Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
27 622
Mond- en Klauwzeer
Nr. 93
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 26 februari 2002 1. Inleiding Bij dezen doe ik u het concept-beleidsdraaiboek mond- en klauwzeer en het concept-LNV-handboek communicatie bij crises toekomen.1 Zoals in mijn brief van 4 februari jl. aangegeven (LNV-02-93), heb ik over de aanpassingen en wijzigingen in deze beide concepten van gedachten gewisseld met de meest betrokken partijen. Op een aantal belangrijke inhoudelijke punten zal ik in mijn brief nader ingaan. Beleid en (voorgenomen) uitvoering rondom preventie en bestrijding van dierziekten zijn zowel complexe, als continue processen. Epidemiologische, technische en logistieke ideeën en mogelijkheden, maar ook politieke en maatschappelijke opvattingen over «de beste koers» evolueren voortdurend. Ik hecht er dan ook sterk aan te benadrukken dat dit concept-beleidsdraaiboek de stand van zaken op dit moment weerspiegelt. Verdere verbeteringen zijn en blijven mogelijk. Zo zal bijvoorbeeld op zeer korte termijn de B&A-groep mij haar rapportage over de mond- en klauwzeer-evaluatie doen toekomen en ook daaruit kunnen wijzigingen voor draaiboeken en handboeken voortvloeien. Ik zal u mijn reactie op dat rapport in ieder geval zo snel mogelijk doen toekomen. 2. Algemeen
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
De uitbraak van mond- en klauwzeer is in Nederland al enige tijd achter de rug en ook in het Verenigd Koninkrijk is de epidemie gelukkig voorbij; de gehele Europese Unie is alweer enkele maanden vrij van mond- en klauwzeer. De ziekte is daarmee echter de wereld niet uit. Recent nog werd een uitbraak gemeld in Botswana en dat is, in onze «global village», maar net om de hoek. Mond- en klauwzeer is als acuut gevaar geweerd, maar als potentieel gevaar nog steeds aanwezig. Om die reden is dan ook de afgelopen tijd – parallel aan de werkzaamheden van de B&A-groep in het kader van de evaluatie van de recente crisis – veel energie gestoken in het verder optimaliseren van de nationale aanpak van een uitbraak binnen de
KST69685 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
1
1
geldende internationale kaders. Daarnaast zijn en worden, ter uitwerking van de uitkomsten van de in Brussel gehouden mond- en klauwzeerconferentie, belangrijke stappen gezet op weg naar aanpassing van de internationale randvoorwaarden waarbinnen mond- en klauwzeer kan worden geweerd en bestreden. 3. Optimalisering van de nationale aanpak van mond- en klauwzeerbestrijding De nationale aanpak van crises, in dit verband specifiek mond- en klauwzeercrises, is opgehangen aan een samenhangend geheel van handen draaiboeken. Zoals ik in mijn brief van 4 februari jl. aangaf, is de afgelopen tijd de energie gericht op het aanpakken van punten die in een viertal sessies met diverse organisaties als belangrijkste knelpunten uit de mond- en klauwzeercrisis naar voren werden gebracht. Met het conceptbeleidsdraaiboek mond- en klauwzeer, respectievelijk het concept-LNVhandboek communicatie bij crises, wordt de richting aangegeven waarlangs die knelpunten zullen worden opgepakt in een eventuele volgende mond- en klauwzeeruitbraak. Om het concept-beleidsdraaiboek en het concept-LNV-handboek goed te kunnen plaatsen zal ik eerst kort ingaan op de huidige structuren met betrekking tot hand- en draaiboeken en de voornemens ten aanzien daarvan.
3.1 Systematiek van hand- en draaiboeken De opbouw van de LNV-crisisorganisatie staat beschreven in het «departementaal handboek crisisbesluitvorming» en het «regionaal handboek crisisbesluitvorming». Deze twee LNV-handboeken vormen samen met het «Handboek Financieel Management in Crisissituaties» en het concept «Handboek Communicatie bij crises» de «horizontale» paraplu voor alle LNV-draaiboeken. Op korte termijn zal een nieuwe versie van het LNV-Handboek crisisbesluitvorming vastgesteld worden. Het huidige departementale en regionale handboek zijn daarin geïntegreerd, de organisatiestructuur van de LNV-crisisorganisatie wordt daarin nader uitgewerkt en de taken van de verschillende onderdelen zijn aanzienlijk scherper beschreven dan in het huidige handboek. Tevens is een aantal organisatie-onderdelen toegevoegd dat in de afgelopen crisis ook een rol heeft vervuld. De bij LNV gekozen structuur sluit aan bij de (interdepartementale) structuur zoals beschreven in het «Nationaal handboek crisisbesluitvorming». Onder deze «horizontale paraplu» fungeren de verticale pijlers: onder andere de draaiboeken die voor de diverse uitbraken van dierziekten (bijvoorbeeld mond- en klauwzeer, Klassieke varkenspest, etc.) zijn geschreven. Het gaat hier om draaiboeken die aanvullend zijn op datgene wat al in algemene zin geregeld is. De draaiboeken in de verticale pijler gaven in de praktijk nogal eens aanleiding tot onduidelijkheid. Zo wordt veelal verzocht om «het monden klauwzeerdraaiboek», terwijl niet geheel duidelijk is welk draaiboek wordt bedoeld. Verschillende organisaties beschikken immers over een eigen mond- en klauwzeerdraaiboek. Toegespitst op mond- en klauwzeer is bijvoorbeeld in het in januari 2000 aan de Tweede Kamer toegezonden maatregelenpakket aangegeven welke (beleids)maatregelen in geval van een uitbraak zouden worden getroffen en beschikt bijvoorbeeld de RVV over een uitvoeringsdraaiboek mond- en klauwzeer dat op gedetailleerd uitvoeringsniveau die beleidsmaatregelen uitwerkt. Aan deze onduidelijkheid wordt nu een einde gemaakt. Er komt zo spoedig mogelijk een eenduidig en uniform systeem van verticale dier-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
2
ziektedraaiboeken: daar waar het noodzakelijk is te anticiperen op dierziekte-uitbraken in «verticale» draaiboeken, zal een beleidsdraaiboek worden geconcipieerd waarin de beleidsmaatregelen zijn opgenomen, en een of meer uitvoeringsdraaiboeken waarin die maatregelen gedetailleerd en «op werkvloerniveau» worden vertaald. Mond- en klauwzeer zal in die zin een voorbeeld vormen voor andere belangrijke besmettelijke dierziekten. Naar aanleiding van de ervaringen opgedaan tijdens de bestrijding van de mond- en klauwzeeruitbraak is het technisch uitvoerende RVV-draaiboek mond- en klauwzeer reeds aangepast. Aan de nieuwe versie zijn hoofdstukken over vaccinatie, nazorg (met name de controle op reiniging en ontsmetting en de afvalverwerking) en herbevolking toegevoegd. Het RVV-draaiboek wordt daarnaast in 2002 ook verder geactualiseerd aan de hand van de ervaringen opgedaan tijdens de mond- en klauwzeeruitbraak, waarbij de evaluaties en interviewverslagen van de diverse directies en diensten na analyse verwerkt worden. De wijzigingen van het maatregelenpakket zullen op zo kort mogelijke termijn verwerkt worden in het RVV-draaiboek.
3.2 Het concept-beleidsdraaiboek mond- en klauwzeer Het bijgevoegde concept-beleidsdraaiboek is opgebouwd vanuit de filosofie dat zoveel mogelijk duidelijkheid en heldere lijnen vooraf snelheid van handelen en duidelijkheid bij alle betrokkenen tijdens de crisis sterk ten goede komt. Centraal in het boek staan de verschillende situaties die zich rondom een uitbraak van mond- en klauwzeer kunnen voordoen, variërend van een uitbraak in een (relatief) ver weg gelegen land, tot de situatie waarin Nederland te maken heeft met uitbraken in heel het land. Bij elk van die situaties – in het concept-beleidsdraaiboek beschreven als scenario’s – is een zogenaamd maatregelenpakket opgenomen. Deze pakketten – waarin de relevante verbeterpunten zijn verwerkt – bevatten nauwgezet de verschillende maatregelen die getroffen zullen worden wanneer zich de betrokken situatie voordoet. Met de gekozen aanpak wordt vooraf aanzienlijk meer duidelijkheid geboden dan in het verleden het geval was. Op een aantal hoofdthema’s uit het concept-beleidsdraaiboek zal ik in het navolgende nader ingaan. Concreet betreft dat het vraagstuk van het al of niet vaccineren van dieren tijdens een uitbraak, de problematiek rondom compartimenteren, het fokverbod en forfaitaire bedragen.
Vaccinatie Het vraagstuk van de vaccinatie is en blijft een belangrijke rode draad in discussies over de aanpak van mond- en klauwzeer. Het punt was nadrukkelijk agendabepalend tijdens de crisis, alsook in de aanloop naar c.q. op de mond- en klauwzeerconferentie in december 2001. Tijdens die conferentie zijn conclusies getrokken over het anders omgaan met vaccinatie tegen mond- en klauwzeer. De realiteit gebiedt echter te constateren dat er tijd mee gemoeid zal zijn vooraleer die conclusies daadwerkelijk zijn omgezet in gewijzigde (juridische) kaders, waaronder ook de internationale acceptatie van (het gebruik van) markervaccins. Tot dien zal het concept-beleidsdraaiboek moeten worden geënt op dezelfde internationale randvoorwaarden als tijdens de mond- en klauwzeercrisis. Het kan – helaas – niet anders. Centrale randvoorwaarde bij de discussie over vaccinatie blijft vooralsnog derhalve het gegeven dat, bij gebruik van vaccinatie waarbij de runderen in leven gelaten worden (zogenaamde beschermende vaccinatie), Nederland geconfronteerd zal worden met langdurige exportrestricties. Restric-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
3
ties die, zoals ook reeds tijdens de mond- en klauwzeercrisis uit een studie van het Landbouw Economisch Instituut bleek, zeer ernstige economische repercussies zouden hebben voor het Nederlandse agrarische bedrijfsleven in brede zin. In lijn met de aanpak tijdens de mond- en klauwzeercrisis is in het concept-beleidsdraaiboek dan ook als uitgangspunt geen sprake van de inzet van het instrument van de beschermende vaccinatie. Wel is thans expliciet een afwegingsmoment ingebouwd: daar waar sprake is van het «scenario buitengewone omstandigheden» en er een spreiding van mond- en klauwzeer over Nederland aan de orde is, zal nadrukkelijk de afweging moeten plaatsvinden of een traject zonder beschermende vaccinatie moet worden voortgezet. Gelet op de zeer grote implicaties van een eventueel besluit tot beschermende vaccinatie spreekt het voor zich dat alsdan expliciete gedachtewisseling daarover tussen kabinet en uw Kamer aan de orde is. Belangrijk verschil met het voorheen geldende maatregelenpakket monden klauwzeer is de inzet van zogenaamde onderdrukkende vaccinatie, direct bij de eerste uitbraak van mond- en klauwzeer in Nederland. Hierbij worden dieren gevaccineerd, maar na vaccinatie wel geruimd. Vaccinatie zal dan plaatsvinden in een gebied met een straal van tenminste 1 kilometer rondom de besmette haard. Aan de hand van een door het CIDC ontwikkelde «beslisboom» zal per geval op basis van veterinaire afwegingen worden bezien of uitbreiding van het vaccinatiegebied tot 2 kilometer noodzakelijk is. Met de «standaardinzet» van deze vorm van vaccinatie kan het proces tot bestrijding van mond- en klauwzeer logistiek optimaal worden aangepakt en zal het ook mogelijk worden om in vrijwel alle gevallen het feitelijk doden van de dieren in het slachthuis te laten plaatsvinden.
Compartimentering In de afgelopen mond- en klauwzeercrisis was het land ingedeeld in 6 grote compartimenten met diverse beperkende maatregelen. Bezoeken aan bedrijven werden beperkt tot de bedrijven binnen één compartiment. Elk vee-, melk- of veevoertransportmiddel werd geregistreerd én van uiterlijke kenmerken voorzien, als behorend tot één vastgesteld compartiment. Transportmiddelen mochten wel het gebied verlaten voor bezoek aan niet-veehouderijbedrijven (melk- of veevoerfabriek of destructor), maar mochten alleen in één vastgesteld compartiment veehouderijbedrijven bezoeken. De compartimenten werden in een vroeg stadium van de crisis en tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in die crisis ontworpen en bekendgemaakt. Door knelpunten op het gebied van welzijn en bijvoorbeeld gebrek aan slachtcapaciteit volgden binnen deze compartimenten de aanpassingen van regelingen elkaar in een snel tempo op. Daarnaast waren er ook talrijke aanpassingen van de beschrijving van de compartimenten in relatie tot de gebieden in de EU-Beschikkingen (de zogenaamde annex 1 en annex 2 gebieden). In het concept-beleidsdraaiboek is gekozen voor het reeds op voorhand opdelen van Nederland in meerdere, kleine, vastomschreven compartimenten. Deze «slapende» compartimenten zijn samengesteld, rekening houdende met grote wegen en natuurlijke grenzen, dierdichtheid, varkensvrije zones, slachtcapaciteit en de ligging van melkfabrieken. Hiermee is – bij uitvoerders, handhavers, overheden en bedrijfsleven – vooraf volstrekte helderheid geschapen omtrent de grenzen van compartimenten. In geval van een mond- en klauwzeeruitbraak worden, rekening houdend met de plaats van de uitbraak, deze kleine compartimenten samengevoegd tot een aantal groter compartimenten. Voor deze grote
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
4
compartimenten kan dan relatief eenvoudig bekendgemaakt worden welke maatregelen in welke compartimenten van toepassing zijn. Op korte termijn zal ik aan de Europese Commissie de nieuwe Nederlandse systematiek voorleggen met het oog op het feitelijk gelijkschakelen van nationale en Brusselse compartimenten.
Fokverbod De primaire landbouwsector krijgt tijdens een mond- en klauwzeercrisis zeer snel met welzijnsproblematiek te kampen. Met name in de varkenssector kunnen binnen enkele weken, door de stringente beperkingen aan het vervoer van dieren, overvolle stallen ontstaan. Het welzijn van de dieren kan daarmee op gespannen voet komen te staan met de veterinair noodzakelijke maatregelen. In het concept-beleidsdraaiboek is om die reden en vanwege het simpele feit dat bij het uitbreken van crisis vooraf nimmer met zekerheid de einddatum van de crisis zal kunnen worden aangegeven, opgenomen dat, in geval van een uitbraak van mond- en klauwzeer in Nederland, direct een fokverbod voor varkens wordt ingesteld in de beschermings- en toezichtsgebieden. Zodra de betreffende beschermings- en toezichtsgebieden worden opgeheven, zal ook het fokverbod worden ingetrokken. Biggen, geboren tijdens de duur van het fokverbod zullen worden overgenomen, tenzij daartoe – gelet op het verloop van de crisis – geen aanleiding is. Een en ander laat overigens de verantwoordelijkheid voor de varkenshouder onverlet om de welzijnsproblemen bij zijn varkens zoveel mogelijk te beperken. Het is dan ook de varkenshouder die flankerende maatregelen zal moeten treffen als rantsoenering van voer en het inrichten van noodvoorzieningen op het bedrijf. Vanwege die verantwoordelijkheid, de inzet van fokverbod en de overname van nadien geboren biggen, zal het opkopen van vóór een fokverbod geboren varkens in beginsel niet aan de orde zijn. Forfaitaire bedragen voor de waardevaststelling van dieren Gedurende de mond- en klauwzeercrisis is het vee getaxeerd door een hiervoor beëdigde ambtenaar, die hiervoor een bedrijfsbezoek moet afleggen. Teneinde het aantal bedrijfsbezoeken zoveel mogelijk te beperken, is gekeken in hoeverre het mogelijk is met forfaitaire bedragen – vastgestelde bedragen op basis van marktprijzen binnen een bepaalde periode – te werken. De conclusie is dat een systeem met forfaitaire bedragen belangrijke voordelen heeft maar, met name in het kader van de verantwoording van de kosten voor de EU, nog verdere uitwerking behoeft. 3.3 Het concept-LNV-handboek communicatie bij crises De paradox van crisiscommunicatie is de enorme honger naar actuele, volledige en betrouwbare informatie aan de ene kant, en anderzijds het feit dat beleid en regelgeving onder invloed van nieuwe ontwikkelingen en snel wisselende omstandigheden aan permanente verandering onderhevig zijn. Aan het begin van de crisis was de capaciteit bij LNV niet toegesneden op de explosieve groei van de behoefte aan informatie. Daarop is de informatievoorziening snel opgeschaald en gestroomlijnd. Het aantal mensen bij het algemene informatienummer werd sterk uitgebreid en het «trechtermodel» werd geïmplementeerd. Dit model maakt het mogelijk alle relevante informatie uit het departement op één plek samen te brengen, waar verificatie en autorisatie plaatsvindt, waarna de informatie, voor de verschillende categorieën ontvangers op maat gemaakt, gelijktijdig aan betrokkenen en belanghebbenden (waaronder medeoverheden) ter beschikking kan worden gesteld. Door daarbij gebruik te maken van de bestaande communicatie-infrastructuur van de betrokken organisaties en instellingen kon LNV adequaat in de informatiebehoefte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
5
voorzien. Het trechtermodel is opgenomen in het Handboek Communicatie bij Crises LNV, evenals een call-center. Of dat laatste het best intern of extern kan worden opgezet, zal binnenkort worden besloten. Overigens is het niet altijd mogelijk of wenselijk alle betrokkenen tegelijkertijd van informatie te voorzien. Zo heb ik tijdens de crisis, op een enkele onvermijdelijke uitzondering na, onverkort vastgehouden aan het uitgangspunt dat nieuwe uitbraken eerst dan publiek mochten worden gemaakt, als vaststond dat de betrokken veehouder was geïnformeerd. De communicatie met direct getroffenen door een crisis verdient immers bijzondere aandacht. Met name de ruimingsploegen stonden in dat opzicht voor een zware taak, waar zij zich op bewonderenswaardige wijze van hebben gekweten. Daarnaast verliep de communicatie met getroffen veehouders behalve via het departement grotendeels via het Regionale Crisis Centrum. Om deze communicatie te optimaliseren, is daar tijdens de crisis een communicatiemedewerker gedetacheerd. Het Handboek voorziet nu in de onmiddellijke instelling van een Regionaal Communicatieteam (naast het Departementele Communicatieteam) bij het RCC. De MKZ-crisis raakte niet alleen de getroffen gebieden. Heel Nederland was en voelde zich betrokken. Dan is de inzet van alle beschikbare communicatiemiddelen nodig. Nieuwe media hebben daarbij hun nut bewezen. Zo werd het MKZ-dossier op de LNV-internetsite in drie maanden tijd vijf miljoen maal geraadpleegd, en maakten 14 000 organisaties en individuen gebruik van de mogelijkheid om zich te abonneren op de e-mailversie van de LNV-persberichten. Maar de nieuwe media maken meer traditionele middelen als advertenties en nieuwsbrieven geenszins overbodig. Ook de massamedia hebben een onmisbare functie vervuld. Zeker waar sprake is van doelgroepen waarin de penetratiegraad van nieuwe en nieuwere media laag is, zijn deze kanalen van groot belang. De keuze van communicatiemiddelen wordt in het Handboek niet in detail beschreven. Bij iedere nieuwe crisis zal daarover een afweging moeten plaatsvinden op basis van de specifieke omstandigheden van dat moment. 4. Follow-up mond- en klauwzeerconferentie Conform haar toezegging tijdens de Landbouwraad van december 2001 is de Europese Commissie druk doende met het verwerken in de desbetreffende Europese regelgeving van de conclusies van de mond- en klauwzeerconferentie. Met betrekking tot het vraagstuk van de markervaccins is de Commissie inmiddels overgegaan tot financiering van een onderzoek dat op basis van de resultaten van vaccinatie in Nederland, Turkije en Uruguay het markervaccin en de bijbehorende test evalueert. Wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend zijn kan verder gewerkt worden aan de internationale acceptatie van de mogelijkheden van vaccinatie, onder andere in OIE-verband. De Commissie verwacht daarnaast op korte termijn haar uitgewerkte voorstellen voor wijziging van de bestrijdingsrichtlijn in bespreking te kunnen brengen. De Nederlandse inbreng zal daarbij de nadruk leggen op maatregelen in de eerste fase van een uitbraak. De ervaring met zowel varkenspest als mond- en klauwzeer hebben uitgewezen dat de meeste winst (maar ook de grootste verliezen) in de eerste uren na de ontdekking van een uitbraak te behalen valt (respectievelijk geleden wordt). Het instellen van een standstill in een groot gebied, het snel maar flexibel instellen van een exportverbod, het verbieden van het verzamelen van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
6
dieren en het instellen van compartimenten zijn belangrijke maatregelen die nu niet in de bestrijdingsrichtlijn zijn opgenomen. Ook op het gebied van de preventie van dierziekten is het voorwerk van de Commissie vrijwel gereed en zal de discussie terzake met de lidstaten op korte termijn starten. Concreet gaat het dan om de inbouw van extra veterinaire waarborgen in de intacommunautaire handelsrichtlijnen. Te denken valt daarbij onder andere aan beperkingen aan het verzamelen van dieren en de invoering van een quarantaineregime. Ook werkt de Commissie aan een aanpassing van de richtlijn ten aanzien van het niet commercieel verkeer van producten van dierlijke oorsprong uit 3e landen. Naar het voorbeeld van Amerika en Australië, zal gekeken worden in hoeverre deze import in zijn geheel verboden moet worden. Het is de Europese Commissie terecht ernst met de uitwerking. De flinke inzet tot dusverre moet behouden blijven, maar mag niet ten koste gaan van een gedegen inhoudelijk pakket aan maatregelen voor bestrijding en preventie. Ik ben daarom voornemens zoveel mogelijk gezamenlijk met de lidstaten op te trekken om snelheid en kwaliteit te behouden. Met betrekking tot de uitwerking van een voorlichtings- en marketingstrategie ten aanzien de afzet van producten van gevaccineerde dieren zal ik bij de Commissie informeren over de laatste stand van zaken. Naast de inzet van de Europese Commissie ter zake, heeft tot mijn instemming ook het Europees Parlement aangegeven over het toekomstig beleid rond mond- en klauwzeer voorstellen te willen formuleren. Eind februari stelde het Europees Parlement een Tijdelijke Commissie Mond- en Klauwzeer in, die onder andere de beheersing van de mond- en klauwzeerepidemie en de tenuitvoerlegging van de toepasselijke Gemeenschapsregelgeving zal onderzoeken. De financiële aspecten van de epidemie en het vaccinatiebeleid zijn ook onderwerp van het werk van de Tijdelijke Commissie, dit alles met het oog op het formuleren van voorstellen voor toekomstig beleid. Ik zal graag mijn medewerking aan het werk van de Tijdelijke Commissie verlenen en een delegatie van de Tijdelijke Commissie uitnodigen een werkbezoek aan Nederland te brengen. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L. J. Brinkhorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 622, nr. 93
7