericht op de werknemer maar kan ook werken als onderhandelingsinstrument naar de werkgever. De hoogte van de loon- of inkomenssuppletie bedraagt maximaal 20% van de theoretische verdiencapaciteit en wordt in vier jaar afgebouwd.
V.2.2. Loonkostensubsidie De bestaande regeling wordt gehandhaafd. Ter compensatie van het vervallen van de bonus stel ik voor de loonkostensubsidie te verhogen van ten hoogste 20% van het overeengekomen brutoloon naar ten hoogste 25 %. De loonkostensubsidie kan gedurende vier jaar worden toegekend.
V.2.3. Stimuleren opstarten eigen bedrijf Ik wil mensen met een arbeidshandicap stimuleren om een eigen bedrijf te beginnen. Ze kunnen daartoe gebruik maken van een aantal bestaande instrumenten, namelijk het Bijstandsbesluit Zelfstandigen en artikel 57, eerste lid van de AAW. Deze instrumenten kunnen ook gelden voor de bemiddelingspopulatie van de bedrijfsvereniging. Ik zal er de uitvoerders van de genoemde regelingen erop wijzen dat deze instrumenten ook daadwerkelijk moeten worden ingezet in de daarvoor in aanmerking komende gevallen.
V.2.4. Stimulansen voor de oudere werknemer met een arbeidshandicap Om te stimuleren dat oudere werknemers met een arbeidshandicap
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
14
weer aan het arbeidsproces gaan deelnemen stel ik voor aan deze groep werknemers te garanderen dat zij bij werkhervatting, gedurende vijf jaar na die werkhervatting, bij herhaald uitvallen altijd kunnen terugvallen op het dagloon dat laatstelijk aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag lag.
V.2.5. Verruiming scholingsmogelijkheden in de WW Ik streef er naar om de mogelijkheden voor scholing met behoud van WW-uitkering ten behoeve van de bemiddelingspopulatie van de bedrijfsvereniging te vergroten. Ik zal het Tica vragen het betreffende besluit aan te passen. Bij het verruimen van de mogelijkheden denk ik met name aan het aanpassen dan wel laten vervallen van de nu bestaande maximumduur van de opleiding of scholing en het minder strikt hanteren van de voorwaarde dat de opleiding of scholing niet de strekking mag hebben om na afloop daarvan werkzaamheden bij e´e´n bepaalde onderneming te gaan verrichten. Het voorgaande met handhaving van de mogelijkheid om de uitkering te laten doorlopen tot de opleiding of scholing is afgerond. Daarnaast stel ik voor dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering gedurende de opleiding of scholing niet wordt ingetrokken of herzien wegens afgenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeiende uit de opleiding of scholing.
V.2.6. Proefplaatsing met behoud van uitkering Om mogelijke vooroordelen bij werkgevers weg te nemen ten aanzien van werknemers met een arbeidshandicap kan een proefplaatsing helpen. Daartoe stel ik voor om in de arbeidsongeschiktheidsregelingen aan gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, die tevens recht op een WW-uitkering hebben, de mogelijkheid te bieden gedurende drie maanden op een proefplaats onbeloonde arbeid bij een werkgever te verrichten met behoud van uitkering.
V.2.7. Toepassing Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers Deze regeling maakt het mogelijk gehandicapte werknemers op de werkplek zodanig te begeleiden dat de werkgever daaraan geen additionele tijd hoeft te besteden. Door de nu bestaande uitvoeringsinstructie wordt de toepassing van deze regeling beperkt tot mensen met een verstandelijke handicap en chronisch psychiatrische patie¨nten. Ik zal het Tica vragen de uitvoeringsinstructie zo aan te passen dat de regeling ook kan worden toegepast op chronisch zieken met een uitkering of een voorziening conform de doelgroep van de WAGW.
V.2.8. Herziening of toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij toename van de arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de uitkering eerder is toegekend of herzien De motie Van Dijke c.s. (Tweede Kamer 23 900, nr. 27) is met algemene stemmen door de Tweede Kamer aanvaard. Ik zal deze motie uitvoeren. Dit zal tot gevolg hebben dat de wachttijd voor toekenning dan wel herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in een aantal gevallen vier weken zal zijn. Daarbij moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: – het moet gaan om de toename van de arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak als terzake waarvan uitkering wordt genoten, of terzake waarvan ongeschiktheid tot het verrichten van de eigen arbeid bestond aan het einde van de wachttijd voor de arbeids-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
15
ongeschiktheidsregelingen, maar geen recht bestond op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, of terzake waarvan de uitkering is ingetrokken; – de toename van de arbeidsongeschiktheid moet intreden binnen vijf jaar na de de datum van toekenning van de uitkering of de herziening van de uitkering of het bereiken van het einde van de wachttijd of de intrekking van de uitkering. V. Financie¨le consequenties De meeruitgaven als gevolg van het totale hierboven beschreven pakket bedragen structureel 475 mln. In 1996 bedragen de meeruitgaven 210 mln, oplopend tot 455 mln. in 1998. Tegenover deze meeruitgaven zullen naar verwachting inverdieneffecten optreden als gevolg van bespaarde uitkeringen. Een totaaloverzicht van alle meeruitgaven, uitgesplitst per onderdeel van het reı¨ntegratiepakket is opgenomen in het wetsvoorstel Amber dat ik binnenkort bij u zal indienen. VI. SLOT De totale uitaven, die met de hierboven genoemde voorstellen zijn gemoeid, betreffen de volgende drie componenten: – meeruitgaven van de beperking van de inkomensgevolgen van de herkeuringen. Deze kosten bedragen maximaal ca. 105 mln in het jaar 2004; – de meeruitgaven als gevolg van de schatting op basis van drie functies. Deze kosten in de AAW/WAO bedragen structureel 175 mln; – de meeruitgaven van het reı¨ntegratiepakket; deze kosten bedragen structureel 475 mln. Herhaald zij dat hierbij nog geen rekening is gehouden met bespaarde uitkeringsgelden. De aangekondigde wijzigingen in de WW en van het Schattingsbesluit zal ik zo spoedig mogelijk aan u voorleggen. Het voorstel voor een inkomenssuppletie voor in het eigen bedrijf werkzame zelfstandigen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, zal ik opnemen in het wetsvoorstel Amber. Over de resultaten van het overleg met het Tica zal ik u zo spoedig mogelijk informeren. Met de in deze brief aangekondigde wijzigingen in het Schattingsbesluit, de inkomenssuppletie voor zelfstandigen en de wijzigingen in de uitvoering die naar mijn oordeel wenselijk zijn is naar mijn mening sprake van een evenwichtig pakket maatregelen dat tot gevolg heeft dat de herbeoordelingen en de arbeidsongeschiktheidsschattingen in nieuwe gevallen op een verantwoorde manier kunnen plaatsvinden. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, R. L. O. Linschoten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 22 187, nr. 32
16