Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
26 234
Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 november 2000 Mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking doe ik u hierbij de verslagen toekomen van de bijeenkomsten van de Groep van Tien, het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC), die op 24 en 25 september in Praag hebben plaatsgevonden. De communiqués van deze vergaderingen zijn eveneens toegevoegd.1 Tevens zijn de interventies toegevoegd die Nederland namens de kiesgroep heeft ingebracht ten behoeve van het IMFC, het DC en de gezamenlijke IMFC/DC-bijeenkomst.1 Daarnaast zal ik u op korte termijn een reactie op het artikel van Stiglitz uit de New Republic, een toelichting op de herziening van het Bazelakkoord en een reactie op het AIV-rapport over de lessen uit de financiële crises uit 1997 en 1998 doen toekomen. De Minister van Financiën, G. Zalm
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
KST49056 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
1
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE GROEP VAN TIEN, HET INTERNATIONAL MONETARY AND FINANCIAL COMMITTEE EN HET DEVELOPMENT COMMITTEE 24–25 september 2000 te Praag Groep van Tien De ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken van de landen van de G10 kwamen op 24 september jl. bijeen onder voorzitterschap van de Zwitserse Minister van Financiën, Kaspar Villiger. De Managing Director van het IMF, Horst Köhler, gaf zijn visie op de wijze waarop het functioneren van de internationale financiële markten versterkt kan worden. Hij identificeerde daarbij drie aandachtsgebieden: het waarborgen van macro-economische stabiliteit, mondiale surveillance van de financiële sector en het vergroten van de expertise in de internationale financiële markten. Tevens deed hij kort verslag van de eerste bijeenkomst van de pas opgerichte Capital Markets Consultative Group (CMCG) dat als platform dient voor een reguliere dialoog met de particuliere sector. Vervolgens werd gesproken over de voorlopige resultaten van het onderzoek naar consolidatie in de financiële sector, waar de G10 zich het afgelopen jaar voornamelijk op heeft gericht. Het definitieve rapport dat naar verwachting eind van dit jaar gereed zal zijn, zal waarschijnlijk begin volgend jaar openbaar gemaakt worden. De voorzitter van de werkgroep, Ferguson (VS), deed verslag van de belangrijkste bevindingen tot nu toe. Hoewel financiële-sector-consolidatie in alle regio’s optreedt verschilt per regio het patroon. In Europa zijn de financiële instellingen bijvoorbeeld nog relatief klein, mede als gevolg van het feit dat Europa van een laag concentratie-niveau komt, terwijl in Japan er in grotere mate sprake is van consolidatie. Wat betreft de motivaties voor consolidatie blijkt dat de meeste financiële instellingen aangeven dat dit gebeurt uit traditionele efficiency-overwegingen (hetzij kostenbesparingen dan wel verhogingen van de inkomsten) en risicospreiding. Opvallend is echter dat in empirisch onderzoek deze efficiencyoverwegingen moeilijk zijn vast te stellen. Verder gaf Ferguson aan dat statusoverwegingen mogelijk ook een rol spelen. Met betrekking tot de factoren achter consolidatie in de financiële sector werd opgemerkt dat er zowel factoren zijn die het proces positief beïnvloeden (zoals technologische ontwikkelingen, deregulering, invloed van de aandeelhouders en komst van de euro) als factoren die een negatieve invloed hebben (onder andere regulering en culturele verschillen). Voorlopige conclusie van het rapport is dat consolidatie in de financiële sector naar alle waarschijnlijkheid nog verder zal gaan, waarbij de kanttekening gemaakt werd dat periodes van consolidatie die zich in het verleden hebben voorgedaan later weer gevolgd zijn door een tegenovergesteld proces. In het eindrapport zullen enkele scenario’s worden uitgewerkt. Vervolgens werd ingegaan op de eventuele risico’s als gevolg van consolidatie in de financiële sector. Uit het rapport blijkt dat deze niet eenvoudig zijn aan te geven en Ferguson gaf aan nog wat nader aandacht aan dit aspect te willen besteden. Toezichthouders zouden hier ook nader onderzoek naar kunnen doen. Tenslotte werd opgemerkt dat het Internet vooralsnog geen substantiële veranderingen in de financiële sector met zich mee zal brengen, maar dat het tot nu toe alleen nog maar aangewend wordt als een extra transmissiekanaal en niet als substituut voor traditionele diensten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
2
In reactie op het verslag van Ferguson, gingen verschillende sprekers, waaronder Wellink, in op de vermeende paradox dat bij empirische analyse de efficiencyoverwegingen die banken opgeven niet tot uiting komen. De verschillende sprekers benadrukten dat het identificeren en kwantificeren van de economische voordelen niet altijd goed mogelijk is, omdat er veel aspecten en motieven meespelen bij financiële-sectorconsolidatie, die bovendien niet altijd op korte termijn tot uiting komen. Een andere constatering die werd gedaan is dat de consolidatie in Europa vooralsnog voornamelijk op nationaal niveau heeft plaatsgevonden. De minister van Financiën van Duitsland, Hans Eichel, neemt de voorzittershamer van de G10 voor het komende jaar over. International Monetary and Financial Committee Het International Monetary and Financial Committee (IMFC) kwam op 24 september jl. bijeen onder voorzitterschap van de Britse Minister van Financiën, Gordon Brown. De interventies van de meeste deelnemers zijn terug te vinden op de website van het IMF (www.imf.org). De volgende onderwerpen zijn aan de orde gekomen: ontwikkelingen in de wereldeconomie; versterking van het internationaal financieel systeem en de rol van het Fonds daarin en voortgang onder het HIPC-initiatief. Nederland heeft benadrukt dat er voor het IMF een centrale rol is weggelegd in het internationale financiële systeem en dat de effectiviteit van het IMF vergroot kan worden door zijn activiteiten te stroomlijnen en te richten op zijn kernactiviteiten. Nederland heeft de wijzigingen in de modaliteiten van de leenfaciliteiten van het IMF verwelkomd, maar daarbij wel aangedrongen op verder onderzoek naar de vraag van welk beleid gevoerd moet worden wanneer een land niet meer aan de voorwaarden voor een CCL voldoet (het ontwikkelen van een zogenaamde exitstrategie). Tevens heeft Nederland aangedrongen op een verdere praktische toepassing van de overeengekomen afspraken over betrokkenheid van de particuliere sector. Ten aanzien van het HIPC-initiatief heeft Nederland aangedrongen op een vernieuwde analyse van de houdbaarheid van de schuld van de deelnemende landen. Tevens heeft Nederland erop aangedrongen dat recente ruilvoetverslechtering, met name als gevolg de hogere olieprijzen, niet mag verhinderen dat 20 landen dit jaar het beslispunt onder het HIPC-initiatief kunnen bereiken. Ontwikkelingen in de wereldeconomie De Economic Counsellor en Directeur Onderzoek van het IMF, Michael Mussa, gaf een korte presentatie naar aanleiding van de recent gepubliceerde World Economic Outlook. Naar verwachting groeit de wereldeconomie dit jaar met 4,7%. Dit is de sterkste groei sinds de afgelopen 12 jaar. Positief aspect daarbij is elke grote regio bijdraagt aan deze groei. Inflatie en met name de kerninflatie in VS en het eurogebied blijven onder controle. De algemene vooruitzichten voor de wereldeconomie zijn dus positief, maar er blijven ook enkele risico’s bestaan. De belangrijkste risico’s hebben betrekking op de externe posities van landen, de wisselkoersverhoudingen en de aandelenwaarderingen. Mussa ging vervolgens in op de recent sterk gestegen olieprijs en op de mogelijke effecten op de groei van de wereldeconomie en de inflatie. Indien de olieprijsstijging langdurig aanhoudt, dan zal een behoorlijke groep olie-importerende landen geconfronteerd worden met aanzienlijke negatieve effecten op de lopende rekening. Na een korte beschrijving van de ontwikkeling van de aandelenprijzen in de afgelopen tijd ging Mussa vervolgens in op de ontwikkeling van de kapitaalstromen richting opko-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
3
mende markten. De financieringsmogelijkheden voor opkomende markten zijn duidelijk verbeterd. De spreads die worden berekend zijn gedaald en het volume is toegenomen. De huidige situatie is echter niet te vergelijken met de situatie van voor de Azië-crisis toen de spreads nog veel lager en de volumes veel hoger waren. Bij dit agendapunt waren een aantal ministers uitgenodigd om een toelichting te geven op een specifiek onderwerp. Minister Zalm gaf een korte toelichting op structurele hervormingen in Europa en Azië. Hij benadrukte dat structurele hervormingen onderdeel zijn van een continu proces en hij gaf een analyse van de verschillende uitdagingen waarvoor respectievelijk Europa, de potentiële toetreders tot de EU en de opkomende markten in Azië zich geconfronteerd zien. De tekst van de speech van de Minister is geïntegreerd in de interventie (bijgevoegd). Versterking van het Internationaal Financieel Systeem en de rol van het IMF Dit agendapunt werd ingeleid door de Managing Director, Horst Köhler. De tekst van zijn speech is eveneens beschikbaar op de website van het IMF. Köhler gaf een toelichting op zijn visie op de rol van het IMF. Zijn missie is om globalisering voor iedereen gunstig te laten uitwerken («to make globalization work for the benefit of all»). Hij is van mening dat het IMF hiertoe niet volledig omgegooid dient te worden. Wel dient het IMF zich in de toekomst te richten op de verschillende activiteiten die behoren tot de kernaandachtsgebieden van het Fonds, waarbij een goede taakverdeling met de Wereldbank cruciaal is. Köhler constateerde dat er al veel veranderingen hebben plaatsgevonden binnen het IMF. De belangrijkste uitdagingen die Köhler op dit moment ziet, zijn het vergroten van kennis van zowel binnenlandse als internationale financiële markten en het verbeteren van het institutioneel raamwerk in de verschillende landen ter bevordering van economische groei. Concreet betekent dit dat het IMF: 1) zijn mogelijkheden dient te verbeteren om tijdig financiële kwetsbaarheden te signaleren, 2) nader onderzoek dient te doen naar de geschiktheid van het wisselkoersregime van een land, 3) zijn surveillance ten aanzien van de financiële sector moet versterken en 4) de transparantie van zowel het beleid van lidstaten als van zijn eigen beoordelingen en adviezen dient te bevorderen. Daarnaast ging Köhler nog in op het feit dat de effectiviteit van Fonds-programma’s vergroot kan worden door de conditionaliteit te stroomlijnen en de «ownership» bij landen van IMF-programma’s te vergroten. De discussie over de hervormingen binnen het IMF werden meer concreet bij de verschillende deelonderwerpen die bij dit agendapunt werden behandeld, te weten: herziening IMF-faciliteiten, surveillance en financiëlesectorstabiliteit en transparantie, particulieresectorbetrokkenheid en het onafhankelijk evaluatiebureau.
Herziening IMF-faciliteiten Het IMFC onderschreef het besluit dat in de week daarvoor in de Executive Board van het IMF was genomen over de herziening van de leenfaciliteiten. Dit besluit is een compromis tussen de positie van de G7 die aanvankelijk een algehele renteverhoging wilden voor al het uitgeleende geld onder een Stand-By-Arrangement (SBA) of Extended Fund Facility (EFF) en de lenende landen die helemaal geen renteverhoging wilden. In de totstandkoming van dit compromis heeft Nederland een centrale, overbruggende rol gespeeld tussen de crediteur- en de debiteurlanden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
4
Om langdurig gebruik van Fondsmiddelen te voorkomen wordt standaard een terugbetalingsverwachting (repurchase expectation) opgenomen in de twee meest gebruikte faciliteiten van het Fonds, de Stand By Arrangement (SBA) en de Extended Fund Facility (EFF). Dit betekent dat de terugbetalingsperiode in principe wordt verkort door vòòr de datum waarop verplicht terugbetaald moet worden standaard een vervroegde terugbetalingsverwachting te introduceren. Een land kan hiervoor worden vrijgesteld, wanneer het kan aantonen dat zijn betalingsbalanspositie nog onvoldoende is verbeterd. Daarnaast is besloten om de rente trapsgewijs met 100 en 200 basispunten te verhogen indien het uitstaande bedrag aan IMF-middelen aan een land de grens van 200% respectievelijk 300% quotum overschrijdt. Het doel van deze renteopslag, die alleen zal worden toegepast op de marginale overschrijdingen, is om overmatig gebruik van Fondsmiddelen te voorkomen. Tevens is besloten tot enkele wijzigingen in de tot nu toe door geen enkel land aangevraagde Contingent Credit Line (CCL). Dit is de faciliteit waarvoor een land zich bij goed beleid kan kwalificeren voordat er sprake is van een betalingsbalansprobleem. Besloten is om de renteopslag op deze faciliteit te verlagen van 300 naar 150 basispunten. Daarnaast zal de verplichte beoordeling bij een beroep op de CCL gesplitst worden in een beperktere activeringsbeoordeling voor uitkering van de eerste tranche en een uitgebreidere post-activerings beoordeling bij de volgende tranches. Verder werd benadrukt dat landen die zich hebben gekwalificeerd voor de CCL frequent moeten worden gemonitored. Tot slot is besloten dat bij alle faciliteiten na afloop van een programma (wanneer er geen tranches meer worden uitgekeerd, maar waarbij een land nog wel IMF-gelden tot zijn beschikking heeft) dat de situatie nauwlettend in de gaten gehouden dient te worden (post program monitoring).
Surveillance en financiële-sector-stabiliteit en transparantie Aangedrongen werd op een verdere versterking van de IMF-activiteiten die gericht zijn op bevordering van de stabiliteit en de transparantie van de financiële sector. Het Fonds werd opgeroepen om de verschillende initiatieven die het in dit kader heeft ontwikkeld verder te verdiepen. Het IMF moet een centrale rol spelen in het coördineren en samenvatten van werk dat in verschillende fora wordt uitgevoerd ten aanzien van gedragingen die schadelijk zijn voor het internationaal financieel systeem, zoals schadelijke belastingconcurrentie, witwaspraktijken en offshore financial centres. Samen met de Wereldbank zal het IMF een paper schrijven over hun respectievelijke rol en aan het IMFC voorafgaand aan de komende voorjaarsvergadering rapporteren over de stand van zaken in deze discussie. Er werden drie aandachtsgebieden geïdentificeerd waar mogelijk nader onderzoek van het IMF nodig is: de keuze van wisselkoersregime; de ontwikkeling van de financiële sector en volgorde van kapitaalliberalisatie en ontwikkelingen in internationale kapitaalmarkten. Op het gebied van transparantie werd het voortzetten van het beleid van vrijwillige publicatie van Artikel-IV-consultaties, een beleid dat in eerste instantie een jaar als proef was gehanteerd en nu een permanent karakter heeft gekregen, verwelkomd.
Betrokkenheid van de particuliere sector bij financiële crises In deze discussie wordt langzaam maar zeker invulling gegeven aan het gebied dat ligt tussen een op regels gebaseerde aanpak en een benadering van geval tot geval van de betrokkenheid van de particuliere sector bij het oplossen van financiële crises. De wijze waarop de betrokkenheid van de particuliere sector zal moeten worden vormgegeven is afhankelijk van de betalingscapaciteit van een land en de vooruitzichten op snel herstel van markttoegang. In sommige gevallen, wanneer verwacht kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
5
worden dat een land weer snel toegang kan krijgen tot de kapitaalmarkt, kan betrokkenheid van de particuliere sector worden gerealiseerd door te vertrouwen op de traditionele katalyserende werking van een IMF-programma. Indien snel herstel van markttoegang niet verwacht mag worden, terwijl een land wel over voldoende betalingscapaciteit op lange termijn beschikt, dan kan voldoende betrokkenheid van de particuliere sector worden bereikt door coördinerende acties van het IMF om afstemmingsproblemen tussen particuliere crediteuren te overwinnen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het coördineren van vrijwillig doorrollen van vrijvallende schulden. Wanneer een land naast slechte vooruitzichten voor herstel van markttoegang ook niet over voldoende betalingscapaciteit op lange termijn beschikt, dan moet gekozen worden voor een georganiseerde en minder vrijwillige aanpak, zoals bijvoorbeeld herstructurering van uitstaande schulden. Voor extreme gevallen moet zelfs de mogelijkheid bestaan om de betalingen van een land aan particuliere crediteuren tijdelijk op te schorten, terwijl het IMF in dergelijke gevallen wel middelen zou kunnen verschaffen.
Independent Evaluation Office Er werd nog kort gesproken over het besluit om een onafhankelijk evaluatiebureau op te zetten (Independent Evaluation Office, EVO). Verschillende sprekers verwelkomden dit besluit en drongen erop aan dat dit bureau voor de voorjaarsvergadering operationeel gemaakt zal worden en dat de rapporten die het zal maken in principe onmiddellijk zullen worden gepubliceerd. Gezamenlijke bijeenkomst International Monetary and Financial Committee en Dvelopment Committee op 24 september 2000 1. Voortgangsrapporten HIPC en PRSP Nogmaals werd bevestigd dat het IMF in zijn nieuwe rol en de WB een belangrijke taak hebben te vervullen in de allerarmste landen. Macroeconomische stabiliteit en structurele hervormingen vormen belangrijke randvoorwaarden voor het bereiken van economische groei. De geïndustrialiseerde landen werden opgeroepen om hun markten open te stellen voor exporten uit ontwikkelingslanden en om hun bijdragen aan officiële ontwikkelingshulp te vergroten. Tevens werd erop gewezen dat de armere landen zelf ook hun bijdrage moeten leveren door middel van het voeren van beleid dat consistent is met macro-economische stabiliteit en versterking van hun concurrentiepositie in de internationale markten en dat zij door moeten gaan met het verminderen van handelsbarrières en het bevorderen van hervormingen die leiden tot armoede-verminderende groei. Sprekers betoonden zich tevreden over de voortgang die met betrekking tot HIPC en de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP’s) werd gemaakt. Benadrukt werd dat de vereisten voor een interim-PRSP zodanig flexibel dienen te zijn dat schuldverlichting niet vertraagd wordt. De VS nam daarbij de meer beperkte positie in dat PRSP’s alleen in relatie tot het HIPC-initiatief een rol spelen. Voor andere sprekers, waaronder Nederland, is het PRSP-proces de operationalisering van de CDF-principes, en dient de PRSP het raamwerk te zijn voor HIPC-, IDA- en PRGF-programma’s. Het meest geobserveerde probleem bij het PRSP-implemetatieproces is het gebrek aan capaciteit in ontvangende landen. Door zowel lenende als donorlanden werd aangedrongen op meer assistentie op dit punt. Van Britse zijde werd goed bestuur aangegeven als een gebied dat in de toekomst nog nadere aandacht behoeft. Met betrekking tot de inbreng van het IMF in het PRSP-proces kan voorts worden verwezen naar de brief die de minister voor OS mede namens haar «Utstein»- collega’s aan de Mana-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
6
ging Director van het IMF. In deze brief werd ingegaan op de gezamenlijke visie van de «Utstein»- ministers ten aanzien van de relatie tussen PRGFprogramma’s van het IMF en armoedebestrijding. Naar aanleiding van deze brief heeft ook overleg plaatsgevonden in «Utstein»-verband met Horst Köhler en marge van de vergaderingen in Praag. Voor wat betreft HIPC betoonden sprekers zich gelukkig met het feit dat IMF en WB er met man en macht naar streven dat nog dit jaar 20 landen het beslispunt zullen bereiken. Hiermee zou in het kader van het verbrede HIPC-initiatief 30 miljard dollar aan schuldkwijtschelding worden gerealiseerd. Van Nederlandse zijde werd aangegeven dat het tevens een kwestie van geloofwaardigheid van het HIPC-proces is dat nog dit jaar zoveel mogelijk landen het beslispunt bereiken, maar dat dit streven er niet toe mag leiden dat de conditionaliteitseisen, en dan met name de zekerstelling dat vrijvallende schuldkwijtscheldingsmiddelen daadwerkelijk worden besteed aan armoedebestrijding, hierdoor verwateren. Het VK betoogde dat ook op besluitvormingsvlak alles gedaan moet worden om zo snel mogelijk schuldverlichting te realiseren: stroomlijnen documenten, korte aanlooptijden voor vergaderingen etc. De «sunset»-clausule is gewijzigd, zodat landen zich nu tot eind 2002 kunnen kwalificeren voor schuldverlichting onder HIPC. Daardoor komen ook zich thans aan conflicten ontworstelende landen nog in aanmerking. Nederland riep donoren andermaal op financiële beloften gestand te doen. Tevens vroeg Nederland, met steun van o.m. het VK, om een inschatting te geven van de effecten van ruilvoetverslechtering met het oog op compensatie voor HIPC-landen. Zo kan voorkomen worden dat de financiële vruchten van het HIPC-initiatief meteen weer teniet worden gedaan. De VS alsmede de olieproducerende kiesgroepen wisten te voorkomen dat hiertoe een expliciete oproep werd gedaan in het communiqué van de gezamenlijke sessie. Wel staat in het IMFC-communiqué op Nederlands verzoek nadrukkelijk gemeld dat de huidige olieprijsstijging niet de voortgang van het HIPC-initiatief in gevaar mag brengen. Consensus bestond verder over opname in het communiqué van de gezamenlijke sessie van een verwijzing naar de optie die het HIPC-inititiatief biedt om bij ernstige exogene schokken een grotere mate van schuldkwijtschelding toe te kennen aan betrokken landen. Daarnaast werd overeengekomen, en dat staat ook in het IMFC-communiqué, dat het IMF met behulp van zijn faciliteiten flexibel moet reageren op eventuele betalingsbalansproblemen die bij landen kunnen ontstaan als gevolg van een langdurige periode van hoge olieprijzen. Development Committee
1. Inleiding Het Development Committee kwam op 25 september jl. bijeen onder voorzitterschap van de Indiase Minister van Financiën Singha. Tijdens de besloten sessie van de vergadering werd vooral gesproken over de mogelijke activiteiten van de WB op het terrein van mondiale publieke goederen en de rol van de WB in lage- en middeninkomenslanden. De overige onderwerpen werden alleen behandeld in de schriftelijke interventies van de deelnemers, die overigens beschikbaar zijn op de website van de Bank (www.worldbank.org). 1A. Armoedebestrijding en mondiale publieke goederen Vrijwel alle sprekers waardeerden het feit dat de WB nadrukkelijk aandacht vroeg voor dit onderwerp en waardeerden tevens de eerste aanzet tot een concept die in het door de WB geschreven paper werd gegeven voor behandeling van dit onderwerp. Desalniettemein bleven de meeste landen nog wel vraagtekens houden bij dit concept. Zo zal bijvoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
7
beeld nog meer informatie door de WB moeten worden geleverd over met name de wijze waarop organisatorisch op deze materie kan worden ingespeeld. Daarbij werd ook door Nederland benadrukt dat de WB moet blijven uitgaan van het eigen comparatief voordeel. Juist bij dit onderwerp is een voortdurende en brede samenwerking geboden, bijvoorbeeld met sectorale VN-instellingen. Als één van de comparatieve voordelen geldt wat Nederland betreft de landenfocus van de WB: dit zou niet verzwakt moeten worden. Ook Noorwegen drong aan op een goede balans tussen grensoverschrijdende programma’s en – financiering en de landenfocus. Noorwegen gaf voorts aan dit onderwerp ook op de VN-conferentie Financing for Development aan de orde te willen stellen. De meeste sprekers noemden met name activiteiten op het gebied van HIV/AIDS en internationale handel als mondiale publieke goederen waarbij de WB een rol zou kunnen spelen. Wat het eerstgenoemde onderwerp betreft heeft Nederland wel aangetekend dat de WB met mate, passend binnen overeengekomen beleidskaders en in goede samenwerking met instellingen als UNAIDS, moet opereren. Rusland zag ook grensoverschrijdende corruptiebestrijding als een issue. Over de financiering van activiteiten van mondiale publieke goederen liepen de meningen uiteen. Veel sprekers meenden dat de WB slechts een beperkte capaciteit heeft voor het type van «gift» dat nodig is. China stelde dat hiervoor niet het netto-inkomen opgesoupeerd mocht worden. Ook Japan wilde geen giften buiten het huidige niveau toestaan. De VS-positie was vrijwel tegenovergesteld: er diende naar mogelijkheden gezocht te worden om het benodigde «gift»-geld te maximaliseren, b.v. door gebruik van het netto-inkomen. Daarbij is voor de VS ook conversie van een deel van IDA in giften bespreekbaar. Nederland constateerde dat de WB niet geoutilleerd is voor het uitgeven van grote hoeveelheden giften. Tevens dient bedacht te worden dat meer geld nodig zal zijn voor dit type activiteiten – terwijl de meeste donorlanden de VN-norm van 0,7% van het GDP voor ODA nog steeds niet halen. 1B. Rol Wereldbank in lage- en middeninkomenslanden
1
PSAL(C)’s zijn aanpassingsleningen met een «programmatisch» karakter, doordat het gaat om een serie leningen waarbij de latere leningen direct voortbouwen op de eerdere. In het resulterende programma ligt de focus daarmee op de middellange termijn.
Alle sprekers benadrukten dat zij een zeer belangrijke rol zagen weggelegd voor de WB in zowel de lage- als de middeninkomenslanden. Wat betreft de lage-inkomenslanden werd het door de WB voorgestelde model voor de vormgeving van haar activiteiten aanvaard. Volgens dit model stelt de WB, o.b.v. de visie van het ontvangende land (de PRSP) op het ontwikkelingsproces, een diagnose van armoede, structuren en beleid, en geeft op basis daarvan invulling aan haar hulpprogramma in de landenstrategie (CAS) voor het betrokken land. De diagnose die de Bank zal stellen zal grotendeels gebaseerd zijn op het analytisch economic and sector work (ESW) dat de Bank in de betrokken landen zal uitvoeren. Uitvloeisel van dit model is dat voor goede hervormers begrotingssteun een onderdeel van de CAS kan gaan vormen. Ingestemd is met het voorstel om hiertoe de Poverty Reduction Support Credit (PRSC = een nieuwe vorm van programmatic structural adjustments loans/credits (PSAL/ PSAC))1 in het leven te roepen. Voordelen van de PRSC zijn dat het aansluit bij de begrotingscyclus in een land en dat het parallel loopt aan een PRGF-programma van het IMF. Dit laatste zal de samenwerking tussen IMF en WB verder ten goede komen. Ook Nederland heeft aangegeven volledig achter het idee te staan dat de eigen visie van een land op haar ontwikkelingsproces centraal moet staan in de te ontplooien ontwikkelingsactiviteiten, maar heeft daarbij tevens opgemerkt dat de WB het aan haar aandeelhouders verplicht is daarvan een grondige en onafhankelijke diagnose op te stellen voordat zij daarvoor financiering verschaft. Verscheidene sprekers merkten voorts op dat het verstrekken van begrotingssteun hogere eisen stelt aan de WB wat betreft het toezicht op de besteding van de verstrekte middelen. Dit zou
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
8
onder meer betekenen dat er een versterkte rol moet komen voor instrumenten als Public Expenditure Reviews. Daarnaast, zo benadrukten Nederland en enkele anderen, moet elke nieuwe lening onder een PRSC aan de Raad van Bewind worden voorgelegd, zoals dat ook gebeurt bij het IMF bij de opeenvolgende tranches van een PRGF-krediet. Een aantal sprekers was verder van mening dat bij PRSC’s crossconditionaliteit zou moeten gelden met PRGF-programma’s. Allen verwelkomden de oprichting van een task force binnen de WB die voorstellen moet gaan ontwikkelen over de nadere vormgeving van de assistentie van de WB aan middeninkomenslanden. Gedacht moet hierbij o.a. worden aan voorstellen op het terrein van evt. nieuwe instrumenten, de conditionaliteitseisen die de WB stelt en de omvang van het ESW in middeninkomenslanden. Tevens zal de task force, op aandringen van o.a. China en Rusland, aandacht schenken aan de kosten voor een land om met de WB te werken (verplichting om bij projecten allerlei rapportages, bv milieu-effect rapportages, op te stellen) en, op aandringen van vooral de VS, aan de mogelijkheid van prijsdifferentiatie voor de verschillende lenende landen. Nederland en vele anderen hebben benadrukt dat WB-activiteiten en -financiering in middeninkomenslanden additioneel moeten zijn aan private activiteiten en -financiering in die landen en deze niet mogen verdringen of substitueren. 2A. Voortgangsrapport over het Comprehensive Development Framework Over dit onderwerp werd slechts schriftelijk geïnterveniëerd. In veel gevallen werd niet of nauwelijks inhoudelijk gereageerd. Zoals te verwachten kregen het belang van betere coördinatie en andere CDF-principes universele bijval. Van Nederlandse zijde werd de samenhang met het PRSP-proces benadrukt, waarbij werd aangedrongen op operationele voorrang voor het laatste. Hierbij moeten wel de CDF-principes in acht worden genomen. Een soortgelijk geluid was bij Noorwegen te beluisteren. De VS namen een kritisch standpunt in, en stelden dat het CDF ook op termijn zeker geen fundament voor programmatisch lenen diende te worden. 2B. Kapitaaltoereikendheid van de Wereldbankgroep Het economische herstel heeft o.a. de vraag naar betalingsbalanssteun (m.n. de Special Structural Adjustment Loans) van de WB veel lager doen uitvallen dan was verwacht. Mede hierdoor zijn belangrijke financiële ratio’s, als de verhouding tussen aandelenkapitaal en uitstaande leningen en de verhouding tussen de reserves en de uitstaande leningen, licht gestegen t.o.v. vorig jaar als gevolg van het noemereffect. Daarnaast heeft het gunstige economische tij tot effect gehad dat de kans op een wanbetaling kleiner is geworden. Geconstateerd werd dan ook dat de financiële situatie van de WB momenteel geen acute bron van zorg is. Wel wezen o.a. Nederland en Zwitserland erop dat het economisch tij altijd weer kan omslaan en de vraag naar – en de risicograad van – WB-leningen weer fors kan toenemen. Om de WB in staat te stellen om ook in minder gunstige omstandigheden haar werk te kunnen laten doen zou van de adempauze gebruik moeten worden gemaakt om de noodzaak van een kapitaalverhoging te onderzoeken. Echter, m.n. de G-7 lijkt hier niet aan te willen. Een aantal lenende landen wees op de verwachte daling van het netto inkomen van de WB (en de statutair verplichte noodzaak om de reserves verder te versterken) en riep op om een eind te maken aan de proliferatie van aanspraken op giften uit dit inkomen, m.u.v. HIPC en IDA.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
9
2C. De rol van de Wereldbank in de Financiële Architectuur Benadrukt werd dat de WB een belangrijke rol speelt en moet blijven spelen bij de versterking van de internationale financiële architectuur. De WB is o.a. betrokken bij activiteiten op de terreinen van: (1) standaarden; (2) financiële sector; (3) Corporate Governance; (4) financiële verantwoording; (5) rechten van crediteuren; (6) schuldmanagement en (7) sociale gevolgen van een crises. Al deze initiatieven hebben gemeenschappelijk dat ermee gepoogd wordt nieuwe crises te voorkomen en/of de gevolgen ervan in te perken. Nederland en anderen hebben hierbij wel (nogmaals) gewezen op het belang van samenwerking met andere instituties, o.a. IMF en OESO, op de relevante terreinen. Hierbij is een duidelijke taakverdeling op basis van de respectievelijke mandaten en comparatieve voordelen van essentieel belang.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 26 234, nr. 16
10