Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 800 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2005
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie) De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2005 vast te stellen. Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2005. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2005. Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2005 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting). Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen) Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Agentschap SZW en Inspectie Werk en Inkomen i.o. voor het jaar 2005 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus
KST77499_2 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
1
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2005 MEMORIE VAN TOELICHTING B. DE BEGROTINGSTOELICHTING Inhoudsopgave
blz
1.
Leeswijzer
4
2.
De beleidsagenda
7
3. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35.
De beleidsartikelen Inkomensbeleid Activerend arbeidsmarktbeleid Reïntegratie Sociale werkvoorziening Arbeid en zorg Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap Regulering van individuele arbeidsrelaties Pensioenbeleid Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim Inkomensbescherming met activering Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid Overige inkomensbescherming Tegemoetkoming specifieke kosten Rijksbijdrage aan sociale fondsen en spaarfonds AOW Emancipatie
74 78 82 87 96 110 120 129 136 140
4. 97. 98. 99.
De nietbeleidsartikelen Aflopende regelingen Algemeen Nominaal en onvoorzien
151 151 153 161
5.
De bedrijfsvoering
162
6. 6.1 6.2
De agentschappen Agentschap SZW Inspectie Werk en Inkomen
164 164 172
7.
De verdiepingsbijlage
180
8.
De bijlage moties en toezeggingen
207
9.
De bijlage inzake ZBO’s en RWT’s
225
10.
Bijlage financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt
231
11.
Bijlage inkomensbeleid
241
12.
Bijlage sociale zekerheid
250
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
26 26 33 46 59 65
2
13.
Bijlage subsidies
255
14.
Bijlage gebruikte afkortingen
257
15.
Trefwoordenregister
260
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
3
1. LEESWIJZER Opbouw begroting De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen: a. Beleidsagenda In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de vijf prioriteiten WAO, reïntegratie, arbeid en Zorg, arbeidsparticipatie ouderen, Deregulering en administratieve lastenverlichting. b. Beleidsartikelen De belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn in de afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. Op de begroting van SZW zijn 15 beleidsartikelen onderscheiden. De VBTB-paragraaf op de beleidsartikelen wordt niet meer voorgeschreven in de Rijksbegrotingsvoorschriften en is daarmee komen te vervallen. De paragraaf Evaluatieonderzoek is aan elk beleidsartikel toegevoegd. Deze paragraaf bevat een kalender en toelichting waarin de evaluatievoornemens voor de komende vijf jaar zijn opgenomen. c. Niet-beleidsartikelen De artikelen 97 (Aflopende regelingen), 98 (Algemeen) en 99 (Nominaal en onvoorzien) betreffen de niet-beleidsartikelen. De middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een doelstelling gekoppeld kunnen worden of omdat het om een technisch administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loonbijstelling) worden op de niet-beleidsartikelen begroot. d. Bedrijfsvoering In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan specifieke bedrijfsvoeringsthema’s zoals het programma «managementinformatie, nu en in de toekomst», de vervanging van de financiële systemen bij SZW, de voorbereiding op het rijksbrede shared service centre HRM en de aansturing van de SUWI-ZBO’s. e. Agentschappen Het ministerie heeft met ingang van 1 januari 2003 de «baten-lastendienst» Agentschap SZW. Dit agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiëring ten laste van het Europees Sociaal Fonds, de Communautaire Initiatieven en van enkele eigen SZW-regelingen. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) wordt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring met ingang van 1 januari 2005 een agentschap. f. Bijlagen Nieuw is de bijlage Subsidies waarin conform de toezegging van de Minister tijdens het begrotingsonderzoek 2004 een overzicht wordt gegeven van de subsidies die door SZW worden verstrekt. De bijlage arbeidsmarkt en de bijlage internationale kerngegevens zijn niet meer opgenomen in de begroting. De achtergrondinformatie uit deze bijlagen is grotendeels te vinden op www.cbs.nl of via de kwartaalberichten arbeidsmarkten van SZW. Nieuwe begrotingsstructuur Vanaf 2002 heeft de begroting van SZW een aantal stappen doorlopen in de ombouw naar een VBTB-begroting waarin de beleidsdoelen voorop staan. Met de doelenbegroting 2005 wordt wederom een stap gezet die de transparantie en de evenwichtigheid ten goede komt. Kern van de doelenbegroting is dat de verschillende typen instrumenten, die voorheen vanwege gescheiden financieringsstromen verspreid in de begroting
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
4
stonden, in samenhang onder bestendige, herkenbare SZW-beleidsdoelen worden samengebracht. Dat sluit aan bij de kabinetsfilosofie dat de Minister zich verantwoordt over beleidsdoelen en niet meer uitsluitend over de begrotingsgefinancierde geldstromen. De missie van SZW luidt: «het stimuleren van werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid.» Bij de nieuwe begrotingsstructuur is aangesloten op de missie van het departement: Na de algemene verantwoordelijkheid voor werkgelegenheid met daaronder arbeidsparticipatie, bemiddeling en arbeid en zorg, komt onder de noemer moderne arbeidsrelaties de focus op de kwaliteit van deze arbeid, arbeidsomstandigheden en de preventie van ziekteverzuim en arbeidsuitval. Vindt toch arbeidsuitval plaats dan is onder het thema activerende sociale zekerheid de inspanning allereerst gericht op individuele terugleiding naar de arbeid, reïntegratie, waarbij deze terugleiding wordt ondersteund door sociale zekerheidsarrangementen met activerende polisvoorwaarden. Alleen voor degenen of situaties waarbij arbeidsparticipatie geen doel (meer) is, is een inkomenswaarborg of anderszins ondersteuning zonder activerende voorwaarden beschikbaar. De premiegefinancierde uitgaven en de overige beleidsonderwerpen uit de begroting 2004 zijn nu geïntegreerd in de beleidsartikelen. Nieuwe artikelindeling De heroriëntatie op de doelenstructuur leidt als logisch uitvloeisel tot een nieuwe artikelindeling. Over deze nieuwe indeling bent u op 1 juni geïnformeerd door middel van een brief (Tweede Kamer, 29 200 XV, nr. 88). In de Verdiepingsbijlage is een zogenaamde «was-wordt-tabel» opgenomen die de aansluiting met de begroting 2004 geeft. In de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid» zijn de realisatie 2003 en de raming 2004 vertaald naar de nieuwe indeling van artikelen en operationele doelstellingen. De door de Tweede Kamer te autoriseren begrotingsgefinancierde budgetten zijn expliciet in de beleidsartikelen herkenbaar doordat de begrotings- en premieuitgaven in aparte budgettaire tabellen zijn opgenomen. Premie-uitgaven De premie-uitgaven zijn in de budgettaire tabellen in constante prijzen opgenomen in plaats van zoals in voorgaande jaren in lopende prijzen. De premie-uitgaven hebben nu de zelfde grondslag als de begrotingsuitgaven. De nominale post bij de premie-uitgaven wordt per artikel apart begroot en geeft daarmee de aansluiting met de lopende prijzen. Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften
Toedeling van de apparaatsuitgaven Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven zoveel mogelijk aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt jaarlijks plaats op basis van een herziene, globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen. Deze verdeelsleutel wordt ook het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
5
departementaal jaarverslag 2005 gehanteerd. Voor 2006 en volgende jaren zijn bij de beleidsartikelen nog geen apparaatsuitgaven geraamd. Als gevolg van de nieuwe begrotingsstructuur zijn de apparaatsuitgaven voor de jaren 2003 en 2004 op artikel 98 verantwoord en niet voor een deel op de beleidsartikelen. Het was niet mogelijk om de apparaatsuitgaven op basis van de in de begroting 2003 en 2004 gehanteerde verdeelsleutels toe te rekenen naar de nieuwe artikelindeling. De toegerekende apparaatsuitgaven worden niet afzonderlijk bij de beleidsartikelen toegelicht. In artikel 98 «Algemeen» is een integraal overzicht van de inzet van personeel en materieel opgenomen inclusief de verdeling van de personeelsinzet over de verschillende beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel. Handhaving Handhaving is erop gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatieindicator «nalevingsniveau» in alle relevante artikelen. Een eerste meting hiervan zal voor een aantal wetten in 2004 en deels in 2005 gebeuren. Resultaten zullen in het jaarverslag over 2004, danwel de begroting voor 2006 opgenomen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
6
2. DE BELEIDSAGENDA 2.1 Inleiding Na opnieuw een bewogen jaar op het terrein van werk en inkomen, is er in de loop van 2004 meer zicht gekomen op economisch herstel. Dat is niets te vroeg. Ook in het afgelopen jaar vormden bedrijfssluitingen, oplopende werkloosheid en tegenvallende inkomensontwikkelingen het decor waartegen de regering haar beleid moest voeren. Dat beleid van weliswaar onvermijdelijke, maar tegelijkertijd in zichzelf al pijnlijke structurele hervormingen, zou misschien makkelijker zijn te voeren in tijden van voorspoed. Die keuze had deze regering echter niet, met als gevolg dat structurele hervormingen in de tijd samenvielen met een economische neergang. Mede daarom was het afgelopen jaar zo bewogen. Nederland moet worden toegerust om de aansluiting bij de wereldeconomie te bewerkstelligen. Dat betekent op korte termijn een verantwoorde loonontwikkeling en de noodzaak van een dynamische arbeidsmarkt. Daarnaast zijn ook hervorming van het ondernemingsklimaat en verbetering van het innovatieklimaat nodig, zoals is uiteengezet in de nota «Kiezen voor groei». Deze randvoorwaarden voor de korte termijn komen boven op de vereisten die voortvloeien uit ontwikkelingen op de lange termijn. Daarbij gaat het onder meer om individualisering, stijgende welvaart, internationalisering en vergrijzing. Tezamen leidt dit tot een beleid gericht op modernisering van de verzorgingsstaat. Deze modernisering vormt een van de centrale opdrachten die de regering zichzelf heeft gesteld. Box 1 Economie van Nederland vergeleken met eurogebied
Vanaf 2001 is de economische situatie in Nederland duidelijk verslechterd, met de recessie van 2003 als dieptepunt. De werkgelegenheid daalde in dat jaar met maar liefst 11⁄4% en de werkloosheid liep op met bijna 100 duizend personen. Ook in de andere landen van het eurogebied is de economische situatie vanaf 2001 verslechterd; de omslag is in die landen echter minder sterk geweest. Dat Nederland harder is geraakt dan veel andere landen, was mede te wijten aan (te) hoge loonstijgingen in de jaren vanaf 1998. Een verslechtering van de internationale concurrentiepositie van Nederland is hiervan het directe gevolg geweest. Uitvoer, economische groei, werkgelegenheid en werkloosheid hebben hier zichtbaar onder geleden. Figuur 1: Kerncijfers arbeidsmarkt 1995–2003 Economische groei
Ontwikkeling totale
(BBP)
werkgelegenheid
Werkloosheid
4%
-1%
-1%
2%
-2%
-2%
0%
Nederland
Nederland
Eurogebied
2005
6%
0%
2004
1%
2003
8%
1% 0%
2002
10%
2%
2001
3%
3% 2%
2000
4%
1999
12%
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
4%
Eurogebied
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
(% beroepsbevolking)
5%
Nederland
Eurogebied
(*) in % van de totale beroepsbevolking Bron: CPB (MEV 2005); werkgelegenheid: Europese Commissie (Spring Forecast 2004)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
7
Inmiddels laat de Nederlandse economie tekenen van herstel zien. De economische groei bedraagt naar verwachting 11⁄4% in 2004 en 11⁄2% 2005. Daarmee presteert Nederland nog steeds iets minder goed dan gemiddeld in het eurogebied. De werkgelegenheid (banen >12 uur/week) zal in 2004 naar verwachting dalen met bijna 75 duizend personen en in
2005 toenemen met ongeveer 20 duizend. De werkloosheid stijgt volgens CPB-ramingen in 2004 met 100 duizend personen en in 2005 met 55 duizend. Dat de werkloosheid ook volgend jaar nog verder stijgt, komt doordat deze met vertraging reageert op het economisch herstel.
De eerste stappen op het pad van modernisering van de verzorgingsstaat heeft Nederland reeds gezet. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat iedereen die kan werken, daartoe ook wordt aangezet. Dit uitgangspunt heeft onder andere vorm gekregen in de Wet werk en bijstand. De eerste signalen over hoe gemeenten er in 2004 in slagen om aan de uitgangspunten van deze nieuwe wet invulling te geven zijn veelbelovend. Het lijkt erop dat de ingeboekte volumereductie als gevolg van de verwachte grotere aandacht van gemeenten voor het beperken van de instroom en stimuleren van de uitstroom daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Terugkeer naar werk is ook het doel van wijzigingen in de Werkloosheidswet en in het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. Daarin ligt de nadruk voluit op arbeidsgeschiktheid. Naast deze maatregelen die vooral op middellange en lange termijn hun vruchten afwerpen, heeft de regering ook gewerkt aan maatregelen die op korte termijn bijdragen aan herstel van economische groei en werkgelegenheid. Daarbij wordt bijvoorbeeld nagedacht over maatregelen die de dynamiek op de arbeidsmarkt vergroten. Centraal in dit beleid staat echter het streven naar loonmatiging. In dit kader is dit voorjaar getracht met de sociale partners te komen tot afspraken die zouden leiden tot een verantwoorde loonontwikkeling in 2005 in combinatie met een voor alle partijen aanvaardbare vorm voor de beëindiging van de stimulering van collectieve regelingen voor vervroegd uittreden. Het bleek echter niet mogelijk om tot een sociaal akkoord te komen. De inbreng van sociale partners blijft echter relevant. Binnen het gezamenlijk overleg hebben de gesprekspartners – werkgevers, werknemers, overheid – ieder hun eigen verantwoordelijkheid om de economische ontwikkeling van Nederland op een hoger plan te brengen. De economische situatie en de nullijn van de bruto-ontwikkeling van minimumloon en uitkeringen hebben ook hun neerslag op het inkomensbeeld. Over de hele linie zal de koopkrachtontwikkeling in 2005 negatief zijn. In de omvang van deze negatieve effecten heeft het kabinet ernaar gestreefd deze voor de zwakste groepen beperkt te houden (op –1⁄4%). Voor ouderen levert een tijdelijke tegemoetkoming aan AOWgerechtigden van € 60 hieraan een bijdrage. De werkelijke inkomensontwikkeling van individuele huishoudens zal afwijken van de hier genoemde ramingen vanwege de spreiding in het inkomensbeeld. Deze wordt veroorzaakt door verschillen in individuele omstandigheden en specifieke effecten die niet voor iedereen gelden. Box 2 De economische noodzaak van de nullijn in de loonontwikkeling
Een houdbaar niveau van economische groei wordt vooral bevorderd door een loonniveau waarbij de arbeidsmarkt in evenwicht is. Hoge werkloosheid vraagt om loonmatiging. (Te) hoge lonen leiden in alle gevallen tot hoge werkloosheid. Deze lessen kunnen ook op de Nederlandse economische ontwikkeling van de afgelopen tien jaar worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
8
toegepast. Op de recessie die zich in de eerste helft van de jaren negentig openbaarde volgde een snelle aanpassing van de loonontwikkeling. Na een «adempauze» van twee maanden, waarin bestaande CAO’s werden verlengd en onderhandelingen over nieuwe CAO’s opgeschort, werden weer CAO’s afgesloten met een loonstijging die achterbleef bij de productiviteitsstijging. De gematigde loonontwikkeling droeg bij aan een krachtig herstel op de arbeidsmarkt. Deze recessie was mede daarom in Nederland relatief mild van karakter. De werkloosheid liep niet op tot het hoge niveau van begin jaren tachtig. De afgelopen jaren is de positie van Nederlandse bedrijven door te sterke loonstijgingen sterk verslechterd. Dat geldt zowel voor de winstgevendheid van bedrijven als voor de externe concurrentiepositie. De externe verslechtering blijkt vooral ook uit een vergelijking met de belangrijkste concurrenten in het Eurogebied (zie figuur 2). Een vergelijking met deze landen is meer op zijn plaats dan met landen als China en India, omdat vooral in het Eurogebied het gros van de Nederlandse export en import plaatsvindt en veel concurrenten daar zijn gevestigd. De gestage verslechtering van de loonkosten per eenheid product ten opzichte van het gemiddelde in het Eurogebied cumuleert vanaf 1998 tot in totaal 12 procentpunt in 2003. In vergelijking met bijvoorbeeld België en Duitsland is de verslechtering nog groter. Bovendien heeft de in 2003 ingezette matiging van de contractloonstijging nog niet geresulteerd in een verbetering van de concurrentiepositie, aangezien de recessie ook in omliggende landen tot loonmatiging heeft geleid. Figuur 2: Arbeidskosten per eenheid product (links) en arbeidsinkomensquote en
75,0
0
Nederland Euroconcurrenten
Werkloosheid (%)
2
96
2005
77,5 2000
4
100
1995
6
80,0
104
1990
8
82,5
108
1985
85,0
1980
10
112
1975
12
87,5
1970
90,0
116 AIQ (%)
120
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Indexcijfers (1994 = 100)
werkloosheid (rechts)
Arbeidsinkomensquote marktsector Werkloze beroepsbevolking
Bron: CPB (MEV 2005)
De belangrijkste reden waarom loonmatiging vanuit economisch perspectief gewenst is, is gelegen in het beslag van de lonen op het nationale inkomen en de daaruit volgende ruimte voor winsten waaruit investeringen worden gefinancierd. Dit beslag komt tot uitdrukking in de arbeidsinkomenquote (AIQ). De AIQ is, in lijn met de verslechterde externe concurrentiepositie, in de afgelopen jaren gestaag toegenomen, tot 86,9 procent in 2003. Een dergelijk hoge AIQ vertaalt zich onherroepelijk in een toename van de werkloosheid, zoals de ervaringen van de afgelopen dertig jaar laten zien (figuur 2). De huidige hoge niveaus van de AIQ traden ook op aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig. In de jaren negentig werd de weg van te hoge loonstijgingen daarentegen bijtijds verlaten en piekte de AIQ op 85,7 procent in 1993. De inmiddels ingezette loonmatiging is in lijn met de economische ontwikkelingen, maar kan niet verhelpen dat de AIQ slechts langzaam afneemt. Het zal de nodige tijd vergen voordat de gunstige doorwerking van een gematigde loonontwikkeling zich vertaalt in herstel van winstgevendheid van Nederlandse bedrijven. De geschetste ontwikkeling van werkgelegenheid en werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid, maken een nullijn voor de contractloonstijging noodzakelijk. Deze nullijn is ook vanwege de doorwerking naar pensioenpremies gewenst. In deze setting houdt de voorgenomen nullijn het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
9
evenwicht tussen de diverse economische en maatschappelijke randvoorwaarden. In lijn hiermee heeft het kabinet voor 2004 en 2005 besloten tot een nullijn voor de contractlonen in de collectieve sector en tot het bruto bevriezen van het wettelijk minimumloon (WML) en de uitkeringen. De noodzaak tot een dergelijke nullijn vormt voor het kabinet ook de aanleiding om in de komende periode (van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005) CAO-afspraken die leiden tot een stijging van de contractlonen niet te ondersteunen door middel van het instrument van algemeenverbindendverklaring. De noodzaak van de nullijn kent ook een maatschappelijke context: waar in de collectieve sector matiging het devies is, zou het zonder meer algemeen verbindend verklaren van loonstijgingen in de marktsector nadelig zijn voor het gewenste evenwicht in het inkomensbeeld. Het voorgaande neemt niet weg dat er ook in de huidige situatie bedrijven zijn waar ruimte bestaat voor een loonstijging. Met nadruk zij echter vermeld dat dit kabinetsbeleid niet de ruimte voor afwijkende beloningen blokkeert. De kern van het kabinetsbeleid is niet dat partijen geen ruimte zouden hebben om de afspraken te maken die zij passend achten; de kern is dat het kabinet afspraken die leiden tot (contract)loonstijgingen niet via algemeen verbindend verklaring wil opleggen aan derden. Binnen het kader van algemeen verbindend verklaren hebben individuele bedrijven nog altijd de mogelijkheid om op ondernemingsniveau een rechtsgeldige CAO af te sluiten met een eigen loonontwikkeling. Deze kunnen zij voor dispensatie van de algemeen verbindend verklaring voorleggen. Bovendien kunnen partijen los daarvan afspraken maken over daadwerkelijk resultaatafhankelijke beloningen, zodat werknemers kunnen meeprofiteren van goede resultaten die zij helpen bewerkstelligen. Andersom kunnen in bedrijven waar zelfs een nullijn voor de lonen teveel is, CAO-afspraken worden gemaakt die leiden tot beperking van de arbeidskosten per uur. Dit alles illustreert nog eens dat het kabinet zich ertoe beperkt om contractloonstijgingen die in het licht van de macro-economische ontwikkelingen als onverantwoord moeten worden beoordeeld, tijdelijk niet aan derden op te leggen via een algemeenverbindendverklaring; de onderhandelingsvrijheid van partijen blijft hierdoor onaangetast.
2.2 Hogere arbeidsparticipatie Langetermijnontwikkelingen als de vergrijzing van de bevolking leggen een druk op de verzorgingsstaat, tenzij het aantal mensen op de arbeidsmarkt toeneemt. Belemmeringen die arbeidsdeelname in de weg staan, moeten daarom zo veel mogelijk moeten worden weggenomen, en het beroep op regelingen in de sociale zekerheid moet beperkt blijven tot hen die hierop echt zijn aangewezen. Bij hervorming van regelingen als de WAO en WW is het zaak het recht op een uitkering zo veel mogelijk te verbinden met de plicht weer aan het werk te gaan, als iemand daartoe redelijkerwijs in staat is. Box 3 Arbeidsparticipatie nu en in de toekomst
In de komende decennia zal het aantal 65-plussers in vergelijking met de omvang van de beroepsbevolking sterk toenemen. Om de verhouding tussen het aantal werkenden en het totale aantal mensen in Nederland constant te houden, zal tot 2040 een steeds groter gedeelte van de potentiële beroepsbevolking moeten deelnemen op de arbeidsmarkt (zie lijn C in de rechter grafiek hieronder). Dit is een grote opgave, omdat het aantal 55-plussers in de beroepsbevolking in de komende 20 jaar sterk toeneemt. Hun arbeidsparticipatie is in het afgelopen decennium aanzienlijk gestegen, maar lag in 2003 nog steeds op een laag niveau (zie linker grafiek). Als dat niveau hetzelfde blijft, zal de totale arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking tot 2025 niet stijgen, maar dalen (zie lijn A in rechter grafiek). Het participatieniveau dat besloten ligt in de streefcijfers van de regering is in de grafiek te zien als lijn B ( zie voor precieze streefcijfers beleidsartikel 22). Deze lijn ligt in de eerstkomende twee decennia hoger dan lijn A. In die periode ontstaat ruimte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
10
voor aflossing van de overheidsschuld. Die aflossing biedt op zijn beurt ruimte voor de hogere uitgaven aan oudedagsvoorzieningen op het hoogtepunt van de vergrijzing. Figuur 3: Netto arbeidsparticipatie 50plussers in 2003 (links) en netto arbeidsparticipatie 15–64 jarigen (rechts) 74%
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
C
72% 70%
A: Constante participatie per leeftijdsgroep B: Participatie bij bereiken van streefcijfers C: Ontwikkeling van participatie bij constante verhouding tussen inactieven en werkenden
B
68% 66% 64%
Mannen
Vrouwen
2050
2045
2040
2030
2025
2020
2015
2010
2005
2000
2035
A
62% 50-54 jaar 55-59 jaar 60-64 jaar
Totaal
Bron: CBS (links) en CBS en berekeningen SZW (rechts; gebaseerd op EBB, banen > 12 uur per week)
Het is overigens niet alleen van belang dat meer mensen deelnemen op de arbeidsmarkt, maar ook dat de jaarlijkse arbeidsduur toeneemt. De gemiddelde arbeidsduur is in Nederland relatief kort door het grote aantal deeltijdwerkers en door de relatief korte arbeidsduur van voltijdwerknemers. Het kabinet spreekt de sociale partners aan op hun verantwoordelijkheid in CAO’s in ieder geval geen bepalingen op te nemen die een verlenging van de arbeidsduur in de weg staan. Ook in Europees verband is onderkend dat een hoge arbeidsdeelname van essentieel belang is voor de toekomstbestendigheid van het stelsel van werk en inkomen. Om dit belang te onderstrepen, hebben de landen van de Europese Unie in 2000 doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de arbeidsparticipatie. Box 4 Europese Taskforce Werkgelegenheid: «Jobs, jobs, jobs»
De Europese Unie heeft zichzelf in het jaar 2000 in Lissabon ten doel gesteld uiterlijk in 2010 uit te groeien tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld met meer en betere banen. De Europese Taskforce Werkgelegenheid onder leiding van oud-premier Wim Kok heeft in november 2003 in het rapport «Jobs, jobs, jobs» aanbevelingen gedaan om de zogenoemde Lissabondoelstelling te realiseren. Het rapport concludeert dat deze doelstelling alleen gehaald kan worden als de lidstaten hun beleid intensiveren. Als belangrijkste actiepunten voor de EU-lidstaten ziet de taskforce-Kok het versterken van het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten, toename van de arbeidsparticipatie en verhoging van de investeringen in menselijk kapitaal. Het rapport benadrukt de urgentie van deze maatregelen. Alleen als de Europese landen hun inspanningen drastisch verhogen kunnen welvaart en sociale verworvenheden ook in de toekomst veilig gesteld worden. Specifiek voor Nederland gelden bovendien aanbevelingen om de loonstijging gematigd te houden, het arbeidsongeschiktheidsstelsel te hervormen, om ouderen langer actief te houden en om de arbeidsdeelname van vrouwen te vergroten.
Arbeidsmarktbeleid Het streven naar een hogere arbeidsparticipatie vraagt vooral om een activerend arbeidsmarktbeleid. Dit is ook vanuit sociaal oogpunt gewenst. Werk helpt sociaal isolement voorkomen, het draagt bij aan integratie en geeft een zinvolle invulling aan het bestaan. Het belang van activerend arbeidsmarktbeleid blijkt ook uit de invloed van technologische ontwikkeling op de arbeidsmarktkansen van hoger opgeleiden enerzijds en die van lager opgeleiden anderzijds. De opleidingseisen die werkgevers aan hun
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
11
sollicitanten stellen, nemen steeds verder toe. Voor lager opgeleiden (ongeveer een kwart van de werkende bevolking) wordt het hierdoor steeds lastiger werk te vinden. Zonder aanvullende maatregelen zullen zij te maken krijgen met een structureel banentekort. Het activerende arbeidsmarktbeleid biedt ondersteuning aan degenen die niet op eigen kracht aan werk kunnen komen. De regering wil met het arbeidsmarktbeleid zo veel mogelijk belemmeringen wegnemen die mensen ondervinden als ze willen participeren op de arbeidsmarkt. Dit betekent een omslag in het denken ten opzichte van eerder beleid dat gericht was op afzonderlijke doelgroepen, zoals ouderen, jongeren en etnische minderheden. Het nieuwe uitgangspunt is dat algemeen beleid wordt ingezet om individuele belemmeringen voor arbeidsdeelname weg te nemen (voor een verdere uitwerking zie beleidsartikel 22). Waar dat nodig is, bestaat bovendien ruimte voor aanvullende maatregelen met een tijdelijk, innovatief en agenderend karakter, bijvoorbeeld ter bestrijding van jeugdwerkloosheid.
Reïntegratie Voor mensen die er niet zelfstandig in slagen aan het werk te komen, kan individuele ondersteuning een uitkomst bieden (zie beleidsartikel 23). Deze ondersteuning kan onder andere de vorm hebben van een stage, scholing, een sollicitatietraining of een reïntegratietraject. Deze ondersteuning is een integraal onderdeel van het arbeidsmarktbeleid. De regering heeft zich ten doel gesteld de effectiviteit van de reïntegratietrajecten te verbeteren. Het streven is om het percentage mensen dat uitstroomt naar reguliere arbeid na deelname aan een reïntegratietraject, met een kwart te verhogen in 2007. Invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) en prestatieafspraken met het UWV zijn hiervoor de belangrijkste instrumenten. Op grond van de WWB zijn gemeenten verantwoordelijk voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, sommige groepen (oudere) werklozen (IOAW en IOAZ), mensen met een nabestaandenuitkering (ANW) en niet-uitkeringsgerechtigden. Door de toegenomen financiële verantwoordelijkheid van gemeenten en door grotere bestedingsvrijheid voor reïntegratiegeld geven gemeenten een actievere en meer op maat gesneden invulling aan het reïntegratiebeleid. Sociale werkvoorziening Een reguliere baan is niet voor iedereen weggelegd; dit geldt bijvoorbeeld voor sommige groepen gehandicapten. Voor hen zijn gesubsidieerde banen beschikbaar conform de Wet sociale werkvoorziening (WSW; zie beleidsartikel 24). Deze wet wordt momenteel gemoderniseerd. De eerste fase van deze modernisering is in 2004 van start gegaan. De belangrijkste wijziging tot nu toe is dat vanaf 2005 het CWI zal beoordelen wie in aanmerking komt voor een plaats in de sociale werkvoorziening. Nu is dit nog een taak van gemeenten. In de tweede helft van 2004 worden ook de voorbereidingen getroffen voor de tweede fase van de modernisering, die tot doel heeft dat meer werknemers uit de sociale werkvoorziening aan het werk gaan buiten het sociaalwerkbedrijf. Dat kan bij reguliere werkgevers in de vorm van begeleid werken of door middel van detachering, in dienst van het sociaalwerkbedrijf. In nauwe samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, branche- en cliëntenorganisaties is in 2004 een veranderagenda vastgesteld. Deze is voorgelegd aan de Tweede Kamer en zal verder worden uitgewerkt in concrete wijzigingsvoorstellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
12
Scholing en leven lang leren Om duurzaam te kunnen participeren op de arbeidsmarkt, is voortdurende aandacht nodig voor het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden, oftewel een leven lang leren. De rol van de overheid is daarbij vooral stimulerend en informerend, met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als eerstverantwoordelijke. De regeringsvoornemens op dit terrein zijn benoemd in de notitie «Kiezen voor groei», die de Tweede Kamer in juli 2004 heeft ontvangen. Een belangrijk aandachtspunt is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De regering voert nu onderzoek uit naar het functioneren van het VMBO. Op basis van de uitkomsten daarvan zal de regering maatregelen nemen waarmee VMBO-scholen hun opleidingen beter kunnen afstemmen op hun doelgroepen en op de specifieke behoeften in hun regio, waaronder die van het bedrijfsleven.
Bestrijding jeugdwerkloosheid De recente stijging van de werkloosheid heeft vooral jongeren getroffen. Om te voorkomen dat dit leidt tot langdurige werkloosheid is tijdelijk aanvullend beleid nodig. De regering heeft zich ten doel gesteld dat het werkloosheidspercentage onder jongeren (15–22 jaar, exclusief scholieren en studenten) in de periode 2003–2007 niet méér mag bedragen dan het dubbele van het totale werkloosheidspercentage. Inzet is voorts dat iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of naar school gaat. De taskforce jeugdwerkloosheid, die in november 2003 is ingesteld, brengt werkgevers, werknemers, gemeenten, scholingsinstellingen en andere betrokken organisaties bij elkaar om gezamenlijk langdurige werkloosheid onder jongeren te voorkomen, voortijdige schooluitval te verminderen en het behalen van een startkwalificatie te stimuleren (zie beleidsartikel 22). Ook in breder verband, via de Operatie Jong, tracht de regering de positie van jongeren te versterken. Operatie Jong is erop gericht meer samenhang aan te brengen in het jeugdbeleid en aanverwante beleidstrajecten door het wegnemen van belemmeringen in regelgeving of anderszins. VUT en prepensioen De regering streeft naar verhoging van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) van 38,6% in 2003 naar 40% in 2007. In de decennia daarna is een verdere toename van de arbeidsparticipatie van ouderen gewenst. Bezien vanuit dit langetermijnperspectief is het niet wenselijk collectieve regelingen voor vervroegd stoppen met werken te stimuleren met fiscale voordelen. De fiscale voordelen voor VUT- en prepensioenregelingen zullen met ingang van 1 januari 2006 komen te vervallen. Het blijft mogelijk tot 100% van het laatstverdiende loon aan ouderdomspensioen op te bouwen. Een deel daarvan kan worden ingezet voor pensionering vóór 65 jaar. Deze versoepeling biedt vooral mensen die al op jonge leeftijd zijn begonnen met werken, meer ruimte voor pensionering vóór 65 jaar. Overigens biedt de levensloopregeling in de toekomst ook de mogelijkheid zelf te sparen voor verlof dat voorafgaat aan het ouderdomspensioen. Er zijn overgangsregelingen getroffen die het mogelijk maken dat werknemers van 57 jaar en ouder geen gevolgen hoeven te ondervinden van het nieuwe stelsel. Inmiddels zijn maatregelen ingevoerd waardoor het voor werkgevers aantrekkelijker wordt ouderen in dienst te nemen en te houden, zoals vrijstelling van de WAO-basispremie voor werknemers die 50 jaar of ouder zijn als ze in dienst treden. Daarnaast is het voor ouderen financieel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
13
aantrekkelijker gemaakt tot 65 jaar door te werken, onder andere met een verhoogde arbeidskorting voor ouderen. In april 2004 heeft de regering concrete voorstellen gedaan om langer doorwerken te stimuleren, mede naar aanleiding van het eindrapport van de Taskforce Ouderen en Arbeid. De regering zal op korte termijn in beeld brengen welke mogelijkheden er zijn om langer werken verder te bevorderen. Daarbij zal de relatie tussen de toegenomen levensverwachting en de leeftijd waarop mensen stoppen met werken, centraal staan. Om gebruik van de WW als uittreedroute tegen te gaan is de vervolguitkering afgeschaft voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. Ook geldt vanaf 2004 voor werknemers vanaf 571⁄2 jaar weer een sollicitatieplicht. De leeftijdsgrens voor de IOAW wordt in 2005 verhoogd van 50 naar 55 jaar. Verder zullen in de loop van 2005 voor alle WW-gerechtigden ontslagvergoedingen in mindering worden gebracht op hun uitkering.
Arbeidsmigratie Werknemers uit de oude EU-lidstaten staat het vrij zich op de Nederlandse arbeidsmarkt aan te bieden. Voor de nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa (exclusief Malta en Cyprus) geldt tijdelijk een afwijkend regime, vanwege de huidige arbeidsmarktomstandigheden in Nederland en vanwege de onzekerheid over het aantal arbeidsmigranten dat uit de nieuwe lidstaten zou kunnen komen. De regering zal tot 1 mei 2006 de toets op aanwezigheid van (binnenlands) aanbod handhaven voor die sectoren of beroepen waar verdringing dreigt. Vóór 1 mei 2005 wordt een tussenevaluatie van het afwijkende regime opgesteld. Ook aan de bovenkant van de arbeidsmarkt kan sprake zijn van knelpunten. De regering heeft daarom besloten het voor werkgevers eenvoudiger te maken om een buitenlandse kenniswerker in dienst te nemen. Voor hen komt er één loket, één procedure en één vergunning. Deze wijzigingen betekenen dat voor een groot deel van de arbeidsmigranten (in 2003 in totaal 5000 personen) geen tewerkstellingsvergunning meer nodig is. Voor zelfstandigen zal de regering nog bezien welke belemmeringen er zijn voor vreemdelingen om zich in Nederland te vestigen. Feitelijk is hiermee de arbeidsmarkt aan de bovenkant «open». 2.3 Preventie van uitval en stimulans voor werkhervatting Het voorkomen van arbeidsuitval begint met goede arbeidsomstandigheden en dus met goed arbo- en verzuimbeleid. Het eigen belang en de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zullen in 2005 verder worden benadrukt (zie beleidsartikel 29). De regering is zich er daarbij van bewust dat hoge regeldruk bij werkgevers en werknemers weerstand op kan roepen. Om dit te voorkomen streeft de regering naar een substantiële vermindering van arboregelgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de EU-regelgeving op dit terrein. De evaluatie van de Arbowet staat nadrukkelijk in het teken van de stimulering van zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers. In aanvulling op aanpassing van arboregelgeving zal de overheid ook in 2004 nog arboconvenanten sluiten met sociale partners, waarvan de uitvoering doorloopt tot en met 2007.
Ziekte en arbeidsongeschiktheid Als iemand ondanks alle preventieve maatregelen toch ziek wordt, dient terugkeer naar werk centraal te staan. Dit was het uitgangspunt van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
14
Wet verbetering poortwachter, die in 2002 is ingevoerd. Uiterlijk in april 2006 zal de Tweede Kamer een evaluatie van de Wet verbetering poortwachter ontvangen. De primaire verantwoordelijkheid voor de aanpak van verzuim in de eerste twee ziektejaren ligt sinds 1 januari 2004 bij de werkgever en de werknemer. Sinds die datum moeten werkgevers het loon van zieke werknemers niet één, maar twee jaar doorbetalen. Dit moet leiden tot intensivering van reïntegratie-inspanningen en vermindering van het aantal nieuwe arbeidsongeschikten. De regering is voornemens ook werknemers een sterkere financiële prikkel te geven om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. De Tweede Kamer zal voor het eind van het jaar een wetsvoorstel ontvangen ter beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70% van het laatste loon (wetsvoorstel Baltz). Deze beperking zet mensen ertoe aan zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. De beperking komt tot stand, doordat een langere loondoorbetalingsplicht zal gelden voor werkgevers die een bovenwettelijke aanvulling geven. Een werknemer die zo’n aanvulling ontvangt, krijgt op zijn beurt te maken met een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering na afloop van de doorbetalingsperiode. Eventuele CAO-afspraken over bovenwettelijke aanvullingen in het tweede ziektejaar zullen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Baltz niet meer algemeen verbindend worden verklaard. Als de reïntegratie-inspanningen in de eerste twee ziektejaren niet het gewenste effect hebben, komt een wettelijk stelsel van rechten en plichten in beeld. In 2006 maakt de WAO plaats voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (zie beleidsartikel 31). Deze omvat een inkomensvoorziening voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten (IVA) en een regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Het is de bedoeling het aantal nieuwe duurzaam volledig arbeidsongeschikten beperkt blijft tot maximaal 25 000 personen per jaar. Wie niet voor IVA in aanmerking komt, maar wel ten minste 35% van zijn verdiencapaciteit heeft verloren, kan een beroep doen op de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Deze regeling (in de plannen uit te voeren door zowel UWV als verzekeraars) omvat zowel een reïntegratiepakket als een recht op loonaanvulling. Als werkhervatting niet lukt, ontvangt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte een uitkering conform de WW, gevolgd door een uitkering op minimumniveau naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid. 2.4 Inspelen op individuele wensen en behoeften Verhoging van het aantal mensen op de arbeidsmarkt vergt onder meer de introductie van regelingen die de mogelijkheid verruimen arbeid te combineren en af te wisselen met andere activiteiten, zoals zorg en scholing. Het is daarbij niet aan de overheid om strikt voor te schrijven hoe mensen hun werkzame leven moeten indelen; de overheid moet burgers de ruimte én de verantwoordelijkheid durven geven die keuzes zelf te maken. Dit heeft als neveneffect dat het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt hierdoor toeneemt, en dat de sociale zekerheid hiermee beter kan inspelen op maatschappelijke veranderingen.
Verlof De mogelijkheid om verlof op te nemen is vergroot met de invoering van de Wet arbeid en zorg. Hiermee is een nagenoeg compleet stelsel van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
15
verlofregelingen tot stand gebracht. Bij langer durend verlof vormt de financiering nog een belemmering. Het huidige financieringsstelsel is versnipperd. De regering wil dit stelsel vervangen door één algemene financieringsregeling voor verlof: de levensloopregeling. Deze regeling geeft werknemers een fiscaal voordeel als zij sparen of een verzekering afsluiten voor financiële overbrugging van langere periodes van onbetaald verlof. Wie deelneemt aan de levensloopregeling en daarnaast gebruik maakt van zijn wettelijk recht op ouderschapsverlof, krijgt de eerste jaren een extra voordeel in de vorm van een heffingskorting. De levensloopregeling zal ook een financiële stimulans kunnen vormen voor het gebruik van langdurend zorgverlof. Een wetsvoorstel voor deze vorm van verlof is bij de Tweede Kamer ingediend. De levensloopregeling kan ten slotte ook dienen ter financiering van verlof voor scholing, van «opfrisverlof» en van verlof dat vooraf gaat aan het ouderdomspensioen.
Arbeid en zorg Iedereen die arbeid en zorg wil combineren, moet daartoe ook de mogelijkheid krijgen (zie beleidsartikel 25). Dit vereist niet alleen goede voorzieningen voor verlof, maar ook voor kinderopvang. De toegankelijkheid van kinderopvang zal in 2005 verbeteren door invoering van de Wet kinderopvang. Deze wet geeft ouders recht op een tegemoetkoming in de kosten van formele kinderopvang. Ouders krijgen bovendien een extra tegemoetkoming van de overheid, als de werkgever niet aan de opvang meebetaalt. Deze compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen kent een afbouw voor inkomens boven € 45 000. Dit is vastgelegd in de Wet kinderopvang. Bovendien geldt vanaf 1 januari 2005 een beperkt aantal landelijke kwaliteitseisen en een uniform toezichtsysteem voor kinderopvangcentra. Ouderdomspensioen Bij een toekomstbestendige sociale zekerheid hoort dat burgers kunnen rekenen op een adequaat inkomen op hun oude dag. Dit betreft naast de AOW een solide stelsel voor aanvullende pensioenen. Goed toezicht op pensioenfondsen is hiervoor onontbeerlijk (zie beleidsartikelen 28 en 32). Dat toezicht krijgt vorm in het nieuw financiële toetsingskader dat nader wordt uitgewerkt in de nieuwe Pensioenwet. De beoogde invoeringsdatum van deze wet is 1 januari 2006. Voorafgaand aan de invoering ervan zal de regering tevens een wetsvoorstel indienen dat de implementatie regelt van een Europese richtlijn over grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen en het toezicht daarop. 2.5 Uitvoering, controle en toezicht Om een solidair socialezekerheidsstelsel in stand te kunnen houden is het onontbeerlijk het recht op inkomensondersteuning correct toe te kennen, en adequaat te controleren op de naleving van daaraan verbonden plichten. De toekenning van rechten, zoals uitkeringen en inkomensafhankelijke toeslagen, moet bovendien klantgericht, effectief en efficiënt plaatsvinden, met persoonlijke begeleiding waar nodig.
Uitvoering De activiteiten van de organisaties die zich met werk en inkomen bezighouden, zijn erop gericht werkzoekenden zo snel mogelijk én duurzaam naar werk te leiden. Als dat niet lukt, moet tijdig de juiste uitkering worden verstrekt. De uitvoering van dit beleid is in handen van de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten. De kwaliteit van hun
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
16
werk staat of valt bij een goede onderlinge samenwerking. Een correcte uitkeringsverstrekking is ook de hoofdtaak van de Sociale verzekeringsbank, die onder meer de AOW uitvoert. De Inspectie Werk en Inkomen houdt in dit kader toezicht op de uitvoeringsorganisaties en op de gemeenten en draagt daarmee bij aan een goed functionerend stelsel waarin belastingen en premies rechtmatig, doelmatig en doeltreffend worden besteed. Sinds hun oprichting in 2002 hebben CWI en UWV zich primair gericht op het op orde krijgen van hun eigen organisatie. Dit heeft gevolgen gehad voor de samenwerking onderling en met gemeenten, ook op ICT-terrein. De ervaringen van de afgelopen twee jaar hebben geleid tot een verbeterde aansturing van CWI en UWV door de minister van SZW. Transparantie, duidelijke spelregels, soberheid en volledige en betrouwbare informatie, onder meer in de vorm van prestatie-indicatoren, vormen hierbij de sleutelwoorden. CWI, UWV en gemeenten willen als één keten naar de klant opereren. Om de ketensamenwerking verder te verbeteren werken zij aan het gezamenlijk definiëren van ketenprestatie-indicatoren, gezamenlijke aanpak van reïntegratie, vorming van bedrijfsverzamelgebouwen, gezamenlijke handhaving, gegevensuitwisseling en het afstemmen van ICTinvesteringen. UWV staat voor de dubbele opgave enerzijds de transformatie naar één gemeenschappelijke organisatie tot een goed einde te brengen en daarbij de resultaatgerichtheid, doelmatigheid en kwaliteit van de uitvoering te verhogen, en anderzijds de uitvoering voor te bereiden van een aantal belangrijke beleidswijzigingen, zoals de invoering van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen, voorgenomen veranderingen in werkloosheidsregelingen, de wet Walvis (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten) en het wetsvoorstel Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen).
Handhaving Fraude en illegale arbeid moeten krachtig worden bestreden (zie beleidsartikel 22). Immers, door zwart en illegaal werk ontduiken werkgevers en werknemers de verplichting tot het betalen van premies en belastingen. De regering heeft extra middelen uitgetrokken voor additionele handhavingsactiviteiten van de Arbeidsinspectie. Speerpunten voor 2005 zijn de aanpak van zwartwerkers en identiteitsfraude; daartoe is het budget van gemeenten en UWV voor fysieke controles en huisbezoeken verhoogd. De boetes voor illegale tewerkstelling gaan omhoog. Werkgevers krijgen deze boetes bovendien sneller opgelegd door invoering van de zogeheten bestuurlijke boete. Een landelijk dekkend netwerk van interventieteams draagt bij aan de bestrijding van zowel zwarte fraude als illegale tewerkstelling. De SIOD wordt ingezet voor het opsporen van zware en complexe fraudezaken en georganiseerde vormen van illegale arbeid. Armoedeval en inkomensafhankelijke regelingen Sommige belemmeringen voor arbeidsdeelname zijn financieel van aard. Dit is bijvoorbeeld het geval als de netto-inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding te gering of zelfs negatief is. Vermindering van deze zogeheten armoedeval is dan ook een belangrijk instrument voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie (zie beleidsartikel 21). De hervorming van inkomensafhankelijke regelingen is hierin voor Nederland een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
17
belangrijk element. Deze hervorming ondersteunt ook de ambitie meer voortgang te maken met het (financieel) aantrekkelijker maken van langer werken. Maatregelen ten aanzien van de hoogte en samenloop van inkomensafhankelijke regelingen en van de belasting- en premietarieven moeten daarbij centraal staan. De regering wil de diverse inkomensafhankelijke regelingen harmoniseren en stroomlijnen. Daarbij gaat het zowel om bestaande regelingen, zoals de huursubsidie en studiefinanciering, als om nieuwe regelingen, zoals de Wet kinderopvang en de voorgenomen zorgtoeslag. De regering heeft daartoe onlangs bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ingediend. Voor burgers neemt hierdoor de inzichtelijkheid toe, waardoor het niet-gebruik van regelingen naar verwachting zal verminderen. Daarnaast wordt het inzicht in en de aanpak van de armoedeval beter mogelijk. De uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen zal ook klantvriendelijker worden door de invoering van één loket, de Belastingdienst Toeslagen. Dit gebeurt tegelijk met de harmonisatie in januari 2006. In aanvulling hierop zullen in 2006 de bestaande fiscale kinderkortingen (verder) worden verhoogd, geïntegreerd en meer glijdend inkomensafhankelijk worden gemaakt. De invoering van één integrale kinderkorting verhoogt de transparantie. Bovendien daalt het bedrag van de nieuwe kinderkorting veel geleidelijker als het inkomen stijgt. Dat voorkomt de scherpe inkomensvallen die nu optreden bij het overschrijden van inkomensgrenzen. 2.6 Deregulering en vermindering van administratieve lasten Regelgeving op het terrein van SZW leidde ultimo 2002 tot ruim € 2,5 miljard aan administratieve lasten voor bedrijven. In het Hoofdlijnenakkoord is als doelstelling opgenomen deze lasten met een kwart te verminderen in de periode 2003–2007. Vermindering van administratieve lasten is al gedurende lange tijd een prioriteit bij SZW. Zo zijn deze lasten In de periode 1995–2002 per saldo al met € 354 miljoen (12,6%) afgenomen ten opzichte van eind 1994. Overigens vloeit ruim eenderde van de administratieve lasten op SZW-terrein voort uit internationale regelgeving. In april 2004 heeft de Tweede Kamer een actieplan ontvangen dat perspectief biedt op vermindering van de lasten op SZW-terrein. Aangevuld met enkele nieuwe maatregelen dalen de lasten per saldo met 19,0% (€ 481 miljoen). Eind 2004 zal SZW de maatregelen aankondigen die de doelstelling van een kwart reductie binnen bereik brengen. Overigens zal SZW ook een bijdrage leveren aan het in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen voornemen de administratieve lasten voor burgers te verminderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
18
Tabel 2.1: Overzicht vermindering administratieve lasten naar type maatregel (x € 1 mln)
Arbeidsomstandigheden Werknemersverzekeringen Arbeidsverhoudingen Arbeidsmarkt & bijstand Totaal Administratieve lasten ultimo 2002 Percentage realisatie
Aanpassing regelgeving
Efficiency
Totaal
99 115 27 31 272
114 95 – – 209
10,7%
8,3%
213 210 27 31 481 2 533 19,0%
2.7 Tot besluit De regering koerst in 2005 op spoedig economisch herstel. Voor de korte termijn vereist dit primair een verantwoorde loonontwikkeling. Met het oog op de langere termijn zijn ook aanpassingen in de sociale zekerheid nodig, die moeten leiden tot een scherper gerichte solidariteit in een stelsel dat rechten koppelt aan plichten, en dat ruimte én verantwoordelijkheid biedt voor het maken van eigen keuzes. Burgers die door ouderdom, ziekte, handicap of onverhoedse tegenspoed niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, kunnen er door deze aanpassingen van op aan dat de solidariteit met hen ook in de toekomst in stand blijft. De beleidsartikelen in deze begroting geven een verdere invulling van de voornemens in deze beleidsagenda. Ter verhoging van de transparantie en met het oog op betere sturing zijn de beleidsartikelen opnieuw geordend en verder gestroomlijnd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
19
2.8 Tabel 2.2: Beleidsprioriteiten Doelstelling
Maatregelen
Financieel kader
Realisatiemoment
Begrotingsartikelen
WAO: Vermindering van de instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikte werknemers tot maximaal 25 000 per jaar.
Verlenging loondoorbetaling per 1-1-2004
Besparing als gevolg van de stelselherziening op uitkeringslasten en uitvoeringskosten ten opzichte van ongewijzigd beleid ten tijde van het HA oplopend tot € 700 miljoen in 2007
Na invoering van het wetsvoorstel WIA in 2006 en in elk jaar daarna.
23: Reïntegratie 29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim 31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
Beperking van aanvullingen op de verplichte loondoorbetaling in het tweede ziektejaar (wet Baltz) Wetsvoorstel Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Wetgeving naar verwachting in november 2004 naar de Kamer. Invoering op 1-1-2006. Versterking marktwerking en vraagsturing op terrein van arbeidsomstandigheden, verruiming en herordening van arbodienstverlening in 2005 en evaluatie Wet verbetering Poortwachter uiterlijk april 2006. Arboconvenanten (eerste en tweede fase) in samenspraak met sociale partners over o.a. voorkoming arbeidsrisico’s, beperking van ziekteverzuim en WAO-instroom in bedrijfstakken met een hoog arbeidsongeschiktheidsrisico. Programma’s versterking arbeidsveiligheid, versterking arbobeleid stoffen en nieuw productbeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
20
Doelstelling
Maatregelen
Financieel kader
Realisatiemoment
Begrotingsartikelen
Reïntegratie: Toename van het percentage uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt naar reguliere arbeid – na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject – met een kwart (ten opzichte van 2004).
Invoeren Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 (onder andere nieuwe budgetteringssystematiek, vrij besteedbaar reïntegratiebudget, betere afstemming rechten en plichten)
Flexibel reïntegratiebudget, € 1,6 miljard
2007
Invoeren werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) per 1-1-2006, als onderdeel van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling (onder andere werken beter belonen dan niet-werken en meer werken beter belonen dan minder werken)
Onderdeel van het totaalbudget voor reïntegratie (zie beleidsartikel 23)
22: Activerend arbeidsmarktbeleid 23: Reïntegratie 24: Sociale werkvoorziening 30: Inkomensbescherming met activering 31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
Sturing op resultaat via prestatieafspraken met UWV over reïntegratie WW’ers en arbeidsgehandicapten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
21
Doelstelling
Maatregelen
Financieel kader
Realisatiemoment
Begrotingsartikelen
Arbeidsparticipatie: Toename van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) tot 40% in 2007.
Afschaffen van de fiscale faciliëring voor VUT en prepensioen vanaf 2006 met uitzondering van lopende uitkeringen en van werknemers die 57 jaar of ouder zijn plus nog aanvullend overgangsrecht tot 2011.
Extra opbrengst LB/IB van € 680 miljoen in 2006 en € 990 miljoen in 2007.
2007
21: Inkomensbeleid 22: Activerend arbeidsmarktbeleid 27: Regulering van individuele arbeidsrelaties 30: Inkomensbescherming met activering
Herinvoering op 1 januari 2004 van de sollicitatieplicht voor werklozen van 57,5 jaar en ouder, en premievrijstelling bij in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers.
Invoering Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, in werking getreden op 1 mei 2004. Afschaffen van de vervolguitkering WW. Invoering met terugwerkende kracht voor nieuwe instroom in de WW per 11-8-2003. Diverse maatregelen die voortvloeien uit het «Kabinetsstandpunt stimuleren langer werken ouderen» (gepubliceerd in april 2004), waaronder een meerjarige voorlichtingscampagne ter bestrijding van vooroordelen over oudere werknemers en ter stimulering van langer doorwerken. Verhoging van de leeftijdsgrens van IOAW van 50 naar 55 jaar per 1 januari 2005
Herinvoering sollicitatieplicht van 57,5 plussers in combinatie met de invoering van een premievrijstelling bij het in dienst houden en nemen van oudere werknemers leidt tot een besparing die oploopt naar € 39 mln in 2007 en structureel tot € 101 mln.
De afschaffing van de vervolguitkering WW levert in 2005 een besparing op van € 110 mln oplopend tot € 500 mln structureel. In totaal wordt voor «stimuleren langer werken ouderen» in 2005 € 6,9 mln en in 2006 en 2007 € 9,1 mln. gereserveerd.
De verhoging van de leeftijdsgrens IOAW levert een nettobesparing op oplopend van € 12 mln in 2005 tot € 48 mln in 2009.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
22
Doelstelling
Maatregelen
Financieel kader
Realisatiemoment
Begrotingsartikelen
Arbeid en zorg: Verkleinen van de groep werknemers die wel wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet met 25%
Invoering Wet kinderopvang op 1 januari 2005
Extra overheidsbijdrage in het nieuwe stelsel van kinderopvang vanaf 2005.
Realisatie van de doelstelling in 2009
25: Arbeid en zorg 35: Emancipatie
2007
22: Activerend arbeidsmarktbeleid 23: Reïntegratie 27: Regulering van individuele arbeidsrelaties 29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim 30: Inkomensbescherming met activering 31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid
Invoering Levensloopregeling op 1 januari 2006 Invoering Wet langdurend zorgverlof op 1 januari 2005 Implementatie resultaten Stimuleringsmaatregel Dagindeling
Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met een kwart op het terrein van SZW, onder andere via deregulering.
Uitvoering van de voor vermindering administratieve lasten relevante actiepunten uit het Plan van aanpak dat april 2004 is ingediend bij de Tweede Kamer. De voorstellen in het actieplan lopen door tot in 2007. Twee belangrijke onderdelen van het actieplan zijn de invoering van de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging in de Sociale Verzekeringen («Walvis», gefaseerde inwerkingtreding vanaf 2005) en de gezamenlijke heffing van premies en loonbelasting door de Belastingdienst («SUB», vanaf 1 januari 2006).
Intensivering van € 180 miljoen in 2006 en 220 miljoen in 2007 voor de levensloopregeling. Deze intensivering komt bovenop het budgettair beslag van het aangehouden wetsvoorstel levensloopregeling. De administratieve lasten op het terrein van SZW worden teruggebracht van € 2 533 miljoen in 2002 tot maximaal € 2 052 miljoen in 2007. Het geld dat het bedrijfsleven bespaart door «Walvis» en SUB maakt onderdeel uit van die reductie. In de 2e tranche zal via een aanvullend pakket (o.a. door een beperking van de nationale kop op de EU-richtlijnen arbowet) de kwart reductie moeten worden bereikt.
Tot de overige maatregelen behoren: vereenvoudiging risico-inventarisatie en evaluatie; verbetering van informatievoorziening over arboverplichtingen en vereenvoudiging van aanbestedingsregels voor reïntegratiebedrijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
23
Tabel 2.3: Aansluitingstabel uitgaven begroting 2004 naar begroting 2005 (x € 1 mln) Uitgaven
Artnr.
Ontwerpbegroting 2004 Amendement/Nota van Wijziging Individuele bijzondere bijstand (29 200 XV 29) Overheveling uit Gemeentefonds naar WKO (29 200 XV 19) Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2004) Transformatiekosten CWI Praktijkscholing Langer doorwerken Eindejaarsmarge Stimuleringsregeling ID-banen en WIW Naar Ministerie van Financiën (uitvoeringskosten kinderopvang) Intensivering bijzondere bijstand Overboeking intensivering bijz. bijstand naar Gemeentefonds Volume- en prijseffect WWB Langdurigheidstoeslag Bijstelling WIK Volume- en prijseffecten Wajong/REA Afschaffen rijksbijdrage WAZ Rijksbijdrage BIKK AOW en Anw Verlaging subsidiebudget Loon- en prijsbijstelling Overige mutaties Voorjaarsnota (o.a. eindejaarsmarge) Mutaties Miljoenennota CWI: Werkherkansingsadviseur, indicatiestelling WSW, BVG Schuif stimuleringsregeling ID-banen REA uitvoeringskosten Compensatie SPAK Overheveling uit Gemeentefonds naar kinderopvang (WK) Terugstorting in het Gemeentefonds Extra middelen kinderopvang Aanpassing raming kinderopvang Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) Amendement kinderopvang Nabetalingen Abw Volume- en prijseffect WWB Nabetalingen WWIK TRI herbeoordelingen Nabetalingen Wajong UWV WAO maatregelen Doorwerking verlenging doorbetalingsverplichting bij ziekte (VLZ) Uitkeringen AKW Niet doorgaan maatregelen 16–17-jarigen en woonlandbeginsel Rijksbijdrage Ouderdomsfonds Rijksbijdrage BIKK AOW en Anw AOW compensatie Efficiency taakstelling personeel Overige mutaties Ontwerpbegroting 2005
2004
2005
2006
2007
2008
22 653
23 969
24 320
24 658
25 033
7
– 30 9
9
– 19
– 19
– 16
– 15
– 14 29 10 11
230 23 8 9
260 23 8 8
157 23 8 9
– 51 –3 59
– 51 –3 74
– 51 –9 73
– 51 –9 73
30
50
25
123
22 23 23
12
23
93
25 30
– 15 30
30 30 30 30 31 34 34 98 div
– 80 – 430 33 12 9 – 10 – 70 –1 66
div
58
27
53
21
30
22 23 23 24
2 – 85 –7 – 12
28 20 –5 – 24
16 1 –5 – 24
16
16
–4 – 24
–5 – 24
25 25 25 25
123 – 57 100
123 – 40 100 – 20
123 – 41 100 – 65
123 – 41 100 – 80
25 25 30 30 30 30 31 31
51
–2 14
–2 15
17
– 372 10 16
– 420
– 411
– 384
18
9
– 15
– 30
– 30
– 30
4 16
8 22
8 19
8 21
23
37
43
28
– 105
– 168 152 –3 – 54
– 266 154 –5 – 41
– 209 156 –6 – 21
– 362 158 –6 – 58
23 623
23 870
24 263
24 660
24 739
32 32 33 34 34 34 98 div
3
170 –8 10 1 64
14
2009
1 043
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
24 849
24
Tabel 2.4: Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2004 naar begroting 2005 (x € 1 000) Ontvangsten
Artnr.
Ontwerpbegroting 2004 Amendement/Nota van Wijziging Dekking Individuele bijzondere bijstand (29 200 XV 29) Mutaties Voorjaarsnota (1e sup 2004) en miljoenennota Mutaties boete-opbrengsten Ontvangsten arbeidsmarkt Extra ontvangsten WIW Mutaties WSW Ontvangsten kinderopvang Uitboeken ontvangsten FWI Nabetaling UWV voorgaande jaren Overig Ontwerpbegroting 2005
23
22/99 23 23 24 25 30 32 div
2004
2005
2006
2007
2008
534
516
647
511
511
–5 24
–7 – 12
–7 – 11
–7 – 11
10 10 – 23
–8
–8
–8
– 23
– 23
– 23
1
1
1
600
463
463
2009
50
142 65 43 3 36
873
532
463
Tabel 2.5: Totaaloverzicht begroting en premiegefinancierde uitgaven 2005 in constante prijzen (x € 1 000) Art. Artikel
Begrotingsuitgaven
Beleidsartikelen 21 Inkomensbeleid 22 Activerend arbeidsmarktbeleid 23 Reïntegratie 24 Sociale werkvoorziening 25 Arbeid en zorg 26 Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaarden vorming en medezeggenschap27 Regulering van individuele arbeidsrelaties 28 Pensioenbeleid 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim 30 Inkomensbescherming met activering 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid 32 Overige inkomensbescherming 33 Tegemoetkoming specifieke kosten 34 Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW 35 Emancipatie Nietbeleidsartikelen 97 Aflopende regelingen 98 Algemeen 99 Nominaal en onvoorzien Totaal artikelen
762 384 105 1 872 158 2 167 715 775 918 4 385 2 288 1 063 97 151 5 302 470 1 671 437 331 312 3 347 382 7 657 892 12 661
Premie-uitgaven
Totaal
355 429
762 384 105 2 227 587 2 167 715 775 918
5 497 203 12 342 676 24 932 285
4 385 2 288 1 063 97 151 10 799 673 14 014 113 25 263 597 3 347 382 7 657 892 12 661
244 235 582 5 020 23 869 545
244 235 582 5 020 43 127 593
66 997 138
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
25
3. DE BELEIDSARTIKELEN BELEIDSARTIKEL 21 INKOMENSBELEID 21.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling
De minister van SZW is als coördinerend minister verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. De ontwikkeling van de inkomens in Nederland is niet alleen de resultante van beleid op het terrein van SZW, maar ook afhankelijk van het beleid van andere ministeries en van ontwikkelingen die grotendeels buiten het bereik van de overheid vallen (loon- en prijsontwikkeling, samenstelling van de bevolking). De minister kan voor de onderdelen van de inkomensontwikkeling die binnen zijn invloedsfeer liggen corrigerend optreden. 21.2 Operationele doelstellingen
1. Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling. 2. In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval). De algemene doelstelling van een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling wordt door de bovenstaande twee operationele doelstellingen ondersteund. Deze operationele doelstellingen worden toegepast bij de beoordeling van de inkomensontwikkeling van jaar op jaar, maar ook bij de beoordeling van de inkomenseffecten van afzonderlijke beleidsvoorstellen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kijkt daarbij vanuit zijn verantwoordelijkheid niet alleen naar beleid dat het eigen departement initieert, maar ook naar beleid vanuit andere overheidsorganen. Deze twee operationele doelstellingen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Dit weerspiegelt de spanning die in de algemene doelstelling besloten ligt. Er zal in concrete situaties bijvoorbeeld een afweging gemaakt moeten worden tussen een gunstiger inkomensontwikkeling van de laagste inkomens (sociale minima) en een verkleining van de armoedeval (werkloosheidsval en doorstroomval). Een verbetering van de werkloosheidsval (vergroten verschil tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit een uitkering) impliceert dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden niet aan elkaar gelijk kan zijn.
Operationele doelstelling 1: Het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling (evenwichtige inkomensontwikkeling). Een evenwichtige inkomensontwikkeling betekent dat voor de verschillende inkomensgroepen de koopkrachtmutatie zoveel mogelijk gelijk aan elkaar is en dat uitschieters zoveel mogelijk worden voorkomen. Aandachtspunt hierbij is het beschermen van de inkomenspositie van de zwakste groepen. De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van de standaard-koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 21.1. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
26
inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten-)premies en kinderbijslag. Tabel 21.1: Prestatieindicatoren koopkrachtontwikkeling Koopkrachtcijfers (mutaties in %)
Actieven: Alleenverdiener mk modaal 2*modaal Tweeverdiener modaal + 1⁄2*modaal mk 2*modaal + 1⁄2*modaal mk modaal + modaal zk 2*modaal + modaal zk Alleenstaande WML modaal 2*modaal Alleenstaande ouder WML Modaal Inactieven Sociale minima paar mk alleenstaande alleenstaande ouder AOW (alleenstaand) sociaal minimum AOW +5 000 AOW (paar zk) sociaal minimum AOW+10 000
2004
2005
0 –1
– 3 ⁄4 – 11⁄4
11⁄4 0 –1⁄4 – 1 ⁄2
–1 –1 – 1¾ – 11⁄4
0* – 1 ⁄4 – 3 ⁄4
– 11⁄2 * – 13⁄4 –1
– 1 ⁄2 * 1 1 ⁄4
– 11⁄2* – 1 ⁄2
1 ⁄4 * – 1 ⁄4 * 1 ⁄4
–1⁄4 * – 11⁄2* – 1 ⁄2 *
⁄ * 1 ⁄2
–1⁄4* – 1 ⁄2
⁄* – 1 ⁄2
–1⁄4* –1
12
14
* Voor de met een * gemerkte groepen kan het koopkrachtbeeld 1⁄2% à 3⁄4 %-punt negatiever uitkomen vanwege de bezuinigingen in de huursubsidie.
De cijfers in tabel 21.1 kunnen gezien worden als prestatie-indicatoren voor het inkomensbeleid. Daarbij moet bedacht worden dat de daadwerkelijke uitkomsten voor een belangrijk deel buiten de invloedsfeer van de minister van SZW liggen. De uitkomsten zijn bijvoorbeeld sterk afhankelijk van loon- en prijsontwikkelingen. Dit geldt overigens ook voor de prestatie-indicatoren zoals opgenomen in tabel 21.2. Ook houden de cijfers in tabel 21.1 geen rekening met veranderingen in persoonlijke omstandigheden van burgers zoals bijvoorbeeld baanverlies, werkaanvaarding, promotie of verandering van huishoudsamenstelling (scheiding, geboorte van een kind).
Standaard koopkrachteffecten Het generieke inkomensbeeld voor 2004 is gunstiger dan geraamd in de begroting 2004. Dit hangt samen met de, na het uitkomen van de begroting besloten, wijziging in de eigen bijdragen voor medicijnen en met de afspraken uit het Najaarsakkoord. Deze effecten zijn beschreven in de brief van de minister van SZW van 22 oktober 2003 (29 200 XV, nr.8). Ten opzichte van het beeld in die brief is het koopkrachtbeeld 2004 slechts licht gewijzigd. In 2004 zijn met name ook maatregelen van belang die niet in dit generieke inkomensbeeld tot uitdrukking komen. Op dat gebied is in december 2003 tot aanvullende maatregelen besloten (brief van 8
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
27
december 2003 29 200 XV, nr 64). Het kabinet zal in dat kader in september in een brief aan de Tweede Kamer een overzicht presenteren van maatregelen in de zorg voor 2004 en de stand van zaken met betrekking tot het compensatiepakket voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Het koopkrachtbeeld voor 2005 is, mede als gevolg van de slechte economische en budgettaire situatie, voor alle gepresenteerde groepen negatief. Het kabinet heeft er naar gestreefd de negatieve effecten voor de zwakste groepen beperkt te houden. Voor ouderen met alleen een AOW-pensioen en voor gehuwden met kinderen op minimumniveau is de generieke koopkrachtontwikkeling beperkt tot -1⁄4%. Dit wordt bereikt door middel van een extra pakket aan maatregelen ter waarde van €380 miljoen. Belangrijkste onderdelen van dit pakket zijn een verhoging van de algemene heffingskorting, een extra tegemoetkoming voor ouderen, verlenging van de eerste belastingschijf, en verhoging van ouderenkortingen en kinderkortingen (zie tabel 21.3 voor een overzicht van bepalende factoren voor het inkomensbeeld 2005). Als het negatieve inkomensbeeld 2005 wordt gezien in het licht van een meerjarige ontwikkeling valt op te merken dat voor de periode 2001–2005 over het geheel nog sprake is van een positieve koopkrachtontwikkeling.
Niet standaard koopkrachteffecten In het gepresenteerde generieke beeld zijn enkele maatregelen die specifieke inkomenseffecten hebben niet opgenomen. Een overzicht van inkomenseffecten als gevolg van specifieke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten voor specifieke groepen is te vinden in bijlage Inkomensbeleid (hoofdstuk 11). In de bijlage wordt ook de cumulatie van de verschillende specifieke inkomenseffecten weergegeven. De belangrijkste maatregelen met een mogelijke negatieve invloed op het nietgenerieke beeld zijn: + De bezuinigingen in de huursubsidie. Deze leiden tot negatieve effecten (-0,4% à -0,8%) voor degenen die in een huurhuis wonen en huursubsidie ontvangen. Het gaat hierbij om ongeveer 1 miljoen huishoudens. + De invoering van de Wet kinderopvang. Dit heeft gemiddeld genomen geen effect, maar hierin bestaat wel een grote spreiding. + De no-claimteruggaafregeling. In het in tabel 21.1 gepresenteerde beeld is rekening gehouden met het gemiddelde effect van de invoering van de no-claimteruggave-regeling. Daarbij is de gemiddelde teruggaaf over 2005 verwerkt. Het werkelijke inkomenseffect is afhankelijk van het individuele zorggebruik en kan positief of negatief afwijken. Op minimumniveau ligt de spreiding ten opzichte van het generieke koopkrachtbeeld tussen –1,2% en +2,4%. + Het vervallen van de zogenaamde PC-priveregeling en de mogelijkheid van dubbel spaarloon kan een negatief inkomenseffect hebben voor werknemers. + De maximering van de hoogte van het eigenwoningforfait aan de betaalde hypotheekrente. Deze maatregel leidt tot positieve inkomenseffecten (2% op WML, 1% op 2*modaal) voor huishoudens met een kleine of afbetaalde hypotheek. Dit zijn voornamelijk ouderen. Het gaat hierbij om ongeveer 720.000 huishoudens. Wat betreft de cumulatie van inkomenseffecten van specifiek beleid is het aantal maatregelen met niet-standaard inkomenseffecten voor 2005 ten opzichte van 2004 beperkt. Voor huishoudens met een laag inkomen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
28
kunnen met name de maatregelen in de huursubsidie en de no-claimteruggaafregeling cumuleren.
Operationele doelstelling 2: In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval). De inkomensverdeling heeft een verband met de arbeidsparticipatie van burgers door het effect van de inkomens op de financiële prikkel om te gaan werken. Als een bruto-inkomensstijging bij het aanvaarden van een baan geen of weinig netto-voordeel oplevert zal er geen sprake zijn van een activerend effect (armoedeval problematiek). Het in stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding betekent dat de inkomensmutatie voor werkenden (met een laag inkomen) bij voorkeur positiever is dan voor uitkeringsgerechtigden. Tabel 21.2 presenteert de ontwikkeling van de armoedeval. Dit is de ontwikkeling in de afstand tussen inkomen uit een uitkering op minimumniveau en inkomen uit werk op het niveau van het WML (werkloosheidsval) en de inkomensontwikkeling van niet-verdienende partners die een baan aanvaarden (herintredersval). Verder zijn cijfers opgenomen over de netto-inkomensstijging na een verbetering van het bruto-inkomen (marginale druk). Deze indicatoren geven de mate aan waarin (meer) gaan werken financieel aantrekkelijk is. Tabel 21.2: Prestatieindicatoren armoedevalontwikkeling Armoedevalcijfers
Werkloosheidsval* alleenverdiener mk alleenstaande alleenstaande ouder Herintredersval** partner minimumloon Marginale druk Alleenverdiener mk minimumplus modaal 2*modaal Tweeverdiener minimumplus + 1⁄2*minimumplus modaal + 1/2*modaal 2*modaal + modaal
Niveau 2004
Mutatie
Niveau 2005
– 33⁄4 11⁄2 – 33⁄4
⁄ ⁄ –1
– 3 1 ⁄4 2 1 ⁄4 – 43⁄4
18
12
⁄
181⁄2
741⁄2 1221⁄4 543⁄4
1 1 ⁄2 16 1⁄4 0
76 1381⁄2 543⁄4
371⁄2 333⁄4 471⁄4
⁄ ⁄ 11⁄4
373⁄4 341⁄4 483⁄4
12 34
12 12
*
De hier getoonde cijfers geven de procentuele mutatie in het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan op het niveau van het minimumloon vanuit een uitkering op het niveau van het sociaal minimum. De cijfers zijn berekend inclusief het gemiddelde effect van gemeentelijke regelingen en huursubsidie. ** Dit cijfer laat de procentuele toename in het huishoudinkomen zien van een gezin waarbij één partner werkt tegen het minimumloon en de niet-verdienende partner een baan aanvaardt met een inkomen op 1⁄2*minimumloon.
Tabel 21.2 laat zien dat de werkloosheidsval in 2005 afneemt voor de alleenverdiener met kinderen en de alleenstaande. De alleenverdiener met kinderen gaat er bij werkaanvaarding op minimumloonniveau gemiddeld echter nog steeds in inkomen op achteruit (– 31⁄4% ofwel € 630) ondanks
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
29
de verbetering van de werkloosheidsval. De verbetering van de werkloosheidsval wordt met name veroorzaakt door de verhoging van de arbeidskorting met € 56 en de beperking van het budget voor de bijzondere bijstand ten opzichte van 2004. Een alleenstaande gaat er 21⁄4% (€ 275) in inkomen op vooruit bij het aanvaarden van een baan op minimumloon niveau. Een gezin waarin de partner weer gaat werken (herintredersval) gaat er in 2005 meer in inkomen op vooruit dan in 2004 (een verbetering van 18% naar 181⁄2%). De afname van de werkloosheidsval en de herintredersval zorgt ervoor dat mensen eerder een baan zullen aanvaarden. Deze positieve financiële prikkel stimuleert meer mensen om te gaan werken waardoor het arbeidsaanbod en de arbeidsparticipatie worden vergroot. Voor alleenstaande ouders neemt de armoedeval toe. Dit hangt samen met het feit dat vanwege de fiscale faciliteiten voor werkende alleenstaande ouders deze groep bij een inkomen rond het minimumloon geen belasting meer verschuldigd is. Daarom profiteert deze groep niet van de verhoging van de arbeidskorting en combinatiekorting. In 2004 is de marginale druk 1221⁄4% voor de alleenverdiener met kinderen en een inkomen rond modaal. In 2005 stijgt de marginale druk voor deze alleenverdiener tot 1381⁄2%-punt. Dit betekent dat een bruto inkomensverbetering leidt tot een netto inkomensverslechtering. Dit komt doordat deze groep nog net profiteert van de aanvullende kinderkorting. Bij een inkomensverbetering verliest deze groep dit voordeel. De toename van de marginale druk voor deze groep vloeit derhalve met name voort uit de verhoging van de aanvullende kinderkorting in 2005. Overigens heeft het kabinet zich voorgenomen om met ingang van 2006 de kinderregelingen meer glijdend inkomensafhankelijk te maken. De marginale druk voor de alleenverdiener met kinderen op minimumplus (120%*WML) en voor tweeverdieners neemt toe door de verhoging van de tarieven eerste en tweede belastingschijf. Ter illustratie: de marginale druk van 76% betekent dat van een bruto-inkomensverbetering met € 100 er netto € 24 overblijft. De toename van de marginale druk (doorstroomval) betekent dat degene die al wel werk hebben aanvaard een geringere financiële prikkel hebben om actief te streven naar doorstroming in een beter betaalde baan of meer uren te werken. In tabel 21.3 volgt een nadere toelichting op de achterliggende factoren die de in de tabellen 21.1 en 21.2 opgenomen ontwikkeling bepalen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
30
Tabel 21.3: Factoren die van invloed zijn op de armoedeval en koopkrachtontwikkeling Factoren
Effect op koopkrachtbeeld
Effect op de armoedeval (werkloosheidsval + marginale druk)
Positief effect
Positief effect
Negatief effect
Neutraal
Negatief effect Positief effect Negatief effect Positief effect Positief effect Positief effect
Positief effect Positief effect Positief effect
Negatief effect Neutraal Negatief effect Neutraal Positief effect Kinderkorting: negatief effect Gerichte combinatiekorting: positief effect Neutraal Neutraal Neutraal
Negatief effect Negatief effect
Negatief Neutraal
Negatief effect
Neutraal
+ Gemiddelde loonontwikkeling in de marktsector van 3⁄4% + Geraamde prijsstijging (inflatie) van 1 1 ⁄4 % + Stijging tarief 1e schijf met 0,85% + Verlenging 1e schijf met € 400 + Stijging tarief 2e schijf met 1,45% + Algemene heffingskorting plus € 43 + Arbeidskorting plus € 56. + Verhoging van de aanvullende kinderkorting met € 135 en de verhoging van de gerichte combinatiekorting met € 93. + Ouderenkorting + € 30 + Aanvullende Ouderenkorting + € 35 + Extra tegemoetkoming voor ouderen + € 60 + AWF-werknemerspremie + 0,05% + WTZ omslagbijdrage + € 56 en gemiddelde stijging particuliere ziektekosten premies + € 28,50 + Afschaffen van de zalmsnip van gemiddeld € 45.
21.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 21.4: Begrotingsuitgaven artikel 21 (x € 1 000) Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
762 762
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
762 718 44
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Programmauitgaven Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
Er worden geen programmauitgaven op dit beleidsartikel begroot, alleen toegerekende apparaatskosten. 21.4 Budgetflexibiliteit Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programmauitgaven op dit artikel worden begroot.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
31
21.5 Evaluatieonderzoek Jaarlijks worden in de begroting de geraamde uitkomsten van het inkomensbeleid beschreven in de vorm van de hierboven opgenomen kengetallen. Een jaarlijkse evaluatie hiervan vindt plaats in het jaarverslag als de gerealiseerde inkomensontwikkeling wordt samengevat in de dan beschikbare kengetallen. In een breder kader zij gememoreerd dat elke vier jaar een onderzoek plaatsvindt naar de wenselijkheid van een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon. In dat licht wordt eens in de vier jaar de inkomensontwikkeling van lage inkomens (WML en daaraan gekoppelde uitkeringen) bezien in relatie tot de inkomensontwikkeling van andere inkomens. Dit geeft nader inzicht in de mate waarin sprake is van een evenwichtige inkomensontwikkeling. Het laatste onderzoek is gehouden in 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
32
BELEIDSARTIKEL 22 ACTIVEREND ARBEIDSMARKTBELEID 22.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie
De algemene doelstelling «toename van de arbeidsparticipatie» duidt op het vergroten van het volume. Om dit te kunnen realiseren is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod zodat er kan worden voldaan aan de vraag naar arbeid. 22.2 Operationele doelstellingen Een toename van de arbeidsparticipatie kan onder meer worden bereikt door realisatie van onderstaande operationele doelstellingen
1. Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten. 2. Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie. 3. Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren. 4. Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk. Operationele doelstelling 1: Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten. Een beheerste arbeidskostenontwikkeling betekent dat de prijs van arbeid in de pas blijft lopen met de productiviteit. Dit is een belangrijke voorwaarde om de vraag naar arbeid niet te frustreren. De ontwikkeling van de arbeidskosten wordt gemeten door de loonkosten per eenheid product, de omvang van de wig en ontwikkeling van de administratieve lasten. Tabel 22.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicator
22.01.01 22.01.02 22.01.03
Loonkosten per eenheid product Omvang van de wig inclusief werkgeverslasten naar inkomensniveau (WML-modaal-maximum premie-inkomen) Administratieve lasten door SZW veroorzaakt (een vermindering met 25% in 2007 t.o.v. 2002)
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009*
2,7%
– 2%
– 2%
–
42,1%
42,5%
42,5%
–
– 2%
– 9%
– 14%
– 25%*
* betreft het jaar 2007.
Loonkosten per eenheid product Loonkosten per eenheid product (p.e.p) maken het mogelijk een internationale vergelijking te maken van de (ontwikkeling van de) concurrentiepositie van een sector of het bedrijfsleven als geheel. Gegeven de al sinds 1998 optredende verslechtering van deze indicator ten opzichte van onze voornaamste concurrenten is een verbetering van deze indicator in internationaal verband wenselijk. In tabel 22.1 is de (gangbare) mutatie van de arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie (exclusief olie-industrie) opgenomen. Deze prestatie-indicator is slechts in beperkte mate door overheidsbeleid beïnvloedbaar. Stijgen de arbeidskos-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
33
ten p.e.p. sterker dan het prijspeil van de productie, dan zal de arbeidsinkomensquote (AIQ) oplopen. Gegeven de stand van de AIQ is een daling wenselijk. Deze wordt bereikt als in 2004 en 2005 de arbeidskosten p.e.p. met 2 procent per jaar afnemen. Een nullijn in de contractloonontwikkeling in beide jaren kan hieraan een substantiële bijdrage leveren. Een kwantificering voor latere jaren is niet zinvol, want zou moeten afhangen van de ontwikkeling van loonkosten, productiviteit en de economische conjunctuur in het algemeen.
Omvang van de wig Deze prestatie-indicator laat het totaal aan bijkomende kosten zien, die een werkgever moet maken om een werknemer een bepaalde nettoloonstijging te geven. Het in de tabel gepresenteerde cijfer betreft een gemiddelde van de werknemersen de werkgeverswig op verschillende inkomensniveaus. De wig is de afgelopen jaren voor zowel werkgevers als werknemers toegenomen. Streven is deze stijging in 2004 te beperken en in 2005 dit niveau te stabiliseren. Een terugkeer naar een niveau van iets boven 40% zoals dat werd bereikt in 2001 en 2002 ligt vooralsnog buiten bereik. Administratieve lasten Eén van de manieren om de arbeidsparticipatie te bevorderen is het terugdringen van administratieve lasten voor bedrijven. Als de met arbeid verbonden kosten verminderen dan verbetert de concurrentiepositie, waardoor werkgelegenheid en BBP toenemen. Tot dusverre zijn voorstellen uitgewerkt waarmee de lasten in 2007 19% lager liggen dan de € 2533 miljoen van eind 2002. Het voornemen is om met een aanvullend pakket maatregelen te komen gericht op realisatie van de prestatievermindering van de administratieve lasten met 25% in 2007. Tot dusverre is voor € 354 miljoen (14%) vermindering gerealiseerd, waarvan € 121 miljoen (4,8%) in 2005. Uit tabel 22.2 blijkt dat het merendeel van de lastenreductie het gevolg is van de afstemming van loonbegrippen (WALVIS).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
34
Tabel 22.2: Overzicht voorgenomen reducties administratieve lasten in 2005 voor het bedrijfsleven Wet- of regelgeving
Arbeidsomstandigheden
Arbowet & Arbobesluit
Arbeidsomstandigheden
Arbeidsomstandighedenwet 1998 Besluit Drukapparatuur
Arbeidsomstandigheden
Arbeidsomstandigheden
Werknemersverzekeringen
Besluit Stralingsbescherming Premieafdracht werknemersverzekeringen Premieplicht werknemersverzekeringen Verlenging loondoorbetaling bij ziekte Wet kinderopvang
Arbeidsverhoudingen
Wet kinderopvang
Arbeidsverhoudingen
Vereenvoudiging ontslagstelsel Wet medezeggenschap werknemers Besluit bijstandsvoorziening zelfstandigen
Werknemersverzekeringen Werknemersverzekeringen Werknemersverzekeringen
Arbeidsverhoudingen Arbeidsmarkt en Bijstand
Totaal SZW
Totale AL van betreffende wet of regel 908
Actie
6,8
Efficiëntere inrichting van de informatievoorziening Invoering maatwerk arbodienstverlening Meer marktwerking bij certificatie; lagere frequentie keuring gebruik Deskundigheidseisen naar Europees niveau brengen WALVIS – afstemming loonbegrippen Uitbreiding rechtsgevolgen verklaring arbeidsrelatie Maximering ziekengeldlasten uitzendsector Verschuiven verplichtingen van bedrijven naar burgers Verschuiven verplichtingen van bedrijven naar burgers Invoering standaardverklaring werkgever/werknemer Vervanging van de Wet op de ondernemingsraden
0,3
Het besluit vervalt
528 15
25 650 43 13 27 8,2
65
2 533
Reductie (x € 1 mln)
Reductie in procenten
11,0
1%
7,0
1%
2,5
17%
0,8
3%
75,0
12%
2,7
6%
1,2
9%
9,5
35%
6,9
84%
3,7
6%
0,7
10%
0,3
100%
121,3
4,8%
Tabel 22.3: Overzicht verwachte toename van administratieve lasten in 2005 voor het bedrijfsleven door nieuw beleid Wet- of regelgeving
Asbestverwijdering in arbobesluit Werknemersverzekeringen Verlenging loondoorbetaling bij ziekte Arbeidsverhoudingen Pensioenfondsenwet
Totale AL van betreffende wet of regel
Arbeidsomstandigheden
Totaal SZW
0,74 13 160
2 533
Actie
Uitbreiding certificering asbestverwijderaars Beperking bovenwettelijke uitkering 2e ziektejaar Betere informatie aan burgers over hun pensioen(rechten)
Toename (x € 1 mln)
Toename in procenten
0,04
5%
0,25
2%
PM
PM
0,3
0,0%
De administratieve lastentoename is vrij beperkt. De belangrijkste vermeerdering is het gevolg van het feit dat de Pensioenwet wijzigt. De pensioenfondsen moeten burgers beter gaan informeren over hun pensioen.
Operationele doelstelling 2: Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
35
Een kwalitatief toereikend arbeidsaanbod betekent dat een stijging van het aandeel werkenden en werklozen met een startkwalificatie noodzakelijk is. Een startkwalificatie is het minimale niveau dat nodig is om een duurzame plek te veroveren op de arbeidsmarkt. Tabel 22.4: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
22.02.01 22.02.02
Extra toename van het aantal werkenden en werklozen in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met een startkwalificatie Aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking. (25–65 jaar) met een startkwalificatie
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
42 000*
50 000
50 000
50 000
74%**
> 80***
* betreft een gemiddelde van de jaren 2001 en 2002. ** betreft het jaar 2002; data 2003 niet beschikbaar. *** betreft het jaar 2010.
Het hebben van een startkwalificatie (HAVO, VWO-diploma of MBO-2 niveau) wordt algemeen gezien als een belangrijke voorwaarde voor duurzame arbeidsparticipatie. Inzet is dan ook het bevorderen van scholing van laagopgeleide werkenden en werklozen naar dit niveau. Het doel is dat in 2010 meer dan 80% van de werkenden en werklozen in de beroepsbevolking over een startkwalificatie beschikt. Omgerekend naar absolute aantallen betekent dit, dat het aantal werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie jaarlijks met 50 duizend personen moet toenemen, bovenop de trendmatige groei met jaarlijks circa 60 duizend personen als gevolg van demografische ontwikkelingen en een verwachte stijging van de gemiddelde participatiegraad. In totaal gaat het dus om een jaarlijkse toename van 110 duizend personen met een startkwalificatie. Daarvoor worden de volgende instrumenten ingezet: – Fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers scholen tot startkwalificatieniveau; – Via ESF kunnen projecten ingediend worden voor de scholing van werkenden tot startkwalificatieniveau; – Fiscale afdrachtsvermindering onderwijs ter vergoeding van de loonkosten van werknemers die de beroepsbegeleidende leerweg volgen (ministerie OCW). Bij de inzet van deze instrumenten wordt uitgegaan van een combinatie van werken en leren om de startkwalificatie te behalen. Met behulp van ESF wordt ook de inzet van Erkenning van Verworven Competenties, ofwel het herkennen en erkennen van tijdens het werk opgedane competenties, ondersteund. Voor de stijging van het aandeel werkenden en werklozen met startkwalificatie is de groep «jongeren» van belang. Voorkomen moet worden dat jongeren de school verlaten zonder een startkwalificatie. Als dat onvermijdelijk is wordt gestreefd naar het behalen van een startkwalificatie door middel van gecombineerd werken en leren. In het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid is de terugdringing van het voortijdig schoolverlaten een belangrijke pijler. Met dit plan zijn de nodige maatregelen om voortijdig schoolverlaten aan te pakken in gang gezet of versterkt (zie ook operationele doelstelling 3).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
36
Operationele doelstelling 3: Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie belemmeren Het is de komende jaren zowel vanuit economisch als sociaal oogpunt noodzakelijk om het effectieve arbeidsaanbod te vergroten. Om de kosten van de vergrijzing op te vangen, het tekort aan arbeidskrachten in de toekomst tegen te gaan en de sociale voorzieningen betaalbaar te houden, dient de arbeidsparticipatie van de Nederlandse bevolking verhoogd te worden. Groei van de arbeidsparticipatie kan gerealiseerd worden door het wegnemen van generieke en specifieke belemmerende factoren. Vooral bij ouderen, vrouwen, jongeren, etnische minderheden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten is er potentieel voor verhoging van de arbeidsparticipatie. Tabel 22.5: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 3 Prestatie-indicator
22.03.01 22.03.02 22.03.03 22.03.04 22.03.05 * **
Realisatie 2003
Netto-arbeidsparticipatie van etnische minderheden % werkloze jongeren (15–22 jaar) Netto-participatiegraad ouderen (banen ≥ 12 uur) Netto-participatiegraad vrouwen Nalevingsniveau WAV
48% 12,3% 39% 55% 75–85%
Streven 2004
Streven 2005
10–15%
54% 10–15%
Streven 2007
Streven 2009
10–15% 40% 65%* >85%**
45%* 65%* >85%**
betreft het jaar 2010. betreft het jaar 2008.
De gemiddelde arbeidsparticipatie in Nederland in het jaar 2003 bedroeg 65%. Nederland heeft zich in Lissabon (arbeidsparticipatie van 70% in 2010) en in Stockholm gecommitteerd aan de doelstelling om van de Europese Unie een in internationaal opzicht dynamische en concurrerende kenniseconomie te maken. Een verhoging van de arbeidsparticipatie is hiervoor van cruciaal belang, omdat dit zorgt voor meer economische groei en minder uitkeringsafhankelijkheid. Er is een grote arbeidspotentie beschikbaar die nu onvoldoende wordt gebruikt door allerlei belemmeringen. Voor een aantal groepen heeft het kabinet specifieke doelen geformuleerd. Het primaire uitgangspunt van het kabinetsbeleid bij het verhogen van de arbeidsparticipatie van genoemde groepen is niet de doelgroep maar de factoren die de deelname aan de arbeidsmarkt belemmeren zoals: het ontbreken van een startkwalificatie, problemen met het combineren van arbeid en zorg, onvoldoende scholing , de armoedeval of minder grijpbare knelpunten als vooroordelen. Door het meten van de arbeidsparticipatie wordt beoordeeld hoe het algemene arbeidsmarktbeleid uitwerkt voor diverse groepen in de samenleving. Daarmee wordt gekeken of dit beleid voldoende is om Lissabon- en kabinetsdoelstellingen te realiseren. Mochten cijfers daartoe aanleiding geven dan zal achterhaald moeten worden welke belemmerende factor hieraan ten grondslag ligt, zodat deze kan worden aangepakt in eerste instantie binnen het algemene beleid. Als dit niet of onvoldoende mogelijk is kan het nuttig zijn om – bovenop het algemene beleid – aanvullend beleid te voeren. Aanvullend beleid heeft een tijdelijk, innovatief en agenderend karakter. Een aanvullende actie kan noodzakelijk zijn als het algemene beleid niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
37
alle cruciale knelpunten voor arbeidsparticipatie op korte termijn kan oplossen. Bij het aanvullende beleid is van belang te kijken naar wie verantwoordelijk is voor de uitvoering. De verantwoordelijkheid kan liggen bij de sociale partners, de uitvoeringsketen, gemeenten en/of het Rijk. Daarnaast is handhaving van beleid met betrekking tot illegale arbeid en de WAV van belang om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Verdringing van legale door illegale arbeid heeft immers een drukkend effect op de arbeidsparticipatie. Aanvullende acties In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties.
Oprichting landelijk centrum diversiteitsmanagement Het binnenkrijgen en houden van personeel uit de niet traditionele wervingsgroepen vereist in veel gevallen een andere aanpak. Het kabinet heeft in 2004 besloten tot de oprichting van een landelijk centrum diversiteitsmanagement dat werkgevers in de private en publieke sector stimuleert en faciliteert bij het voeren van beleid gericht op instroom en behoud van personeel uit verschillende bevolkingscategorieën, onder wie minderheden, vrouwen en ouderen. Het centrum is in 2004 opgericht, en ontvangt tot en met 2006 subsidie van SZW. Maatregelen ter bestrijding van de Jeugdwerkloosheid Naar aanleiding van de in 2002 en 2003 snel oplopende werkloosheid onder jongeren is in juni van het jaar 2003 het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2002/03, 23 972, nr. 64). Hierin formuleert de regering twee doelstellingen: + Een jeugdwerkloosheid die in de kabinetsperiode 2003–2007 niet meer bedraagt dan het dubbele van de totale werkloosheidspercentage. Het kabinet spant zich in om met behulp van alle partijen de jeugdwerkloosheid te beperken binnen een bandbreedte van 10 tot 15%. + Inzet is dat iedere werkloze jonger binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of op school te krijgen, zodat langdurige werkloosheid wordt voorkomen. Om deze doelstellingen te realiseren worden in de periode 2004–2007 de volgende instrumenten ingezet: + Fiscale faciliteit: De bestaande fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau is per 1 januari 2004 ook opengesteld voor jongeren tot 23 jaar. + Drempelslechting: CWI heeft de beschikking over een drempelslechtingsbudget. Uit dit budget kunnen individuele begeleiding, sollicitatietrainingen en korte cursussen voor jongeren, voor wie alleen bemiddeling niet volstaat, worden bekostigd. Een arbeidsovereenkomst is noodzakelijk om voor het drempelslechtingsbudget in aanmerking te komen. Het gaat om gemiddeld € 1 000,– per jongere. Voor de periode 2004–2007 is jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. + Taskforce Jeugdwerkloosheid: De Taskforce heeft als belangrijkste taken: het realiseren van 40 000 extra jeugdbanen in de lopende kabinetsperiode en stimuleren van samenwerking op lokaal en regionaal niveau om jongeren binnen een half jaar aan het werk of op school te krijgen. In de eerste helft van 2004 zijn ruim 3 500 extra
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
38
jeugdbanen gerealiseerd, bij een doelstelling voor 2004 als geheel van 7 500 jeugdbanen. Voor de Taskforce is in de periode 2004–2007 jaarlijks € 3,4 miljoen uitgetrokken.
Stimuleren langer werken van ouderen Langer doorwerken van ouderen is van cruciaal belang voor werkgevers, werknemers en overheid. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de aanbevelingen van de Taskforce Ouderen en Arbeid is opgenomen dat het kabinet streeft naar een netto arbeidsparticipatie van 40% in 2007. Het kabinetsbeleid gericht op het stimuleren van langer doorwerken zal naar verwachting pas na 2007 tot volle ontplooiing komen, daarom komt bij een versnelde stijging ook de in het kader van het Lissabonproces afgesproken Europese doelstelling van 50% in 2010 binnen bereik. De volgende aanvullende maatregelen zijn aangekondigd om langer doorwerken te stimuleren: + Stimuleringsregeling: Er is een cultuurverandering nodig bij werkgevers en werknemers om het mogelijk te maken dat ouderen langer doorwerken. Daarom wordt budget beschikbaar gesteld voor een stimuleringsregeling om leeftijdsbewust beleid in bedrijven te stimuleren en een brede toepassing van instrumenten mogelijk te maken. Voor de stimuleringsregeling leeftijdsbewust beleid, die loopt tot en met 2007, wordt uitgegaan van maximaal 150 projecten per jaar met een subsidie van gemiddeld € 50 000 per project. + Landelijk meerjaren communicatietraject: Met behulp van een communicatietraject moet een mentaliteitsverandering bij werkgevers en werknemers over het deelnemen van ouderen aan de arbeidsmarkt worden bewerkstelligd. «Vervroegd uittreden» moet plaats maken voor «langer doorwerken». Voor het landelijk meerjaren communicatietraject dat loopt van 2004 t/m 2007 is jaarlijks € 1 mln beschikbaar. + Pilots mobiliteit: Er zal budget beschikbaar worden gesteld om enkele pilots (intersectorale) mobiliteit te starten. Deze experimenten worden uitgevoerd in 5 branches/sectoren waar de problemen van vergrijzing groot zijn. Het gaat bij de pilots ondermeer om vormgeving van duale trajecten waarbij ook Erkenning van Verworven Competenties (EVC) wordt ingezet. Er zullen gedurende 2 jaar 5 pilots per jaar gestart worden. Per pilot wordt een bedrag gereserveerd van max. € 200 000. + Monitorcommissie: Er komt een commissie die gaat bijhouden of aanbevelingen om ouderen in het arbeidsproces te houden ook daadwerkelijk worden overgenomen. Hiervoor is € 200 000 per jaar beschikbaar voor de periode 2004 t/m 2007. Tot slot heeft het kabinet in de brief «Kiezen voor groei» aangekondigd op korte termijn in beeld te brengen welke mogelijkheden er zijn om langer werken te bevorderen. Hierbij staat de relatie tussen toegenomen levensverwachting en de leeftijd waarop mensen stoppen met werken centraal. Commissie PaVEM De tijdelijke commissie Participatie Vrouwen Etnische Minderheden (PaVEM) heeft tot taak gemeenten te ondersteunen bij het voeren van beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie en de participatie op de arbeidsmarkt. Gemeenten hebben op dit punt een regierol. De commissie richt zich bij de ondersteuning in eerste instantie op de dertig grootste gemeenten en richt zich bij haar acties op de thema’s: werk, taal en debat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
39
Tabel 22.6: Uitgaven stimulering arbeidsparticipatie (x € 1 mln)
Drempelslechtingsbudget CWI* Taskforce Jeugdwerkloosheid Langer doorwerken Etnische minderheden Totaal
2005
2006
2007
8,00 3,40 6,90 0.05
8,00 3,40 9,10 0,05
8,00 3,40 9,10 0,05
18,35
20,55
20,55
* Het budget voor drempelslechting wordt jaarlijks overgeboekt naar het budget CWI (OD 4).
Handhaving
Handhaving, fraude, illegaliteit (nieuwe initiatieven) Effectiviteit van het handhavingsbeleid is zowel afhankelijk van de pakkans als van de hoogte van de sancties. Het kabinet heeft maatregelen genomen om beiden te verhogen. De Illegalennota (Kamerstukken II, 2003/4, 29 537, nr. 2) en de brief over fraude en illegaliteit in de uitzendbranche (Kamerstukken II 2003/4, 17 050, nr. 261) die in april 2004 aan de Kamer zijn aangeboden bevatten een reeks van maatregelen die de handhaving van vigerende wet- en regelgeving moeten ondersteunen. Het gaat onder meer om een vestigingsvergunning voor uitzendbureaus (in relatie tot geblokkeerde rekening), wijzigingen in de inleners- en ketenaansprakelijkheid, de bestuurdersaansprakelijkheid, het anoniementarief, verificatie- en bewaarplicht documenten, hercontroles, boeteverhoging, eerste dagmelding, fictiebepaling bij zwartwerkers, en intensivering/ uitbreiding interventieteams. Om deze maatregelen zo effectief mogelijk te laten zijn, wordt ook aandacht besteed aan verbetering van de afdoening. Deze nieuwe maatregelen zullen deels al in 2004, maar grotendeels in 2005 hun beslag krijgen. Zij komen boven op de eerder aangekondigde maatregelen zoals uitbreiding van de handhavingscapaciteit van de Arbeidsinspectie van 65 fte in 2003 naar 174 fte eind 2005 en invoering van de bestuurlijke boete in de WAV. De boete gaat van gemiddeld € 980 omhoog naar € 4 000 per illegale werknemer die is tewerkgesteld bij een natuurlijk persoon en € 8 000 per illegale werknemer die is tewerkgesteld bij een rechtspersoon. Nalevingsniveau Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) Het beleid is erop gericht dat de naleving van de Wav omhoog gaat. Op termijn moet door de hogere pakkans, de hogere boete, de kostenbatenanalyse van illegale tewerkstelling zodanig uitvallen, dat de huidige en potentieel malafide werkgevers niet meer tot illegale tewerkstelling overgaan. Op termijn moet het beleid daarmee tot een daling van het aangetroffen aantal overtredingen leiden. Door uitbreiding van de capaciteit neemt het aantal inspecties snel toe. In 2006 worden naar verwachting 11 000 inspecties verricht. De regering verwacht hierbij in 2006 circa 2600 boetes uit te schrijven. Bij malafide werkgevers wordt binnen een bepaalde periode een hercontrole uitgevoerd, waarmee de druk op de betreffende werkgever om geen vreemdelingen meer illegaal tewerk te stellen verder zal worden verhoogd. Momenteel wordt bij circa 15–25% van de bedrijven die worden gecontroleerd overtredingen geconstateerd. Invoering van de bestuurlijke boete, uitbreiding van de handhavingscapaciteit tot 174 fte, extra maatregelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
40
om malafide uitzendbureaus aan te pakken, de oprichting van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) die onder meer de georganiseerde illegale tewerkstelling bestrijdt en een landelijk dekkend netwerk van interventieteams moeten ervoor zorgen dat er minder werknemers illegaal tewerk worden gesteld. Het kabinet stelt zich ten doel dat het percentage van werkgevers dat overtredingen begaat in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, in 2008 is teruggebracht tot minder dan 15% in de sectoren land- en tuinbouw, horeca, bouw, uitzendbureau, schoonmaak, vlees en vis. De informatie in hoeverre aan de doelstelling wordt voldaan, zal onder andere door inspecties worden verkregen. Indien voor 2008 besloten zou worden tot een vrij verkeer van werknemers met de Midden- en OostEuropese landen, zal dit gevolgen hebben voor de realisatie van de doelstelling, omdat een aanzienlijk deel van de overtredingen betrekking heeft op illegale tewerkstelling van werknemers uit deze landen.
Operationele doelstelling 4: Verhogen van het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk Ten slotte is het van belang dat het beschikbare arbeidsaanbod snel wordt bemiddeld naar werk. Daarom is het van belang dat het aandeel ingeschrevenen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen dat wordt bemiddeld naar werk wordt verhoogd. Tabel 22.7: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 4 Prestatie-indicator 22.04.01
Preventiequote uitgesplitst naar WW en WWB
22.04.02
Uitstroomquote uitgesplitst naar WW en WWB
22.04.03
Vervullingsquote van de vacatures
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005*
17,3% WW 45,6% WWB 51,0% WW 50,4% WWB 33,8%
18% WW 40% WWB 50% WW 50% WWB 31%
20% WW 45% WWB 55% WW 55% WWB 38%
* Betreft normen afkomstig uit het conceptjaarplan CWI 2005. Het definitieve jaarplan CWI 2005 is conform de SUWI-wet op 1 oktober 2004 beschikbaar en wordt jaarlijks aan het parlement aangeboden. In de loop van het jaar zal het parlement, via de toezending van de het jaarplan, de kwartaalverslagen en de jaarverslagen, worden geïnformeerd over de definitieve normstelling en de resultaten op deze indicatoren.
De bij CWI ingeschreven werkzoekenden krijgen passende dienstverlening aangeboden zodat zij op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Er is daarbij sprake van een gedifferentieerde dienstverlening, die afhankelijk is van de marktkans en het profiel van de cliënt. Om te bepalen welke cliënten makkelijk bemiddelbaar zijn en welke cliënten een reïntegratietraject nodig hebben, hanteert CWI op dit moment een stelsel van fasering (4 fasen), waarbij alleen de fase 1 cliënten bij CWI direct via CWI bemiddeld worden. De overige cliënten (fase 2 tot en met 4) worden ten behoeve van de reïntegratie overgedragen aan UWV of gemeenten. In 2005 zal het faseringstelsel waarschijnlijk worden vervangen door een routeringssysteem met twee groepen/ klantstromen. Uitgangspunt daarbij is dat iedereen bemiddelbaar is (route A), tenzij er omstandigheden zijn die dat belemmeren (route B). Men komt in route B als gevolg van bepaalde persoonlijke omstandigheden (nu fase 4) of als er daadwerkelijk een reïntegratietraject beschikbaar is voor de cliënt of de doelgroep waartoe hij behoort. Verder komt een cliënt in route B als hij na afloop van route A (variërend van 3 tot 9 maanden) geen werk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
41
heeft gevonden. De afstand tot de arbeidsmarkt blijft relevant als criterium voor het advies over de inzet van reïntegratie-instrumenten, maar alleen op basis van een analyse over de activiteiten van de cliënt in route A. Bij de dienstverlening van CWI staat de zelfwerkzaamheid van cliënten voorop. Taak van CWI is om cliënten in staat te stellen zelf werk te vinden. Een belangrijk instrument hierbij is werk.nl. Verdere ontwikkeling van werk.nl vindt ook in 2005 plaats. De zelfwerkzaamheid is zonder vrijblijvendheid, CWI voert met de werkzoekenden gesprekken over het sollicitatiegedrag en handhaaft de bijbehorende verplichtingen. Daarnaast specialiseert CWI zich in het onderkennen van competenties. Naast de groep cliënten voor wie het beschikbaar stellen van elektronische dienstverlening al voldoende is, is er ook een groep werkzoekenden die behoefte heeft aan meer (intensieve) dienstverlening. Naast de hiervoor genoemde activiteiten voert CWI met deze groep cliënten geregeld bemiddelingsgesprekken. Ten behoeve van de reïntegratietaak van gemeenten en UWV stelt CWI overdrachtsrapportages en arbeidsmarktanalyses op voor cliënten die er niet in slagen werk te vinden. Iedere werkgever die bij CWI een vacature aanmeldt, krijgt passende dienstverlening aangeboden. Maatwerk wordt geboden hetzij via toegang tot werk.nl, hetzij in de vorm van het actief aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature op zo kort mogelijke termijn. CWI heeft hiervoor op ieder kantoor vacatureteams ingesteld waarbij persoonlijke dienstverlening en deskundigheid van de vraagkant van de arbeidsmarkt voorop staan. In 2005 zal CWI deze deskundigheid (meer branche en sector gericht) verder ontwikkelen. Naast de werkzaamheden die CWI verricht om vraag en aanbod van arbeid bij elkaar te brengen, krijgt CWI er in 2005 een nieuwe vorm van dienstverlening bij. CWI voert vanaf 1 januari 2005 de indicatiestelling in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uit. Doel van de Wsw is om personen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, aan een passende en volwaardige baan te helpen. Door middel van de indicatiestelling wordt bepaald wie wel of niet tot de doelgroep van de Wsw behoort.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
42
22.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 22.8: Begrotingsuitgaven artikel 22 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
435 721 443 532
397 040 400 590
382 606 384 105
344 030 345 530
337 301 338 801
317 292 317 292
316 292 316 292
Programmauitgaven Operationele doelstelling 3 Stimulering arbeidsparticipatie Primair proces Voorlichting Operationele doelstelling 4 Centra voor Werk en Inkomen BKWI Handhaving
443 532
400 590
365 168
345 530
338 801
317 292
316 292
13 972
12 644 1 577 753
18 345 500
20 545 500
20 545
45
45
411 289 10 671 7 600
376 976 8 640
337 875 8 448
317 803 6 682
311 574 6 682
310 565 6 682
309 565 6 682
18 937 16 904 2 033
0
0
0
0
11 500
14 600
14 600
14 600
14 600
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
33 052
0
Stimulering arbeidsparticipatie In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties. Hiervoor is in 2005 een budget van € 18,35 miljoen beschikbaar. Dit budget zal worden ingezet ten behoeve van de onderdelen: diversiteitsmanagement, drempelslechting, Taskforce Jeugdwerkloosheid, langer doorwerken en de Commissie PAVEM. Zie ook tabel 22.6 en de bijbehorende toelichting. CWI De programma-uitgaven van CWI hebben betrekking op de uitvoeringskosten. CWI verzorgt hiervan de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers en onderhoudt daarvoor een netwerk van 128 vestigingen. Ten behoeve van de reguliere dienstverlening van CWI is in de programma-uitgaven voor 2005 een bedrag van € 305,8 miljoen aan middelen beschikbaar. In de programma-uitgaven die in 2005 voor CWI beschikbaar zijn, is geen rekening gehouden met de transformatieprojecten die CWI uitvoert op het gebied van personeel en opleidingen, huisvesting, ICT en werkprocessen en communicatie. Hiervoor is in 2005 een bedrag van € 2,7 miljoen gereserveerd op de aanvullende post van Financiën. Een geoormerkt bedrag van € 18,3 miljoen is beschikbaar voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw in 2005. BKWI Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door het onderhouden van voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen. Voor BKWI is in 2005 een bedrag van € 8,37 miljoen beschikbaar. Onderdeel hiervan is een bedrag van € 1,75 miljoen voor de projectmatige ontwikkeling van Suwinet in 2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
43
Tabel 22.9: Fiscale uitgaven artikel 22 (x € 1 mln) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
888
651
402
166
162
8 14
5 33
2 37
0 41
46
Afdrachtsvermindering lage lonen Afdrachtsvermindering langdurig werklozen
614 150
409 100
205 50
0 13
0 0
Operationele doelstelling 3 Arbeidskorting voor ouderen
102
104
108
112
116
2005
2006
2007
2008
2009
384 105 18 937 365 168
345 530
338 801
317 292
316 292
345 530
338 801
317 292
316 292
2%
99% 1%
99% 1%
99% 1%
99% 1%
100%
100%
100%
100%
100%
2007
2008
2009
Uitgaven
Operationele doelstelling 2 Heffingskorting voor toetreders Afdrachtsvermindering onderwijs w.v. WVA startkwalificatie
22.4 Budgetflexibiliteit Tabel 22.10: Budgetflexibiliteit artikel 22
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
98%
22.5 Evaluatieonderzoek Tabel 22.11: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen
Evaluatie SUWI-wet (OD 4) Evaluatie stimuleringsprojecten allochtonen groepen (OD 3) Evaluatie raamconvenant grote ondernemingen (OD 3) Ontwikkeling en effectiviteit beleidsmaatregelen op de combinatie leren en werken (OD 2) Evaluatie administratieve lasten (OD 1)
2004
2005
2006
X
X
X
X X
X X
De doelstellingen van SUWI zijn werk boven uitkering, klantgerichtheid en doelmatigheid van de uitvoering. Deze doelstellingen zijn voor een belangrijk deel verwoord in de opgenomen operationele doelstellingen van SUWI. Over de voortgang bij de implementatie van SUWI en de bijdrage van de uitvoering aan het bereiken van de doelstellingen van de wet wordt jaarlijks gerapporteerd. In 2003 heeft een eerste evaluatie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
44
plaatsgevonden op deelaspecten, in 2004 is een tussenevaluatie verschenen. Net als de tussenevaluatie 2004 zal ook de tussenevaluatie 2005 een geïntegreerde rapportage betreffen over de voortgang bij het bereiken van de effecten van de Wet SUWI en de bijdrage van de individuele actoren daaraan. Nadat per 1 januari 2006 de implementatie van de Wet SUWI grotendeels voltooid is zal later dat jaar een integrale evaluatie volgen. In deze integrale evaluatie wordt antwoord gegeven op de centrale vraag of de SUWI-doelstellingen worden bereikt. De Stimuleringsregeling Projecten Allochtone Groepen (SPAG) is in mei 2004 afgelopen. Ter afsluiting van de evaluatie van de SPAG projecten stellen Research voor Beleid en Regioplan een eindrapportage op, waarin gebruik wordt gemaakt van de bevindingen uit de reeds opgestelde tussenrapportages. De eindrapportage zal naar verwachting in oktober 2004 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het Raamconvenant Grote Ondernemingen (RGO) is medio 2004 afgelopen. Het RGO-project wordt geëvalueerd door SEOR. Het eindrapport wordt naar verwachting in oktober 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. Najaar 2004 presenteert het kabinet, mede in antwoord op door de SER en RWI uitgebrachte adviezen over de inzet van duale trajecten voor inburgeraars, haar standpunt duale trajecten. Als onderdeel van dat plan zullen enkele pilottrajecten worden opgezet en gevolgd (eind 2004–2005). Daarbij zal worden nagegaan, of de inzet van trajecten waarin leren en werken wordt gecombineerd daadwerkelijk beter aansluit bij de wensen van betrokkenen, of dergelijke trajecten effectiever zijn (en in welk opzicht dan – waarbij een onderscheid gemaakt zal worden naar kwantitatieve en meer kwalitatieve prestatie-indicatoren) en of ze resulteren in een meer duurzame arbeidsparticipatie. Ook gaat het daarbij om de vraag welke vorm en inhoud dergelijke trajecten zouden moeten hebben en hoe de overheid het gebruik van duale trajecten kan ondersteunen en stimuleren. De administratieve lasten die door SZW worden veroorzaakt moeten in 2007 met 25% zijn verminderd ten opzichte van 2002. In 2008 zal een nulmeting worden uitgevoerd van de situatie per 31 december 2007.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
45
BELEIDSARTIKEL 23 REÏNTEGRATIE 23.1 Algemene doelstelling Inschakeling in reguliere arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid, van hen die dat niet op eigen kracht kunnen.
23.2 Operationele doelstellingen
Operationele doelstelling 1: Het toeleiden naar (reguliere) arbeid en voorkomen van uitval uit arbeid van hen die dat niet op eigen kracht kunnen door het bieden van reïntegratievoorzieningen. Ten aanzien van operationele doelstelling 1 zijn de volgende prestatieindicatoren (tabel 23.1) en kengetallen (tabel 23.2) geformuleerd. Tabel 23.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicator
23.01.01 Mate van sluitendheid 23.01.02* Percentage uitstroom naar regulier werk na volgen reïntegratietraject 23.01.03** Nalevingsniveau van deelname aan een traject (WW/BIA + WAO/ WAJONG/WAZ)
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2007
83%
100%
100%
–
–
–
100% In 2007 25% meer dan 2004
–
–
–
–
Bronnen: SZW en UWV, bewerking SZW. * De nulmeting van het resultaat van deze doelstelling wordt opgenomen in het Departementaal Jaarverslag SZW 20041. ** Het nalevingsniveau is over 2003 en 2004 niet bekend. Vanaf 2005 zal de informatie die daarvoor nodig is structureel worden uitgevraagd bij UWV.
Sluitende aanpak Om langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen krijgen alle nieuw ingeschreven volwassen werklozen2 die niet zelf aan het werk komen binnen 12 maanden een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering; voor jongeren geldt dat binnen 6 maanden een aanbod moet worden gedaan. In 2003 was de mate van sluitendheid 88 procent3. Dit cijfer houdt in dat 88 procent van de nieuwe instroom in werkloosheid in 2002 binnen twaalf maanden uit de werkloosheid is gestroomd of een aanbod voor een reïntegratietraject heeft gehad. Het cijfer is exclusief de sluitende aanpak van nieuwe werklozen die gedurende het jaar van (uitkerings)positie veranderen, bijvoorbeeld van WW naar ABW of van ABW naar nietuitkeringsgerechtigd, de zogenaamde doorstroomgroep.
1
Dit is een voorlopig resultaat gebaseerd op een half jaar cohort. Het definitieve cijfer is gebaseerd op een jaarcohort. Dit cijfer zal in het Departementaal jaarverslag SZW 2005 bekend gemaakt worden voor de trajecten die 2 jaar zijn gevolgd. 2 De werkzoekende zonder arbeidsverplichting krijgt op eigen verzoek ook een aanbod. 3 Dit cijfer is een optelling van niet geheel vergelijkbare afzonderlijke doelgroepcijfers (WW, ABW en NUG).
De mate van sluitendheid voor de nieuwe instroom inclusief de doorstroomgroep is 79 procent. De mate van sluitendheid voor de doorstroomgroep ligt zodoende lager dan voor de groep die binnen de 12 maanden afhankelijk is van één uitkeringsinstantie. Overgaan van uitkeringsinstantie heeft dus voor de werkloze een negatief effect op zijn/haar kans op uitstroom naar werk dan wel op het verkrijgen van aanbod voor het volgen van een reïntegratietraject. Mogelijke oorzaken hiervan zijn dat de overdracht van uitkeringsinstantie niet soepel verloopt, of dat tijdspanne voor de uitkeringsinstantie na de overdracht te kort is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
46
voor het doen van een aanbod binnen de 12-maandstermijn. In het ketenoverleg is de problematiek voor de zogenaamde doorstroomgroep een aandachtspunt. In aansluiting op de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de Europese richtsnoeren streeft Nederland ook in de toekomst in principe naar het realiseren van een mate van sluitendheid van 100%. Tabel 23.2: Kengetallen bij sluitende aanpak Kengetallen
Kengetallen sluitende aanpak volwassenen (nieuwe instroom) – Mate van sluitendheid bijstandsgerechtigden – Mate van sluitendheid NUG/ANW – Mate van sluitendheid WW/prestatie-indicator UWV sluitende aanpak WW Kengetallen sluitende aanpak jongeren (< 23 jaar) Mate van sluitendheid jongeren (binnen 6 maanden een aanbod, aan het werk en/of opleiding) – Mate van sluitendheid bijstandgerechtigde jongeren – Mate van sluitendheid jongeren NUG – Mate van sluitendheid jongeren in WW
Streven 2004
Streven 2005
100% 100%
100% 100%
100%
100%
100% 100% 100% 100%
100% 100% 100% 100%
De sluitende aanpak wordt uitgevoerd door gemeenten en UWV, waarbij gemeenten verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van bijstandsgerechtigde werklozen en sinds 1-1-2002 ook voor de begeleiding van werkloze niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) en voor Anw-gerechtigden. Het UWV is verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van werklozen met een WW-uitkering. De sluitende aanpak voor jongeren wordt ook opgepakt in het kader van de maatregelen ter bestrijding van Jeugdwerkloosheid (zie ook beleidsartikel 22).
Percentage uitstroom naar regulier werk na een traject Het kabinet heeft de wens uitgesproken om de effectiviteit uit reïntegratietrajecten te verhogen (prestatie-indicator 23.01.02). Hiertoe is reeds in de begroting 2004 de doelstelling geformuleerd dat alle reïntegratietrajecten moeten leiden tot 25% meer uitstroom naar regulier werk in 2007. Deze toename moet plaatsvinden in de periode 2004–2007, ten opzichte van 2004 (zie ook de Beleidsagenda). Invoering van de wet Werk en Bijstand en prestatie-afspraken met UWV moeten bijdragen aan het realiseren van deze doelstelling (zie ook flexibel reïntegratiebudget gemeenten en inspanningen UWV). De doelstelling van 25 procent meer uitstroom naar regulier werk geldt over het totaal van alle reïntegratietrajecten, dus WAO, WW, Bijstand en NUG/ANW. Het gaat hierbij om een gewogen gemiddelde over alle reïntegratietrajecten, hetgeen inhoudt dat de uitstroompercentages per onderscheiden categorie zouden kunnen verschillen. Naast de doelstelling ten aanzien van uitstroom naar regulier werk, wordt ook de duurzame uitstroom in beeld gebracht. Voor zowel gemeenten als UWV geldt dat sprake is van duurzame uitstroom als iemand binnen 6 maanden niet opnieuw is ingestroomd in de uitkering. De 25% doelstelling is bedoeld voor de gehele periode en er worden geen tussentijdse, jaarlijkse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
47
streefwaarden bepaald (zie ook TK, 2003–2004, 29 200 XV, nr. 24). De uitstroom naar werk is conjunctuurgevoelig. Met het oog op de realisatie van de doelstelling in 2007 volgt SZW de tussentijdse ontwikkelingen bij de uitvoerders op deze doelstelling, onderscheiden naar categorie. In het departementaal jaarverslag zullen hierover kengetallen worden opgenomen. De voorlopige nulmeting van het resultaat van deze doelstelling wordt gepresenteerd in het Departementaal Jaarverslag SZW 2004.
Flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten Gemeentelijke overheden zijn op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verantwoordelijk voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, IOAW-, IOAZ- en ANW-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Om deze verantwoordelijkheid beter vorm te kunnen geven zijn per 1 januari 2004 diverse budgetten samengevoegd tot één flexibel reïntegratiebudget. Gemeenten kennen de lokale en regionale spelers op de arbeidsen reïntegratiemarkt, en kunnen – zonder gebonden te zijn aan «dichtgetimmerde» regelingen – aan de rol van regievoerder invulling geven. Over de invulling en resultaten van het gemeentelijke reïntegratiebeleid leggen de colleges van B&W verantwoording af aan de gemeenteraden. Een goed reïntegratiebeleid is van groot belang. Ten eerste vanwege de positieve effecten voor individu en gemeenschap die uitgaan van een grotere participatie aan het economische en maatschappelijke leven. Ten tweede kan het voor individuele gemeenten leiden tot besparingen op het gebudgetteerde inkomensdeel. Op basis van een persoonsmonitor die voor alle gemeenten gaat gelden, volgt SZW de voortgang. Op macroniveau beoogt de WWB een effectiever en efficiënter reïntegratiebeleid dan voorheen, waarbij een actievere – en op maat gesneden – invulling door gemeenten een positieve invloed heeft op de werking van de reïntegratiemarkt en daarmee op de uitstroomdoelstelling van 25% meer uitstroom naar regulier werk in 2007 (prestatie-indicator 23.01.02). Voor SZW is er ten aanzien van gemeenten sprake van een nieuwe rol, die meer faciliterend en ondersteunend is. SZW en VNG hebben afgesproken dat zij uit hoofde van sociale en economische overwegingen en vanuit hun eigen verantwoordelijkheden, een bijdrage leveren aan een succesvolle ontwikkeling van het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. SZW en VNG hebben een gezamenlijke beleidsagenda geformuleerd om ten aanzien van gemeenten o.a.: + arbeidsmarktontwikkelingen en/of arbeidsmarktonderwerpen te bespreken; + naar wederzijdse behoefte te komen tot gewenste kaderstelling; + best practices en belemmeringen in beeld te brengen; en op basis hiervan waar mogelijk gezamenlijk actie te ondernemen. Waar 2004 een overgangsjaar was, dient per 1 januari 2005 de WWB in het geheel te zijn geïmplementeerd. Per 1 januari 2005 dienen gemeenteraden bij verordening regels te hebben gesteld voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen. Een evenwichtige aandacht aan de verschillende te onderscheiden doelgroepen dient daarin te worden vastgelegd. Via het recht op ondersteuning dat iedere cliënt volgens de WWB bezit, worden gemeenten geacht invulling te geven aan de sluitende aanpak (prestatie-indicator 23.01.01, zie ook sluitende aanpak).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
48
Agenda voor de Toekomst In 2001 heeft de Minister van SZW bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG over extra inspanningen om bijstandsgerechtigden te activeren. Afspraak was dat tot en met 2004 in totaal circa 300 000 trajecten zouden zijn gerealiseerd, waarvan 40% tot uitstroom naar werk moet hebben geleid in 2006 (zie tabel 23.6). Vanwege invoering van de WWB en de huidige conjunctuur is in overleg met de VNG besloten dat het meetpunt voor het realiseren van de trajectdoelstelling verschuift van ultimo 2004 naar ultimo 2005 en dat gemeenten die eind 2004 op schema liggen zich niet langer financieel hoeven te verantwoorden voor de subsidievaststelling. De Agenda van de toekomst heeft richting gemeenten een impuls gegeven aan het resultaatgerichte werken, aan het (verder) invoeren van klantmanagement en aan het doorlichten van het huidige klantenbestand, en is zodoende een opmaat om de grotere verantwoordelijkheid onder het WWB-regime in te vullen. Reïntegratie-inspanningen UWV Tabel 23.3: Kengetallen UWV1 Kengetallen
Snelle start reïntegratietrajecten WW Snelle start reïntegratietrajecten Rea Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting WW Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting Rea
Realisatie2 2003
Streven 2004
Streven 2005
– – nnb nnb
85% 85% 50% 40%
85% 85% 60% 40%
Bron: UWV. 1 Bronnen: De onderstaande streefwaarden per contractjaar zijn afkomstig uit de conceptjaarplannen van de SUWI-organisaties. De definiteve jaarplannen zijn conform de SUWI-wet op 1 oktober a.s. beschikbaar. In de loop van het jaar zal de Tweede Kamer via de toezending van de jaarplannen, via kwartaalverslagen en de jaarverslagen geïnformeerd worden over de definitieve normstelling en de resultaten op deze indicatoren. 2 Realisatiecijfers 2003 van de plaatsingspercentages zijn nog niet bekend omdat pas in 2007 de volledige eindresultaten van de in 2003 gestarte trajecten bekend zijn.
Voor het UWV zijn drie beleidsprioriteiten ontwikkeld ten aanzien van de reïntegratie-inspanningen. Deze zijn neergelegd in de volgende beleidsuitgangspunten (en voorzien van daarvoor geldende UWV-prestatie indicatoren): 1. uitkeringsgerechtigden hoeven niet langer dan noodzakelijk op een reïntegratieaanbod te wachten (Prestatie-indicator UWV «Snelle start van reïntegratietrajecten», i.e. binnen 20 werkdagen na het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte); 2. langdurige werkloosheid moet worden voorkomen door binnen 12 maanden na de eerste werkloosheidsdag een reïntegratietraject aan te bieden (mate van sluitendheid WW/Prestatie-indicator UWV sluitende aanpak WW, zie tabel 23.2) en; 3. het UWV contracteert kwalitatief goede reïntegratiebedrijven met goede resultaten (Prestatie indicator UWV «Plaatsingspercentage duurzame werkhervatting»). Om meer grip te krijgen op het kengetal sluitende aanpak, zijn de afspraken met het UWV aangescherpt. Over de resultaten wordt de TK
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
49
geïnformeerd via het kwartaalbericht van het UWV en het kwartaalbericht Arbeidsmarkt van SZW. Overige afspraken tussen SZW en UWV: + Prestatie-afspraken tussen CWI en UWV moeten leiden tot snellere overdracht van WW-gerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; + In aansluiting op de werkwijze in de ons omringende landen wordt voor sommige categorieën, zoals bijv. fase 1 cliënten die na een halfjaar alsnog aan het UWV worden overgedragen, een intensieve begeleiding door de reïntegratiecoach geregistreerd als aanbod. Hierover worden nadere afspraken gemaakt met het UWV. + Uitkeringsgerechtigden die zelf het initiatief in handen willen nemen kunnen gebruik maken van de reïntegratietelefoon of een individuele reïntegratie overeenkomst (IRO). Om het percentage uitstroom naar werk na een reïntegratietraject (zie ook prestatie-indicator 23.01.02) te verhogen is t.a.v. het UWV het volgende beleid ingezet: + Met betrekking tot de aanbesteding wordt er naar gestreefd om het aantal doelgroepen en de omvang van de doelgroepen zo te kiezen dat er een betere mix ontstaat tussen het behalen van schaalvoordelen (risicospreiding) en het leveren van maatwerk (specialisatie). + De contracten tussen het UWV en reïntegratiebedrijven bevatten meer prikkels die er toe moeten leiden dat reïntegratiebedrijven de efficiëntste weg naar duurzame arbeid inzetten. Dit is conform en ter uitvoering van het beleid zoals verwoord in notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt». + Uitbreiding van beleidsmaatregelen die de primaire doelstelling – nl. werkhervatting – ondersteunen. Het gaat hierbij om de vormgeving en het gebruik van de reïntegratie-instrumenten preventieve trajecten, proefplaatsing, no-riskpolis, werkplekaanpassing en premiekorting. Het UWV implementeert mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Het Werkend Perspectief een plan van aanpak waarmee de bekendheid van het reïntegratie-instrumentarium bij werkgevers wordt verhoogd. Tevens implementeert het UWV een plan van aanpak waarmee de beslistermijnen van het UWV met betrekking tot de toekenning van reïntegratie-instrumenten aanzienlijk wordt verkort. + Het beleid om uitkeringsgerechtigden die hun plicht tot meewerken aan de reïntegratie niet of onvolledig nakomen te sanctioneren, wordt geïntensiveerd en is onderdeel van reguliere verantwoording in kwartaalrapportages en jaarverslagen UWV. + Ten aanzien van de extra middelen die beschikbaar zijn voor de doelgroep Wajong heeft De commissie Het Werkend Perspectief voorstellen gedaan om tot een betere afstemming te komen van beleid voor de Wajong arbeidsgehandicapten. Daarnaast worden de jonggehandicaptenteams van het UWV geïntensiveerd, waarbij de regie in handen komt van in Wajonggerechtigden gespecialiseerde arbeidsdeskundigen (AD-J). Tevens krijgen innovatieve ideeën uit het veld een kans en worden financieel gesteund.
RSP De Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP) subsidieert loonkosten voor langdurig werklozen die huishoudelijke diensten verrichten bij particulieren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
50
Tabel 23.4: Kengetallen RSP (x € 1 mln) Kengetallen
2003
2004
2005
Totaal – RSP-loonkostensubsidie – RSP-uitvoeringskosten Volume Aantal contracten (op basis van 32 uur) Subsidiebedrag per werknemer (x € 1)
6 057 5 876 181
7 648 7 448 200
7 842 7 642 200
577 10 184
727 10 245
600 10 245
Bron: SZW
Over 2003 was de bezetting 577 fte’s. Het is de prognose dat de bezetting in 2004 727 fte’s bedraagt. De Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) ontvangt voor de uitvoering van de regeling een vergoeding. Hierbij handelt de OSB overeenkomstig de afspraken die in de uitvoeringsovereenkomst tussen het ministerie en OSB zijn opgenomen. Tot de werkzaamheden die OSB in het kader van de handhaving uitvoert, behoren het controleren van declaraties en jaaropgaven. De herbezinning over de RSP heeft geleid tot het voornemen de regeling af te bouwen. Met de OSB wordt overlegd over een afbouwregeling die tegemoet komt aan belangen van betrokken partijen (werknemers en werkgevers).
Raad voor Werk en inkomen (RWI) en Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers (SVWW) In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor overheveling van de adviestaken van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) naar de Sociaal-Economische Raad (SER) en het afschaffen van RWI-subsidieregelingen (SVWW). Het besluit tot beëindiging van de SVWW is genomen en uitgevoerd. De lopende projecten hebben een looptijd tot en met 2006 en de uitfinanciering van de regeling wordt nog uitgevoerd door de RWI. Met betrekking tot de overige taken is eerst een evaluatie uitgevoerd1. Het kabinet heeft daarop besloten de RWI per saldo in gewijzigde vorm te handhaven, teneinde de gebleken waarde van met name coördinatie, overleg en expertisevorming inzake decentraal arbeidsmarktbeleid te behouden. Het kabinet acht het wel noodzakelijk om het aantal taken van de RWI te verminderen en de werkwijze aan te passen. Hiertoe is wetswijziging noodzakelijk. Het wetsvoorstel is inmiddels ingediend bij de Tweede Kamer. Europees Sociaal Fonds (ESF) Het ESF is het voornaamste financiële instrument voor de Europese Unie om de strategische doelstellingen op het terrein van het werkgelegenheidsbeleid in concrete acties om te zetten. Het ministerie van SZW stelt het beleidskader vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het ESF 3. Voor het programma 2000–2006 is in totaal € 1 611 miljoen beschikbaar. De voor de Sluitende Aanpak verantwoordelijke partijen (gemeenten en UWV) kunnen bijvoorbeeld co-financiering verkrijgen via de ESF-middelen. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.
1
TK 2003–2004, 26 448, nr. 137, Kabinetsstandpunt evaluatie RWI.
EQUAL Het doel van het ESF-EQUAL-programma is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
51
van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard dan ook. Hiervoor wordt aan vernieuwende EQUAL-projecten budget toegekend. Positieve resultaten uit de projecten worden geïmplementeerd in het Nederlands arbeidsmarktbeleid. Voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast, de zogenaamde «mainstreaming» zoals in het kader van EQUAL wordt ontwikkeld. Voor het programma 2000–2006 is in totaal € 209,1 miljoen beschikbaar. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.
Totale reïntegratiemiddelen Naast de reïntegratiemiddelen die op de begroting van SZW staan zijn er reïntegratiemiddelen beschikbaar via de sociale zekerheidsfondsen voor het UWV, middelen voor reïntegratie vanuit belastingmaatregelen en ESF middelen. In de tabel 23.5 is een overzicht van reïntegratie en uitvoeringmiddelen opgenomen voor ESF 3 en EQUAL die buiten begroting beschikbaar zijn. Tabel 23.5: Beschikbare reïntegratie en uitvoeringsmiddelen ESF 3 en EQUAL (x € 1 miljoen) 2004
2005
2006
2007
2008
ESF reïntegratie ESF uitvoering EQUAL reïntegratie EQUAL uitvoering
246 8 33 2
253 8 34 2
261 7 34 2
263 7 35 2
267 8 35 2
Totaal
291
297
302
307
312
Bron: SZW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
52
Tabel 23.6: Effectiviteit van reïntegratie Realisatie/ raming 2003
Begroting 2004
Begroting 2005
32 800 23 300 105 700 6 080 48 450 26 540 2 030 – 244 900
42 300 23 000 103 010 – – – – – –
27 500 23 000 – – – – – – –
Plaatsingen WAO1 WW1 Abw/WWB1, 2 NUG ID banen WIW dienstbetrekkingen WIW werkervaringsplaatsen
11 400 4 800 26 780 4 680 4 190 3 750 1 780
11 750 6 250 39 300 – – – –
13 700 7 300 33 070 – – – –
Totaal
57 380
–
–
Gestarte reïntegratietrajecten en gesubsidieerde arbeid (jaargemiddelden) WAO1 WW1 Abw/WWB1, 2 NUG ID Banen WIW dienstbetrekkingen WIW werkervaringsplaatsen Totaal gesubsidieerde arbeid3 Totaal
Bronnen: SZW en UWV, bewerking SZW (cijfers UWV 2003 en 2004 op basis van kwartaalverslagen, 2005 op basis van concept jaarplan). 1 Voor WAO, WW, ABW en NUG kan per kalenderjaar het aantal gestarte trajecten niet gerelateerd worden aan de plaatsingen omdat deze laatste cijfers voor een groot deel betrekking hebben op trajecten die in eerdere jaren zijn gestart. De inzet van SZW is om, aan de hand van nog beschikbaar te komen gegevens, op jaarbasis plaatsingen te kunnen relateren aan gestarte trajecten. 2 Gegevens uitsluitend op basis van de Agenda voor de Toekomst. De afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst over het aantal te realiseren trajecten lopen tot en met 2005. Plaatsingen inclusief uitstroom naar gesubsidieerd werk. 3 Gegevens over gesubsidieerde arbeid onder de WWB komen in 2005 beschikbaar.
Handhaving Als prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. Bij reïntegratie wordt dit omschreven als naleving van de verplichting tot deelname aan een traject. De eerste resultaten zullen in het jaarverslag over 2005 worden opgenomen (zo mogelijk in de begroting voor 2006). Naast de prestatie-indicator zijn er vier kengetallen «handhaving reïntegratie» geformuleerd, die nauw aansluiten bij de handhavingsketen: bekendheid met regels (preventie), aantal signalen van onvoldoende inzet bij deelname aan een reïntegratietraject (controle), financiële omvang van opgelegde maatregelen (opsporing) en het afdoeningspercentage (afdoening). De levering van deze gegevens door UWV is op dit moment nog niet volledig. Het streven is al deze kengetallen over 2005 te meten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
53
23.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 23.7: Begrotingsuitgaven artikel 23 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
684 993 2 104 488
1 974 646 2 033 156
1 809 657 1 872 158
1 744 132 1 744 132
1 708 477 1 708 477
1 702 017 1 702 017
1 699 017 1 699 017
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Flexibel reïntegratiebudget* Agenda voor de Toekomst RSP Stimuleringsregeling ID-banen SZW cofinanciering Equal Praktijkscholing RWI/SVWW REA uitkeringslasten (Wajong) REA uitvoeringskosten (Wajong)
2 092 888
2 024 175
1 861 489
1 736 151
1 698 506
1 693 046
1 690 046
1 783 465 135 973 6 057 11 317
1 620 543 46 744 7 842 36 149 6 807 65 209 24 238 38 440 7 900
1 638 970 21 119 7 842 1 000 4 795 5 033 16 235 28 240 5 300
1 638 970 593 7 842
1 638 970
1 638 970
7 842
7 842
6 807
3 000
79 807 21 982 38 400 11 000
1 622 936 163 226 7 648 59 963 3 000 64 829 27 504 47 220 10 850
6 127 27 640 5 000
6 127 26 780 3 800
6 127 26 780 3 800
3 750 333 804
14 695 1 449 855
6 762
6 762
4 672
5 672
5 672
855
855
855
855
855
11 600
8 981
7 981
9 971
8 971
8 971
11 600
8 981
10 669 2 570 118 7 981
7 981
9 971
8 971
8 971
201 493
264 701
39 701
140 990
4 856
4 856
4 856
Overige programmauitgaven Subsidies Voorlichting Onderzoek Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Agentschap SZW Ontvangsten
* Budget 2003 betreft het samengestelde budget van ID-banen, Wiw en sluitende reïntegratie. Budget 2004 is flexibel reïntegratie budget inclusief budget van sluitende reïntegratie en reservering voor nabetaling ID-banen.
1. Programmagelden Flexibel reïntegratiebudget gemeenten Dit budget is bedoeld ter financiering van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen uit de gemeentelijke doelgroepen. De uitvoeringskosten mogen niet worden gefinancierd uit dit budget. Voor 2003 zijn de dat jaar nog beschotte reïntegratiebudgetten voor gemeenten omwille van de presentatie samengevoegd. Met hetzelfde doel is voor 2004 de € 19,22 mln voor uitfasering sluitende reïntegratie samengevoegd met het flexibel reïntegratiebudget. Agenda voor de Toekomst Het betreft de uitfasering van middelen voor de prestatie-afspraken met gemeenten en de projecten die in het kader van de Agenda voor de Toekomst worden uitgevoerd. Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken ID-banen Vanaf 1 juli 2004 worden er geen nieuwe aanvragen voor de stimuleringsregeling meer in behandeling genomen. De middelen voor 2005 zijn nodig voor de uitfinanciering van de toegekende subsidies. SZW cofinanciering EQUAL Vanaf 2001 is cofinanciering voor EQUAL projecten in het programma 2000–2006 in de begroting opgenomen. Het betreft gelden die ingezet worden voor de integratie van succesvolle praktijken in beleid. Hiertoe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
54
wordt een strategie van continue selectie, verbreiding en invoering in de reguliere manier van werken toegepast («mainstreaming»). Voorts worden de gelden ingezet voor het programma en de uitvoering van projecten die door SZW worden aangevraagd en uitgevoerd.
RWI/SVWW Het hier opgenomen bedrag betreft de apparaatskosten van de RWI. Het structurele budget hiervoor is vastgesteld op € 6 mln. Voor 2005 en 2006 is tevens een budget voor de uitfinanciering van de SVWW opgenomen. Praktijkscholing Aan de Regionale Opleidingencentra (ROC’s) is voor de borging van de praktijkscholing volgens de Hoofdelijke Versnelde Scholing (HVS) is een subsidie voor de periode 2003 t/m 2005 toegekend. De ROC’s hebben per 2003 deze activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding overgenomen. De in 2006 beschikbare middelen van ca € 5 mln zijn beschikbaar voor de afwikkeling van de subsidie aan de ROC’s en de liquidatie van de stichting Centrum Vakopleiding. 2. Overige programmauitgaven Subsidies en overige beleidsuitgaven Dit is een samengestelde post, waar onder meer bedragen voor ESF en EQUAL staan opgenomen. Deze post bevat voor ESF en EQUAL activiteiten ter ondersteuning van de ten uitvoer legging van de regelingen zoals publiciteit, voorlichting, mainstreaming, coördinatie, bewaking, onderzoek, organisatie van congressen, uitvoering van evaluatie enzovoorts. De uitvoering wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd. 3. Apparaatuitgaven Bijdrage aan Agentschap SZW De uitvoering van subsidieregelingen is voor een belangrijk deel opgedragen aan het Agentschap SZW. Een aantal taken in o.a. coördinatie, bewaking, onderzoek en evaluatie wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd. Voor de programmaperiode 2000–2006 worden ESF 3 en het Communautair Initiatief EQUAL uitgevoerd. Tevens heeft het agentschap opdrachten in de door de minister vastgestelde (subsidie)regelgeving op het terrein van werk en inkomen, zoals in de «Stimuleringsregeling voor Allochtone Groepen» (SPAG). Voor de uitvoering van de regelingen ESF 3 en voor het communautaire initiatief EQUAL in de lopende periode 2000–2006 is alleen de financiering die door de lidstaat wordt ingezet opgenomen. De Europese subsidies voor 50% cofinanciering van de uitvoering zijn niet in de rijksbegroting opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
55
Tabel 23.8 Premieuitgaven artikel 23 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal uitgaven
615 300
493 550
358 100
230 514
212 766
169 436
172 901
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 REA uitkeringslasten REA uitvoeringskosten Nominaal
615 262
493 550
358 100
230 514
212 766
169 436
176 901
535 100 80 200 0
414 138 79 412 0
297 221 58 208 2 671
186 366 39 282 4 866
168 070 36 689 8 007
133 198 27 819 8 419
132 603 28 206 12 092
Bronnen: SZW en UWV.
Uitvoeringskosten REA De uitvoeringskosten 2004 en latere jaren zijn bijgesteld op basis van de uitvoeringsinzichten van UWV. Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten REA een dalende trend ten gevolge van de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord. Als gevolg van de uit SUWI voortvloeiende efficiency afspraken vanaf 2005 zal ook een verlagend effect optreden. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. Tabel 23.9 Uitkeringslasten REA (x € 1 miljoen) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Trajecten na ziekte Scholing tijdens trajecten Extra reïntegratie Wajong (Verburg) Subsidies aan werkgevers Uitkeringen REA Subsidies aan arbeidsgehandicapten Uitvoeringskosten Overig
164 73 0 52 152 69 91 65
173 32 12 20 130 69 90 26
144 15 12 8 78 59 67 22
121 0 12 0 0 71 4 15
106 0 12 0 0 72 43 15
79 0 12 0 0 63 34 14
73 0 12 0 0 74 35 14
Totaal Uitkeringslasten
666
552
405
265
248
202
208
Bronnen: SZW en UWV.
Onder de post «Trajecten na ziekte» worden de reïntegratietrajecten voor arbeidsgehandicapten ondergebracht die instromen in het WAO stelsel na de loondoorbetalingsperiode. Conform het hoofdlijnenakkoord is er € 100 miljoen extra voor reïntegratiemiddelen, gelijk verdeeld over de jaren 2004 tot en met 2007 (4 maal € 25 miljoen) beschikbaar. Deze gelden worden ingezet voor trajecten na herbeoordeling volgens het nieuwe schattingsbesluit. In 2005 vindt geen nieuwe instroom in de WAO plaats in verband met de verlenging van de loondoorbetalingsperiode van 1 naar 2 jaar voor werkgevers. De reguliere reïntegratiegelden die voor de nieuwe instroom waren gereserveerd, worden ook ingezet voor reïntegratietrajecten naar aanleiding van de herbeoordelingoperatie. Vanaf 1 juli 2003 zijn de uitgaven aan scholing tijdens trajecten onderdeel van de trajectprijs. Alleen voor trajecten die voor 1 juli 2003 zijn gestart, wordt scholing nog separaat vergoed. Deze begrotingspost loopt derhalve af naar 0.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
56
Tijdens de begrotingsbehandeling 2003 is overeengekomen dat er jaarlijks € 11,5 mln beschikbaar komt ten behoeve van de reïntegratie van Wajonggerechtigden. De Minister heeft de Commissie Het Werkend Perspectief advies gevraagd over de besteding van deze middelen. De Commissie heeft haar advies op 7 juni 2004 uitgebracht. Bij brief van 25 juni 2004 heeft het Kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen besteding van deze middelen. De subsidies aan werkgevers bij het in dienst nemen of in dienst houden van arbeidsgehandicapten zijn vanaf 2002 omgezet in een premiekortingsregeling (belastingplan 2002-deel V). De reeds toegekende subsidies kennen een looptijd van maximaal drie jaar. Derhalve zal de oude regeling tot in 2005 tot afnemende kosten leiden. Onder de post Uitkering REA vallen de declaraties ziekengeld (no riskpolis) en de reïntegratie uitkering tijdens scholing en proefplaatsing. Vanaf 2006 zal de financiering van de no riskpolis veranderen. Op het moment dat de no riskpolis tot uitbetaling komt, heeft het het kenmerk van een loondervingsuitkering. Om aan te sluiten bij andere sociale verzekeringsuitkeringen bij ziekte zal de financiering worden overgeheveld naar het AWf. Naar aanleiding van de dereguleringsoperatie heeft het Kabinet het voornemen om de reïntegratie-uitkering tijdens scholing of proefplaatsing te laten vervallen. De reeds gestarte reïntegratie-uitkeringen worden afgefinancierd. De overheid is verantwoordelijk voor het waarborgen van een gelijke toegang tot de arbeidsmarkt. Om deze toegang mogelijk te maken biedt het UWV arbeidsplaatsvoorzieningen aan. Onder de post Subsidies aan arbeidsgehandicapten worden deze uitgaven verantwoord. 23.4 Budgetflexibiliteit Tabel 23.10: Budgetflexibiliteit artikel 23, begrotingsuitgaven
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9.
Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
1 872 158 10 669 1 861 489
1 744 132
1 708 477
1 702 017
1 699 017
1 744 132
1 708 477
1 702 017
1 699 017
97% 3%
97% 3%
97% 3%
100%
100%
100%
97% 3%
1% 96% 3%
100%
100%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
57
Tabel 23.11: Budgetflexibiliteit artikel 23, premieuitgaven
3. Premieuitgaven (x € 1 000) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
358 100
230 514
212 766
169 436
172 901
90%
30%
30%
30%
30%
10%
70%
70%
70%
70%
100%
100%
100%
100%
100%
23.5 Evaluatieonderzoek Tabel 23.12: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 REA/WGA Periodiek onderzoek regelovertreding* Samenwerking gecombineerde reïntegratie-aanpak van activering en zorg Evaluatie RWI Monitor individueel reïntegratiecontract Realisatie en effectiviteit van het beleid op het terrein van de sluitende aanpak Regeling schoonmaakdiensten Evaluatie realisatie 25% meer uitstroom uit reïntegratietrajecten Evaluatie reïntegratiemarkt Evaluatie asielzoekers en werk Evaluatie seizoenarbeid
2005
2006
2007
2008
2009
X X
X
X X X
X
X
X X X X X X
X
* Voorheen Misbruik en oneigenlijk gebruik.
Reeds in 2004 afgeronde evaluatieonderzoeken:
Sluitende aanpak De Evaluatie Sluitende Aanpak 1999–2003 is op 2 juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 23 972 nr. 71). De Evaluatie Rwi is op 29 april 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 26 448, nr. 137). Het rapport Evaluatie asizelzoekers en werk is op 5 april 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2003–2004, 19 637, nr. 808).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
58
BELEIDSARTIKEL 24 SOCIALE WERKVOORZIENING 24.1 Algemene doelstelling Het bevorderen van arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen.
Arbeidsgehandicapten die dat willen, moeten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. De sociale werkvoorziening voorziet in aangepaste arbeid voor mensen die vanwege een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking niet kunnen werken onder reguliere omstandigheden. De aangepaste arbeid dient, binnen het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw), bij voorkeur in een zo regulier mogelijke werkomgeving plaats te vinden. Op basis van deze wet heeft de gemeente de zorgplicht de benodigde arbeidsplaatsen voor geïndiceerde arbeidsgehandicapten tot stand te brengen. Het Rijk verdeelt volgens een financieel verdeelmodel jaarlijks een totaal aantal arbeidsplaatsen over gemeenten met bijbehorende subsidie per arbeidsplaats. Indien gemeenten hun Wsw-taken integraal hebben overgedragen aan een werkvoorzieningschap op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr) wordt de rijkssubsidie aan dat werkvoorzieningschap verstrekt. Tabel 24.1: Streefwaarden algemene doelstelling
a
b
c
Beleidsartikel 24
2003
2004
2005
Effectindicatora Prestatie-indicatorb Doelmatigheidsindicatorc
92% 98% 100
92% 99% 102
92% 99% 102
De effectindicator geeft het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand weer tegenover de totale doelgroep (werknemersbestand plus wachtlijst). De prestatie-indicator geeft de realisatie van arbeidsplaatsen weer in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. De doelmatigheidsindicator geeft de ontwikkeling weer van de (geïndexeerde) kosten per standaardeenheid ten opzichte van het jaar 2003 (gesteld op 100).
Tabel 24.2: Effectinformatie ontwikkeling werknemersbestand en wachtlijst (in personen) Jaar
Werknemersbestand
Wachtlijst
Totale doelgroep
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
91 000 90 100 91 500 92 500 93 400 94 950 96 400
20 380 16 100 8 650 6 500 5 700 5 750 8 500
111 380 106 200 100 150 99 000 99 100 100 700 104 900
bron: Wsw jaarstatistiek en Wsw monitor.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
59
24.2 Operationele doelstellingen
1. Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd. 2. Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer. Aangepaste arbeid kan binnen het kader van de Wsw op drie manieren worden gerealiseerd. 1. Beschutte arbeid in een dienstbetrekking bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen rechtspersoon; 2. Detachering vanuit een dienstbetrekking bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen rechtspersoon en feitelijk werkzaam bij een reguliere werkgever (CAO Wsw); 3. Begeleid werken in een dienstbetrekking met een reguliere werkgever (CAO van betreffende werkgever). Bij deze laatste vorm is de stap naar het gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden het kleinst. Het ligt dus voor de hand om zoveel mogelijk personen met een Wsw-indicatie, voor wie dat mogelijk is, een begeleid werken arbeidsplaats aan te bieden.
Operationele doelstelling 1: Het realiseren van aangepaste arbeid voor degenen die hiervoor zijn geïndiceerd. Tabel 24.3: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1
24.01.01
Prestatie-indicator
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
Verblijfsduur op wachtlijst Wsw
Gem. 11 maanden
Gem. 12 maanden
Max. 12 maanden
Max. 12 maanden
Bron: WSW monitor.
SZW verstrekt jaarlijks een bedrag aan subsidie per arbeidsplaats voor een jaarlijks af te spreken taakstelling per gemeente/schap. De gemeente dient zoveel mogelijk personen met een indicatie en herindicatiebesluit een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te bieden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Plaatsing in een dienstbetrekking of op een begeleid werkplek is alleen mogelijk vanaf de wachtlijst.
Realisatie taakstelling aangepaste arbeid In overleg met de VNG maakt SZW afspraken over het jaarlijks te realiseren aantal arbeidsplaatsen. Gestreefd wordt naar een realisatie in taakstelling van 100%. Dit percentage is de afgelopen jaren niet geheel gerealiseerd. In 2003 was er sprake van een realisatie van bijna 99% (87 800 standaardeenheden, ten opzichte van een taakstelling van 89 043). In 2005 wordt een realisatie verwacht van tegen de 100%. Wachtlijst/wachtduur De gemeente beheert de wachtlijst. De gemiddelde wachttijd is gedaald tot 11 maanden in 2003. De wachtlijst stijgt voor het eerst sinds jaren weer. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe dit zich in 2005 zal ontwikkelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
60
Naar aanleiding van de motie Verburg (december 2003, 29 200 XV, nr. 46) zijn in bestuurlijk overleg met VNG maatregelen afgesproken om per 2005 niet meer de gemiddelde, maar de individuele wachttijd van WSWgeïndiceerden op de wachtlijst te maximeren op 12 maanden, uitgezonderd geïndiceerden die niet direct beschikbaar zijn voor arbeid wegens detentie, ziekte of deelname aan voltijds onderwijs. En eveneens binnen de mogelijkheid van de door het rijk toegekende taakstelling. Op voorwaarde van instemming van de Tweede Kamer zullen personen die ten onrechte langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan niet meer meegerekend worden bij de verdeling van de taakstelling.
Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de sw-werknemer. Tabel 24.4: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
24.02.01
Aantal plaatsingen in begeleid werken t.o.v. totaal aantal plaatsingen
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
7%
13%
25%
25%
Bron: WSW Jaarverantwoording gemeenten.
Begeleid werken Bij begeleid werken is een sw-geïndiceerde in het kader van de Wsw in dienst bij een reguliere werkgever. De reguliere werkgever ontvangt van de gemeente subsidie, die een deel van de loonkosten, samenhangend met een lagere arbeidsproductiviteit, de kosten van bemiddeling, begeleiding en eventuele werkplekaanpassingen compenseert. Vanaf 1998 dienen gemeenten jaarlijks tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken. In het geval een gemeente aantoonbaar onvoldoende inspanningen heeft gepleegd om – gezien de streefwaarde – de vereiste aantallen plaatsingen begeleid werken te realiseren, wordt het subsidiebedrag overeenkomend met het aantal niet-gerealiseerde plaatsingen begeleid werken van de gemeente teruggevorderd. Toezicht en handhaving De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is verantwoordelijk voor de uitoefening van het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de Wsw door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de eerste lijn. Modernisering Wsw Conform het advies over de Wsw van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) en het daarop gevolgde kabinetsstandpunt over de modernisering van de Wsw uit 2003 heeft het kabinet als eerste stap de wetswijziging aan de Kamer voorgelegd, waarmee de overdracht van de indicatiestelling WSW naar CWI formeel wordt geregeld. Dit wetsvoorstel is in 2004 door de Eerste en Tweede Kamer aanvaard. Met deze overdracht beoogt het kabinet te komen tot een onafhankelijke en meer uniforme uitvoering van de indicatiestelling, zodat de Wsw optimaal beschikbaar blijft voor mensen die hierop zijn aangewezen. Tevens heeft de overdracht tot doel vorm te geven aan de sluitende aanpak, waarbij na afwijzing voor de Wsw-indicatie doorgeleiding plaatsvindt naar andere voorzieningen of arbeidsmarktinstrumenten. In
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
61
deze begroting zijn de middelen voor de uitvoering van de indicatiestelling in 2005 reeds overgeboekt van artikel 24 (sociale werkvoorziening) naar artikel 22 (activerend arbeidsmarktbeleid). Centraal in de tweede fase van het moderniseringstraject staat het stroomlijnen van de indicatiestelling Wsw met andere indicatiestellingen voor zorgvoorzieningen en (reïntegratie)instrumenten als ook het bevorderen van de omslag in de Wsw van aanbod- naar vraagsturing, waarbij de cliënt centraal staat. Hierbij hoort de uitdrukkelijke ambitie om het werken onder zo regulier mogelijke omstandigheden te bevorderen. Deze verandering vergt onder meer aanpassingen op het terrein van de financieringssystematiek. Over de invulling van de tweede fase van het moderniseringstraject heeft het kabinet toegezegd in september 2004 een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer te verzenden. Onder meer de VNG, branche-organisatie Cedris en de gehandicaptenorganisaties worden bij de uitwerking van de in deze notitie aangekondigde maatregelen betrokken.
Publiek Overzicht Resultaten Wsw Met de introductie in 2004 van het Publiek Overzichten Resultaten Wsw (POR) is aan gemeenten en werkvoorzieningschappen een geschikt instrument gegeven om meer inzicht te krijgen in eigen prestaties en prestaties van andere gemeenten en schappen, zoals de realisatie van het aantal arbeidsplaatsen, de omvang van de wachtlijst en de wachtduur daarop en het aantal plaatsingen in begeleid werken. 24.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 24.5: Begrotingsuitgaven artikel 24 (x €1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
2 247 824 2 151 307
2 225 000 2 186 083
2 400 564 2 167 715
2 400 000 2 181 346
2 400 000 2 181 417
2 400 000 2 181 417
2 400 000 2 181 417
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Wet sociale werkvoorziening
2 151 307
2 186 083
2 167 151
2 181 346
2 181 417
2 181 417
2 181 417
2 151 307
2 186 083
2 167 151
2 181 346
2 181 417
2 181 417
2 181 417
564 539 25
0
0
0
0
444 629
417 658
417 698
417 737
417 843
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
458 934
509 130
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
62
Tabel 24.6: Kengetallen WSW Kengetallen Uitgaven (x € 1 mln) Taakgesteld volume Gerealiseerd volume Gemiddelde prijs (x € 1)
2003 Wsw-decentraal Wsw-centraal
Kosten per SE
89 045 87 800 24 120
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2 180,5 6,0 89 042
2 162 4 4,8 89 817
2 176,5 4,8 89 817
2 176,6 4,8 89 817
2 176,6 4,8 89 817
2 176,6 4,8 89 817
24 556
24 129
24 287
24 287
24 287
24 287
Budget, volume, uitkering Anticumulatiebaten Anticumulatie baten (x € 1 mln) WAZ WAO Wajong
1,5 139 264,7
1,7 171,5 273,4
1,7 142,6 273,4
WAZ WAO Wajong
100 18 000 23 600
100 18 000 24 100
100 18 000 24 100
WAZ WAO Wajong
13 500 8 035 11 090
12 780 9 530 11 345
12 850 7 920 11 345
Volume bespaarde uitkeringen
Gemiddelde bespaarde uitkering (x € 1)
Bron: SZW, Jaaropgaven Wsw van gemeenten, gegevens Wsw-monitor en gegevens UWV.
De programma-uitgaven WSW voor 2005 zijn onderverdeeld in een centraal en een decentraal budget.
Centraal budget Jaarlijks stelt de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in september na Bestuurlijk Overleg met de VNG de hoogte van het centraal budget vast. Het budget bedraagt voor 2005 naar verwachting circa € 4,8 miljoen. In de begroting 2005 is reeds een overboeking verwerkt van een bedrag van € 14,3 miljoen naar artikel 22 in verband met de overdracht van de indicatiestelling WSW naar CWI. Het centraal budget omvat € 2,8 miljoen voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), en € 2 miljoen voor het moderniseringstraject Wsw. Het precieze bedrag voor het centraal budget wordt na het Bestuurlijk Overleg in september 2004 vastgesteld. Decentraal budget Het decentraal deel van het Wsw-budget voor 2005 bedraagt € 2 162 miljoen en is bedoeld ter financiering van het voor 2005 taakgestelde aantal arbeidsplaatsen. Dit decentrale deel is inclusief een bedrag van € 1,2 miljoen ten behoeve van kinderopvang, dat tot en met het budget 2004 centraal gereserveerd stond bij de middelen voor SBCM. Niet gerealiseerde arbeidsplaatsen worden in latere jaren verrekend. Een deel van het decentrale budget wordt gereserveerd voor eventuele 95% garantietoekenningen die in het najaar van 2005 vastgesteld worden. Ontvangsten anticumulatie bepalingen Een deel van het Wsw-budget wordt gefinancierd uit inverdieneffecten Waz, WAO of Wajong. Dit komt omdat uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid (Waz, WAO, Wajong) worden «verrekend» met de Wswsalarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
63
SZW-begroting (Wsw-budget). Voor 2005 gaat het om een bedrag van € 444,6 miljoen. De prestatiegegevens zijn alle beschikbaar vanuit de huidige gegevensinwinningen. Bij de vaststelling van de subsidie Wsw worden onder meer niet benutte subsidiemiddelen verrekend met gemeenten. De terugvordering van toegekende subsidiemiddelen betreft vooral onderrealisatie van arbeidsplaatsen. Dit deel van de ontvangsten 2005 heeft betrekking op de onderrealisatie 2003, en bedraagt € 27 miljoen. 24.4 Budgetflexibiliteit De Wsw is een gebudgetteerde regeling. De omvang van het centraal deel van de begroting wordt jaarlijks vastgesteld op grond van bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG. Het decentraal deel van de begroting wordt in oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar aan gemeenten toegekend. De budgetflexibiliteit voor 2005 is daarmee vrijwel nihil. Tabel 24.7: Budgetflexibiliteit artikel 24
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
2 167 715 564 2 167 151
2 181 346
2 181 417
2 181 417
2 181 417
2 181 346
2 181 417
2 181 417
2 181 417
1%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
100%
100%
100%
100%
100%
2006
2007
2008
2009
99%
24.5 Evaluatieonderzoek Tabel 24.8: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Wsw Realiseren aangepaste arbeid Bevorderen arbeidsbekwaamheid
2005 X X X
Evaluatie Wsw Artikel 46 van de Wsw geeft aan dat periodiek onderzoek (iedere 4 jaar) gedaan dient te worden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wet. De eerstvolgende evaluatie is voor 2005 voorzien. De voorbereidingen daartoe worden eind 2004 gestart. Hierbij zal afstemming plaatsvinden met het lopende moderniseringstraject Wsw dat naar verwachting zal leiden tot wetgeving in 2007 en tot een eerste evaluatie in 2010. Gestart in 2004 is een onderzoek naar het in beeld brengen van de kosten van een Wsw-arbeidsplaats (operationele doelstelling 1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
64
BELEIDSARTIKEL 25 ARBEID EN ZORG 25.1 Algemene doelstelling Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren.
De laatste jaren is het aantal werknemers dat arbeid en zorg combineert sterk toegenomen. Dat vrouwen bij de komst van een eerste kind actief blijven op de arbeidsmarkt, is in de afgelopen jaren gebruik geworden. Omgekeerd zijn er ook meer mannen die een bijdrage leveren aan de dagelijkse zorg voor hun jongere kinderen, zij het dat deze ontwikkeling minder sterk is. En behalve zorg aan jonge kinderen, wordt door werknemers ook hulp geboden aan zorgafhankelijke naasten (zoals partner en ouders). Deze groeiende groep zorgende werknemers heeft behoefte aan faciliteiten die een optimaal evenwicht tussen (tijd voor) arbeid en zorg mogelijk maken. Daarnaast zijn er vrouwen met zorgtaken die niet (meer) participeren op de arbeidsmarkt, maar dat mogelijk met adequate faciliteiten om te combineren wel zouden doen. Ook zullen er mannelijke werknemers zijn die hun aandeel in de dagelijkse zorg zouden vergroten wanneer daarvoor goede voorzieningen aanwezig zouden zijn. Met arbeid-en-zorgbeleid wil de overheid ervoor zorgdragen dat werknemers die willen combineren, dat ook feitelijk kunnen. Met andere woorden: het streven is erop gericht de groep werknemers die zou willen combineren maar dat feitelijk (nog) niet doet, kleiner te maken. Tabel 25.1: Streefwaarden algemene doelstelling Realisatie 2004* Het aandeel werknemers (m/v) dat wil combineren, maar dat feitelijk (nog) niet doet, op het totaal aantal werknemers (m/v) dat wil combineren
Streven 2004
Streven 2005
Nog niet bekend
Streven 2007
– 25%
* De realisatie 2004 geldt als nulmeting en wordt door het CBS uitgevoerd in 2005.
Het in de tabel genoemde aandeel zal in de komende jaren worden gevolgd (monitoren). Daarbij zal ten behoeve van zicht op de omvang van de groep werknemers die wil combineren maar dat feitelijk nog niet (in de zelf gewenste mate) doet, zowel gemeten worden hoeveel werknemers naast hun werk (meer) zouden willen zorgen, als hoeveel zorgenden (meer) zouden willen werken. Wat betreft zorgtaken zal gefocused worden op drie belangrijke zorgsituaties: de dagelijkse zorg voor een kind tot en met 12 jaar; de incidentele zorg voor een ziek kind, partner of ouder en de langerdurende zorg voor een levensbedreigend ziek kind, partner of ouder. De eerste meting ten behoeve van deze indicator zal plaatsvinden in 2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
65
25.2 Operationele doelstellingen Werknemers die arbeid en zorg willen combineren, kunnen grofweg op drie verschillende manieren ondersteund worden: met tijd, geld of voorzieningen. In Nederland is gekozen voor ondersteuningsbeleid via een combinatie van deze instrumenten, waarbij mogelijkheden voor verlof en kinderopvang centraal staan. De operationele doelstellingen zijn dan ook:
1. Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen. 2. Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang. Operationele doelstelling 1: Zorgdragen voor een adequaat stelsel van verlofarrangementen Met de Wet arbeid en zorg (2001) wordt werknemers een stelsel van verlofarrangementen geboden, dat tijd (recht op verlof) biedt voor een aantal situaties waarin zorgtaken om extra aandacht vragen. Behalve voor het ouderschapsverlof geldt voor de overige verlofvormen in de Wet arbeid en zorg (zwangerschaps- en bevallingsverlof; kraamverlof; adoptieverlof; calamiteiten- en kortverzuimverlof; kortdurend zorgverlof) dat niet alleen een recht op verlof, maar ook een recht op betaling is geregeld. Daarnaast regelt de wet onder voorwaarden een financiële tegemoetkoming bij een langere periode van onbetaald verlof voor zorg of educatie: de financieringsregeling loopbaanonderbreking. Als sluitstuk van het geheel van verlofrechten heeft het kabinet een voorstel gedaan voor opname in de Wet arbeid en zorg van een recht op langdurend zorgverlof1. Het betreffende wetsvoorstel werd in juli 2001 aan de Tweede Kamer gezonden; de plenaire behandeling ervan zal naar verwachting nog dit jaar kunnen plaatsvinden. Tabel 25.2: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicator
25.01.01
25.01.02 25.01.03 25.01.04
Realisatie 2003
Het aandeel werknemers (m/v) dat behoefte heeft aan verlof, maar dit (nog) niet gebruikt, op het totaal aantal werknemers (m/v) met behoefte aan verlof Ouderschapsverlof Kortdurend zorgverlof Langdurend zorgverlof
Streven 2004
Streven 2005
72% 15% 40%
Streven 2009
– 25%* 54% 11% 30%
* Betreft een streven voor 2007.
Of, zoals de operationele doelstelling beoogt, het stelsel van verlofarrangementen adequaat is, is af te lezen aan de grootte van de eventuele discrepantie tussen de behoefte aan en het feitelijk gebruik van de verschillende verlofregelingen door de specifieke doelgroepen. Een grote discrepantie kan wijzen op belemmeringen om, ondanks de behoefte daaraan, van verlof gebruik te maken. Het streven is om een dergelijke discrepantie in 2007 te hebben verminderd met 25%.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, nr. 28 467.
In opdracht van SZW heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een onderzoek verricht naar behoefte aan en gebruik van verlofarrangemen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
66
ten, teneinde per verlofregeling het bestaan en de grootte van een eventuele discrepantie in beeld te brengen. Dit rapport is op 21 april 2004 naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd, waarbij is aangegeven dat de onderzoeksresultaten zullen worden betrokken bij de in 2004 gestarte evaluatie van de Wet arbeid en zorg. In het SCP-onderzoek is de discrepantie tussen behoefte en gebruik voor de verschillende verlofvormen nagegaan en uitgedrukt in een percentage, dat aangeeft wat het aandeel van de groep behoeftige niet-gebruikers is op de totale groep behoeftigen. Een discrepantie tussen (wel) behoefte en (toch geen) gebruik doet zich relatief weinig voor bij kortdurende vormen van verlof (kraamverlof; calamiteitenverlof; kortdurend zorgverlof). De discrepantie varieert daar van 6 tot respectievelijk 9 en 15%. Een grotere discrepantie geldt voor vormen van langerdurend verlof: 40% voor langdurend zorgverlof en 72% voor ouderschapsverlof. De redenen om geen gebruik te maken van een verlofregeling, hoewel men daaraan wel behoefte heeft, zijn divers. Werkgerelateerde factoren, zoals (verwachte) problemen voor het werkpakket en de continuïteit van het werk en het uitblijven van toestemming van de werkgever, zijn het belangrijkst. Ongewenst inkomensverlies als reden om geen gebruik te maken van een regeling, kwam het meest voor bij ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. Onbekendheid met de regeling speelde globaal een rol bij 10% van de behoeftige niet-gebruikers. Dit onderzoek kan beschouwd worden als een «nul-meting» voor de in tabel 25.2 genoemde prestatie-indicator. Daarin is de discrepantie aangegeven voor de verlofregelingen die van toepassing zijn in de drie zorgsituaties die in paragraaf 25.1 zijn aangegeven: dagelijkse zorg voor jonge kinderen (ouderschapsverlof); kortdurende zorg voor zieke partner, kind of ouder (kortdurend zorgverlof) en langerdurende zorg voor levensbedreigend zieke partner, kind of ouder (langdurend zorgverlof). De vraag hoe de geconstateerde discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van verlofregelingen met beleid kan worden verminderd, zal aan de orde komen in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de integrale evaluatie van de Wet arbeid en zorg dat naar verwachting in maart 2005 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
67
Tabel 25.3: Kengetallen Kengetallen Zwangerschaps en bevallingsverlof uitkering Werknemers – aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) – uitgaven Vangnet-Awf (x € 1mln) Zelfstandigen – aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters) – uitgaven WAZ (x € 1 mln) Adoptieverlofuitkering Werknemers – aantal werknemers met uitkering – uitgaven Awf (x € 1 mln) Zelfstandigen – volume uitkeringen – uitgaven WAZ (x € 1 mln) Gebruik (betaald en onbetaald) ouder schapsverlof aantal werknemers (x 1000) Uitkeringen financieringsregeling loopbaanonderbreking aantal gebruikers totale Finlo-uitgaven Awf (x € 1000)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
144 912,0
144 912,0
144 912,0
144 912,0
144 912,0
144 912,0
144 912,0
5 24
5 23
1 2
1 2
1 2
1 2
1 2
1 294 2,6
1 500 3,0
1 500 3,0
1 500 3,0
1 500 3,0
1 500 3,0
1 500 3,0
0,0 0,0
0,0 0,0
0,0 0,0
– –
– –
– –
– –
64
64
64
64
64
64
64
248 250
248 250
– –
– –
– –
– –
– –
Het gebruik van langerdurend onbetaald verlof wordt mede bepaald door de mogelijkheden om dit verlof te financieren, zoals ook uit het SCPonderzoek bleek. Daarmee is duidelijk dat de discrepantie tussen behoefte aan en gebruik van langerdurend verlof verkleind kan worden door een financieringsregeling voor langerdurend verlof. Om het gebruik van onbetaald verlof te vergemakkelijken heeft het kabinet in de begroting 2004 het voorstel gedaan voor een per 1 januari 2004 te introduceren levensloopregeling: een individuele, fiscaal ondersteunde spaarregeling waarmee werknemers tijdens de levensloop periodes van onbetaald verlof financieel kunnen overbruggen. Dit voorstel is, conform het Najaarsakkoord 2003, aangehouden in afwachting van nader overleg tussen kabinet en sociale partners over het gehele stelsel van VUT/ prepensioen en levensloop. Dit overleg zou in april 2004 tot overeenstemming hebben moeten leiden. Daar deze overeenstemming niet bereikt werd, heeft het kabinet de Tweede Kamer bij brief van 3 mei 2004 laten weten dat het alsnog teruggrijpt op zijn voorstellen uit het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel levensloop, waarbij deze laatste op één punt wordt gewijzigd. De belangrijkste kenmerken van de voorgestelde levensloopregeling die per 1 januari 2006 zal worden ingevoerd, zijn: + Werknemers krijgen een recht op deelname aan de levensloopregeling. + Jaarlijks kan maximaal 12% van het bruto jaarinkomen worden gespaard, tot een maximum van in totaal 150% van het bruto jaarinkomen. Voor werknemers die per 1-1-2006 tussen de 50 en 57 jaar zijn geldt dat zij meer dan 12% per jaar mogen inleggen op hun levensloopregeling. + Wie de levensloopregeling gebruikt voor het financieren van (onbetaald) ouderschapsverlof komt in aanmerking voor een heffingskorting
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
68
ter hoogte van 50% van het bruto wettelijk minimumloon (WML) per opgenomen verlofdag1. De fiscale tegemoetkoming is een tijdelijke regeling die loopt tot en met 2009. + Een belangrijke wijziging ten opzichte van het in 2003 ingediende wetsvoorstel Levensloopregeling is, dat het spaartegoed ook kan worden gebruikt voor voltijds verlof in het jaar voorafgaand aan de ingang van ouderdomspensioen. De spaarloonregeling blijft gehandhaafd, maar er kan niet in hetzelfde jaar aan beide regelingen worden deelgenomen. De fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof wordt per 1 januari 2006 afgeschaft. Er geldt in 2006 een overgangsregeling voor lopende gevallen. Dat zijn werknemers die al in 2005 betaald ouderschapsverlof genieten en op basis waarvan de werkgever afdrachtvermindering kan toepassen. De fiscale verlofspaarregeling blijft in 2005 nog in de huidige vorm bestaan en zal per 1 januari 2006 in de levensloopregeling opgaan. De voorgestelde financieringsregeling voor langdurend zorgverlof en de bestaande financieringsregeling loopbaanonderbreking zullen (zoals voorgesteld in de derde nota van wijziging op het betreffende wetsvoorstel Langdurend zorgverlof) in het licht van de introductie van de levensloopregeling als algemene financieringsmogelijkheid voor langerdurend verlof, worden geschrapt. De behandeling van dit wetsvoorstel is hangende het overleg tussen sociale partners en het kabinet over de levensloopregeling aangehouden, maar zal naar verwachting nog in 2004 kunnen worden afgerond.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een stelsel van toegankelijke en verantwoorde kinderopvang
1
Het bruto wettelijk minimumloon (WML) bedraagt met ingang van 1 juli 2003 €58,35 per dag.
Op 1 januari 2005 wordt de Wet kinderopvang van kracht. Vanaf dat moment worden alle bestaande regelingen van de rijksoverheid voor de bekostiging en de kwaliteit van kinderopvang vervangen door een nieuw wettelijk kader. De ouders staan centraal in de Wet kinderopvang. De wet gaat uit van vraagfinanciering. Ouders die arbeid en zorg combineren of een traject volgen gericht op deelname aan betaalde arbeid, kunnen in aanmerking komen voor een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van het kinderopvanggebruik. De Wet kinderopvang heeft betrekking op formele vormen van kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Van ouders wordt een eigen aandeel in de kosten verwacht. Bij werknemers wordt daarnaast een financieel aandeel van de werkgever verwacht. Deze vorm van vraagfinanciering stelt ouders in staat zelf te kiezen van welke opvangvorm en opvangvoorziening gebruik wordt gemaakt. Als gevolg daarvan zal de kinderopvangbranche als markt gaan functioneren. De verantwoordelijkheid voor het aanbod ligt bij de branche. De Belastingdienst geeft de ouders op aanvraag maandelijks de tegemoetkoming als voorschot. Na afloop van het jaar wordt de tegemoetkoming vastgesteld op basis van de feitelijke inkomensgegevens en het feitelijke kinderopvanggebruik. Aan de uitvoering door de Belastingdienst ligt een uitvoeringsconvenant ten grondslag. De Wet kinderopvang gaat bij kinderopvanggebruik door werknemers uit van een werkgeversbijdrage ter grootte van 1/3e van de kosten (situatie van twee werkende ouders). De werkgeversbijdrage is vrijwillig. Gestreefd wordt naar een situatie, waarbij in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar is (realisatie 2003: 60%). Voor werknemers zonder werkgeversbijdrage biedt de Wet kinderopvang een financiële compensatie. Voor werknemers met een inkomen tot anderhalf maal modaal (€ 45 000) is deze compensatie structureel. In 2006 wordt op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
69
basis van een evaluatie bepaald hoe de ontwikkeling van het aandeel van werkgevers beoordeeld moet worden. De Wet kinderopvang heeft de ambitie de financiële toegankelijkheid van formele kinderopvang te waarborgen. Het streven daarbij is dat huishoudens waarbinnen ouders arbeid en zorg combineren en gebruik maken van formele kinderopvang in gelijke mate gebruik blijven maken van formele kinderopvang als voor invoering van de wet. Daaraan gekoppeld geldt het streven dat het aandeel van huishoudens met een inkomen tot anderhalf keer modaal (€ 45 000) binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang minstens gelijk blijft als voor invoering van de wet. Tabel 25.4: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
Realisatie 2003
25.02.01% werknemers met een werkgeversbijdrage 25.02.02 Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderopvang
Streven 2004
Streven 2008
Groter of gelijk aan 2004 Groter of gelijk aan 2004
90% Groter of gelijk aan 2004 Groter of gelijk aan 2004
60%
* 25.02.03
Streven 2005
Het aandeel huishoudens met een inkomen tot € 45 000 binnen het aantal huishoudens met formele kinderopvang *
* Op basis van een nulmeting wordt de situatie van 2004 vastgelegd.
De Wet kinderopvang regelt naast de bekostiging ook de kwaliteit van de kinderopvang. In de wet is een beperkt aantal kwaliteitsvoorschriften vastgelegd, waaraan de ondernemer moet voldoen. Deze bieden de ondernemers in vergelijking met de bestaande situatie meer ruimte voor eigen invulling. Ondernemers zijn verplicht ouders via een oudercommissie medezeggenschap te verlenen over een aantal bepalende elementen. De oudercommissie heeft een verzwaard adviesrecht. Het toezicht op de kwaliteit wordt uitgevoerd door de GGD. Ten behoeve van de uniformiteit maakt de GGD gebruik van toezichtprotocollen. Op de toezichtfunctie van de GGD wordt een tweedelijns toezicht uitgevoerd door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Op grond van de Wet kinderopvang zijn experimenten met innovatieve vormen van kinderopvang mogelijk. De overgang naar een stelsel van vraagfinanciering heeft consequenties voor de aanbieders van kinderopvang. Eén klantengroep (de ouders) komt in de plaats van drie klantengroepen (ouders, gemeenten en werkgevers). Alle inkomsten moeten worden gegenereerd vanuit de maandelijkse betalingen van ouders. Niet alle organisaties kunnen daarop in alle opzichten volledig zijn voorbereid. Voor de organisaties waarvoor de overgang naar de Wet kinderopvang tot tijdelijke financieringsproblemen leidt, biedt het Waarborgfonds kinderopvang in de periode 2005–2006 een aantal tijdelijke financiële faciliteiten. Het Waarborgfonds heeft daarvoor in 2004 een tijdelijke subsidie van € 30 miljoen ontvangen, die in 2012 grotendeels terugvloeit naar het ministerie van SZW. In verband met de invoering van de Wet kinderopvang, worden in het kader van flankerend beleid projectsubsidies verstrekt onder andere gericht op de bevordering van zelfregulering en het stroomlijnen van toezicht. De Wet kinderopvang heeft niet alleen betrekking op kinderopvanggebruik door werknemers. Ook kinderopvanggebruik in het kader van reïntegratie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
70
in de arbeidsmarkt valt onder de reikwijdte van de Wet kinderopvang. Onderzocht wordt of de uitgaven van het rijk voor deze doelgroep in de periode 2005–2006 voor 50% bekostigd kunnen worden via ESF Doelstelling 3. 25.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 25.5: Begrotingsuitgaven artikel 25 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
174 589 218 058
311 988 315 588
775 718 775 918
775 032 775 032
760 674 760 764
749 712 749 712
749 712 749 712
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Rijksbijdrage loopbaanonderbreking Basisregeling levensloop Operationele doelstelling 2 KOA-regeling Kinderopvang Primair proces Voorlichting Onderzoek
218 058
315 588
774 334
775 032
760 674
749 712
749 712
373
400
57 944 157 463 1 160 455 663
71 500 240 727 1 909 542 510
772 506 1 228 100 500
773 204 1 228 100 500
758 846 1 228 100 500
747 884 1 228 100 500
747 884 1 228 100 500
1 584 1 412 172
0
0
0
0
10 000
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
2
0
Kinderopvang In 2005 wordt de Wet kinderopvang ingevoerd. De programma-uitgaven vanaf 2005 hebben betrekking op de tegemoetkomingen die op grond van de Wet kinderopvang aan ouders worden verstrekt. De tegemoetkoming voor kinderopvang komt in de plaats van alle bestaande overheidsregelingen op het terrein van kinderopvang. In verband daarmee worden de middelen die in het Gemeentefonds en in de fiscaliteit voor kinderopvang waren bestemd, toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze gelden worden ingezet voor de financiering van de Wet kinderopvang. De fiscale regelingen (afdrachtvermindering en buitengewone uitgaven) komen per 2005 te vervallen (tabel 25.6). Tevens worden extra middelen vanuit het Hoofdlijnenakkoord ingezet. Tabel 25.6: Fiscale uitgaven artikel 25 (x € 1 000) Artikelonderdeel Uitgaven
Operationele doelstelling 1 Afdrachtkorting ouderschapsverlof Levensloopregeling* Operationele doelstelling 2 Afdrachtvermindering kinderopvang Buitengewone lasten aftrek
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
327 000
454 000
68 000
563 000
580 000
635 000
635 000
42 000 –
68 000 –
68 000 –
43 000 520 000
– 580 000
– 635 000
– 635 000
162 000 123 000
234 000 152 000
– –
– –
– –
– –
– –
* In prijzen 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
71
25.4 Budgetflexibiliteit Tabel 25.7: Budgetflexibiliteit artikel 25
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
775 918 1 584 774 334
775 032
760 674
749 712
749 712
775 032
760 674
749 712
749 712
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
2006
2007
2008
2009
25.5 Evaluatieonderzoek Tabel 25.8: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Evaluatie Wet Arbeid & Zorg Evaluatie Wet aanpassing arbeidsduur Evaluatie Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang Evaluatie Wet kinderopvang
2005
x x
x
x x
De Wet arbeid en zorg zal in 2004 worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal behalve van de resultaten van door het SCP verrichte onderzoek onder werknemers, ook gebruik gemaakt worden van de resultaten van een onderzoek onder werkgevers, een CAO-onderzoek en een jurisprudentieonderzoek. Bij deze evaluatie zullen de effecten van de wet voor werkgevers en werknemers nader worden onderzocht en gewogen. Op basis van deze resultaten zal naar verwachting in maart 2005 een definitief kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer kunnen worden gezonden. Het kabinetsstandpunt evaluatie Wet aanpassing arbeidsduur (Waa) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 2 april 2004 naar de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2003/04, 29 503, nr. 1). Het kabinet concludeert daarin dat Waa in de huidige vorm voldoet en het daarmee beoogde doel ook in de praktijk wordt gerealiseerd. In 2005 wordt op basis van de subsidieafrekeningen met gemeenten vastgesteld of de doelstelling van de Regeling uitbreiding kinderopvang (eind 2003 een capaciteitsuitbreiding met circa 82 000 plaatsen ten opzichte van de situatie in 1999) is gehaald. Een monitor over de stand van zaken eind 2003 wijst uit dat deze doelstelling naar verwachting zal worden gehaald. In 2008 zal de Wet kinderopvang worden geëvalueerd. Vanaf de inwerkingtreding in 2005 tot aan de evaluatie zal jaarlijks verslag worden uitgebracht over de belangrijkste aspecten van de wet. In 2006 wordt onderzocht hoe de bijdrage van werkgevers aan de kinderopvang zich ontwikkelt. De trend zal moeten aangeven in hoeverre het streven dat in 2008 voor 90% van de werknemers een werkgeversbijdrage beschikbaar zal zijn, haalbaar zal blijken. Op basis van deze evaluatie wordt het beleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
72
ten aanzien van de werkgeversbijdrage bepaald. Tevens zullen in 2006 de effecten van de Wet kinderopvang op het reïntegratiebeleid worden onderzocht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
73
BELEIDSARTIKEL 26 OVERLEGSTRUCTUREN, COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP 26.1 Algemene doelstelling Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen.
In het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen is de zelfregulering door sociale partners een belangrijk uitgangspunt. De overheid biedt diverse instrumenten en structuren ter ondersteuning van die zelfregulering. Het uitgangspunt van zelfregulering door sociale partners laat onverlet dat de overheid op sociaal en sociaal-economisch terrein haar eigen verantwoordelijkheid heeft. Afstemming en coördinatie van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners vormen dan ook een logische aanvulling op dit uitgangspunt. 26.2 Operationele doelstellingen
1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners. 2. Afstemmen en onderling coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners. Operationele doelstelling 1. Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), de Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV), de Wet op de loonvorming, de Wet op de ondernemingsraden (WOR), de Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en de Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO). Het is aan betrokkenen om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden instrumenten en structuren.
Wet CAO/Wet AVV De Wet CAO en de Wet AVV vormen samen het instrumentarium dat de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming ondersteunt. Met dit instrumentarium (en het onderhoud daarvan) kan op effectieve wijze worden voorzien in de behoefte van sociale partners en van de overheid tot zelfregulering door sociale partners. Het draagt bij aan stabiele arbeidsverhoudingen en arbeidsrust. Met de Wet op de loonvorming beschikt het kabinet over de mogelijkheid om bij een zich plotseling voordoende noodsituatie, veroorzaakt door één of meer schoksgewijze optredende externe factoren, in te grijpen in het niveau van de loonkosten. Daarbij dient wel voldaan te worden aan de strikte voorwaarden zoals opgenomen in de wet. In Nederland valt ongeveer 84% van de werknemers onder de werkingssfeer van een CAO. Hierin zijn ook begrepen de werknemers die onder een arbeidsvoorwaardenregeling van de overheid vallen. In tabel 26.1 wordt nader aangegeven om welke aantallen CAO’s en werknemers het gaat. Ten behoeve van de uitvoering van het beleid ten aanzien van de algemeenverbindendverklaring worden regels vastgesteld in het Toetsingskader AVV. Het «onderhoud» van het AVV-instrument brengt met zich mee dat de toepassing wordt afgestemd op de actuele ontwikkelingen op het terrein van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming. In 2005 betreft dit in ieder geval: decentralisatie binnen CAO’s, de onafhankelijk-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
74
heid van nieuw optredende vakbonden en de bevordering van de transparantie van CAO-fondsen. De ontwikkeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid maken een nullijn voor de contractloonstijging noodzakelijk. In lijn hiermee heeft het kabinet voor 2004 en 2005 besloten tot een nullijn voor de contractlonen in de collectieve sector en tot het bruto bevriezen van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen. De noodzaak tot een dergelijke nullijn vormt voor het kabinet de aanleiding om in de komende periode tijdelijk (van 1 november 2004 tot en met 31 december 2005) CAO-afspraken die leiden tot een stijging van de contractlonen niet te ondersteunen door middel van het instrument van algemeenverbindendverklaring. Het Toetsingskader is dienovereenkomstig aangepast. Na invoering van het wetsvoorstel beperking van aanvullingen op de verplichte loondoorbetalingen in het tweede ziektejaar (BALTZ) kunnen aanvullingen in het tweede ziektejaar conform het bestaande Toetsingskader niet meer algemeen verbindend verklaard. Tabel 26.1: Kengetallen collectieve arbeidsvoorwaardenvorming*
bedrijfstakCAO’s aantal bedrijfstak-CAO’s aantal direct gebonden werknemers aantal door AVV gebonden werknemers ondernemingsCAO’s aantal ondernemings-CAO’s aantal gebonden werknemers totaal aantal CAO’s totaal aantal werknemers onder CAO
Aantallen 2003
2004
% CAO’s 2003
2004
193 4 335 500 779 500
195 4 650 000 686 000
27%
26%
519 653 000
564 716 000
73%
712 5 768 000
759 6 052000
100%
% werknemers 2003
2004
75% 14%
76% 11%
11%
12%
100%
100%
74%
100%
* Cijfers voor 2003 wijken af t.o.v. eerder verstrekte cijfers i.v.m. een wijziging in de gehanteerde systematiek (verder toegelicht in de Voorjaarsrapportage CAO-afspraken, juni 2004, SZW).
Medezeggenschap van werknemers De Wet op de ondernemingsraden biedt het instrumentarium waarmee organen voor medezeggenschap van werknemers in de onderneming kunnen worden ingesteld en effectief kunnen functioneren. Het beleid is onveranderd gericht op het bevorderen van de kwaliteit van de medezeggenschap, evenals op het bevorderen van het goed functioneren van de medezeggenschapsorganen. In 2002 hadden van de ondernemingen met 50 of meer werknemers in de overheidssector 98% en in de marktsector 71% een ondernemingsraad ingesteld. Nog in 2004 wordt een nieuwe opzet van de WOR ingediend bij de Tweede Kamer (Wet medezeggenschap werknemers, WMW). Uitgangspunt van het kabinetsvoorstel tot wijziging van de WOR is dat de overheid de voorwaarden moet creëren die ondernemer en ondernemingsraad de mogelijkheid bieden te komen tot een verbetering van de medezeggenschap in de onderneming. Het kabinet zal voorstellen doen om de regelgeving toegankelijker te maken en waar mogelijk minder dwingend, meer maatwerk mogelijk te maken, procedures te vereenvoudigen en inmiddels verouderde en overbodige regelgeving te schrappen. In het begrotingsjaar 2005 gelden de volgende prioriteiten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
75
+ Afronding van de nieuwe WMW ter vervanging van de WOR + Voorlichting in verband met de wetswijziging. Daarnaast worden Europese afspraken ten aanzien van medezeggenschap voorbereid en geïmplementeerd. In 2003 is, in vervolg op verordening en richtlijn omtrent de Europese vennootschap en de rol van de werknemers daarbij, de verordening en de medezeggenschapsrichtlijn betreffende de Europese coöperatieve vennootschap vastgesteld. Uiterlijk begin 2005 wordt een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn ingediend, die uiterlijk 18 augustus 2006 in werking moet treden. Tabel 26.2: Kengetal naleving medezeggenschap 2002 Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR1 1
74%
2003
2004
2005
2006
2007
2008
X
X
Meting van dit kengetal vindt om de drie jaar plaats. De eerstvolgende meting vindt plaats in 2005.
Wet WBO De Wet op de bedrijfsorganisatie stelt het bedrijfsleven in staat gemeenschappelijke belangen in eigen beheer te behartigen en is een institutioneel kader voor (hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen. Ook de WBO is er nadrukkelijk op gericht zelfregulering tot stand te brengen. Inmiddels zijn alle instellings-amvb’s vastgesteld in het kader van de lopende hergroepering van de bedrijfslichamen. Nog in 2004 wordt het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de laatste herziening van de WBO in 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden. In de WBO is eveneens de adviestaak van de SER vastgelegd. Binnen dit institutionele kader kunnen sociale partners het kabinet op sociaal en economisch terrein adviseren. In het kader van de adviesstructuur stelt het kabinet jaarlijks in de Prinsjesdagbrief een lijst vast van voorgenomen adviesaanvragen aan de SER. Operationele doelstelling 2: Afstemmen en onderlinge coördineren van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners De overheid wenst een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners in stand te houden. In dit overleg wordt de inzet van de onderscheiden partijen ten aanzien van met name het sociaal-economische beleid – met nadrukkelijk behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid – waar mogelijk afgestemd. Gedurende het gehele jaar voert de Regiegroep (SZW en Stichting van de Arbeid) hiertoe overleg. Eind 2003 heeft dit overleg geresulteerd in het Najaarsakkoord (formeel ondertekend op 18 november 2003). Tijdens het Voorjaarsoverleg d.d. 18 mei 2004 is echter geen overeenstemming bereikt over de dossiers VUT, prepensioen en levensloop. Dit betekent dat het kabinet genoodzaakt is terug te vallen op de oorspronkelijke plannen op deze terreinen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
76
26.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 26.3: Begrotingsuitgaven artikel 26 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
590 622
4 346 4 385
496 525
471 500
471 500
471 500
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Voorlichting (WMW) Subsidies
622
790
525
500
500
500
85 537
490 300
225 300
200 300
200 300
200 300
3 595 3 368 227
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2005
2006
2007
2008
2009
4 385 3 595 790
525
500
500
500
525
500
500
500
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
0
26.4 Budgetflexibiliteit Tabel 26.4: Budgetflexibiliteit artikel 26
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
26.5 Evaluatieonderzoek Als gevolg van de WOR-evaluatie uit 2003 wordt in 2004 het wetsvoorstel WMW ingediend. Evaluatie van de gewijzigde wetgeving zal vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet WMW plaatsvinden. De Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO) kent een vierjaarlijkse evaluatiecyclus. Eind 2004 zal de evaluatie Wet op de bedrijfsorganisatie met een kabinetsstandpunt worden ingediend bij de Tweede Kamer. Tabel 26.5: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 WBO
X
2005
2006
2007
2008
2009
X
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
77
BELEIDSARTIKEL 27 REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES 27.1 Algemene doelstelling Bescherming van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever.
Hiermee wordt bijgedragen aan kwalitatief goede, stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het gaat hierbij om beleid dat gericht is op het met de maatschappelijke ontwikkelingen afgestemde basisniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling bij de arbeid en het beleid ten aanzien van arbeids- en rusttijden. Een belangrijk uitgangspunt op het terrein van de arbeidsverhoudingen is dat het primaat in beginsel ligt bij sociale partners, waarbij de overheid verantwoordelijk is voor een minimumniveau aan arbeidsrechtelijke bescherming en ordening. De inzet van de overheid is hierbij niet alleen gericht op de totstandkoming van wet- en regelgeving waarmee bepaalde normen worden vastgelegd, maar ook op het bevorderen van de naleving hiervan. 27.2 Operationele doelstellingen
1. Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep. 2. Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst. 3. Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden. Operationele doelstelling 1: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep Met toegankelijke regelgeving dient een effectieve bescherming geboden te worden tegen ongelijke behandeling en tevens gewaarborgd te worden dat een ieder gelijke kansen heeft op het terrein van de arbeid. Dit draagt tevens bij aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, ouderen en gehandicapten. De overheid voert een actief beleid ter bevordering van gelijke behandeling voorafgaand aan, tijdens en bij de beëindiging van de arbeidsverhouding. Onderdeel hiervan is het beleid gericht op het terugdringen van ongerechtvaardigde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders. Verder worden de sociale partners gestimuleerd tot een zorgvuldig werving- en selectiebeleid. Naast regelgeving worden voor de gelijke behandeling instrumenten als voorlichting en gedragscodes ontwikkeld en gestimuleerd, en zijn klachtenprocedures – bij de Commissie gelijke behandeling en bij de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen – ingericht. Bevordering van de naleving van de wettelijke voorschriften en stimulering van sociale partners om hun eigen verantwoordelijkheid op dit terrein te nemen vormen belangrijke uitgangspunten van het beleid. Voor het komende jaar gelden de volgende prioriteiten: + Bevordering van de naleving van de nieuwe wettelijke normen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
78
betreffende gelijke behandeling naar leeftijd, handicap en tijdelijk en vast personeel en stroomlijning en samenvoeging van de regelgeving op het terrein van gelijke behandeling. + Implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) in nationale regelgeving. Hierbij zal tegelijkertijd de victimisatiebescherming in artikel 7:648 BW en artikel 125 g AW in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen daaromtrent in het communautaire recht. + Terugdringing van ongelijke beloning in strijd met de wet. + Bevorderen van een zorgvuldig werving- en selectiebeleid en het tegengaan van niet-functionele aanstellingskeuringen. Op grond van de wettelijke verplichting zal in samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling een evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v plaatsvinden.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst Bij deze doelstelling gaat het om het ontwikkelen en onderhouden van een normstelling voor de arbeidsrechtelijke bescherming van werknemers, zonder daarbij het belang van werkgevers uit het oog te verliezen. Een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst is hierbij onontbeerlijk, evenals een adequaat stelsel van ontslagbescherming en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij een tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid die buiten de normale risicosfeer van de werkgever ligt. In dat kader is het van belang er op toe te zien dat internationale regelgeving op deze terreinen het realiseren van deze doelstelling waar mogelijk bevordert, ondersteunt en niet belemmert. Voor de komende periode gelden de volgende prioriteiten: + Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie Rood); + Kabinetsreactie op de evaluatie van de wet Flexibiliteit en Zekerheid; + Heroverweging van het bij bedrijfseconomische ontslagen te hanteren lifo-beginsel. Wat betreft de WML is voor 2005 de ambitie om de trend in de toename van het aantal onderbetalingen te keren, onder meer door middel van voorlichting en samenwerking met branche-organisaties. Kwantificering van deze ambitie wordt gekoppeld aan de overweging een bestuurlijke boete in de WML op te nemen. De Tweede Kamer zal hierover voor 1 december 2004 worden geïnformeerd.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen voor een adequaat normstelsel voor arbeids- en rusttijden Met de Arbeidstijdenwet (ATW) biedt de overheid een wettelijk kader voor arbeids- en rusttijden van werknemers, zowel jeugdigen als volwassenen. De wet kent minimumnormen voor de duur van de verplichte rustperioden en pauzes, en maximumnormen ten aanzien van de arbeidstijden en bijvoorbeeld het aantal nachtdiensten. Daarnaast bevat de wet specifieke bepalingen over arbeid door kinderen en arbeid door vrouwen rondom de bevalling. Het doel van de wet- en regelgeving op het gebied van arbeids- en rusttijden is het beschermen van werknemers tegen risico’s op het gebied van de veiligheid, gezondheid en het welzijn in relatie tot hun arbeids- en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
79
rusttijden. Ook is de wet- en regelgeving bedoeld om een betere balans tussen werk en privé mogelijk te maken. De implementatie van internationale regelgeving, in het bijzonder Europese richtlijnen, speelt een belangrijke rol bij de wet- en regelgeving in Nederland. In 2004 zijn een aantal belangrijke stappen gezet ten aanzien van de drie prioritaire onderwerpen (invoering bestuurlijke boete, algemene vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet en de herziening Europese richtlijn 93/104) waaraan ook in 2005 nog gewerkt zal worden. + De parlementaire behandeling van het voorstel van Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet is in 2004 afgerond. De toezichthoudende instanties (Arbeidsinspectie, Staatstoezicht op de Mijnen en de Inspectie Verkeer en Waterstaat) hebben nu de beschikking gekregen over een nieuw instrument waardoor een effectievere handhaving van de normen van de arbeids- en rusttijden mogelijk is. Over de effecten van de wet zal 3 jaar na inwerkingtreding in een verslag aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. + Verbeteren wet- en regelgeving in het kader van deregulering en vereenvoudiging. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tijdens het Algemeen overleg van 15 april 2004 kon instemmen met de hoofdlijnen van het kabinetsstandpunt over de voorgenomen vereenvoudiging van de regelgeving over arbeids- en rusttijden1, is dit voor advies aan de SER voorgelegd. Het SER-advies wordt eind 2004 verwacht en zal worden betrokken bij het opstellen van een wetsontwerp, waarvan de parlementaire behandeling is voorzien in 2005. Dan zal ook de lagere regelgeving over arbeids- en rusttijden worden herzien in het kader van de voorgenomen vereenvoudiging. + In reactie op de mededeling van de Europese Commissie over de richtlijn 93/104/EG heeft het kabinet aangedrongen op een spoedige herziening van de richtlijn2. Een herziening is nodig om een oplossing te vinden voor de financiële en personele knelpunten die bij het werken in aanwezigheidsdiensten zijn ontstaan tengevolge van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie aangaande de interpretatie van de definitie van arbeidstijd. Tijdens het Voorzitterschap in de tweede helft van 2004 heeft het bereiken van een politiek akkoord over een aanvaardbare structurele aanpassing hoge prioriteit. Tegelijkertijd wordt in dit kader een noodzakelijke aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit voor aanwezigheidsdiensten voorbereid, die in 2005 in werking kan treden indien een snelle Europese oplossing op zich laat wachten. 27.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 27.1: Begrotingsuitgaven artikel 27 (x € 1 000) Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven
Programmauitgaven Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten 1 2
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2 288 2 288
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
2 288 2 085 203
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Tweede Kamer, 2003–2004, 29 376, nr. 1. Tweede Kamer, 2003–2004, 29 376, nr. 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
80
27.4 Budgetflexibiliteit Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programma-uitgaven op dit artikel worden begroot. 27.5 Evaluatieonderzoek Tabel 27.2: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Wet verbod op onderscheid tijdelijk en vast dienstverband Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur Algemene wet gelijke behandeling/Wet gelijke behandeling m/v Wet verbod op onderscheid naar leeftijd Wet verbod op onderscheid naar handicap of chronische ziekte Wet Flexibiliteit en Zekerheid Besluit aanstellingskeuringen Regeling werktijdverkorting Wet bestuurlijke boete ATW
2005
2006
2007
2008
2009
X X
X
X
X X
X X X X
X
X
Het periodieke verslag van de Commissie gelijke behandeling over de werking in de praktijk van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur (WOA) is, mede namens de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 8 april 2004 de Kamer toegezonden. Hierbij zijn tevens betrokken de resultaten van een evaluatieonderzoek naar onder andere de bekendheid met en de uitwerking in de praktijk van de WOA en een CAO-onderzoek. Op grond van de samenhang vindt in 2004 evaluatie van de Wet gelijke behandeling m/v tegelijkertijd plaats met de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Voortouw bij de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling ligt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het voortouw bij de evaluatie van de Wet verbod op onderscheid naar handicap of chronische ziekte ligt bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Verder wordt in 2004 een kabinetsstandpunt over de Regeling werktijdverkorting en een kabinetsstandpunt over de Wet flexibiliteit en zekerheid aan de Tweede Kamer gezonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
81
BELEIDSARTIKEL 28 PENSIOENBELEID 28.1 Algemene doelstelling Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen.
In Nederland zorgt de overheid voor een basispensioen in de vorm van de AOW (zie beleidsartikel 32 Overige inkomensondersteuning). Daarnaast beoogt de overheid te bewerkstelligen dat werknemers een aanvullend pensioen opbouwen. Dit om te voorkomen dat het inkomen op het moment van pensionering te veel terugvalt. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenen omdat het om een arbeidsvoorwaarde gaat. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid te bewaken dat toegezegde aanvullende pensioenen ook daadwerkelijk tot uitbetaling komen. Dat betekent dat, wanneer een werkgever een pensioentoezegging doet aan zijn werknemers, die toezegging minimaal moet voldoen aan een aantal eisen ten aanzien van de inhoud van de pensioenregeling, de financiering daarvan en een transparante uitvoering van de pensioenregeling. De overheid schept een wettelijk kader als waarborg en bevordert de opbouw van aanvullend pensioen door daarop toegesneden belastingmaatregelen. De overheid beoogt te bewerkstelligen dat het overeenkomen en uitvoeren van pensioenregelingen gebeurt op een wijze die aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en die rekening houdt met andere aspecten van sociaal-economisch beleid (loonontwikkeling, lange termijn betaalbaarheid). Daarbij is ook regelgeving op EU-niveau van toenemend belang. 28.2 Operationele doelstellingen
1. Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen. 2. Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen. 3. Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening. Operationele doelstelling 1: Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen Met gebruikmaking van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt bevorderd dat zoveel mogelijk werknemers in het kader van hun arbeidsovereenkomst afspraken maken over een aanvullend pensioen. Verder wordt ingezet op het bevorderen van afspraken met en tussen sociale partners over algemene werking van een pensioenregeling. Het kabinet heeft als criterium tot het niet in werking laten treden van de bepalingen voor algemene werking genoemd dat in 2006 zicht moet zijn op halvering van dat deel van de witte vlek dat wordt gevormd door werknemers die uitgesloten worden van deelneming aan de pensioenregeling van de werkgever (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 2). Dit is 7% van het aantal werknemers in de leeftijd tussen 25 en 65 jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
82
Tabel 28.1: Prestatieindicator operationele doelstelling 1 Realisatie 1996 28.01.01
Verminderen van de witte vlek Aantal werknemers dat uitgesloten wordt van een pensioenregeling van de werkgever
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2006
31⁄2%
7%
Uit onderstaande tabel valt af te leiden dat wat betreft de toegankelijkheid van pensioenregelingen de toetredingsleeftijd bij pensioenfondsen de afgelopen jaren omlaag is gegaan. Hiermee wordt bereikt dat meer deelnemers gedurende een langere periode een pensioen kunnen opbouwen. Tabel 28.2: Kengetallen operationele doelstelling 1 1998 Toetredingsleeftijd bij pensioen regelingen < 25 jaar >=25 jaar Onbekend
1999
2000
2001
2002
2003
2004
72% 23% 5%
77% 19% 4%
Aandeel actieve deelnemers (%) 49% 51% –
65% 35% –
64% 36% –
69% 31% –
68% 32% –
Bron: PVK, Pensioenmonitor 1998–2004, bewerking SZW.
Het wetsvoorstel houdende nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Kamerstukken II 2003/04, 29 481) is in maart 2004 ingediend. Het wetsvoorstel regelt de verplichtstelling van pensioenregelingen voor zelfstandige beroepsbeoefenaren op een moderne en transparante wijze. Voor 2005 geldt de volgende prioriteit: + Implementatie van de Wet verplichte beroepspensioenregelingen.
Operationele doelstelling 2: Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen In de Pensioenwet worden de waarborgen getroffen om ervoor te zorgen dat overeengekomen pensioenen ook daadwerkelijk tot uitkering kunnen komen. In het voorjaar van 2004 werd tussen kabinet en sociale partners overeenstemming bereikt over een nieuw financieel toetsingskader aan de hand waarvan kan worden bepaald hoeveel geld een pensioenfonds moet reserveren om in de toekomst aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Op 11 maart 2004 sprak de Tweede Kamer zijn steun uit voor dit financiële toetsingskader (FTK). De Pensioen- en Verzekeringskamer zal in de praktijk uitvoering geven aan dit kader, wat uiteindelijk in de Pensioenwet zal worden verankerd. Met sociale partners wordt een constante dialoog gevoerd waarin – gegeven de vergrijzing en de behoefte aan een beheerste loonontwikkeling – modernisering en kostenbeheersing centraal staan. Uit onderstaande tabel is af te leiden dat de aard van de regeling bij pensioenfondsen verschuift van een eindloon- naar een middelloonsysteem, wat bijdraagt aan kostenbeheersing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
83
Tabel 28.3: Kengetallen operationele doelstelling 2
Type regeling bij pensioenregelingen Eindloon Middelloon Beschikbare premie Overig
1998
1999
67% 25% 0% 8%
59% 32% 0% 9%
2000
2001
2002
2003
2004
Aandeel actieve deelnemers (%) 59% 58% 56% 31% 33% 33% 0% 1% 2% 9% 8% 9%
52% 36% 3% 9%
12% 74% 2% 11%
Bron: PVK, Pensioenmonitor 1998–2004, bewerking SZW.
In de internationale context is de inzet te bewerkstelligen dat het Nederlandse stelsel zijn specifieke kenmerken kan behouden. In het begrotingsjaar 2005 geldt de volgende prioriteit: + Parlementaire behandeling van de Pensioenwet ter vervanging van de Pensioen- en Spaarfondsenwet op basis van de Hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II 2001/02, 28 294, nrs. 1, 2) en het Financieel Toetsingskader (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 4);
Operationele doelstelling 3: Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening Om te voorkomen dat burgers op het moment van pensionering voor verrassingen komen te staan over de aard en inhoud van hun oudedagsvoorziening, is het aangewezen het pensioenbewustzijn bij burgers te vergroten. Ook door het vergroten van de transparantie in de uitvoering van pensioenregelingen kan draagvlak voor het behoud van het bestaande pensioenstelsel worden vergroot. De overheid bevordert dat de voorlichting van uitvoerders van pensioenregelingen ten aanzien van indexatie, besluitvorming over overschotten en tekorten, en deelnemersraden, evenals de individuele aanspraken van actieve deelnemers en slapers aan de gewenste vereisten voldoet. De instrumenten daartoe zijn het opnemen van voorschriften in de Pensioenwet, het stimuleren van projecten (zoals de website www.pensioenkijker.nl) en het maken van afspraken met pensioenuitvoerders, sociale partners en ouderenorganisaties. De betrokkenheid van gepensioneerden bij bestuur en beheer van de uitvoering van de pensioenregeling verdient aandacht omdat deze groep vanwege hun positie buiten het arbeidsproces alleen met extra inspanningen hierin een positie kan verwerven. Als zich in de uitvoering van pensioenregelingen keuzes voordoen, dan moeten diegenen die de gevolgen van een gemaakte keuze zullen ervaren, in de gelegenheid zijn de besluitvorming over die keuze te beïnvloeden en eventueel aan te vechten. De overheid zal de randvoorwaarden scheppen om een goed klimaat te organiseren voor het invullen van het convenant medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, zoals dat op 28 februari 2003 tussen de Stichting van de Arbeid en het Coördinatieorgaan van samenwerkende ouderenorganisaties is gesloten. Als per 1 juli 2005 niet minstens 65% van de pensioenfondsen aan de vereisten ten aanzien van medezeggenschap van gepensioneerden voldoet, dan zullen beide convenantpartijen bij de regering op een wettelijke regeling van de medezeggenschap van gepensioneerden aandringen. In 2005 zijn de prioriteiten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
84
+ Het stimuleren van een project ter verbetering van de kwaliteit van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen; + Het bij gelegenheid van de Pensioenwet bevorderen van transparantie in voorlichting en uitvoering door het opstellen van een wettelijk kader daartoe; + Het bij gelegenheid van de Pensioenwet treffen van een wettelijke regeling voor medezeggenschap bij de uitvoering van rechtstreeks verzekerde regelingen. 28.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 28.4: Begrotingsuitgaven artikel 28 (x € 1 000) Artikelonderdeel Verplichtingen Uitgaven
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
1 063 1 063
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
1 063 974 89
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Programmauitgaven Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
Er worden geen programmauitgaven op dit artikel begroot, alleen toegerekende apparaatskosten. 28.4 Budgetflexibiliteit Er is geen tabel budgetflexibiliteit opgenomen omdat er geen programmauitgaven op dit artikel worden begroot. 28.5 Evaluatieonderzoek Bij de evaluatie van het vrijstellingsbesluit van de wet verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds 2000 (wet Bpf) gaat het er om inzicht te krijgen wat het gevolg is van het toestaan van een groter aantal vrijstellingsgronden voor werkgevers om uitgezonderd te worden van de verplichting tot deelname in een bedrijfstakpensioenfonds. De betrokkenheid van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen wordt per 1 juli 2005 gemeten door de convenantpartijen bij het convenant medezeggenschap gepensioneerden. Bij de evaluatie van de witte vlek gaat het er om te meten in welke mate het aantal werknemers, dat wordt uitgesloten van deelname aan een pensioenregeling van de werkgever, is afgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
85
Tabel 28.5: Evaluatie overzicht 2004 Evaluatie vrijstellingsbesluit wet Bpf 2000 Betrokkenheid gepensioneerden bij uitvoering van aanvullende pensioenregelingen Verminderen witte vlek
2005
2006
2007
2008
2009
x
x x
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
86
BELEIDSARTIKEL 29 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, ARBOZORG EN VERZUIM 29.1 Algemene doelstelling Bevorderen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en goede arbozorg, mede om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te beperken.
Werkgevers, werknemers en overheid hebben belang bij goede arbeidsomstandigheden. Na een werkdag weer gezond thuiskomen is een waarde die inzet verdient. Het gaat ook om terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, bijdragen aan arbeidsproductiviteit en groei van ondernemingen, en het voorkomen van incidenten met een maatschappelijk ontwrichtend karakter. Essentieel voor het bereiken van goede arbeidsomstandigheden is de arbo- en verzuimaanpak meer tussen de oren van werkgevers en werknemers te brengen. De overheid activeert zelfwerkzaamheid en stuurt op ernstige risico’s met stimuleringsbeleid, vraaggestuurde informatie en in regelgeving en handhaving. Daaraan inherente verlaging van regeldruk en lasten neemt weerstand weg en vergroot kansen op effectief beleid in bedrijven. 29.2 Operationele doelstellingen
1. Beperken van de arbeidsrisico’s waaraan werknemers zijn blootgesteld. 2. Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. Operationele doelstelling 1: Beperken van de arbeidsrisico’s waaraan werknemers zijn blootgesteld Mensen aan het werk houden, betekent het voorkomen van uitval ten gevolge van de arbeid. SZW heeft de afgelopen jaren voor verschillende arbeidsrisico’s streefwaarden geformuleerd. Streefcijfers voor tillen en geluid lopen tot 2006. Ter realisatie zet SZW onder meer handhaving in en arboconvenanten met sociale partners. Risicogestuurd beleid op basis van ernstige risico’s is het uitgangspunt. Zo wordt de komende jaren ingezet op een reductie van het aantal arbeidsongevallen in verschillende (hoog risico) sectoren. Er wordt een aantal specifiek op de bouw gerichte activiteiten ondernomen omdat daar relatief de meeste ongevallen gebeuren. De op de bouw gerichte Europese inspectiecampagne wordt in 2005 vervolgd. Daarnaast worden in 2005 in samenwerking met de (chemische) procesindustrie maatregelen getroffen, onder meer op basis van onderzoek naar oorzaken van de verontrustende piek van zware ongevallen in deze bedrijfstak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
87
Tabel 29.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicator
Realisatie 2003
29.01.01 Percentage werknemers blootgesteld aan schadelijk geluid 29.01.02 Percentage werknemers dat regelmatig kracht moet zetten 29.01.03 Aantal afspraken met branches * VASt actieplannen: – opgestart – gerealiseerd * Versterking arbeidsveiligheid 29.01.04 Bovengemiddelde handhavingsinzet Arbeidsinspectie
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2006
5%
2,3%
22%
15,4%
Streven 2007
18 2 11%
5
10 > 10%
13 3
Bron: SZW.
SZW heeft een tweetal projecten gestart die zich richten op het vergroten van de kennis en bewustwording over risicovolle situaties om deze vervolgens ook daadwerkelijk aan te pakken. Het programma Versterking Arbeidsveiligheid richt zich op het verminderen van het aantal arbeidsongevallen. Dit programma heeft als doel het inhoudelijk vormgeven aan risicogestuurd arbeidsveiligheidsbeleid en vergroting van eigen verantwoordelijkheid van bedrijven door het verhogen van veiligheidsbewustzijn. De gehanteerde werkwijze behelst: + ontwikkeling van een methodiek voor kwantitatieve analyse voor arbeidsrisico’s (risicomodel) + ontwikkeling goede praktijken door het uitvoeren van concrete veiligheidsverbetertrajecten + bouw van een database met gegevens over arbeidsongevallen in binnen- en buitenland. Dit zal significant bijdragen aan het begrip over de onderliggende oorzaken van ongevallen. Bedrijven worden in staat gesteld om op kosteneffectieve wijze beslissingen te nemen over risicoreductiestrategieën. Via veiligheidsverbetertrajecten voor individuele bedrijven en werkvloer worden voor diverse branches goede praktijken ontwikkeld. Het programma loopt van 2003 tot en met 2007. Dan moet het kwantitatieve risicomodel gereed zijn en in totaal 20 verbeteringstrajecten zijn gestart. In 2003 is het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (VASt) gestart. Hiermee wil SZW het bedrijfsleven, in het bijzonder het MKB, stimuleren en faciliteren bij de adequate beheersing van de blootstelling van werknemers aan stoffen. SZW stimuleert (hoogrisico) branches en ketens een actieplan te maken om het stoffenbeleid te versterken. Doelstelling is dat in 2007 minimaal 10 branche-actieplannen en 3 keten-actieplannen zijn uitgevoerd.
Farboregeling Doel van de Farboregeling is de verbetering van arbeidsomstandigheden door stimulering van aanschaf en gebruik van innovatieve arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. De regeling wordt op basis van evaluatie per 1 januari 2005 omgezet van een fiscale in een subsidieregeling. De aanpassing wordt budgetneutraal doorgevoerd. Tegenover een beperking van de lijst van arbeidsmiddelen die voor subsidie in aanmerking komt (meer risicogericht) staat een versterking van de financiële stimulans door een hogere bijdrage dan het huidige voordeel van 3,5%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
88
Handhaving De Arbeidsinspectie (AI) handhaaft regels op arboterrein door inspecties en het openbaar maken van inspectieresultaten. Daarmee draagt de AI bij aan een veilig en gezond werkklimaat. Voor de inspectieprojecten wordt op basis van risicoanalyse prioriteit gegeven aan branches en bedrijven met de hoogste arborisico’s en de laagste naleving. Bij de representatieve aselecte steekproef van de jaarlijkse Arbomonitor blijken in 2003 bij circa 48% van de bedrijven zodanige tekortkomingen te bestaan dat een handhavingsinstrument (waarschuwing, stillegging, boete) is ingezet. De AI wil haar capaciteit zoveel mogelijk inzetten in situaties die ongunstiger zijn dan het «gemiddelde». Dat doet de AI door een zodanige selectie voor inspectie dat er «wordt gevist waar vis zit». Streven is om de handhavingsinzet in projecten arbeidsomstandigheden in 2005 tenminste 10 procentpunten hoger te laten zijn dan in de Arbomonitor. Tabel 29.2: Kengetallen Arbeidsinspectie: nagestreefd handhavingspercentage Sector
Industrie Bouw Commerciële dienstverlening Publieke dienstverlening Totaal Arbo AI Extra handhavings% AI t.o.v. arbomonitor
gerealiseerd handhavingspercentage* arbomonitor 2003
gerealiseerd handhavingspercentage* AI in projecten arbo 2003
nagestreefd handhavingspercentage AI in projecten arbo 2005:
53% 43% 46% 49% 48%
53% 65% 56% 61% 59% 11%
> 10%
Bron: Arbeidsinspectie.
Daarnaast is het van belang om inzicht te geven in de effectiviteit van het handhavinginstrumentarium op arbeidsomstandigheden. De daling van het percentage bedrijven met overtreding bij eerste en vervolginterventies biedt dat. Bij geconstateerde overtredingen bij eerste interventie wordt direct handhavend opgetreden. Als er bij de vervolginterventie opnieuw overtredingen worden geconstateerd, zet de AI zwaardere instrumenten in. Tabel 29.3: Percentage bedrijven met inzet handhavinginstrumenten bij eerste en vervolginterventie* Kengetallen Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij eerste interventie Percentage geïnspecteerde bedrijven met inzet handhavingsinstrumenten bij vervolginterventie
2001
2002
2003
59%
59%
58%
11%
8%
6%
Bron: SZW. * gemeten in jaar van vervolginterventie.
De inzet van handhavinginstrumenten bij eerste interventie in combinatie met de inzet van handhavinginstrumenten bij vervolginterventie is een indicator van de mate van effectiviteit van de handhaving. Als de capaciteit van de AI daar ingezet wordt waar veel overtredingen van de arboregelgeving zijn én als de inzet van deze capaciteit ertoe leidt dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
89
betreffende overtredingen na het eerste inspectiebezoek niet meer aanwezig zijn, dan geeft dat een indicatie dat de handhaving effectief is. De AI hanteert als streven voor 2005 om de effectiviteit van de handhaving tenminste op het peil van 2003 te houden en zal hiervan een beeld geven in het SZW-jaarverslag over 2005.
Operationele doelstelling 2: Het stimuleren en ondersteunen van beleid in arbeidsorganisaties om het ziekteverzuim te beperken en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. Tabel 29.4: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
29.02.01 29.02.02
29.02.03
RI&E’s beschikbaar bij bedrijven Aantal arboconvenanten met branches eerste fase tweede fase Aandeel werkzame arbeidsgehandicapten dat nog aanpassingen in het werk noodzakelijk acht
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
86%
92%
48 3
91% 69 50** 19
16%*
15%
Streven 2007
14%
Bron: SZW (29-02-01 en 29-02-02) en CBS (29-02-03). * voorlopig cijfer. ** realisatie 2004.
Risico-inventarisatie en evaluatie (ri&e) als basis voor bewuster preventiebeleid op de werkvloer Voor een goede arbo- en verzuimaanpak moeten werkgevers en werknemers inzicht hebben in de risico’s en weten hoe zij die kunnen aanpakken. De ri&e draagt bij aan bewustwording bij werkgevers en werknemers. Sinds 1998 is grote winst geboekt in het aantal aanwezige ri&e’s, alleen het MKB loopt nog achter (zie tabel 29.8). Verdere verbetering is noodzakelijk, voor een bewuster preventiebeleid door ondernemingen. SZW zet daartoe in op het toegankelijk en toepasbaar maken van de kennis daarover, geënt op de behoeftes van ondernemingen. SZW doet dit – samen met het Arboplatform en partijen daarin – door het faciliteren van voortgaande digitalisering van branchespecifieke ri&e’s die via internet vrij toegankelijk zijn en door arbo informatiepakketten voor administratiekantoren (belangrijke informatiebron voor de MKB ondernemer). Ook worden arboproducten over bijvoorbeeld kosten en baten van arbobeleid ontwikkeld, specifiek voor MKB branches. Dit zorgt voor een kwaliteitsimpuls én voor vermindering van administratieve lasten. Voor het overige beleid ter vermindering van regeldruk wordt verwezen naar de brief van SZW van 8 april 2004 (TK 29 515, nr. 3). Voor flexibilisering in de organisatie van deskundige bijstand voor en door ondernemingen dient ultimo 2004 wetgeving gerealiseerd te zijn. In 2005 ligt dan de nadruk op flankerend beleid bij implementatie. Arboconvenanten, over beperking van blootstelling aan belangrijke arbeidsrisico’s en bevordering van vroege reïntegratie. In april 2004 werd het 50e en laatste arboconvenant afgesloten dat in het oorspronkelijke kader tot stand kwam, een aantal dat het streven bij aanvang (20) ruim heeft overtroffen. De aanpak met convenanten is verlengd met een tweede fase die loopt tot en met 2007. Hierin wordt het sectorale beleid over verzuim en reïntegratiebeleid verder ontwikkeld, zowel in bestaande convenantsectoren als in nieuwe sectoren met een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
90
relatief groot of groeiend WAO-bestand. Streven is dat eind 2004 19 tweedefaseconvenanten zijn getekend met taakstellingen tot minder verzuim en lagere WAO instroom. Het accent in de jaren 2005 tot en met 2007 ligt vooral op implementatie en expiratie. Tabel 29.5: Convenanten naar fase, stand per 1 augustus 2004
Convenanten totaal – eerste fase – tweede fase Intentieverklaringen tweede fase
Aantal
Bereik werknemers (* 1 miljoen)
Financiële reservering SZW (* € 1 miljoen)
Financiële reservering sectoren/sociale partners (* € 1 miljoen)
57 50 7
3,7 3,5 0,7
86,7 81,5 5,2
203,6 195,1 8,5
12
0,8
13,0
13,0*
Bron: SZW. * Dit is een minimumbedrag.
Het aantal onderwerpen waarover in convenanten afspraken worden gemaakt, loopt uiteen: in sommige convenanten blijven de afspraken beperkt tot één onderwerp, in de meeste convenanten komen echter meerdere onderwerpen tegelijkertijd aan de orde. Tabel 29.6: meest voorkomende onderwerpen in convenanten, per 1 augustus 2004 Onderwerp
(Vroegtijdige) reïntegratie Werkdruk/PSA Fysieke belasting/tillen RSI Oplosmiddelen Agressie en geweld Allergenen Geluid WAO-uitstroom
Frequentie in Frequentie in eerste-faseconve- tweede-faseconvenanten (N = 50) nanten (N = 7) 37 35 27 13 8 9 7 8 –
Frequentie totaal (N = 57)
6 2 2 1 1 – 1 – 3
43 37 29 14 9 9 8 8 3
Bron: SZW.
Onder (vroegtijdige) reïntegratie zijn diverse soorten afspraken geschaard. Veelal gaat het om kwantitatieve afspraken over reduceren van (langdurig) ziekteverzuim of WAO-instroom. In de tweedefase convenanten wordt in een drietal sectorale pilots – mede met het UWV – onder meer gestreefd naar een verhoging van de WAO-uitstroom. In 2005 verstrijkt de looptijd van 13 eerstefaseconvenanten. Onderzoek wijst uit dat in de periode 2001–2003 de verzuimdaling in convenantbranches significant groter is geweest dan in niet convenantbranches. Ook is er binnen convenantsectoren een sterkere daling in WAO-toekenningen. Succesvolle projecten zijn gebundeld in de uitgave «Arboconvenanten: het betere werk».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
91
Tabel 29.7: Overzicht van convenanten die in 2005 expireren én kwantitatieve afspraken bevatten ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage en/of het WAO instroompercentage* Arboconvenan- Overeengekomen doelstelling(en) voor 2005 ten Grafimedia
Kappers
Industriële reiniging en Scheepsonderhoud ORSIMA) Openbare Bibliotheken Woningcorporaties Politie
Ziekenhuizen
Ziekteverzuim uiterlijk 9-10-2005 reduceren met ten minste 10% ofwel 0,5% punt; instroom in de WAO uiterlijk 9-10-2005 reduceren met ten minste 20% Ziekteverzuimpercentage uiterlijk 17-12-2005 reduceren met ten minste 15%, op basis van het vast te stellen verzuimpercentage na verbetering van de registratiesystematiek, per 1-1-2003; instroom in WAO en WAZ uiterlijk 17-12-2005 reduceren met ten minste 25% Ziekteverzuim uiterlijk 11-9-2005 reduceren met ten minste 1% punt op basis van het vast te stellen verzuimpercentage na verbetering van de registratiesystematiek per 1-1-2003; Instroom in WAO uiterlijk 11-9-2005 reduceren met ten minste 15% ten opzichte van de cijfers van de eerste helft van 2001, en voor 11-9-2007 de WAO-instroom reduceren met 20% Ziekteverzuimpercentage uiterlijk 10-10-2005 reduceren met ten minste 1,0%-punt In de convenantsperiode het ziekteverzuim in de branche terugdringen tot op het landelijk gemiddelde en zo mogelijk daar onder Ziekteverzuimpercentage bij iedere afzonderlijke organisatie in drie jaar terug te brengen met ten minste 10% van het ziekteverzuimpercentage zoals dit voor het jaar 2000 voor elke afzonderlijke organisatie gold. Reduceren van het verschil tussen het gemiddelde ziekteverzuim in de branche en het vergelijkbaar landelijk gemiddelde op 1-7-2004 met tenminste 50%; reduceren van het verschil tussen de landelijke instroom in de WAO en de instroom vanuit de branche over het jaar 2003 met 50% ten opzichte van 2000.
Bron: SZW.
Effectmetingen zullen naar verwachting bij het jaarverslag over 2006 beschikbaar zijn.
Ontschotting Sociale zekerheid en zorg, met nadruk op verzuim- en arbobeleid Op de slotconferentie van het project Sociale zekerheid en zorg in december 2004 zal met partijen in het veld de balans opgemaakt worden. Kernpunt in de activiteiten is de totstandkoming van een integrale en transparante dienstverleningsketen van preventie, verzuim en reïntegratie. Het grote aantal instanties dat deze dienstverlening aanbiedt (arbodiensten, reïntegratiebedrijven, zorg- en inkomensverzekeraars, verschillende artsengroepen, UWV) moet daartoe hun diensten in onderlinge samenspraak en tegen een goede prijs-/kwaliteitsverhouding aanbieden. Dat moet werkgevers en werknemers in staat stellen op de werkvloer effectief arbozorg en verzuimbeleid te realiseren. Werk voor arbeidsgehandicapten Werk voor arbeidsgehandicapten vergt veelal aanpassingen van werkplek of werkomgeving. In 2003 bleken ruim 1,6 miljoen mensen van 15 tot en met 64 jaar door een langdurige aandoening, ziekte of handicap belemmerd te worden in het verkrijgen of uitvoeren van werk. Van hen waren er 778 000 werkzaam. Daarvan gaf 16% aan dat er nog een aanpassing noodzakelijk is. Streven is dit percentage te verlagen naar 14% in 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
92
door zoveel mogelijk belemmeringen voor arbeidsgehandicapten bij het verkrijgen of uitvoeren van werk te verminderen, door een toegespitste arboaanpak van hun werkgever. Belangrijke inspanningen voor het stimuleren van toetrede tot arbeid en behoud van werk voor deze werknemers worden verricht door de Commissie Het Werkend Perspectief (CWP). Tabel 29.8: Kengetallen operationele doelstellingen 1 en 2 Kengetallen
2003
2004
2005
Beschikbaarheid schriftelijke ri&e alle werkgevers 1–9 werknemers 10–99 werknemers > 99 werknemers
86% 83% 93% 98%
91% 90% 97% 99%
92%
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen
84%
Farbo-producten met (gedeeltelijk) positief advies van de Arbeidsinspectie Fiscale regeling
6 000
90%
6 600
Bron: Arbeidsinspectie en NCvB.
De fiscale Farboregeling wordt vanaf 2005 vervangen door een subsidieregeling. Deze regeling moet nog vorm krijgen; aantallen producten worden daarom pas in de begroting 2006 gepresenteerd.
29.3 Budgettaire gevolgen Tabel 29.9: Begrotingsuitgaven artikel 29 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
47 755 40 639
56 872 61 186
95 374 97 151
44 323 44 323
32 067 34 067
22 563 23 699
20 825 20 825
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Handhaving Primair proces Subsidies Onderzoek
40 639
61 186
49 266
44 323
34 067
23 699
20 825
223 2 287 5 457 1 854
500 3 179 6 738 1 953
896 14 384 365
896 12 847 350
896 12 992 350
896 14 128 350
896 12 992 350
20 157 9 741 125 795
39 312 6 977 389 2 138
25 030 8 232 9 350
21 635 8 245
14 243 5 236
2 739 5 236
1 001 5 236
350
350
350
350
47 885 42 827 5 058
0
0
0
0
6 884
6 884
6 884
6 884
6 884
Operationele doelstelling 2 Arboconvenanten Subsidies Voorlichting Onderzoek Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
6 115
5 984
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
93
Subsidies operationele doelstelling 1 De fluctuatie in de subsidie-uitgaven voor operationele doelstelling 1 wordt veroorzaakt door een kasschuif in de uitgaven voor het VAStproject; de raming 2004 is verlaagd en de begrote uitgaven voor 2005 en 2008 zijn verhoogd. Arboconvenanten De uitgaven voor de met sociale partners afgesloten arboconvenanten lopen door tot in 2008. De piek in de uitgaven is in 2004. De voor 2009 begrote uitgaven maken onderdeel uit van het amendement Verburg (TK 2002–2003, 28 600 XV, nr. 42). Overige programmauitgaven De voor 2005 en verder begrote uitgaven voor de onderdelen «Primair proces», «Onderzoek en beleidsinformatie» en «Handhaving» zijn thans nog niet volledig toebedeeld aan de individuele beleidsartikelen, maar zijn begroot in artikel 98 «Algemeen». De hiervoor benodigde middelen worden toebedeeld op basis van jaarlijks op te stellen jaarplannen. Deze toedeling leidt tot begrotingsmutaties in de suppletore begrotingen. Ontvangsten De begrote ontvangsten hebben betrekking op bestuurlijke boeten. 29.4 Budgetflexibiliteit Tabel 29.10: Budgetflexibiliteit artikel 29
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
97 151 47 885 49 266
44 323
34 067
23 699
20 825
44 323
34 067
23 699
20 825
45% 7% 26% 18% 4% 100%
26% 8% 30% 18% 18% 100%
7% 11% 33% 23% 26% 100%
9% 30% 29% 32% 100%
8% 22% 32% 38% 100%
Voor de afgesloten arboconvenanten zijn juridische verplichtingen met sociale partners afgesproken Voor in onderhandeling zijnde convenantstrajecten en voor diverse projecten zoals VASt, Versterking Arbeidsveiligheid, de Commissie Werkend Perspectief, het Arboplatform Nederland en het NCvB zijn toezeggingen gedaan waardoor SZW bestuurlijk gebonden is om gelden beschikbaar te stellen. Voor projecten als de aanpak administratieve lasten en het vervolg op het Project Sociale Zekerheid en Zorg, alsmede voor de subsidieregelingen zijn beleidsmatig gelden gereserveerd. 29.5 Evaluatieonderzoek De evaluatie van de Arbowet 1998 wordt in oktober 2004 afgerond en resulteert in een SER-advies. Dit omvat tevens evaluatie van de werking van de Arbowet inzake ongewenste omgangsvormen. De tussenevaluatie van de werking wet verbetering poortwachter bestaat uit twee onderdelen; het eerste wordt oktober 2004 afgerond, het tweede april 2005. Voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
94
de evaluatie van het arboconvenantentraject zijn inmiddels voorbereidingen getroffen. Het eindrapport van de Evaluatie Brzo 1999 is opgeleverd en wordt in het najaar 2004 aan de Kamer aangeboden. Het evaluatieonderzoek «maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden» is afgerond. Er is vervolgonderzoek toegezegd. Hierin worden de beleidseffecten op brancheniveau nader onderzocht: de causale relatie tussen kosten en baten van arbeidsomstandighedenbeleid in bedrijven en instellingen (met name op het gebied van verzuim) en de invloed van arbeidsomstandighedenbeleid op de productiviteit. Tabel 29.11: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Evaluatie Arbowet 1998 Evaluatie «seksuele intimidatie, agressie en geweld», als deel van de evaluatie Arbowet 1998 Eindevaluatie arboconvenantentraject Tussenevaluatie Wet Verbetering Poortwachter Maatschappelijke kosten arbeidsomstandigheden Evaluatie BRZO 1999
2005
2006
2007
2008
2009
X
X X X
X
X X
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
95
BELEIDSARTIKEL 30 INKOMENSBESCHERMING MET ACTIVERING 30.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies1.
«De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid»2. Deze taak voor de overheid is in de Nederlandse Grondwet verankerd, en op grond hiervan stelt de overheid de polisvoorwaarden op voor de te onderscheiden socialezekerheidsregelingen. Wanneer het over de hoogte en duur van inkomensbescherming gaat kan een spanningsveld ontstaan tussen de vraag of dat recht doet aan de persoonlijke omstandigheden waarin iemand verkeert, en de vraag of het betrokkenen voldoende motiveert activiteiten te ondernemen gericht op arbeidsinschakeling. Dit artikel gaat over inkomensbescherming voor personen die gerekend worden tot de (potentiële) beroepsbevolking, en op basis van de onderliggende regelgeving in beginsel een inspanningsverplichting hebben om betaalde arbeid te verkrijgen, waarmee zomogelijk zelfstandig in het levensonderhoud voorzien kan worden. Beleidsartikelen 22 (Activerend arbeidsmarktbeleid) en 23 (Reïntegratie) zijn zodoende nauw verwant met dit beleidsartikel. Daar waar (hernieuwde) arbeidsinschakeling om welke reden dan ook niet direct kan plaatsvinden, wordt voorzien in inkomensbescherming. In de operationele doelstellingen van dit artikel wordt ingegaan op de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers respectievelijk zelfstandigen (IOAW respectievelijk IOAZ), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK), de tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) en de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI). De WWB, IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK, BIA en de TRI zijn sociale voorzieningen, de WW is een sociale verzekering. 30.2 Operationele doelstellingen
1
Op de groep personen van 65 jaar en ouder, die krachtens de Wet werk en Bijstand (WWB) wel aanspraak op een uitkering kunnen doen gelden, zijn activerende voorwaarden niet van toepassing. 2 Grondwet: Hoofdstuk 1, art. 20, eerste lid.
1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud. 2. Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden. 3. Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud. 4. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten. 5. Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zg. herbeoordelingsoperatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
96
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud. De WWB voorziet erin om, na aanwending van alle beschikbare voorliggende voorzieningen, te voorkomen dat burgers met hun inkomen onder het niveau van het sociale minimum geraken. Hiermee is de WWB het «vangnet» in de sociale zekerheid. Daarbij is het streven om betrokkenen (met uitzondering van personen van 65 jaar en ouder) zo spoedig mogelijk weer zelfstandig in het levensonderhoud te doen voorzien. In dringende situaties kan een college van B&W tijdelijk vrijstelling verlenen van de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Behalve dat de uitkeringsafhankelijkheid daarmee wordt doorbroken, wordt betaalde arbeid gezien als een krachtig instrument om armoede tegen te gaan. Daar waar er belemmeringen zijn om werk te aanvaarden, biedt het ministerie van SZW zo mogelijk «tools» om het vinden van oplossingen op decentraal niveau te vergemakkelijken. Bijvoorbeeld voor mensen die tot een gemeentelijke doelgroep voor reïntegratie behoren en die kampen met een schuldenproblematiek. In de praktijk kan het bestaan van een schuldenproblematiek demotiverend werken op de beoogde reïntegratie. In zo een situatie kunnen vanuit het werkdeel WWB middelen worden ingezet voor een integraal traject, waarin schuldhulpverlening bijdraagt aan de reïntegratie. Om gemeenten aan te moedigen op innovatieve wijze invulling te geven aan de doelen van de WWB is er jaarlijks (via artikel 98 van deze begroting) een subsidiebudget beschikbaar. De WWB voorziet, naast de algemene bijstand en de bijzondere bijstand (zie beleidsartikel 33: Tegemoetkoming specifieke kosten), in een langdurigheidstoeslag. Deze toeslag kan op aanvraag worden verstrekt aan personen van 23 jaar tot en met 64 jaar die minimaal 60 maanden ononderbroken een inkomen hebben van maximaal de bijstandsnorm. Door de afstand tot de arbeidsmarkt is dit een uiterst kwetsbare groep. Zie voor de hoogte van de toeslagen en de bijstandsnormen tabel 30.1. De bijstandsnormen zijn gekoppeld aan het nettominimumloon. Tabel 30.1: Normbedragen Wet Werk en Bijstand (per 01072004, incl. vakantieuitkering) Categorie (21 t/m 64 jaar)
Gehuwden of ongehuwd samenwonenden (21 t/m 64 jaar) Alleenstaande ouders (21 t/m 64 jaar) Alleenstaanden (21 t/m 64 jaar) Maximale toeslag alleenstaande (ouder) (21 t/m 64 jaar)
Normbedrag
% netto minimumloon
Langdurigheidstoeslag (23 t/m 64 jaar)
€ 1 151,82 € 806,27 € 575,91 € 230,36
100% 70% 50% 20%
€ 462 € 415 € 324
De norm voor alleenstaande (ouders) kan worden verhoogd met een toeslag wanneer er sprake is van hogere noodzakelijke kosten van bestaan dan waar de norm in voorziet, als gevolg van het niet kunnen delen van kosten met een ander. Voor geen van de categorieën is de normuitkering hoger dan het netto minimumloon.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
97
Om bovengenoemde operationele doelstelling te realiseren is het van belang dat het rijk – macro bezien – voldoende middelen beschikbaar stelt aan gemeenten (prestatie-indicator 30.01.01). Het macrobudget voor jaar t wordt in september van jaar t definitief vastgesteld op basis van een met het Centraal Planbureau afgestemde volumeraming. In deze raming wordt rekening gehouden met het bijstandsvolume in jaar t-1, de actuele economische vooruitzichten en de verwachte effecten van gewijzigd beleid. Daarentegen wordt het effect van het gemeentelijke beleid in jaar t niet meegenomen bij de definitieve vaststelling van het macrobudget, omdat anders een deel van de financiële prikkel in de WWB wordt weggenomen. Jaarlijks zal het verschil tussen het definitieve budget en de macrorealisatie worden gemonitord, en conform het verzoek van de Tweede Kamer onderwerp zijn van bespreking met de VNG. Het kabinet streeft er voor de lange termijn naar de verdeling van het macrobudget voor alle gemeenten volledig te laten plaatsvinden op basis van objectieve criteria. Momenteel is er sprake van een overgangssituatie waarbij er in het verdeelmodel – afhankelijk van de omvang van een gemeente – sprake is van een bepaalde combinatie van objectieve criteria en historische kostenaandelen. De WWB voorziet in een toetsingscommissie. Deze commissie adviseert de Minister van SZW over aanvragen door colleges van B&W voor een aanvullende uitkering inkomensdeel. Een dergelijke aanvraag kan worden toegekend wanneer de gemaakte kosten de toegekende uitkering met minimaal 10% overstijgen en dit niet te wijten is aan een tekortschietende gemeentelijke uitvoering. Met de WWB hebben gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en financiële verantwoordelijkheid gekregen voor de uitvoering van de algemene bijstand en de reïntegratie van bijstandsgerechtigden. Hierdoor worden gemeenten beter in staat gesteld en financieel gestimuleerd om het beroep op bijstand te beperken tot situaties waarin dit echt noodzakelijk is. De regering streeft ernaar in 2006 5% minder bijstandslasten te hebben dan zonder de WWB het geval zou zijn. In het kader van de evaluatie van de WWB in 2007 zal hiertoe een analyse worden verricht. Deze doelstelling is gerelateerd aan de in de beleidsagenda opgenomen doelstelling over verhoogde effectiviteit van reïntegratietrajecten. De eerste signalen over hoe gemeenten invulling geven aan de nieuwe verantwoordelijkheid onder de WWB zijn positief. Zowel de aandacht voor instroombeperking als voor uitstroombeperking zijn toegenomen. Gemeenten zetten de accenten verschillend, bijvoorbeeld bij een stringente «controle aan de poort» of bij de implementatie van een «Work First» aanpak. Daarbij is het belang van heldere (prestatie)afspraken met bijvoorbeeld Centra voor Werk en Inkomen en reïntegratiebedrijven toegenomen. Dit heeft dan ook in toenemende mate de aandacht van gemeentebesturen. Naast de WWB voorzien ook de IOAW, IOAZ en Bbz in realisatie van de operationele doelstelling. Deze regelingen onderscheiden zich onder meer van de WWB door de afgebakende doelgroepen en de financieringssystematiek. Daarnaast kennen de genoemde regelingen afwijkende bepalingen met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen. Het kabinet heeft het voornemen om per 1 januari 2005 de leeftijdsgrens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
98
om in aanmerking te komen voor een IOAW-uitkering te verhogen van 50 naar 55 jaar. Het aan het werk gaan of blijven van mensen in deze leeftijdscategorie wordt hiermee gestimuleerd. Dit is in lijn met andere kabinetsmaatregelen die beogen de arbeidsdeelname voor ouderen te bevorderen. De financieringssystematiek van de WWB geeft gemeenten een impuls op het terrein van de preventie, opsporing en afdoening van fraude. Het rijk heeft daarnaast ter ondersteuning van het implementeren van een effectief handhavingsbeleid door gemeenten, een aantal instrumenten ingezet, waaronder de Stimuleringsregelingen «Hoogwaardig Handhaven» en «Opsporing en Controle». Een belangrijke rol bij het opsporen van witte fraude is weggelegd voor het Inlichtingenbureau gemeenten. Dit bureau heeft twee taken: 1. Samenloopdetectie: het vergelijken van gegevens van Gemeentelijke Sociale Diensten over bijstandscliënten met die van andere registraties om zo bijstandsfraude op te kunnen sporen (zoals de Informatie Beheer Groep (IBG) en de Belastingdienst). 2. Het mogelijk maken van elektronisch gegevensverkeer tussen de Sociale Diensten onderling en andere overheidsorganisaties waarmee wordt samengewerkt (zoals CWI en UWV). Inzet voor 2005 is dat het Inlichtingenbureau deze dienstverlening aan gemeenten verder zal verbeteren (de bestaande samenloopsignalen van UWV, IBG en Belastingdienst en de faciliteiten voor het gegevensverkeer met UWV en CWI). Het is de verwachting dat de toenemende mogelijkheden voor en aandacht van gemeenten om invulling te geven aan het handhavingsbeleid zal leiden tot een stijging van de spontane naleving van de regels door uitkeringsgerechtigden. Daarnaast is het denkbaar dat door intensievere «controle aan de poort» mensen met een verkeerde intentie worden geweerd uit de uitkering. Als verbijzondering van de naleving van regels zal het nalevingsniveau van de opgave van inkomsten worden gemeten (prestatie-indicator 30.01.02). Dit nalevingsniveau geeft aan welk percentage van de bijstandspopulatie geen inkomsten heeft naast de uitkering, of deze, wanneer dat wel het geval is bij de verstrekkende sociale dienst meldt. Het nalevingsniveau wordt gemeten met het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ).
Tabel 30.2: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicator
30.01.01
Toereikendheid inkomensdeel macrobudget W en B
30.01.02
Nalevingsniveau van de opgave van inkomsten**
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
nvt
toereikend* 64%
toereikend 67%
toereikend
61%
73%
Bron: SZW, POROSZ * Uitgangspunt is dat het macrobudget toereikend is. De minister van SZW is verantwoordelijk voor de uiteindelijke raming en vaststelling van het inkomensdeel macrobudget WWB, en monitort zodoende continu de systematiek. Mochten aanzienlijke en structurele discrepanties worden geconstateerd tussen het definitieve budget en de macrorealisatie, dan kan dit in het bestuurlijke, politiek overleg aan de orde komen. ** Deze prestatie indicator wordt met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens bepaalde betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie in 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
99
Tabel 30.3: Kengetallen operationele doelstelling 1 WWB
Volume (x 1000 uitkeringen) Thuiswonenden periodiek < 65 Thuiswonenden periodiek >= 65 IOAW IOAZ Bijstand buitenland Bbz
Gegevens handhaving Bekendheid regels (Abw) Aantal geconstateerde fraudegevallen Totaal fraudebedrag (x € 1 mln) Gemiddeld fraudebedrag (x € 1) % Strafrechtelijke afdoening % Administratieve afdoening Incassoratio
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
328 22
365 23
394 25
416 26
425 28
422 30
419 33
17 3 1 1
15 3 1 1
17 3 1 1
19 3 1 1
23 4 1 1
25 5 1 1
26 6 1 1
* 51% 16 370 63,4 3 873 13% 69% 15%
Bron: SZW, CBS bijstandsfraudestatistiek 2003, POROSZ. * Op het moment van publicatie van deze begroting zijn er nog geen halfjaarcijfers uit de CBS bijstandsfraudestatistiek 2004 beschikbaar. Ramingen voor 2004 op grond van deze cijfers worden in het jaarverslag 2004 opgenomen.
De ontwikkeling van het bijstandsvolume is sterk gerelateerd aan de werkloosheidsontwikkeling, zij het dat er sprake is van een vertragend effect. Naast de conjuncturele invloed zijn ook geraamde effecten van het Rijksbeleid en de uitvoeringspraktijk van invloed op de ontwikkeling van het bijstandsvolume.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een tijdelijke en activerende inkomensvoorziening wordt verstrekt aan werknemers die werkloos zijn geworden De Werkloosheidswet (WW) verzekert werknemers tegen het risico van loonderving als gevolg van werkloosheid. De WW biedt een tijdelijke inkomensgarantie. De duur van het recht op een WW-uitkering bedraagt ten minste 6 maanden en ten hoogste 5 jaar. Het activerende karakter van de WW komt tot uitdrukking in het tijdelijke karakter van de WW én in de verplichtingen gericht op werkhervatting. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De WW-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen. In de tweede helft van de jaren ’90 is het aandeel van ouderen (vanaf 571⁄2 jaar) in het WW-bestand ruim verdubbeld naar meer dan 30%. Werknemers vanaf 571⁄2 jaar hebben een hogere instroomkans, maar vooral een extreem lage kans op uitstroom uit de WW wegens werkhervatting. Dit is met name een gevolg van lagere arbeidsmarktkansen van oudere werknemers, maar hangt ook samen met institutionele kenmerken van de WW. Per 1 januari 2004 is de vervolguitkering in de WW afgeschaft voor werknemers die op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. De maximale duur van de WW is hiermee bekort van 71⁄2 jaar naar 5 jaar. De afschaffing van de vervolguitkering leidt ook voor werknemers die bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
100
aanvang van de werkloosheid jonger zijn dan 571⁄2 jaar tot een verkorting van de uitkeringsduur. Deze maatregel past zodoende in het algemene kabinetsbeleid – zoals dat is verwoord in het Hoofdlijnenakkoord en recentelijk nogmaals in de nota «Kiezen voor groei» – om de sociale zekerheid meer activerend te maken. Naast het afschaffen van de vervolguitkering is de vrijstelling voor oudere werknemers van de sollicitatieplicht en van andere verplichtingen gericht op werkhervatting ongedaan gemaakt. Met deze maatregelen wil het kabinet de instroomkans van oudere werknemers in de WW terugdringen en de gemiddelde uitkeringsduur van alle WW-gerechtigden, maar met name van ouderen bekorten. Om de uitwerking van het kabinetsbeleid op de leeftijdscategorie 571⁄2 en ouder in de tijd te kunnen volgen, zijn in tabel 30.4 twee prestatie-indicatoren opgenomen (over de instroomkans en de verwachte uitkeringsduur voor deze groep). De duur van de werkloosheidsuitkering is gerelateerd aan het arbeidsverleden van de werknemer. Met ingang van 1 januari 2005 wordt dit arbeidsverleden in principe vastgesteld aan de hand van het feitelijke arbeidsverleden. Tevens is het kabinet voornemens met ingang van 2005 over te gaan tot de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde afschaffing van de kortdurende WW-uitkering en de aanscherping van de wekeneis voor de WW. Het recht op een WW-uitkering wordt aldus voorbehouden aan werknemers die zowel voldoen aan de wekeneis (39 uit 52), als aan de jareneis (4 uit 5). Het voornemen om de financiering van de WW meer te richten op het beperken van frequent terugkerende, kortdurende werkloosheid, is in 2004 verder uitgewerkt in overleg met de betrokken sectoren. De Tweede Kamer is per brief van 6 juli 2004 geïnformeerd over de met de sectoren besproken vormen van premiedifferentiatie. De besluitvorming over de vormgeving van premiedifferentiatie vindt in het najaar van 2004 plaats. Om de ontslagkosten te beperken zal in de WW een regeling worden ingevoerd voor beperking van ontslagvergoedingen. Vergoedingen in welke vorm dan ook (inkomsten in verband met beëindiging van de dienstbetrekking) zullen op de WW-uitkering in mindering worden gebracht. Door de werkgever verstrekte diensten met het oog op de arbeidsinschakeling van de ontslagen werknemer (outplacement, scholing) blijven hierbij buiten beschouwing. Het kabinet heeft de SER op 1 februari 2004 verzocht om te adviseren over een toekomstbestendige WW en daarbij zijn oordeel te geven over een aantal modaliteiten waarmee de financierbaarheid en/of de legitimiteit van de WW kan worden vergroot. In overleg met het UWV zijn voorstellen uitgewerkt om de WW te vereenvoudigen en te dereguleren. Een deel van deze voorstellen waarvoor geen wetswijziging was vereist, is in 2004 al ingevoerd. De minister van SZW zal de Tweede Kamer in het najaar van 2004 informeren over aanvullende vereenvoudigingen van de WW. Als prestatie-indicator voor handhaving (zie tabel 30.4) hanteert SZW het nalevingsniveau. Het nalevingsniveau wordt voor de WW op twee manieren geoperationaliseerd, namelijk het nalevingsniveau van de plicht tot het ondernemen van sollicitatieactiviteiten en het nalevingsniveau van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
101
de plicht voor de opgave van eventuele inkomsten (i.v.m. de hoogte van de uitkering). Begin 2005 worden de resultaten van de derde meting van het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ-3) bekend. De resultaten daarvan zullen in het jaarverslag over 2004 worden opgenomen. In de begroting voor 2006 worden de geoperationaliseerde streefwaarden van de indicator zo nodig bijgesteld. Tabel 30.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
30.02.01 30.02.02 30.02.03* 30.02.04*
Instroomkans 571⁄2+ t.o.v. 55–571⁄2 jr. Verwachte uitkeringsduur 571⁄2 (in maanden) Nalevingsniveau van sollicitatieverplichtingen Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
1,04 38 68 74
1–1,05 38 70 75
1–1,05 37 72 76
1–1,05 30 80 80
Bronnen: UWV (bewerking SZW), POROSZ. * Deze prestatie-indicatoren worden met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens bepaalde betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie 2003.
De kengetallen «handhaving WW» in tabel 30.5 geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (inclusief bijzondere controles, fysieke controles op basis van risico-analyse), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief en strafrechtelijk). Tabel 30.5: Kengetallen operationele doelstelling 2 WW
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
218 0 218 419 343
277 0 277 478 419
309 – 29 280 481 478
294 – 46 247 448 481
273 – 51 222 423 448
258 – 53 205 405 423
248 – 53 194 395 405
Lasten (x € 1 mln)*** uitkeringslasten zonder extra beleid beleidseffecten uitkeringslasten met extra beleid uitkeringslasten per uitkeringsjaar (x € 1)
3 393 0 3 393 15 564
4 423 0 4 423 15 968
4 829 – 340 4 489 16 032
4 764 – 550 4 213 17 057
4 623 – 599 4 024 18 126
4 615 – 631 3 984 19 434
4 580 – 640 3 940 20 309
Gegevens handhaving bekendheid met regels aantal fysieke en bijzondere controles totaal schadebedrag (x € 1 mln) afdoeningspercentage
54% 22 095 8,3 84,4%
n.b. 10 315** 4,9** 95,2%**
Volume ontslagwerkloosheid* volume zonder aanvullend beleid beleidseffecten WW-maatregelen volume met aanvullend beleid aantal nieuwe uitkeringen aantal beëindigde uitkeringen
Bronnen: SZW, UWV, POROSZ. * Volume en beleidseffecten luiden in duizenden uitkeringsjaren, aantallen nieuwe en beëindigde uitleringen in duizenden uitkeringen. ** Halfjaarcijfers UWV. *** Exclusief overige WW-Lasten
Tabel 30.5 laat zien dat het einde van de conjuncturele neergang in zicht is. In 2005 wordt wel nog een verdere toename van het WW-volume verwacht. Echter, als gevolg van beleidsmaatregelen die in 2005 in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
102
werking treden, zal deze ten opzichte van 2004 gering zijn (3 000). Na 2005 laten zowel conjunctuur als beleid hun positieve werking gelden en neemt het WW-volume verder af. Deze volumereductie vertaalt zicht uiteraard in lagere uitkeringslasten (zie paragraaf 30.3). Het door het kabinet in gang gezette beleid leidt ertoe dat de gemiddelde WW-uitkering (het quotiënt van de uitkeringslasten en het WW-volume) in de komende jaren geleidelijk zal toenemen tot naar verwachting € 20 267 in 2009.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een tijdelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van het bestaan wordt verstrekt aan beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud. De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) treedt naar verwachting per 1 januari 2005 in werking. De WWIK biedt kunstenaars ondersteuning bij het opbouwen van een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk. Gedurende maximaal 48 maanden binnen een tijdbestek van 10 jaar kan aanspraak worden gemaakt op inkomensondersteuning. Jaarlijks wordt door het door de minister aangewezen adviserend orgaan «Kunstenaars & Co» beoordeeld of de kunstenaar beroepsmatig actief is (geweest), en aan de centrumgemeenten advies uitgebracht of de betrokkene zodoende aanspraak kan (blijven) maken op een WWIKuitkering. Daarnaast is het voor het behouden van de uitkering van belang dat de kunstenaars voldoen aan een progressie-eis in de inkomsten (dit legt de verantwoordelijkheid voor het slagen in de opbouw van een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk bij de kunstenaars zelf). Een groot verschil ten opzichte van de «oude WIK» is dat de gemeenten meer mogelijkheden hebben om de betrokken kunstenaars te ondersteunen. Het werkdeel WWB kan op verzoek van de kunstenaar(s) worden aangewend voor activiteiten gericht op het verwerven van inkomsten uit alternatieve bronnen, naast de kunstpraktijk. Voor het versterken van de kunstpraktijk zijn flankerende middelen beschikbaar via de begroting van OC&W. Op basis van deze activerende bepalingen wordt verwacht dat meer kunstenaars dan voorheen erin zullen slagen om – na maximaal 48 maanden WWIK-uitkering – zelfstandig in het bestaan te voorzien (prestatie-indicator 30.03.01). In de evaluatie van de WWIK zal op basis van een nadere analyse nadrukkelijk aan de orde komen in hoeverre uitstromers uit de WWIK er in slagen om een renderende – al dan niet gemengde – beroepspraktijk op te bouwen. De WWIK wordt uitgevoerd door 20 centrumgemeenten, waarbij sprake is van spreiding over alle provincies en over alle gemeenten met een kunstvakopleiding. Deze gemeenten ontvangen een vergoeding voor de uitvoeringskosten. Tabel 30.6: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 3 Prestatie-indicator
30.03.01
Het uitstroomaandeel WWIK in 2005 dat zelfstandig kan voorzien in het levensonderhoud.
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009
0-meting
toename t.o.v. 2004
*
* Nadat de 0-meting over het uitstroomaandeel 2004 is verricht zal een streefwaarde voor de langere termijn worden gekozen. Deze zal in de begroting 2006 worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
103
Tabel 30.7: Kengetallen operationele doelstelling 3 WWIK
2003
2004
2005
2006 e.v.
Gemiddeld aantal personen Aantal personen per 31-12
3 625 3 571
3 436 3 300
3 150 3 000
3 000 3 000
Bron: SZW.
De verwachting is dat het volume WWIK vanaf 2005 zal stabiliseren rond de 3000 personen. Dit betekent dat in 2005 het neerwaartse effect van het bereiken van de maximale uitkeringsduur op het volume tot staan zal zijn gebracht en de instroom en de uitstroom met elkaar in evenwicht zijn.
Operationele doelstelling 4: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten. Ten gevolge van herbeoordeling op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen van 7 juli 1993 (wet TBA) verliest een aantal uitkeringsgerechtigden geheel of gedeeltelijk hun arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zij zullen, als zij geen werk kunnen vinden, onmiddellijk dan wel op termijn, een beroep doen op de WWB, IOAW of IOAZ die een (partner)inkomens- en/of vermogenstoets kennen. Deze situatie werd voor de groep oudere arbeidsongeschikten en arbeidsongeschikten die reeds lang op een uitkering waren aangewezen, ongewenst geacht. Hiertoe is de tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) in het leven geroepen. BIA-gerechtigden zijn (als men na 1 augustus 1993 als gevolg van herkeuring het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliest: + Arbeidsongeschikten die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of een WAO-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren. + Arbeidsongeschikten die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een AAW- of WAO-uitkering ontvingen. Voorwaarde daarbij is dat zij geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering. Aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt daarom een minimuminkomen dan wel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt. De hoogte van de BIA-uitkering bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. Een BIA-uitkering wordt verstrekt tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Het activerende karakter van de BIA komt tot uitdrukking in de verplichtingen gericht op werkhervatting, zoals in de WW verwoord. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De BIA-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen. De BIA is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op basis van de BIA vervallen. De BIA wordt uitgevoerd door het UWV, dat de loondervingsregelingen uitvoert. Uit doelmatigheidsoverwegingen is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
104
BIA geen onderwerp van evaluatie-onderzoek. Van de BIA worden ook geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WW bevatten mede die van de BIA. Tabel 30.8: Kengetallen operationele doelstelling 4 BIA
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Aantal uitkeringsjaren Gemiddelde uitkering (x € 1)
857 7 673
850 7 673
779 7 673
722 7 673
680 7 673
595 7 673
495 7 673
Bron: UWV, SZW.
Operationele doelstelling 5: Zorgdragen dat een tijdelijke tegemoetkoming wordt verstrekt aan bepaalde arbeidsongeschikten die herbeoordeeld zijn in de zg. herbeoordelingsoperatie. Vanaf 1 oktober 2004 start een herbeoordelingsoperatie van de bestaande arbeidsongeschikten met het aangepaste Schattingsbesluit. Arbeidsongeschikten geboren voor of op 1 juli 1949 zijn van de herbeoordelingsoperatie uitgezonderd, evenals personen die bij eerdere herzieningen onder beschermend overgangsrecht vielen. Deze herbeoordelingsoperatie is geregeld in de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten en zal 2,5 jaar duren. De herbeoordelingsoperatie kan er toe leiden dat arbeidsongeschikten een lager arbeidsongeschiktheidspercentage krijgen waardoor hun uitkering verlaagd of beëindigd wordt. De regering vindt het wenselijk om in bepaalde gevallen deze inkomensgevolgen tijdelijk te compenseren. Daartoe is op basis van de Kaderwet SZW-subsidies een ministeriële regeling getroffen, waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd om aan arbeidsongeschikten die betrokken zijn bij de herbeoordelingsoperatie en die daarvoor in aanmerking komen, een tijdelijke tegemoetkoming te verstrekken. Op deze manier wordt het overgangsrecht voor de betrokken groep verbeterd, en krijgen zij meer kans zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en een baan te zoeken. De Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI) heeft betrekking op arbeidsongeschikten die een lager arbeidsongeschiktheidspercentage krijgen door een herbeoordeling op grond van de herbeoordelingsoperatie, die geen recht (meer) hebben op een WW-uitkering en die er ondanks adequate inspanningen niet in slagen een (extra) arbeidsinkomen te verwerven dat opweegt tegen de verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Met verlaging van de uitkering wordt ook bedoeld een beëindiging van de uitkering. De regeling heeft betrekking op alle arbeidsongeschikten die betrokken zijn bij de herbeoordelingsoperatie, dus zowel personen met een WAOals met een WAZ- of Wajong-uitkering. De TRI wordt uitgevoerd door het UWV. De betrokken personen hebben recht op een tijdelijke tegemoetkoming van maximaal zes maanden. Het eerste moment waarop recht kan ontstaan op de tijdelijke tegemoetkoming is twee maanden na de herbeoordeling, met andere woorden op de dag waarop de uitkering zoals die was voor de herbeoordeling daadwerkelijk wordt verlaagd of beëindigd. De tegemoetkoming eindigt uiterlijk zes maanden na de daadwerkelijke verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze maximale duur wordt verkort met tijdvakken waarop wel recht op WW bestaat. De hoogte van de tijdelijke tegemoetkoming is gelijk aan het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering die de herbeoordeelde
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
105
ontving voor de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf die datum. Hierop wordt de toename van het inkomen uit arbeid vanaf de datum van verlaging of intrekking van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ten opzichte van het inkomen uit arbeid voor die datum in mindering gebracht. Gezien de duur van de herbeoordelingsoperatie van 2,5 jaar, enige uitloop die daarbij kan optreden en de duur van de TRI-tegemoetkoming van zes maanden, kan de regeling uiterlijk per 1 januari 2009 komen te vervallen. Het activerende karakter van de TRI komt tot uitdrukking in de verplichtingen gericht op werkhervatting, zoals in de WW verwoord. Het gaat hierbij onder meer om de sollicitatieplicht en de verplichting om passende arbeid te aanvaarden. De TRI-gerechtigde is eveneens verplicht om voor werkhervatting noodzakelijke scholing te volgen en ook anderszins mee te werken aan activiteiten die de werkhervatting bevorderen. 30.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 30.9: Begrotingsuitgaven artikel 30 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
3 437 534 4 624 160
10 160 795 5 197 157
5 424 585 5 302 470
5 484 809 5 422 025
5 468 164 5 522 272
5 462 326 5 477 393
5 476 811 5 476 811
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 WWB IOAW IOAZ Bijstand zelfstandigen Bijstand buitenland Overig Handhaving Subsidies Voorlichting Operationele doelstelling 3 WWIK uitkeringslasten WWIK uitvoeringskosten Operationele doelstelling 4 BIA uitkeringslasten BIA uitvoeringskosten Operationele doelstelling 5 TRI
4 624 160
5 197 157
5 298 603
5 422 025
5 522 272
5 477 393
5 476 811
4 225 348 219 400 39 800 38 600 2 600 35 252 989 117
4 643 068 201 831 38 758 40 644 2 600 175 700 24 135 675 300
4 915 288 190 613 34 370 38 880 2 600 13 716 23 455 113
5 034 775 204 991 44 050 39 540 2 600 8 622 19 024
5 083 626 250 052 54 730 39 470 2 600 9 654 22 360
5 023 792 262 325 65 450 39 460 2 600 11 585 22 360
5 003 819 270 989 76 300 39 460 2 600 12 315 22 360
49 320 5 815
54 998 5 144
51 285 4 765
39 264 4 723
39 267 4 723
39 270 4 723
39 270 4 723
6 576 343
6 599 1 455
6 048 1 470
5 618 1 318
5 292 1 248
4 640 1 188
3 872 1 103
1 250
16 000
17 500
9 250
3 867 3 707 160
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
72 870
26 000
WWB inkomensdeel Dit betreft het macrobudget dat op grond van de WWB over de gemeenten wordt verdeeld voor de kosten van WWB-uitkeringen en toeslagen. IOAW/IOAZ/Bbz Dit betreffen optellingen per regeling van het budgetdeel (25%) en het declaratiedeel (75%). De gebudgetteerde delen worden samen met de macrobudgetten WWB in één beschikking aan gemeenten toegekend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
106
Bijstand Buitenland Dit betreft een aflopende regeling die voorziet in bijstand aan Nederlandse onderdanen in het buitenland. Deze bijstand wordt via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen verstrekt. WWIK Dit betreffen de uitkeringslasten en uitvoeringskosten van de WWIK die voor 100% door 20 uitvoerende centrumgemeenten en «Kunstenaars & Co» worden gedeclareerd. BIA Dit betreft een tijdelijke overgangsregeling die de inkomensgevolgen t.g.v. herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidsregelingen (op grond van de wet TBA van 7 juli 1993) dient te beperken. Naar verwachting zal ultimo 2016 het uitkeringsrecht op grond van deze regeling vervallen. Uitvoeringskosten BIA Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten BIA een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. TRI Dit betreft een overgangsregeling die de inkomensgevolgen ten gevolge van de herbeoordelingen in het kader van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten dient te beperken. Mede gelet op de duur van deze herbeoordelingsoperatie is de verwachting dat het recht op deze regeling uiterlijk per 1 januari 2009 komt te vervallen. Tabel 30.10: Premieuitgaven artikel 30 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal uitgaven
4 407 678
5 548 710
5 520 651
5 047 226
4 750 447
4 708 812
4 672 637
Programmauitgaven Operationale doestelling 2 WW uitkeringslasten WW uitvoeringskosten WW overige lasten Nominaal
4 407 678
5 548 710
5 520 651
5 047 226
4 750 447
4 708 812
4 672 637
3 393 499 642 179 372 000 0
4 823 131 725 579 0 0
4 880 224 617 019 0 23 408
4 476 522 475 258 0 95 446
4 213 011 372 097 0 165 339
4 109 501 361 425 0 237 886
4 012 550 351 836 0 308 251
450 840
520 463
592 936
751 583
763 217
770 362
783 669
Ontvangsten
WW In 2004 bereiken de uitgaven aan WW een voorlopig maximum. Als gevolg van het pakket beleidsmaatregelen en een conjunctuur die zich langzaam aan het herstellen is, zullen de uitgaven vanaf 2005 geleidelijk afnemen. WW uitvoeringskosten Vanaf 2005 vertonen ook de uitvoeringskosten WW een dalende trend. Dit wordt met name veroorzaakt door effecten van nieuw beleid (afschaffen VVU, afschaffen KDU en aanscherpen wekeneis). Voorts treedt er een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
107
daling op vanwege de uit SUWI voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. 30.4 Budgetflexibiliteit Tabel 30.11: Budgetflexibiliteit artikel 30, begrotingsuitgaven (X € 1 000)
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
5 302 470 3 867 5 298 603
5 422 025
5 522 272
5 477 393
5 476 811
5 422 025
5 522 272
5 477 393
5 476 811
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
De budgetflexibiliteit is gering. De WWB, IOAZ, IOAW, BIA en de TRI zijn openeinderegelingen. Aan alle rechthebbenden die een beroep doen op de regeling(en) dienen middelen ter beschikking te worden gesteld. Een deel van de regelingen is krachtens de WWB gebudgetteerd. Het budget wordt bepaald op basis van ramingen van het aantal uitkeringsgerechtigden. De uitgaven aan handhavingsgelden liggen vast door bestuurlijke afspraken. Tabel 30.12 Budgetflexibiliteit artikel 30, premieuitgaven (x € 1 000)
3. Premieuitgaven Waarvan op 1 januari 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
5 520 651
5 047 226
4 750 447
4 708 812
4 672 637
3%
14% 86%
13% 87%
12% 88%
12% 88%
100%
100%
100%
100%
100%
97%
Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor uitkeringslasten WW en voor de uitvoeringskosten UWV van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen leiden tot flexibiliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
108
30.5 Evaluatieonderzoek Tabel 30.13: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004
2005
2006
WWB WWIK Periodiek onderzoek regelovertreding* SZW-beleid in perspectief ex cliënt Terugval bijstand en inkomenseffecten** Problematische schulden
2007
2008
2009
X X (0-meting) X
X X
X
X X X
* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik ** Voorheen: Herhaalde instroom in de bijstand.
In 2004 afgeronde evaluatieonderzoeken: SZW-beleid in perspectief ex cliënt Dit onderzoek is in juni 2004 afgerond en op 28 juni 2004 ter kennisname aan de Tweede Kamer aangeboden. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de evaluatie WWB. Problematische schulden Dit onderzoek is recent afgerond en wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Gezien het tijdelijke karakter van de TRI is niet voorzien in een evaluatieonderzoek. Begin 2004 heeft het kabinet een toekomstverkenning WW gemaakt. Daarin is het huidige stelsel geëvalueerd en bezien tegen het licht van te verwachten ontwikkelingen (vergrijzing, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt etc). Het kabinet heeft de SER gevraagd te adviseren over de toekomst van de WW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
109
BELEIDSARTIKEL 31 INKOMENSBESCHERMING EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 31.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij arbeidsongeschiktheid.
Het wettelijk stelsel beschermt werknemers, personen die met werknemers worden gelijkgesteld en jonggehandicapten tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze bescherming wordt geboden door verschillende wettelijke regelingen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ) in1996 zijn werkgevers verplicht hun werknemers bij ziekte 70% van het laatstverdiende loon te betalen. Met ingang van 1 januari 2004 is de duur van deze verplichting verlengd van één jaar naar twee jaar door middel van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003. Speciale categorieën en werknemers die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben (de zogeheten «vangnetgevallen», zoals flexwerkers, uitzendkrachten en werklozen), kunnen bij ziekte gedurende twee jaar aanspraak maken op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Werknemers die na een ziekteperiode van twee jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, verkrijgen recht op een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeur-grootaandeelhouders en hun meewerkende echtgenoten kunnen wegens arbeidsongeschiktheid recht hebben op uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering zelfstandigen (WAZ). In de Wet einde toegang verzekering WAZ is in 2004 de wettelijk verplichte verzekering voor zelfstandigen afgeschaft. Zelfstandigen kiezen bewust voor het zelfstandig ondernemerschap, met de daarbij behorende kansen en risico’s. Daarbij past dat aan zelfstandigen wordt overgelaten of zij het risico van arbeidsongeschiktheid al dan niet privaat verzekeren. Een wettelijk verplichte verzekering past daar niet meer bij. Slechts voor de lopende uitkeringen is de WAZ gehandhaafd. Bij brief van 16 september 2003 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de contouren geschetst voor het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 1 april 2004 met de minister overleg gevoerd over de contouren van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen (Kamerstukken II, 2003/04, 28 333, nr. 33). De wetgeving waarin die contouren worden uitgewerkt, is in voorbereiding. 31.2 Operationele doelstellingen
1. Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers. 2. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
110
Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een loongerelateerde tijdelijke inkomensvoorziening wordt verstrekt aan arbeidsongeschikte werknemers (ZW/WAO) De ZW verzekert de in paragraaf 31.1 genoemde speciale categorieën tot 65-jarige leeftijd van recht op uitkering bij ziekte. De ZW-uitkering bedraagt 70% van het dagloon. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV. Na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte (twee jaar of, bij verlenging, ten hoogste drie jaar) of van uitkering van ziekengeld op grond van de ZW wordt aan werknemers bij arbeidsongeschiktheid tot 65 jarige leeftijd een WAO-uitkering verstrekt. De WAO kent een loondervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering is gebaseerd op het dagloon en de duur is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer recht krijgt op een WAO-uitkering. Na afloop van deze periode kan aanspraak worden gemaakt op een vervolguitkering die is gebaseerd op het vervolgdagloon. Het vervolgdagloon is gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen het dagloon en het minimumloon. Bij beide uitkeringen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV. SZW streeft naar beperking van de instroom in de ZW en de WAO. Voorkomen van arbeidsongeschiktheid van werknemers is primair een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. De werkgever dient zorg te dragen voor goede arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbegeleiding. Hiertoe worden onder meer arboconvenanten afgesloten. Gedurende de eerste twee ziektejaren zijn werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk voor reïntegratie. De Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003 hebben een gunstig effect op het vroegtijdig ingrijpen bij ziekte en daardoor op snelle werkhervatting. Werkgever en werknemer zijn ingevolge deze wetten gezamenlijk gedurende twee jaar verantwoordelijk voor de reïntegratie. Werkgever en werknemer hebben belang bij reïntegratie. De werkgever is gedurende twee jaar verplicht tot loondoorbetaling bij ziekte en heeft belang bij een daartegenover staande arbeidsprestatie. Bij onvoldoende reïntegratie-inspanningen van de werkgever wordt zijn loondoorbetalingsplicht na twee jaar ziekte verlengd met ten hoogste één jaar. Bij voldoende reïntegratie-inspanningen volgt na twee jaar ziekte een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer. De werknemer kan bij onvoldoende medewerking aan zijn reïntegratie in de loondoorbetalingsperiode geconfronteerd worden met vermindering van zijn loon of met beëindiging van de loondoorbetaling of ontslag. Indien bij de beoordeling van het reïntegratieverslag blijkt dat de werknemer zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, weigert het UWV de WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk. De werknemer heeft derhalve belang bij medewerking aan zijn reïntegratie. Als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 zullen werknemers die in 2004 ziek geworden zijn in het jaar 2005 niet in de WAO instromen. De WAO zal worden vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), die twee regelingen omvat. Als na twee ziektejaren iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, volgt een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
111
uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De doelstelling is dat in het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen de instroom van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten beperkt blijft tot maximaal 25 000 per jaar. Voor diegenen die niet voor IVA in aanmerking komen, maar wel een verlies van verdiencapaciteit hebben van tenminste 35%, wordt de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) gecreëerd. Dit wordt een activerende regeling die gedeeltelijk arbeidsgeschikten stimuleert de resterende verdiencapaciteit te benutten. De WGA zal zowel een reïntegratiepakket alsook een recht op loonsuppletie omvatten. Als werkhervatting niet lukt, ontvangt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte een uitkering conform de WW, gevolgd door een uitkering op minimumniveau naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid. In 2005 zal de wetgeving van de WIA worden afgerond en worden voorbereidingen getroffen voor een adequate uitvoering, zodat 1 januari 2006 het nieuwe stelsel in kan gaan. In 2004 is door middel van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten geregeld dat de wettelijk voorgeschreven herbeoordelingen vervallen en daarvoor in de plaats bestaande arbeidsongeschikten worden herbeoordeeld in een nader te bepalen volgorde en tijdpad. In de brief van 16 september 2003 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2003/04, 28 333, nr. 2) is met betrekking tot deze herbeoordelingsoperatie opgenomen dat personen die de meeste kansen hebben op reïntegratie, het eerst worden opgeroepen voor een herbeoordeling. Arbeidsongeschikten worden in de herbeoordelingsoperatie herbeoordeeld op grond van aangescherpte normen die zijn vastgelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In het jaar 2005 zet UWV de capaciteit, die ontstaat vanwege het wegvallen in 2005 van «eindewachttijd-beoordelingen» als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003, in voor de herbeoordelingsoperatie. De volgorde van de cohorten waarin arbeidsongeschikten voor herbeoordeling worden opgeroepen, is bepaald op basis van leeftijd. Op deze wijze wordt bereikt dat personen met de beste reïntegratiekansen en de grootste kans op een vermindering van de arbeidsongeschiktheid, het eerst aan de beurt komen. Uitstroom uit de WAO vindt voor een aanzienlijk deel plaats wegens niet-beïnvloedbare factoren als overlijden en het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Wel beïnvloedbaar is uitstroom wegens herstel. Als prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. Het nalevingsniveau wordt voor de WAO op twee manieren geoperationaliseerd, namelijk het nalevingsniveau van de verplichtingen inzake informatie over de gezondheidstoestand (opdat kan worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van herstel) en het nalevingsniveau van de plicht voor de opgave van eventuele inkomsten (i.v.m. de hoogte van de uitkering). Het nalevingsniveau wordt gemeten met het periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ). Begin 2005 worden de resultaten van de derde meting (POROSZ-3) bekend. De resultaten daarvan zullen in het jaarverslag over 2004 worden opgenomen. In de begroting voor 2006 worden de geoperationaliseerde streefwaarden van de indicator zo nodig bijgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
112
Tabel 31.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 en 2 WAO incl. WAJONG en WAZ
Prestatie-indicator
31.02.01* 31.02.02*
Nalevingsniveau van verplichtingen ihk van herstel Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009*
76% 78%
77% 79%
78% 80%
82% 84%
Bron: POROSZ. * Deze prestatie indicator wordt met ingang van 2004 structureel via POROSZ gemonitord. Voor de uitkomsten van POROSZ gelden overigens betrouwbaarheidsintervallen. Een secundaire analyse van eerder verricht POROSZ-onderzoek geeft een indicatie van de nulsituatie 2003.
Tabel 31.2: Kengetallen WAO WAO
2001
2002
2003
2004
2005
792 12,1% 68,3% 80,8% 27%
802 12,1% 67,4% 80,4% 28%
786 11,8% 66,9% 80,1% 28%
769 11,5% 66,4% 79,8% 28%
711 10,5% 65,9% 79,5% 28%
2. Instroom * in uitkeringen (x 1000) * instroomkans * % afgewezen bij keuring * % geheel arbeidsongeschikt
104,1 1,6% 30% 57%
92,4 1,4% 30% 56%
66,3 1,0% 31% 57%
62,0 0,9% 31% 58%
16,0 ** ** **
3. Uitstroom * in uitkeringen (x 1000) * uitstroomkans – herstel/herbeoordeling – pensionering/overlijden – overige redenen
80,8 9,3% 41% 47% 12%
82,0 9,3% 45% 46% 9%
83,2 9,6% 44% 47% 9%
78,7 9,3% 42% 49% 9%
74,3 9,5% 40% 52% 8%
5 262 9,5 93,4
50% 3 821 11,3 93,7%
2 358 4,3 94,5
1. Bestand * in uitkeringen (ultimo, x 1000) * als % verzekerde populatie * % geheel arbeidsongeschikt * Gem. % arbeidsongeschiktheid * % werkende WAO’ers
4. Gegevens handhaving (incl. WAZ/Wajong)*** Bekendheid met regels Aantal fysieke en bijzondere controles Totaal schadebedrag (x € 1 mln) Afdoeningspercentage
Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; UWV kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; Porosz, juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005. ** Deze kengetallen worden voor 2005 niet opgenomen, omdat er in 2005 nauwelijks instroom zal zijn als gevolg van de verlenging van de loondoorbetalingsperiode. *** Betreft halfjaarcijfers in 2004.
In 2005 zal er voor het eerst sprake zijn van het tweede jaar loondoorbetaling bij ziekte. Dit betekent dat er in principe nauwelijks instroom in de WAO zal plaatsvinden in 2005. Wel zal er enige instroom zijn als gevolg van bijvoorbeeld langere doorlooptijd van WAO-aanvragen, een toekenning na bezwaar en beroep of herleving van een recht. Het niveau van de uitstroom zal in 2005 licht dalen als gevolg van de lage instroom in 2003 en 2004. Herstel vindt namelijk het vaakst in het begin van de WAOperiode plaats. Bij de verwachte uitstroom is rekening gehouden met het effect van de herbeoordelingsoperatie. Het WAO-bestand zal per saldo dalen naar circa 711 duizend uitkeringen aan het eind van 2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
113
De kengetallen handhaving WAO geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (bijzondere controles en fysieke controles op basis van risico-analyse), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief- en strafrechtelijk). Tabel 31.3: Kengetallen WAZ WAZ
1. Bestand * in uitkeringen (ultimo, x 1 000) * als % verzekerde populatie * % geheel arbeidsongeschikt * Gem. % arbeidsongeschiktheid * % werkende WAZ’ers 2. Instroom * in uitkeringen (x 1 000) * instroomkans * % afgewezen bij keuring * % geheel arbeidsongeschikt 3. Uitstroom * in uitkeringen (x 1 000) * uitstroomkans – herstel/herbeoordeling – pensionering/overlijden – overige redenen
2001
2002
2003
2004
2005
55,8 7,2% 62,1% 82,0% 5%
56,2 7,3% 62,7% 82,3% 6%
55,9 7,3% 62,5% 82,1% 6%
56,0 7,3% 61,6% 82,0% 6%
54,0 7,2% 60,8% 82,0% 6%
6,8 0,9% 26% 52%
7,8 1,0% 24% 51%
6,9 0,9% 27% 50%
7,1 0,9% 29% 55%
4,0 ** ** **
7,6 11,9% 12% 62% 25%
7,4 11,7% 15% 65% 20%
7,2 11,4% 20% 66% 14%
7,0 11,1% 18% 73% 9%
6,0 9,5% 18% 73% 9%
4. Gegevens handhaving* * samen met WAO en Wajong in tabel 31.2 Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005. * Van de WAZ worden geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WAO bevatten mede die van de WAZ. ** Vanwege het vervallen van de instroom per 1-8-2005 worden deze kengetallen vanaf 2005 niet meer opgenomen.
Per 1 augustus 2004 treedt de wet «Einde toegang verzekering WAZ» in werking, waardoor er geen instroom in de regeling WAZ meer plaatsvindt vanaf 1 augustus 2005. De reeds bestaande lopende uitkeringen blijven hun rechten behouden. Vanaf 2005 zal het aantal lopende uitkering alleen nog maar afnemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
114
Tabel 31.4: Kengetallen ZW ZW
2001
2002
2003
2004
2005
1. Bestand * in uitkeringsjaren (ultimo, x 1 000)
106
103
103
104
111
2. Instroom * in uitkeringen (x 1 000)
618
649
575
3. Uitstroom * in uitkeringen (x 1 000)
594
561
525
32 445 1,3 41 99,3%
15 860 1,2 75 99,1%
4. Handhaving** * aantal geconstateerde overtredingen inlichtingenplicht * totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) * gem. benadelingsbedrag (x € 1) * afdoeningspercentage inlichtingenplicht
4 044 0,4 99 98,8%
Bronnen: UWV Kerncijfers Werknemersverzekeringen UWV kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003, juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005. ** Betreft halfjaarcijfers in 2004.
Het volume van het vangnet ZW is vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Het aantal ZW-uitkeringen in 2005 neemt iets toe. Dit is het saldo van een stijging als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar, een stijging van het aantal zieke werklozen vanwege de oplopende werkloosheid en een daling van het aantal ZW-uitkeringen aan flexwerkers.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan jonggehandicapten Jonggehandicapten zijn jongeren, leerlingen en studenten van 18 jaar en ouder die geen arbeidsverleden hebben, arbeidsongeschikt zijn geworden en niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Jonggehandicapten zijn niet verzekerd op grond van de ZW en de WAO omdat zij geen werknemer zijn geweest. Omdat het kabinet bij afschaffing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in 1998 van oordeel was dat ook voor jonggehandicapten van rechtswege een regeling bij inkomensgebrek ten gevolge van arbeidsongeschiktheid moest blijven bestaan, is de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) tot stand gebracht. De WAJONG kent geen vermogenstoets. De hoogte van de WAJONG-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt ten hoogste 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag. De grondslag is een afgeleide van het bruto minimumjeugdloon per dag. Vrijwel alle WAJONG-gerechtigden zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Overigens zal de aanscherping van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet alleen de instroom in de WAO maar ook de instroom in de WAJONG beperken. De WAJONG valt evenals de WAO en WAZ onder de eerder genoemde herbeoordelingsoperatie met het aangescherpt Schattingsbesluit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
115
Ten aanzien van de tijdigheid van de verstrekking van WAJONG-uitkeringen zullen de achterstanden in 2005 worden weggewerkt. De WAJONG wordt uitgevoerd door het UWV. Het UWV heeft ten aanzien van jonggehandicapten een reïntegratietaak. Daartoe beschikken de meeste districtskantoren over een gespecialiseerd WAJONG-team. In dit team is – naast een arts – een arbeidsdeskundige jonggehandicapten werkzaam. Het merendeel van de werkzame WAJONG’ers werkt voor WSW-bedrijven. Tabel 31.5: Kengetallen Wajong 2001
2002
2003
2004
2005
130,6 1,27% 97,9% 99,0%
134,4 1,30% 97,8% 98,9% 28%
138,2 1,31% 97,7% 98,8% 28%
142,7 1,34% 97,7% 98,8% 28%
147,4 1,39% 97,7% 98,9% 28%
2. Instroom * in uitkeringen (x 1 000) * instroomkans * % afgewezen bij keuring * % geheel arbeidsongeschikt
7,0 3,8% 13% 96%
7,7 4,2% 12% 96%
8,2 4,4% 14% 96%
8,7 4,6% 15% 97%
8,9 4,5% 16% 97%
3. Uitstroom * in uitkeringen (x 1 000) * uitstroomkans – herstel/herbeoordeling – pensionering/overlijden – overige redenen
3,7 2,8% 19% 53% 28%
3,9 2,8% 21% 51% 28%
4,4 3,1% 22% 50% 27%
4,2 2,9% 24% 44% 32%
4,2 2,8% 24% 44% 32%
1. Bestand * in uitkeringen (ultimo, x 1 000) * als % verzekerde populatie * % geheel arbeidsongeschikt * Gem. % arbeidsongeschiktheid * % werkende Wajong’ers
4. Gegevens handhaving * samen met WAO en WAZ in tabel 31.2* Bronnen: UWV maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m juni 2000–2004; kwartaalverslag 2e kwartaal 2004; SZW jaarverslag 2003; UWV jaarverslag 2003; juni nota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2004–2005. * Van de WAJONG worden ook geen afzonderlijke handhavingsgegevens bijgehouden: de kengetallen handhaving WAO bevatten mede die van de WAJONG.
Het aantal Wajong-uitkeringen zal voorlopig blijven stijgen. De instroom ligt op een structureel niveau met nog slechts beperkte ontwikkelingen vanwege demografische factoren, terwijl de uitstroom relatief laag is. Het bestand Wajong’ers is nog relatief jong, waardoor de uitstroom vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd op een laag niveau ligt. Binnen de totale uitstroom is het aandeel vanwege demografische redenen desondanks het hoogst. De reden daarvan is dat Wajong’ers slechts weinig herstellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
116
31.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 31.6: Begrotingsuitgaven artikel 31 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
1 592 396 1 592 396
1 746 587 1 746 587
1 671 437 1 671 437
1 682 764 1 682 764
1 718 070 1 718 070
1 755 252 1 755 252
1 795 941 1 795 941
Programmauitgaven Operationele doelstelling 2 Wajong uitkeringslasten Wajong uitvoeringskosten
1 592 396
1 746 587
1 670 017
1 682 764
1 718 070
1 755 252
1 795 941
1 546 752 45 644
1 692 572 54 015
1 614 469 55 548
1 633 449 49 315
1 672 688 45 382
1 709 467 45 785
1 749 600 46 341
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel
0
0
1 420 1 349 71
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
Wajong De uitkeringslasten Wajong laten een stijgend patroon zien, vanwege de in voorgaande paragraaf nader toegelichte geleidelijke stijging van het aantal Wajong uitkeringen. De daling van de uitvoeringskosten in 2006 en latere jaren hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiencyafspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. Tabel 31.7: Premieuitgaven artikel 31 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal uitgaven
12 978 636
12 876 657
12 362 549
11 774 642
11 625 369
11 696 722
11 790 917
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 WAO uitkeringslasten WAO uitvoeringskosten ZW uitkeringslasten ZW uitvoeringskosten WAZ uitkeringslasten WAZ uitvoeringskosten Nominaal
12 978 636
12 876 657
12 362 549
11 774 642
11 625 369
11 696 722
11 790 917
9 869 792 795 091 1 537 851 198 417 525 000 52 485 0
9 660 253 838 887 1 574 004 211 775 529 000 62 738 0
9 096 559 807 385 1 667 771 207 588 510 652 52 721 19 873
8 421 610 665 045 1 834 883 193 074 449 004 41 989 169 037
8 244 190 555 297 1 869 827 183 056 394 583 34 202 344 214
8 179 691 537 952 1 892 000 182 259 350 176 31 594 523 050
8 133 274 537 952 1 900 298 182 331 308 252 28 719 700 091
De uitkeringslasten van de WAO dalen in 2005 en 2006 fors. Dit is vooral het gevolg van de verschuiving van het eerste WAO jaar naar het tweede jaar loondoorbetaling. Als gevolg van deze verschuiving zal de premie verlaagd worden. Daarnaast zorgen het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheid en de herbeoordelingsoperatie met het gewijzigd Schattingsbesluit voor een besparing op de uitkeringslasten. Na 2007 stabiliseert het niveau van de uitkeringslasten. Door de beleidsmaatregelen liggen de uitkeringslasten dan op een aanzienlijk lager niveau dan bij ongewijzigd beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
117
ZW De uitkeringslasten van het vangnet ZW zijn vooral afhankelijk van het aantal werklozen en het aantal flexwerkers. Dit zijn de grootste groepen die bij ziekte recht krijgen op een ZW-uitkering. Daarnaast worden de uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof vooralsnog in het ZW volume meegerekend. Afgezien van de ontwikkeling van het aantal werklozen, flexwerkers en zwangerschaps- en bevallingsverloven stijgen de uitkeringslasten van de ZW in 2005 en 2006 als gevolg van de verlenging van de ziekteperiode tot twee jaar. WAZ Vanwege de beëindiging van de toegang tot de WAZ zullen de uitkeringslasten van de WAZ een dalende trend laten zien. Het lopend bestand van de WAZ zal geleidelijk uitstromen, terwijl er geen zelfstandigen meer instromen. Uitvoeringskosten WAO, ZW en WAZ Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Daarnaast wordt de daling bij de WAO veroorzaakt door de verminderde instroom als gevolg van de Wet Verbetering Poortwachter, als gevolg van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003 en in latere jaren als gevolg van de geraamde besparingen als gevolg van de voorgenomen wet WIA. De daling van de uitvoeringskasten WAZ hangt samen met het stopzetten van de instroom als gevolg van de voorgenomen afschaffing van de WAZ. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. 31.4 Budgetflexibiliteit De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De WAO, de WAZ, de ZW en de Wajong zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de weten regelgeving. Tabel 31.8: Budgetflexibiliteit artikel 31, begrotingsuitgaven
1. Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000) 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
1 671 437 1 420 1 670 017
1 682 764
1 718 070
1 755 252
1 795 941
1 682 764
1 718 070
1 755 252
1 795 941
3% 97%
3% 97%
3% 97%
3% 97%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
118
Tabel 31.9: Budgetflexibiliteit artikel 31, premieuitgaven
3. Premieuitgaven (x € 1 000) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
12 362 549
11 774 642
11 625 369
11 696 722
11 790 917
7% 93%
7% 93%
7% 93%
7% 93%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit. 31.5 Evaluatieonderzoek Tabel 31.10: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Periodiek onderzoek regelovertreding* Wet eigen risicodragen ZW Wet instroomcijfers WAO Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte
2005
X X
2006
2007
X
2008
2009
X
X X
* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.
Met betrekking tot het stelsel van regelingen rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt gewerkt aan een herziening van dit stelsel. Ten aanzien van regelingen die worden herzien is in dit artikel geen evaluatieoverzicht opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
119
BELEIDSARTIKEL 32 OVERIGE INKOMENSBESCHERMING 32.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies.
SZW draagt er voor zorg dat aan bepaalde personen bescherming wordt geboden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies zonder activerende voorwaarden. Deze bescherming heeft vorm gekregen in de volgende uitkeringsregelingen, te wetende Algemene nabestaandenwet (Anw), de Algemene Ouderdomswet (AOW, met waar van toepassing een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)) en de Toeslagenwet (TW). Deze uitkeringsregelingen komen op dit beleidsartikel tot uiting en bieden respectievelijk bescherming tegen de financiële risico’s bij het overlijden van de partner of de ouders, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, en bij een inkomen onder het sociaal minimum na het ontvangen van een loondervingsuitkering. 32.2 Operationele doelstellingen
1. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien. 2. Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder. 3. Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers. Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden, wezen of halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien Nabestaanden, wezen of halfwezen van wie na het overlijden van hun partner of ouder(s) niet verwacht kan worden dat zij zelfstandig in hun levensonderhoud voorzien, ondervinden van overheidswege bescherming tegen het hierdoor optredend risico van inkomensverlies. Deze bescherming wordt geboden op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de alleenstaande nabestaande jonger dan 65 jaar die + een ongehuwd eigen kind, stief- of pleegkind heeft jonger dan 18 jaar dat niet tot het huishouden van een ander behoort; + arbeidsongeschikt is voor minstens 45%; of + geboren is voor 1 januari 1950. Een inkomensonafhankelijke halfwezenuitkering ter hoogte van 20% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees jonger dan 18 jaar. Volle wezen tot 16 jaar (onder sommige omstandigheden tot 21 jaar) hebben recht op een inkomensonafhankelijke wezenuitkering, waarvan de hoogte afhankelijk van de leeftijd 32 tot 64% van de nabestaandenuitkering bedraagt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
120
De nabestaandenuitkering wordt toegekend aan een alleenstaande nabestaande en is inkomensafhankelijk. Omdat het (gaan) voeren van een gezamenlijke huishouding of het (gaan) verwerven van inkomen van invloed is op het recht op of de hoogte van de uitkering, is het van belang dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), op tijd over informatie hierover beschikt. De ontvanger van de uitkering is verplicht tijdig alle (wijzigingen in) omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op de uitkering. In tabel 32.1 wordt weergegeven in welke mate aan deze verplichting wordt voldaan. Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau». Tabel 32.1: Prestatieindicatoren Anw Prestatie-indicator
Realisatie 2003
32.01.01* Nalevingsniveau van het melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding 32.01.02* Nalevingsniveau van opgave van inkomen en wijziging daarvan
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009*
Niet bekend Niet bekend
* De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de ANW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
121
Tabel 32.2: Kengetallen Anw Kengetallen
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Algemene nabestaandenwet (Anw) Volume (x 1 000 uitkeringsjaren) Ingang recht voor 1 juli 1996 * Vrouwelijke nabestaanden w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering w.v. nabestaandenuitkering * Mannelijke nabestaanden w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering w.v. nabestaandenuitkering
72 63 5 58 9 1 8
57 50 4 46 6 1 6
49 43 3 40 6 1 5
43 38 2 35 5 0 4
37 33 2 31 4 0 4
32 29 2 27 3 0 3
27 25 1 23 3 0 3
Ingang recht na 1 juli 1996 * Vrouwelijke nabestaanden w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering w.v. alleen nabestaandenuitkering w.v. alleen halfwezenuitkering
59 51 7 39 5
64 55 8 41 5
68 58 9 43 6
72 62 11 45 6
76 65 11 47 6
79 67 12 48 7
81 69 13 49 7
* Mannelijke nabestaanden w.v. nabestaanden- + halfwezenuitkering w.v. alleen nabestaandenuitkering w.v. alleen halfwezenuitkering
8 1 3 4
9 1 3 5
10 1 3 5
10 2 3 6
11 2 3 6
11 2 3 6
12 2 3 6
Wezenuitkeringen (x 1 000 personen)
2
2
2
1
2
2
2
Totaal volume uitkeringsjaren
133
122
119
116
114
112
110
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)
153
148
143
140
137
134
130
Gegevens handhaving* Bekendheid met regels Aantal controles ogv fraudesignalen Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) Afdoeningspercentage fraude
Niet bekend 832 5,2 86%
* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004.
De volumes zijn gebaseerd op de meest recente prognoses van de SVB. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht voor 1 juli 1996 (de voormalige AWW-ers) is nauwelijks aangepast. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is in geringe mate neerwaarts aangepast. Met name bij de vrouwelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is de raming neerwaarts bijgesteld. De afname is vooral terug te vinden bij de vrouwelijke nabestaanden met alleen een nabestaandenuitkering, daar de stijging minder snel verloopt dan voorzien. Per saldo is het totaal aantal uitkeringsgerechtigden met een paar duizend gedaald. De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
122
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder Personen van 65 jaar of ouder ontvangen voor hun oudedagsvoorziening van overheidswege een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Voor een alleenstaande bedraagt een volledig basispensioen 70% van het minimumloon en voor een gehuwde of samenwonende AOW-er 50% van het minimumloon. Als een AOW-er een partner heeft die jonger is dan 65 jaar, die niet (volledig) in zijn of haar eigen levensonderhoud voorziet, bestaat op grond van de AOW recht op een toeslag op het basispensioen tot aan het relevante sociaal minimum. Deze toeslag is afhankelijk van het eventuele inkomen uit of in verband met arbeid van de jongere partner. Vanaf 2015 worden geen nieuwe toeslagen meer toegekend. Het AOW-pensioen wordt opgebouwd op basis van het aantal verzekerde jaren. Wie tussen zijn 15de en 65ste jaar continu verzekerd is geweest, ontvangt een volledig AOW-pensioen. Over een periode van 50 jaar heeft de verzekerde dan 100% van zijn pensioen opgebouwd. Wie niet 50 jaar continu verzekerd is geweest (bijvoorbeeld vanwege verblijf in het buitenland) ondervindt een korting op zijn AOW-pensioen van 2% per niet-verzekerd jaar. Omdat het (gaan) voeren van een gezamenlijke huishouding van invloed is op het niveau van het AOW-pensioen en omdat het (gaan) verwerven van inkomen door de partner jonger dan 65 jaar van invloed is op het recht op of de hoogte van de toeslag, is het van belang dat SVB, op tijd over informatie hierover beschikt. De ontvanger van de uitkering, alsmede zijn jongere partner, is verplicht tijdig alle (wijzigingen in) omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op het pensioen of de toeslag. In tabel 32.3 wordt weergegeven in welke mate aan deze verplichting wordt voldaan. Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau». Tabel 32.3: Prestatieindicatoren AOW Prestatie-indicator
Realisatie 2003
32.02.01* Nalevingsniveau van het melden van gewijzigde samenlevingsvorm 32.02.02* Nalevingsniveau van opgave van inkomen en wijziging daarvan van partner jonger dan 65 jaar
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009*
Niet bekend Niet bekend
* De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de AOW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.
Zoals hierboven toegelicht, heeft niet iedereen van 65 jaar en ouder een volledig AOW-pensioen opgebouwd. Indien dit gepaard gaat met geen, of onvoldoende aanvullend pensioen (via collectieve regeling of individuele verzekering), kan het zijn dat het inkomen van een huishouden onder het sociaal minimum geraakt. Indien betrokkenen voldoen aan de vereisten, onder andere met betrekking tot de in aanmerking te nemen middelen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
123
ontstaat een recht op aanvullende bijstand. Voor deze categorie – die in de regel geen deel meer uitmaakt van de beroepsbevolking1 – zijn de activerende voorwaarden uit de Wet werk en bijstand niet van toepassing. De middelen waarover gemeenten de beschikking hebben voor deze categorie maken onderdeel uit van het gebudgetteerde inkomensdeel WWB en zijn onder artikel 30 opgenomen. Gemeenten worden jaarlijks geïnformeerd over welk deel van het toegekende budget aan deze categorie wordt toegerekend. In 2003 zijn ruim 22 000 uitkeringen verstrekt als aanvulling op een onvolledige AOW-opbouw. Het kabinet hecht er veel waarde aan dat Nederlandse ingezetenen tijdig een afdoende oudedagsvoorziening opbouwen. Zie hiertoe beleidsartikel 28 Pensioenbeleid uit deze begroting. Tabel 32.4: Kengetallen AOW 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
0.2 966 9 957
0,2 970 6 964
0,2 976 5 971
0,2 981 6 975
0,2 985 5 980
0,2 993 6 987
0.2 1 004 6 998
50% uitkering (totaal) w.v. partner < 65 jaar w.v. overigen
1 266 163 1 103
1 327 200 1 127
1 355 204 1 151
1 382 207 1 175
1 410 211 1 199
1 443 216 1 227
1 481 221 1 260
Totaal volume uitkeringsjaren (90%+70%+50%)
2 232
2 298
2 331
2 363
2 396
2 436
2 485
Aantal uitkeringsgerechtigden (x 1000 personen)
2 424
2 469
2 517
2 564
2 611
2 668
2 735
325
343
365
392
420
452
488
13% 49,9%
14% 49.8%
14% 50.6%
15% 51.3%
16% 51.3%
17% 51.3%
18% 51.3%
AOW Volume (maal 1000 uitkeringsjaren) 90% uitkering (alleenstaande met kind) 70% uitkering (totaal) w.v. partner < 65 jaar w.v. overigen
Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren * aantal personen met korting (x 1000 personen) * aantal personen met korting (% van het totaal) * gemiddeld kortingspercentage Gegevens handhaving* Bekendheid met regels Aantal controles ogv fraudesignalen Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) Afdoeningspercentage fraude
Niet bekend 779 3,4 73%
* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004
De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening.
1
Voor de partner die jonger is dan 65 geldt wel een arbeidsverplichting.
Tot 1 januari 2000 konden een AOW- en Anw-uitkering onbeperkt worden geëxporteerd naar het buitenland. Sinds die datum geldt een export-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
124
beperking voor het AOW-pensioen hoger dan 50% van het minimumloon, de AOW-toeslag en de Anw-uitkering. De exportbeperking is direct in werking getreden voor mensen die vanaf 1 januari 2000 in een nietverdragsland (zijn) gaan wonen. Voor mensen die op de ingangsdatum al in een niet-verdragsland woonden en een uitkering hadden, geldt overgangsrecht. Het recht op uitkering op grond van de voorheen geldende regelgeving blijft gedurende een bepaalde termijn bestaan. Aanvankelijk zou deze termijn op 1 januari 2003 aflopen, maar de overgangstermijn is inmiddels wettelijk verlengd tot 1 januari 2004. Omdat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat export ook mogelijk is op basis van Verdrag nr. 118 van de Internationale Arbeidsorganisatie, heeft het kabinet inmiddels besloten om de exportbeperking op te schorten totdat genoemd verdrag is opgezegd. Dit is op zijn vroegst per 1 september 2005.
Operationele doelstelling 3: Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers De Toeslagenwet (TW), die in 1987 in het kader van de stelselherziening is ingevoerd, vult de loondervingsuitkering (ZW, WW, WAO, WAZ, Wajong, WAMIL) aan tot het voor de leefvorm relevant sociale minimum. De TW kent geen vermogenstoets, maar wel een toets op het inkomen van de toeslaggerechtigde en zijn partner. De TW overbrugt daarmee de minimumbehoeftenfunctie en de loondervingsfunctie in de sociale zekerheid en vult maximaal aan tot het minimumniveau. De TW wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die de loondervingsuitkeringen uitvoert. Tabel 32.5: Kengetallen Toeslagenwet Kengetallen
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Gemiddelde jaarvolume (x 1 000 uitkeringsjaren) Gemiddelde toeslag (x € 1)
92 3 310
99 3 318
98 3 301
89 3 294
85 3 283
83 3 272
82 3 280
156 1,3 93,7%
92** 0,6** 98,7**
Gegevens handhaving* Aantal fysieke en bijzondere controles Totaal schadebedrag (x € 1 mln) Afdoeningspercentage * BRON: Jaarverslagen UWV ** Betreft halfjaarcijfers UWV
Handhaving is erop gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. De kengetallen «handhaving TW» geven informatie die aansluit bij onderdelen van de handhavingsketen: controle (inclusief bijzondere controles), opsporing (omvang geregistreerde schade) en afdoening (administratief- en strafrechtelijk). Preventie vindt bij de TW niet afzonderlijk plaats, maar samen met de primaire uitkering, zodat geen apart kengetal «kennis van regels» is opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
125
32.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 32.6: Budgettaire gevolgen artikel 32 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
315 292 315 292
341 739 341 739
331 312 331 312
297 084 297 084
282 050 282 050
275 595 275 595
271 915 271 915
Programmauitgaven Operationele doelstelling 3 Toeslagenwet uitkeringslasten Toeslagenwet uitvoeringskosten
315 292
341 739
330 592
297 084
282 050
275 595
271 915
304 543 10 749
328 284 13 455
318 693 11 899
290 345 6 739
275 149 6 901
268 507 7 088
265 171 6 744
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel
0
0
720 684 36
0
0
0
0
Ontvangsten
0
36 000
0
0
0
0
0
Uitkeringslasten toeslagenwet In de moederwetten WW en WAO treden er t/m 2005 tegengestelde effecten op: Het WW-volume stijgt terwijl het WAO-volume daalt. In 2004 wordt het effect van een dalend WAO-volume overheerst door het effect van het stijgend WW-volume. Voor 2005 is dit net andersom waardoor de uitkeringslasten voor de TW gaan dalen. Vanaf 2006 daalt ook het WW-volume, waardoor er voor de uitkeringslasten in 2006 een grotere daling optreedt dan in 2005. Uitvoeringskosten Toeslagenwet Vanaf 2004 vertonen de uitvoeringskosten TW een dalende trend. Dit hangt samen met de uit SUWI-voortvloeiende efficiency-afspraken, waardoor vanaf 2006 ten opzichte van 2002 25% op de reguliere uitvoeringskosten wordt bespaard. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. Tabel 32.7: Premieuitgaven artikel 32 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal uitgaven
24 064 528
24 532 774
25 072 006
25 667 460
26 330 293
27 040 438
27 762 017
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 ANW uitkeringslasten ANW uitvoeringskosten Nominaal
24 064 528
24 532 774
25 072 006
25 667 460
26 330 293
27 040 438
27 762 017
1 499 178 36 265 0
1 455 604 35 073 0
1 405 961 34 126 12 567
1 371 380 33 162 30 412
1 343 120 32 569 48 990
1 313 939 32 023 67 383
1 278 138 31 689 84 787
22 427 589 101 496 0 0
22 936 073 106 024 0 0
23 234 691 105 607 151 900 127 154
23 516 804 105 635 153 800 456 267
23 812 503 107 970 155 800 829 341
24 183 774 110 674 158 200 1 174 445
24 564 251 113 045 161 100 1 529 007
Operationele doelstelling 2 AOW uitkeringslasten AOW uitvoeringskosten AOW tegemoetkoming Nominaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
126
Uitkeringslasten AOW/ANW De uitkeringslasten AOW en ANW zijn in hoofdzaak het gevolg van demografische ontwikkelingen. Mutaties in de uitkeringslasten zijn op dit moment niet het gevolg van gewijzigd beleid. Tegemoetkoming AOW-ers In het licht van het inkomensbeeld 2005 (zie ook artikel 21) heeft het kabinet besloten tot een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60 bruto per jaar. De uitgaven worden gefinancierd via de rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers (artikel 34). Uitvoeringskosten AOW/ANW De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten voor AOW en ANW zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Er is sprake van geringe mutaties onder invloed van loon-, prijs- en volumeontwikkelingen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s. 32.4 Budgetflexibiliteit De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De ANW, de AOW en de TW zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving. Tabel 32.8: Budgetflexibiliteit artikel 32, begrotingsuitgaven
1. Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000) 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
331 312 720 330 592
297 084
282 050
275 595
271 915
297 084
282 050
275 595
271 915
1%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
100%
100%
100%
100%
100%
2005
2006
2007
2008
2009
25 072 006
25 667 460
26 330 293
27 040 438
27 762 017
1%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
1% 99%
100%
100%
100%
100%
100%
99%
Tabel 32.9: Budgetflexibiliteit artikel 32, premieuitgaven
3. Premieuitgaven (x € 1 000) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
99%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
127
Bij de verdeling van de begrotings- en de premieuitgaven is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit. 32.5 Evaluatieonderzoek Tabel 32.10: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Inkomensgarantie voor ouderen Inkomensgarantie nabestaanden Periodiek onderzoek regelovertreding (vanaf 2004)* Toeslagenwet
2005
2006
2007
2008
2009
X X X
X
X X
* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.
De SVB heeft onderzoek verricht naar de effecten van de wetswijziging vrijwillige AOW/ANW-verzekering, die in 2001 is ingegaan. Het parlement is op 16 april 2004 schriftelijk over de resultaten van dit onderzoek ingelicht (Kamerstukken II, 2003/’04, 27 468, nr. 16). De verhoging van de minimumpremie van 5% naar 10% heeft niet geleid tot veel opzeggingen van de vrijwillige verzekering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
128
BELEIDSARTIKEL 33 TEGEMOETKOMING SPECIFIEKE KOSTEN 33.1 Algemene doelstelling Zorgdragen voor tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van de asbestslachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen.
SZW draagt er voor zorg dat bepaalde groepen personen een (financiële) tegemoetkoming krijgen voor specifieke kosten of als maatschappelijke erkenning van het leed van de asbestslachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen. Deze tegemoetkomingen hebben vorm gekregen in vier uitkeringsregelingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS). Al deze uitkeringsregelingen komen op dit beleidsartikel tot uiting en bieden respectievelijk een tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van bestaan, in de kosten van kinderen en aan de schadevergoeding van de immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die geen verhaalbare vordering op een voormalige werkgever hebben. 33.2 Operationele doelstellingen
1. Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan. 2. Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers. 3. Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling. Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat gemeenten een tegemoetkoming kunnen verstrekken voor kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden en die niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan De Wet werk en bijstand maakt het voor gemeenten mogelijk om, naast de algemene periodieke bijstand en langdurigheidstoeslag, bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat daarbij om aanvullende inkomensondersteuning om te voorzien in, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende, noodzakelijke kosten van bestaan. De colleges van B&W zijn verantwoordelijk voor de beantwoording van de vraag of deze onkosten niet uit eigen middelen kunnen worden voldaan. In beginsel is er bij het verstrekken van bijzondere bijstand sprake van een geïndividualiseerde tegemoetkoming. Aan personen van 65 jaar en ouder, evenals aan chronische zieken en gehandicapten kunnen gemeenten categoriale bijstand verlenen. Dit echter voor zover het ten aanzien van de categorie waartoe zij behoren aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt, waarbij sprake is van bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
129
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor bovengenoemde taak. Zie hiertoe de begrotingsstaat van het gemeentefonds en de bijlagen daarbij. Gemeenten zijn gezien de aard van de algemene uitkering uit het gemeentefonds vrij in de aanwending van middelen voor de bijzondere bijstand; zij hoeven daarover geen verantwoording af te leggen aan het rijk. Hoewel de algemene uitkering vrij besteedbaar is voor gemeenten, is voor de invulling van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid van belang dat herkenbaar wordt welke middelen het rijk hiervoor via het gemeentefonds beschikbaar stelt. Hierdoor wordt er uitgegaan van een «fictief budget bijzondere bijstand» binnen de algemene uitkering van het gemeentefonds. In 2004 is naar aanleiding van de behandeling van de begroting van SZW € 80 miljoen extra voor compensatie voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten die onevenredig werden getroffen door maatregelen in de zorg beschikbaar gesteld. In navolging van deze compensatie reserveert het Kabinet in 2005 € 25 miljoen voor nadere maatregelen rond zittend ziekenvervoer en zelfzorgmiddelen. In het generieke inkomensbeeld, dat in 2005 over de hele linie negatief zal zijn, worden ouderen met een laag inkomen en gezinnen met kinderen en een laag inkomen relatief ontzien. Hieraan levert voor ouderen een toeslag op de AOW van € 60 een bijdrage. De toevoeging aan de middelen voor de bijzondere bijstand wordt in 2005 voor € 25 miljoen gecontinueerd. Het «fictief budget bijzondere bijstand» voor het jaar 2005 komt daarmee uit op € 316 miljoen.
Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers Het verzorgen en opvoeden van kinderen brengt kosten met zich mee. In deze kosten wordt voor kinderen tot 18 jaar van overheidswege tegemoet gekomen door middel van het per kwartaal achteraf verstrekken van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 1995, ontvangen ouders een vast bedrag afhankelijk van de leeftijd. Voor kinderen die geboren zijn voor 1 januari 1995, is de hoogte van de kinderbijslag op grond van overgangsrecht ook afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin waarvoor recht bestaat op kinderbijslag. In 2005 zal de Kamer een nota over de AKW in den brede ontvangen, waarin onder meer vereenvoudiging van de wetgeving aan de orde zal komen. In het Strategisch Akkoord was het voorstel opgenomen om met ingang van 2003 voor in het buitenland (niet-EU/EER-landen) wonende kinderen nog slechts een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag uit te keren (woonlandbeginsel). Invoering van deze maatregel werd uitgesteld tot 2005. Thans wordt ervan afgezien. Reden hiervan is, dat invoering van het woonlandbeginsel zou inhouden, dat het merendeel van de inmiddels afgesloten handhavingsverdragen in het kader van de Wet Beperking export uitkeringen (BEU) zouden moeten worden aangepast. Wanneer een land geen belang heeft bij verdragsaanpassing, bestaat het risico van opzegging van het verdrag door dat land, waarmee Nederland zijn controle-afspraken kwijtraakt, ook ten aanzien van de langlopende uitkeringen die Nederland hoe dan ook moet blijven exporteren. Hierdoor ontstaat een frauderisico, dat groter is dan dat invoering van het woonlandbeginsel zou opleveren. Ook wordt thans afgezien van het voornemen tot afschaffing van het recht op kinderbijslag voor 16- en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
130
17-jarige kinderen die geen erkend onderwijs volgen, waartoe door het kabinet in aanvulling op de maatregelen voortvloeiend uit het Strategisch Akkoord werd besloten. Voor het recht op kinderbijslag voor een 16- of 17-jarige kind worden aanvullende voorwaarden gesteld. Zo moeten de ouders of verzorgers het kind in ieder geval in belangrijke mate onderhouden. Bij de bepaling hiervan speelt een rol of het kind eigen inkomen uit arbeid ontvangt. Dit inkomen mag een bepaald maximum bedrag niet overschrijden. Jaarlijks wordt hier onderzoek naar verricht, maar indien tussentijds een wijziging optreedt, moet een ouder of verzorger dit uit eigen beweging melden. Het in- of uitwonend zijn van een kind kan van invloed zijn op het recht op danwel de hoogte van de kinderbijslag. In onderstaande tabel wordt aangegeven in hoeverre ouders of verzorgers hun verplichting om wijzigingen in deze omstandigheden tijdig te melden, nakomen. Handhaving is er namelijk op gericht de naleving van wet- en regelgeving zo veel mogelijk te bevorderen. Daarom is in dit kader gekozen voor de prestatie-indicator «nalevingsniveau». Tabel 33.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 2 Prestatie-indicator
Realisatie 2003
33.02.01* Nalevingsniveau van tijdige opgave wijziging in- en uitwonend 33.02.02* Nalevingsniveau van opgave van inkomsten kinderen 16 jaar en ouder
Streven 2004
Streven 2005
Streven 2009*
Niet bekend Niet bekend
*De invulling van deze gegevens is afhankelijk van de uitkomsten van het Periodiek onderzoek regelovertreding sociale zekerheid (POROSZ) dat voor de AKW voor het eerst in 2004 wordt uitgevoerd. Bij de uitkomsten zal worden gewerkt met een bandbreedte waartussen het werkelijke nalevingsniveau zich beweegt, zodat bij monitoring over meerdere jaren conclusies kunnen worden getrokken over de ontwikkeling in dat nalevingsniveau.
Bovenstaande indicatoren hebben alle betrekking op de AKW. Naast de AKW bestaat de regeling Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000). Het verzorgen van een gehandicapt kind thuis brengt immers extra kosten met zich mee. Op grond van de TOG 2000 kunnen ouders of verzorgers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in deze kosten voor kinderen van 3 tot 18 jaar. Net als kinderbijslag wordt deze tegemoetkoming per kwartaal achteraf betaald. De tegemoetkoming bestaat uit één vast bedrag, ongeacht de leeftijd van het kind of de aard van de handicap.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
131
Tabel 33.2: Kengetallen AKW en regeling TOG Kengetallen
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Volumeontwikkeling AKW en TOG Gezinnen AKW (x 1 000) Aantal telkinderen AKW (x 1 000) Aantal telkinderen TOG (x 1 000)
1 906 3 504 25
1 922 3 529 30
1 934 3 537 35
1 945 3 542 35
1 949 3 542 35
1 951 3 536 35
1 949 3 524 35
Gegevens handhaving AKW* Bekendheid met regels Aantal controles ogv fraudesignalen Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln) Afdoeningspercentage fraude
Niet bekend 197 0,4 72%
* BRONNEN: Handhavingsrapportages en Jaarverslagen SVB, Porosz vanaf 2004
De kengetallen «handhaving» geven informatie die aansluit bij de handhavingsketen: preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding), controle (o.g.v. signalen), opsporing (omvang fraude) en afdoening (strafrechtelijk). Vanaf 2005 wordt het eerste kengetal ingevuld aan de hand van de resultaten van POROSZ en worden de laatste twee kengetallen uitgebreid tot administratieve opsporing en afdoening. De ontwikkeling van het volume TOG in tabel 33.2 laat ook in 2004 een stijging zien. Met deze stijging is in de begroting 2004 al rekening gehouden. In het meerjarig beeld wordt de stijging in 2005 doorgetrokken en zodoende aangepast aan het uitvoeringsbeeld. Het voornemen is om vanaf 2006 de indicatiestelling voor de TOG te laten plaatsvinden overeenkomstig de indicatiestelling in het kader van de AWBZ. Er wordt geen verdere stijging van het volume van de TOG verwacht als gevolg van dit voornemen.
Operationele doelstelling 3: Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers, met maligne mesothelioom door asbestblootstelling De regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) is het sluitstuk op het Convenant Instituut Asbestslachtoffers. De TAS beoogt een vangnet te zijn voor die asbestslachtoffers die naar geldende burgerrechtelijke maatstaven een vordering tot schadevergoeding hebben, maar vanwege het ontbreken van een aansprakelijke tegenpartij of vanwege een beroep op verjaring van de claim er niet in slagen hun vordering geldend te maken. De overheid geeft een eenmalige tegemoetkoming in de immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die geen verhaalbare vordering op een voormalige werkgever hebben. De overheid neemt niet de aansprakelijkheid van de werkgever over maar de vergoeding is te beschouwen als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de asbestslachtoffers. Hierbij geldt dat het slachtoffer zelf de maatschappelijke erkenning moet kunnen verkrijgen. In de TAS regeling is een voorschotregeling opgenomen, met behoud van bovengenoemde uitgangspunten. Door de voorschotregeling ontvangt het gros van de slachtoffers bij leven een erkenning voor het leed.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
132
Voor de TAS is essentieel dat het slachtoffer zich bij leven aanmeldt bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Vervolgens bereidt het slachtoffer met het IAS een aanvraag om een voorschot voor. Als het slachtoffer niet bij leven een voorschot aanvraagt kunnen de nabestaanden, mits het slachtoffer zich wel bij leven bij het IAS heeft aangemeld voor bemiddeling, recht hebben op een eenmalige uitkering, als het slachtoffer daarop recht zou hebben gehad. Het aantal door de SVB verstrekte voorschotten is een belangrijke indicator voor de werking van de TAS; immers een voorschot wordt in beginsel bij leven aan een slachtoffer uitgekeerd. Streven is dat 90% van de toekenningen bij leven – dus in de vorm van voorschotten – geschiedt. Na verstrekking van het voorschot start het IAS de bemiddeling op basis van het convenant. Indien dit leidt tot een schikking stort de werkgever of verzekeraar het voorschot terug naar de SVB. Voor de volumes is van belang dat het bemiddelingsproces lange tijd kan duren. In veel gevallen komt het pas in het jaar na voorschotverstrekking tot terugbetaling. Er wordt van uit gegaan dat het in 40% van de gevallen komt tot terugbetaling. Tabel 33.3: Kengetallen Asbest Kengetallen
Volumeontwikkeling regeling Asbest (x 1) Toekenningen voorschot (bij leven) Toekenningen eenmalige uitkering Terugontvangen TAS voorschotten
Realisatie 2003
Prognose 2004
Prognose 2005 e.v.
191 29 38
230 35 120
240 25 115
Streven toekenningen in procenten
90%
Bron: SVB.
33.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 33.4: Begrotingsuitgaven artikel 33 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
3 313 038 3 313 038
3 335 967 3 335 967
3 347 382 3 347 382
3 341 805 3 341 805
3 324 764 3 324 764
3 293 768 3 293 768
3 257 569 3 257 569
Programmauitgaven Operationele doelstelling 2 AKW uitkeringslasten AKW uitvoeringskosten TOG uitkeringslasten TOG uitvoeringskosten Operationele doelstelling 3 Uitkeringslasten Reg. Asbest Uitvoeringskosten Reg. Asbest
3 313 038
3 335 967
3 346 923
3 341 805
3 324 764
3 293 768
3 257 569
3 207 000 75 000 24 737 2 562
3 222 900 80 564 26 755 2 559
3 229 248 80 742 31 094 2 606
3 224 038 80 824 31 094 2 616
3 206 989 80 835 31 091 2 616
3 176 107 80 725 31 092 2 611
3 140 100 80 515 31 100 2 621
2 836 903
2 188 1 001
2 235 998
2 235 998
2 235 998
2 235 998
2 235 998
459 438 21
0
0
0
0
272
272
272
272
272
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
12 168
272
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
133
Uitkeringslasten AKW/TOG/Regeling Asbest Als gevolg van demografische ontwikkelingen laat het budgettair beeld van de AKW tot 2005 een stijgende uitkeringslast zien. Dit is voor een groot deel het gevolg van het doorschuiven naar een andere leeftijdscategorie met een hoger AKW-bedrag. Vanaf 2005 slaat dit om in een daling. Gezien de stijging van het volume TOG in 2005 zijn de uitkeringslasten toegenomen voor dat jaar. Bij de raming voor de uitkeringslasten van de asbestregeling is uitgegaan van een aantal te verstrekken tegemoetkomingen van 265 per jaar, waarvan 40% op werkgevers wordt verhaald.
Uitvoeringskosten AKW/TOG/Regeling Asbest De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten voor TAS, TOG en AKW zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Er is sprake van geringe mutaties onder invloed van volumeontwikkelingen. Een algemene toelichting op de uitvoeringskosten is opgenomen in de bijlage inzake ZBO’s en RWT’s (hoofdstuk 9). 33.4 Budgetflexibiliteit De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De AKW, de TOG en de TAS zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving. Bij de TAS zal ook het convenant moeten worden aangepast. Tabel 33.5: Budgetflexibiliteit
1. Totaal geraamde kasuitgaven (x € 1 000) 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
3 347 382 459 3 346 923
3 341 805
3 324 764
3 293 768
3 257 569
3 341 805
3 324 764
3 293 768
3 257 569
2%
2% 98%
2% 98%
2% 98%
2% 98%
100%
100%
100%
100%
100%
98%
Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2005. Voor de jaren 2006 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot flexibiliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
134
33.5 Evaluatieonderzoek Tabel 33.6: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Tegemoetkoming in kosten van kinderen Periodiek onderzoek regelovertreding (vanaf 2004)* Tegemoetkoming asbestslachtoffers Bijzondere bijstand
2005
2006
2007
2008
2009
X X
X
X
X X
* Voorheen: Misbruik en oneigenlijk gebruik.
In mei 2004 heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de resultaten gepubliceerd van het onderzoek «Equivalentiefactoren 1995–2000». Het onderzoek betrof een actualisering van het onderzoek «Equivalentiefactoren 1990–1995» uit 1998. Op 30 juni 2004 is de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de belangrijkste resultaten van het onderzoek en is ingegaan op vragen van de Kamer naar de kostendekkendheid van kindgerelateerde tegemoetkomingen in relatie tot inkomen en gezinsgrootte (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 258, nr. 16). De TAS-regeling wordt in 2005 geëvalueerd. Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer wordt daarbij ook gekeken naar de reikwijdte van de regeling. In 2004 wordt er een onderzoek verricht naar maatregelen die gemeenten hebben getroffen om niet-gebruik bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen tegen te gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
135
BELEIDSARTIKEL 34 RIJKSBIJDRAGEN AAN SOCIALE FONDSEN EN SPAARFONDS AOW 34.1 Algemene doelstelling Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW.
Het grootste deel van de sociale zekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffing. Omdat in sommige omstandigheden premieheffing niet wenselijk of volledig mogelijk is, is in een aantal gevallen ervoor gekozen om de sociale fondsen te voorzien van een rijksbijdrage. Een aparte positie neemt de rijksbijdrage aan het Spaarfonds AOW in. Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken deel uit van de collectieve sector. Stortingen in het Spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo. 34.2 Operationele doelstellingen
1. Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen. 2. Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft. Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen. Rijksbijdrage WAZ SZW zorgt ervoor dat de rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) zodanig wordt vastgesteld dat deze voorziet in de benodigde resterende dekking indien de Waz-premie die beroepsbeoefenaren inbrengen, onvoldoende is om hun arbeidsongeschiktheidslasten te dekken. De Waz-premie wordt geïnd door de Belastingdienst en afgedragen aan het AfZ. In 2003 is het voorschot op de rijksbijdrage WAZ voor het laatst betaald. Premiebijdrage gemoedsbezwaarden SZW voorziet in rijksbijdragen die de premiederving compenseren van de werknemersfondsen wegens aan werkgevers verleende premievrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Natuurlijke personen en rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kunnen bij het UWV een aanvraag doen voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van de verplichting tot premiebetaling. Dan wordt er in het kader van één of meer werknemersverzekeringen geen premie geheven, maar aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting (zonder verhoging) opgelegd ter hoogte van het bedrag waarvoor de werknemer aansprakelijk zou zijn geweest indien geen vrijstelling was verleend. Een compenserende rijksbijdrage is wenselijk omdat de uitkeringen aan werknemers met een gemoedsbezwaarde werkgever, gewoon uit de fondsen bekostigd worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
136
Rijksbijdrage BIKK voor de AOW en de Anw Sinds 2001 worden de fondsen voor de volksverzekeringen gecompenseerd voor een daling van de premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekende dat het systeem van belastingvrije sommen werd vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting, met als gevolg een lagere premieopbrengst. Deze compensatie is de zogeheten BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen). De hoogte hiervan wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf. Rijksbijdrage AOW-gat grensarbeiders In 2002 heeft de Kamer besloten om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 de korting op het AOW-pensioen van vrouwen wier echtgenoten als grensarbeiders in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd waren voor de AOW, alsnog buiten beschouwing te laten. Dit geldt tevens voor de korting op de toeslag waarop de pensioengerechtigde echtgenoot recht heeft voor zijn jongere partner gedurende de periode dat zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt. Rijksbijdrage Ouderdomsfonds Bij het Ouderdomsfonds is sprake van een exploitatietekort. Dit leidt tot een vermogenstekort van gelijke omvang in 2004. Dit vermogenstekort wordt aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het Ouderdomsfonds ontstaat. Deze rijksbijdrage belast het EMU-saldo niet omdat daarin de saldi van de fondsen en het rijk integraal worden meegenomen. Op deze manier kan de AOW-premie ongewijzigd blijven, waardoor de lasten- en koopkrachtontwikkeling niet wordt beïnvloed. Rijksbijdrage Aof In de Wet einde toegang verzekering WAZ is bepaald dat de uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst publiek geregeld blijven in de Wet arbeid en zorg. Ten tijde van de WAZ zijn deze uitkeringen gefinancierd uit WAZ-premies. Deze financieringswijze komt te vervallen met het vervallen van de WAZ. De uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen met een arbeidsovereenkomst, zal gefinancierd worden uit de algemene middelen, middels een rijksbijdrage in het Aof. Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-gerechtigden Deze rijksbijdrage betreft de tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden, waartoe het kabinet in het licht van het inkomensbeeld 2005 heeft besloten. De volksverzekeringsfondsen worden beheerd door de SVB en de werknemersverzekeringsfondsen door het UWV. Dit vindt plaats op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVB en het UWV.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
137
Tabel 34.1: Kengetallen operationele doelstelling 1 Kengetallen Premiebijdragen gemoedsbezwaren * Vergoedingen werknemersverzekeringen i.v.m. vrijstelling wegens gemoedsbezwaren (x € 1 mln) * Aantal premievrijstellingen * Gemiddelde vrijstelling (x € 1)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
1.7 67 25 645
1.7 68 25 000
1.7 68 25 000
1.7 68 25 000
1.7 68 25 000
1.7 68 25 000
1.7 68 25 000
Operationele doelstelling 2: Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft. Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Tegelijk met de instelling van het Spaarfonds is de te innen AOW-premie beperkt tot maximaal 18,25% waardoor de AOW-lasten meer worden gespreid. Vanaf 2020 kan het Ouderdomfonds een beroep doen op middelen uit het Spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren. Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. SZW draagt zorg voor voeding van het spaarfonds AOW door middel van rijksbijdragen. Jaarlijks dient de rijksbijdrage met tenminste € 113,4 miljoen te stijgen. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door de jaarlijkse rentebijschrijvingen. Het vermogen van het Spaarfonds AOW (inclusief rentebaten) zal op basis van de huidige inzichten in 2020 circa € 125 miljard bedragen. Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. Bij wet is bepaald dat tot het jaar 2020 aan dit fonds geen middelen zullen worden onttrokken. Tabel 34.2: Kengetallen operationele doelstelling 2
Rijksbijdrage Spaarfonds AOW Rijksbijdrage (x € 1 mln) Rentebaten (x € 1 mln) Vermogenspositie (x € 1 mln) Rentestand
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2 518,5 680,2 15 870,7 4,09%
2 631,9 811,0 19 313,7 4,30%
2 745,4 959,1 23 018,2 4,85%
2 858,8 1 138,7 27 015,7 5,00%
2 972,3 1 338,6 31 326,6 5,00%
3 085,7 1 554,1 35 966,4 5,00%
3 199,2 1 786,1 40 951,7 5,00%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
138
34.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 34.3: Begrotingsuitgaven artikel 34 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
6 529 255 6 529 255
7 624 549 7 624 549
7 657 892 7 657 892
8 082 315 8 082 315
8 453 460 8 453 460
8 627 105 8 627 105
8 743 451 8 743 451
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 Rijksbijdrage WAZ Rijksbijdrage AOW-gat grensarb. Bijdragen BIKK AOW Bijdragen BIKK Anw Rijksbijdrage Ouderdomsfonds Premiebijdragen gemoedsbezw. Rijksbijdrage Aof Rijksbijdrage tegemoetkoming AOWgerechtigden Operationele doelstelling 2 Rijksbijdrage Spaarfonds AOW Apparaatsuitgaven Personeel Materieel
6 529 255
7 624 549
7 657 570
8 082 315
8 453 460
8 627 105
8 743 451
9 756 11 000 2 598 500 194 800 1 195 000 1 719
11 000 2 606 900 189 900 2 183 124 1 700
11 000 2 362 100 159 500 2 224 000 1 700 2 000
11 000 2 518 700 174 300 2 362000 1 700 2 000
11 000 2 751 300 197 400 2 362000 1 700 2 000
11 000 2 805 200 201 300 2 362000 1 700 2 000
11 000 2 805 200 201 300 2 362000 1 700 2 000
151 900
153 800
155 800
158 200
161 100
Ontvangsten
2 518 480 0
2 631 925 0
2 745 370 322 304 18
2 858 815 0
2 972 260 0
3 085 705 0
3 199 151 0
0
0
0
0
0
0
0
34.4 Budgetflexibiliteit De budgetflexibiliteit van de rijksbijdragen is nihil. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving. 34.5 Evaluatieonderzoek De evaluatie van operationele doelstelling 1 vindt plaats bij de respectievelijke moederwetten. Van evaluatie van operationele doelstelling 2 wordt afgezien omdat de doelstelling behaald wordt door middel van het, in de wet vastgelegde, instrument schuldreductie. Aan de hoogte van deze specifieke schuldreductie kan direct worden beoordeeld of de doelstelling (in voldoende mate) gehaald wordt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
139
BELEIDSARTIKEL 35 EMANCIPATIE 35.1 Algemene doelstelling Het bevorderen van gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden in de maatschappij voor vrouwen en mannen.
Belangrijke uitgangspunten voor het Nederlandse emancipatiebeleid zijn de Wet Gelijke behandeling en het VN Vrouwenverdrag ter uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het VN Vrouwenverdrag verplicht niet alleen tot het waarborgen van gelijkheid van vrouwen en mannen voor de wet, maar ook tot het voeren van beleid gericht op het realiseren van gelijke rechten en kansen in de praktijk op alle terreinen. Om de vier jaar dient Nederland te rapporteren over de implementatie van het Verdrag en de vooruitgang die in de praktijk is geboekt. Nog in 2004 wordt de vierde internationale rapportage in het kader van het VN Vrouwenverdrag bij het toezichthoudende comité van de Verenigde Naties ingediend. In deze rapportage zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de aanbevelingen van het toezichthoudende comité van de VN over de kwetsbare positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland. De rapportage is voorafgegaan door een tussentijdse rapportage aan de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen (CSW) ter voorbereiding van de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» die in maart 2005 zal plaatsvinden. Hoofdinzet van het kabinet is dat het uitgangspunt van gelijkheid van vrouwen en mannen en de verbetering van de positie en deelname van vrouwen in de samenleving geïntegreerd wordt in het beleid op alle departementen. Het kabinet heeft daarnaast voor de komende jaren de volgende drie prioriteiten op het emancipatieterrein. Op alle drie de terreinen zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de positieverbetering van vrouwen in een kwetsbare positie, met name laagopgeleide vrouwen en allochtone vrouwen.
1. Rechten en veiligheid Er is nog veel geweld tegen vrouwen. Jaarlijks zijn circa 200 000 vrouwen slachtoffer van mishandeling door de (ex)partner. Dit geweld komt zowel in autochtone als allochtone relaties en gezinnen voor. Vrouwenhandel, gedwongen huwelijken en zwangerschappen, eerwraak en genitale verminking zijn in Nederland een groeiend probleem. Het streven is het aantal slachtoffers van geweld bij zowel autochtone als allochtone meisjes en vrouwen terug te dringen. Het beleid terzake moet gezien worden in het kader van de aanpak van geweld en huiselijk geweld die door de Minister van Justitie wordt gecoördineerd. Ter uitvoering van de motie van Kamerlid Hirsi Ali c.s. (Tweede Kamer 28 600 XV, nr. 100) over geweld tegen vrouwen komt er een landelijk dekkend netwerk van advies- en steunpunten huiselijk geweld. Uiterlijk in januari 2006 moeten de advies- en steunpunten functioneren bij de 35 gemeenten die aangewezen zijn als centrumgemeente voor vrouwenopvang. Het Rijk ondersteunt de gemeenten hierbij met een stimuleringsmaatregel. Om een beter inzicht te krijgen in de seksespecifieke dimensie van geweld zal SZW samen met enkele gemeenten de Vrouwen Veiligheids Index (VVI) uittesten en integreren in al bestaande lokale veiligheidsindexen. Doel van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
140
de VVI is om lokaal en regionaal de systematische monitoring van geweld tegen vrouwen en «seksespecifiek geweld» te stimuleren. In 2005 zijn de eerste resultaten van de VVI bekend. Ter uitvoering van de motie van Kamerleden Wolfsen en Hirsi Ali (Tweede Kamer 28 345, nr. 10) over eerwraak zal Justitie/V&I de gelegenheid bieden aan de politie in twee regio’s om een registratie van eerwraakincidenten op te zetten en op basis van het daarmee verkregen inzicht in de aard en omvang van eerwraak een sluitende aanpak te ontwikkelen waarin de in de motie genoemde aspecten van preventie, veiligheid en bescherming, opsporing en vervolging zullen worden betrokken. In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Strategieën ter voorkoming van meisjesbesnijdenis, inventarisatie en aanbevelingen» geeft de regering haar inzet weer voor een samenhangend beleid om vrouwelijke genitale verminking te bestrijden. Omdat er geen betrouwbare gegevens over de omvang van de problematiek in Nederland zijn, start in 2004 een onderzoek dat duidelijk moet maken hoeveel genitaal verminkte vrouwen en meisjes er in Nederland zijn. Daarnaast heeft het kabinet een Adviescommissie vrouwelijke genitale verminking bij de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) ingesteld die de mogelijkheden moet onderzoeken van een effectief controlesysteem én van effectief signaleren, opsporen en handhaven. De commissie is gevraagd voor eind 2004 advies uit te brengen. Hiermee voert het kabinet tevens de motie van het Kamerlid Arib uit over een verplichte controle door jeugdartsen op onder meer vrouwelijke genitale verminking. In juli 2004 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) de derde rapportage aan de regering aangeboden. Mensenhandel is een ernstige vorm van, vaak georganiseerde en grensoverschrijdende, criminaliteit, waarbij fundamentele rechten van veelal vrouwen worden geschonden. Naast een aantal conclusies en aanbevelingen bevat het rapport informatie over wet- en regelgeving, slachtoffers, hulpverlening en belangenbehartiging, bestuurlijke handhaving, opsporing en vervolging. Nog in 2004 wordt de aanbeveling van de NRM voor een plan van aanpak mensenhandel uitgevoerd. Uit een analyse van het Sociaal en Cultureel Planbureau «Emancipatie in estafette» naar de positie van vrouwen uit etnische minderheden is gebleken dat de meerderheid van deze vrouwen in een kansarme positie verkeert. Ze hebben geen werk en hun opleidingsniveau is over het algemeen laag. In het plan van aanpak Emancipatie en Integratie, dat de ministers van SZW en Justitie/V&I samen naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, worden maatregelen aangekondigd om de emancipatie en integratie van vrouwen en meisjes uit etnische minderheden te verbeteren. Over de uitvoering van dit plan zal de regering in de loop van 2004 afspraken maken met de dertig grootste gemeenten.
2. Arbeid en economische zelfstandigheid Uit de Emancipatiemonitor 2002 blijkt dat de arbeidsparticipatie van alle categorieën stijgt, maar dat de arbeidsdeelname van allochtone vrouwen en van vrouwen boven de 50 jaar nog steeds erg laag is. De arbeidsparticipatie van Marokkaanse en Turkse vrouwen was bijvoorbeeld slechts 26%, resp. 33% in 2001. De arbeidsparticipatie van alle vrouwen in de leeftijd van 15–64 jaar bedroeg 55% in 2003, 20%-punt lager dan de arbeidsparticipatie van mannen. Doelstelling van het kabinet is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010, tot 5%-punt boven de Europese streefwaarde van 60% (zie tabel 35.1). Veel vrouwen werken in deeltijd. Meten we de arbeidsparticipatie van vrouwen in arbeidsjaren, dan ligt de participatie met 42% ruim onder het Europese
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
141
gemiddelde van 47% en ver onder de arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk die rond de 60% ligt. Doordat de participatie in arbeidsjaren ver achter blijft bij de participatie in personen blijft de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen ook achter bij de eerdere prognoses. In 2000 verdiende 38% van de Nederlandse vrouwen tenminste 70% van het nettominimumloon. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie heeft het kabinet de doelstelling geformuleerd dat 60% van de vrouwen in 2010 economisch zelfstandig is (zie tabel 35.1). Om belemmeringen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen stimuleert de overheid mannen om meer zorgtaken op zich te nemen en treft de overheid voorzieningen om de combinatie van werken en zorgen eenvoudiger te maken onder meer via de Wet Kinderopvang en de Levensloopregeling. Ook vier jaar experimenteren met dagindeling heeft succesvolle oplossingen opgeleverd om het combineren van werken en zorgen te vereenvoudigen. In 2004 komt er een kabinetsreactie op de adviezen van de Stuurgroep Dagindeling en de Commissie Dagarrangementen gericht op de brede implementatie op lokaal niveau van de resultaten van de experimenten.
3. Besluitvorming en bestuur Evenredige participatie van vrouwen in besluitvorming en bestuur lijkt vanzelfsprekend, maar is dat nog niet. Het aandeel van vrouwen in de top van het bedrijfsleven en openbaar bestuur is ook internationaal gezien zeer laag. Daarom zet het kabinet boegbeelden uit het bedrijfsleven en uit maatschappelijke organisaties en politiek in om doorstroming van vrouwen naar hogere functies te bevorderen. Achterblijvers worden door publicatie van het aandeel vrouwen in de hogere managementfuncties gestimuleerd tot actie. Goede voorbeelden worden ontwikkeld, ondersteund en verspreid. Tabel 35.1: Prestatieindicatoren operationele doelstelling 1 Prestatie-indicatoren
35.01.01
35.01.02
35.01.03
Huidige situatie
1. Rechten en veiligheid* Aantal advies- en steunpunten huiselijk geweld Uitbreiding capaciteit vrouwenopvang Aantal gemeenten met beleidsplan huiselijk geweld 2. Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid arbeidsparticipatie van vrouwen zorgparticipatie van mannen** economische zelfstandigheid vrouwen*** 3. Besluitvorming en bestuur**** aandeel vrouwen in politieke functies in topfuncties bedrijfsleven (top250) in topfuncties non-profit in topfuncties overheid
Streefwaarden 2005
2010
35 in 2006 200 in 2007 250 in 2006 55% in 2003 35% in 2000 38% in 2000
59% 38% 51%
65% 40% 60%
28–36% in 2002 5% in 2002 13–30% in 2002 11% in 2003
35–40% 11% 19–36% 17%
45–50% 20% 35–45% 25%
Bron: Meerjarenbeleidplan Emancipatie (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 3). Netto arbeidsparticipatie: CBS, Enquête beroepsbevolking. Bron voor cijfers 2000: SCP/CBS, Emancipatiemonitor 2002. * In het kader van het VNG-project huiselijk geweld draagt SZW bij aan de totstandkoming van een instrument voor kwaliteits- en effectiviteitsmeting van de lokale aanpak van huiselijk geweld (Tweede Kamer 29 200 XV, nr. 37). Het ministerie van VWS heeft zich ten doel gesteld in 2007 de beschikbare capaciteit voor vrouwenopvang met 200 plaatsen uit te breiden in de daarvoor aangewezen 35 centrumgemeenten. Het ministerie van Justitie heeft zich ten doel gesteld eind 2006 tenminste 250 gemeenten meer dan nu te stimuleren om een beleidsplan te maken gericht op de aanpak van huiselijk geweld en samenwerkingsconvenanten af te sluiten met lokaal betrokken partijen. ** Het laatste realisatiecijfer betreft 2000. Aangezien de gegevens éénmaal in de vijf jaar worden gemeten door het CBS/SCP, zijn de nieuwe realisatiegegevens in 2006 te verwachten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
142
***
****
De streefwaarde voor 2010 is gebaseerd op de positieve trend in de economische zelfstandigheid van de jaren negentig (van 25% in 1990 naar 38% in 2000). Onbekend is op dit moment in hoeverre deze trend negatief beïnvloed is door de minder gunstige economische conjunctuur van de afgelopen jaren. De realisatiecijfers uit 2000 zijn als uitgangspunt genomen; voor de streefwaarden is uitgegaan van een wenselijke groei van 2% per jaar. Voor politieke functies wordt gestreefd naar een verhoging van 5% om de vier jaar. In de gemeenteraden lag in 2000 het aandeel vrouwen lager dan in bijvoorbeeld de Tweede Kamer; voor 2010 ligt het doel voor gemeenteraden daarom op 45%. In de non-profitsector is het aandeel vrouwen in hogere functies in de welzijns- en zorgsector hoger dan in de sociale-economische sector; vandaar dat de streefwaarden varieren. De indicatoren voor 2005 sluiten aan op die uit het Meerjarenbeleidplan. Er zijn echter meer verfijnde indicatoren afleidbaar. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen tussen bedrijfstakken, die in dit overzicht niet tot uiting komen. Naast het aandeel vrouwen in topfuncties (zoals raden van bestuur en raden van commissarissen) is het belangrijk dat het aandeel vrouwen in de hogere (midden)functies evenredig stijgt. Bovendien kunnen arbeidsorganisaties zelf op basis van de huidige samenstelling van hun personeelsbestand op de site www.glazenplafondindex.nl een berekening laten maken voor hun mogelijke streefwaarden.
35.2 Operationele doelstellingen
1. Het duurzaam integreren van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid. Hieronder wordt begrepen het (re)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo’n manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het beleid. 2. Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau. Hieronder wordt verstaan: + Agenderen van emancipatievraagstukken en het ontwikkelen van beleidsinitiatieven en publiek/private samenwerkingsprojecten; + Ondersteunen van sectoren, bedrijven, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van projecten en experimenten; + Monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid en de verankering van het emancipatieperspectief in politieke besluitvorming, beleidsvorming en -uitvoering. Het emancipatiebeleid kent twee «sporen». Via het eerste spoor wordt emancipatiebeleid verankerd in het beleid bij departementen, andere overheden en maatschappelijke organisaties (gendermainstreaming). Via het tweede spoor werkt de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan verbreding en verdieping van het emancipatieproces. Dit gebeurt door het agenderen, ondersteunen en monitoren van nieuwe beleidsinitiatieven en nieuwe beleidsinstrumenten in samenspraak met andere overheden en maatschappelijke partners. Beide sporen zijn ingebed in internationale en Europese verdragen. Over de geboekte resultaten dient periodiek aan de Europese Raad en het toezichthoudende comité van de VN te worden gerapporteerd.
Operationele doelstelling 1: Het duurzaam integreren van het man/vrouwperspectief in beleid en uitvoering ter bevordering van de kwaliteit en effectiviteit van het rijksoverheidsbeleid Er zijn verschillen in de positie en deelname van vrouwen en mannen in de samenleving. Dientengevolge kunnen de effecten van beleid voor vrouwen en mannen aanzienlijk verschillen. Het onderkennen van deze verschillen in zowel ontwerp als uitvoering van beleid leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het overheidsbeleid. Hierdoor kunnen ongewenste effecten van beleid voor vrouwen en mannen worden voorkomen. Vanuit deze uitgangspunten is in het kabinetsstandpunt gendermainstreaming, een strategie voor kwaliteitsverbetering (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 15), gesteld dat het bevorderen van gelijke rechten en kansen van vrouwen in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
143
wetgeving en praktijk uitgangspunt is voor het kabinetsbeleid. Daarbij zijn alle ministers binnen hun eigen beleidsterreinen verantwoordelijk voor een beleid dat in ontwerp en uitvoering gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen tot uitgangspunt heeft en rekening houdt met de verschillen in deelname en positie van vrouwen en mannen in de samenleving. Op veel beleidsterreinen wordt vaak nog impliciet uitgegaan van «oude rolpatronen», terwijl die het deelnemen van mensen aan de samenleving in de weg kunnen staan. Het proces waarin naar de realisering van dit beleid wordt toegewerkt wordt ook wel gendermainstreaming genoemd, of de integratie van het man/vrouw-perspectief in beleid en uitvoering. Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. Het instellen van de commissie is de markering van een nieuwe fase in het emancipatiebeleid, waarbij de rollen van de diverse actoren op dit terrein transparanter worden. Het instellen van de visitatiecommissie betekent ook dat voor de Kamer en haar commissies transparanter wordt, welke bewindspersoon voor welk terrein verantwoordelijk is voor de integratie van het man/vrouw perspectief. De coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid stimuleert de overige bewindslieden en werkt op verschillende terreinen nauw met hen samen. De commissie is op 1 juli 2004 ingesteld voor een periode van drie jaar (tot 1 juli 2007). In het Kabinetsstandpunt inzake de implementatie van de strategie voor gender mainstreaming (Tweede Kamer 27 061 XV, nr. 18) is een nadere invulling gegeven aan de wijze waarop het visitatieproces plaats zal vinden. De resultaten van de visitatie zullen door de verantwoordelijke minister zelf en niet door de coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid aan de Tweede Kamer gestuurd worden. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006.
Operationele doelstelling 2: Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau De coördinerende bewindspersoon voor het emancipatiebeleid is verantwoordelijk voor het agenderen van emancipatievraagstukken, het ondersteunen bij het uitvoeren van projecten en experimenten gericht op het versterken van het emancipatieproces op lokaal, nationaal, Europees en internationaal niveau en het monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid. Voor de hoofdprioriteiten van het emancipatiebeleid is deze betrokkenheid uitgewerkt in een programma van activiteiten. Dit programma beperkt zich tot activiteiten die de coördinerende bewindspersoon vanuit zijn verantwoordelijkheid uitvoert. Over de wijze van uitvoering en effectiviteit van deze activiteiten zal jaarlijks worden gerapporteerd in het departementale jaarverslag van SZW. De doelen en activiteiten waar de coördinerende bewindspersoon verantwoordelijk voor is, zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidplan Emancipatie. Zoals in de begroting 2004 aangekondigd, zal de coördinerende bewindspersoon de Tweede Kamer eind 2005 een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidplan doen toekomen. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak. Programma van activiteiten op de hoofdlijnen, prioriteiten en doelen van het emancipatiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
144
1. Emancipatie algemeen a. Internationaal Nederland voldoet met de uitvoering van de strategie voor gendermainstreaming aan de internationale afspraken in VN- en EU- en Raad van Europa-verband (o.a. Wereldvrouwen-conferentie Beijing, 1995; Verdrag van Amsterdam, 1997). Tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004 worden de voorbereidingen getroffen voor de 2e rapportage die in de eerste helft van 2005 aan de Voorjaarstop zal worden voorgelegd. In maart 2005 zal Nederland actief deelnemen aan de wereldwijde evaluatie «tien jaar na Beijing» in de Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen. doel: inzicht geven in uitvoering en implementatie van de Europese en internationale afspraken b. Gendermainstreaming In het najaar van 2004 start de visitatiecommissie emancipatie met haar eerste ronde. De tweede visitatieronde vindt plaats in 2006. Elke ronde levert rapportages op over de departementen en een overzichtsrapportage. doel: inzicht in de wijze waarop de verschillende departementen het man/vrouw perspectief verankeren in hun beleid. c. Emancipatiesubsidiebeleid doel 1: waarborging van de Emancipatiekennisinfrastructuur die het emancipatieproces in de samenleving ondersteunt door middel van institutionele subsidie aan het IIAV en E-Quality; doel 2. bijdrage aan concrete positieverbetering van groepen kwetsbare vrouwen door middel van meerjarige projectsubsidie aan circa 35 organisaties op jaarbasis. doel 3. facilitering van de overgang van institutionele naar projectmatige subsidie door middel van projectsubsidie aan de drie koepels van vrouwenorganisaties: de Vrouwen Alliantie, de NVR en Tiye International. De te subsidiëren projecten leveren een bijdrage aan de doelstellingen van het emancipatiebeleid zoals geformuleerd in dit beleidsartikel. Ten behoeve van projectmatige subsidies is per 1 januari 2004 de nieuwe subsidieregeling emancipatieprojecten ingevoerd. Voor de nieuwe subsidieregeling komen alle rechtspersonen in aanmerking. Vrouwen in een achterstandspositie ten opzichte van andere vrouwen vormen de doelgroep. Het budget voor projectmatige subsidies wordt verdeeld over de drie beleidsprioriteiten (zie tabel 35.2). Projecten kunnen een duur van maximaal drie jaar hebben. Samenwerking met belangrijke instanties en medefinanciering uit andere bronnen of eigen middelen zijn belangrijke criteria bij de beoordeling van de projectvoorstellen naast een beoordeling van het te verwachten bereik van en de effectiviteit voor de doelgroep. 2. Rechten en Veiligheid a. Plan van aanpak emancipatie en integratie. doel: afspraken met 30 gemeenten over de wijze waarop zij het emancipatie- en integratiebeleid op gemeentelijk niveau zullen stimuleren en faciliteren. b. Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict. doel: vergroten van de rol van vrouwen in conflictpreventie, -oplossing en naoorlogse wederopbouw door middel van een Taskforce die zich richt op onder andere het realiseren van een genderparagraaf in operatiebevelen voor internationale missies, het organiseren van themabijeenkomsten, specifieke trainingen en het integreren van gender in militaire- en politieopleidingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
145
c. Pilot Vrouwen Veiligheids Index (VVI) doel: bevorderen van aandacht voor seksespecifiek geweld in de gemeentelijke veiligheidsmonitoring. De aan de pilot deelnemende gemeenten zullen als voorbeeld voor andere gemeenten dienen. d. Subsidieregeling thema rechten en veiligheid doel: bijdragen aan de rechten en veiligheid van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het verbeteren van de kennis over rechten en over diverse vormen van hulpverlening, het bespreekbaar maken van specifieke problemen op het terrein van rechten en veiligheid en het verhogen van zelfredzaamheid en weerbaarheid.
3. Arbeid en economische zelfstandigheid a. Arbeidsparticipatie doel: het doorbreken van de horizontale beroepensegregatie (beter toegankelijk maken van mannenberoepen voor vrouwen en omgekeerd) met projecten welke met name het vrouwelijk potentieel voor bèta/techniek beter benutten. b. Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid. doel: een meer evenredige rolverdeling tussen vrouwen en mannen door middel van publicaties over de combinatie arbeid en zorg, debatten en conferenties, campagnes «wiedoetwat» en «Mannen in de Hoofdrol» (ESF Equal). c. Dagindeling en levensloop doel 1: het op lokaal niveau ontwikkelen en implementeren van oplossingen die de combinatie arbeid en zorg vergemakkelijken door middel van het subsidiëren van 125 experimenten en implementatietrajecten (ESF-3) en het bekend maken van de resultaten via website, publicaties en conferenties. De experimenten zijn onder meer gericht op afstemming van werk- en openingstijden, flexibele werktijden en de invoering van kleinschalige vormen van kinderopvang. doel 2: stimuleren van gemeenten om vorm te geven aan concreet beleid gericht op samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang en vrijetijdsvoorzieningen (dagarrangementen) en combinatiefuncties in onderwijs, opvang en sport. Hiertoe wordt een ESF-programma ontwikkeld. doel 3: bevorderen van kennisuitwisseling over vraagstukken van dagindeling, ruimte en tijd en levensloop door het oprichten van het kenniscentrum Dagindeling, ruimte en tijd, het kennisplatform Tijden van de Samenleving, het uitvoeren van een «tijdsmonitor» en het organiseren van een nationale «Tijdconferentie». doel 4: stimuleren van het denkproces over levensloop, arbeidsparticipatie en keuzevrijheid. Hiertoe wordt een onderzoek uitgevoerd naar de kosten en baten van beleidsmaatregelen voor het vergroten van het aantal gewerkte uren van vrouwen en mannen over de gehele levensloop. d. Subsidieregeling thema maatschappelijke participatie doel: bijdragen aan de verhoging van de maatschappelijke participatie van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het kan hierbij gaan om het doorbreken van isolement, het verhogen van de participatie aan vrijwilligersactiviteiten, aan onderwijs en werk alsmede het bespreekbaar maken van traditionele rolpatronen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
146
4. Besluitvorming en bestuur a. Glazen Plafond doel 1: de doorstroming van vrouwen naar hogere functies in arbeidsorganisaties bevorderen door het ontwikkelen en verspreiden van daartoe ontwikkelde instrumenten in 30 pilots van het ESF-Equalproject MIXED. doel 2: het verhogen van het aantal vrouwen in topfuncties in het bedrijfsleven, overheid en non-profitsector door middel van promotieactiviteiten door een netwerk van 20 prominenten uit het bedrijfsleven en andere arbeidsorganisaties. Dit derde ambassadeursnetwerk is in mei 2004 van start gegaan. doel 3: arbeidsorganisaties stimuleren om hun m/v balans te verbeteren door de situatie in hun bedrijf zichtbaar te maken (glazen-plafondindex). b. Ambassadeursnetwerk besturen doel: een grotere deelname van vrouwen aan maatschappelijke en politieke besluitvorming door het inzetten van een stimulerend netwerk van 14 boegbeelden uit vertegenwoordigende organen en besturen. Het ambassadeursnetwerk is in oktober 2004 van start gegaan. c Subsidieregeling thema besluitvorming en bestuur doel: bijdragen aan verhoging van de deelname aan besluitvorming en bestuur van specifieke groepen vrouwen in een kwetsbare positie. Het gaat hierbij vooral om het verhogen van de deelname van vrouwen in verenigingsbesturen, wijkraden, ouderraden, besturen van belangenorganisaties en zelforganisaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
147
Tabel 35.2 Samenvatting van het programma van activiteiten Beleidsprioriteiten
Agenderen
Ondersteunen
Monitoren
Emancipatie algemeen
Internationaal + Internationale en nationale rapportage VN Vrouwenverdrag + CSW evaluatie Beijing + 10
Emancipatiekennisinfrastructuur + SZW-Subsidie E-Quality + SZW-Subsidie IIAV + SZW projectmatige subsidies aan de Vrouwen Alliantie, de NVR en Tiye International
Monitoring + Emancipatiemonitor
SZW-subsidie + SZW-Subsidie «Rechten en veiligheid»
Monitoring + Geweld- en slachtofferstatistieken + Monitor aanpak van huiselijk geweld
SZW-subsidie + SZW-Subsidie «Maatschappelijke participatie»
Monitoring + Arbeidsparticipatie vrouwen
Gendermainstreaming + Visitatiecommissie Emancipatie + Rapportage Gendermainstreaming aan Europese Raad + Voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidplan Rechten en veiligheid
Emancipatie en integratie + Plan van aanpak Geweld + Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict + Vrouwenveiligheidsindex
Arbeid en economische zelfstandigheid
Arbeidsparticipatie + Doorbreken beroepensegregatie Rolverdeling arbeid en zorgverantwoordelijkheid + Campagne Mannen in de hoofdrol (ESF Equal)
Besluitvorming en bestuur
Monitoring + Monitor Mannen in de hoofdrol
Dagindeling en levensloop + Experimenten en implementatie resultaten op lokaal niveau + Kenniscentrum + Platform Tijden van de samenleving
ESF-subsidie + Subsidie gemeentelijke experimenten dagindeling en tijdbureaus (ESF 3)
Monitoring + Tijdsmonitor
Evenredige vertegenwoordiging + Doorstroming vrouwen naar hogere functies (ESF Equal) + 3e Ambassadeursnetwerk Glazen plafond + Ambassadeursnetwerk Besturen
SZW-subsidie + SZW-Subsidie «Besluitvorming en bestuur»
Monitoring + Glazen Plafond index
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
148
35.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 35.3: Begrotingsuitgaven artikel 35 (x €1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
12 676 13 781
14 189 11 688
12 661 12 661
10 277 10 277
10 277 10 277
10 277 10 277
10 277 10 277
Programmauitgaven Operationele doelstelling 1 en 2 Dagindeling Primair proces Subsidies Voorlichting Onderzoek
13 781
11 688
10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
2 196 4 263 6 805 178 339
660 2 548 7 726 269 485
2 246 7 727 204 100
2 246 7 727 204 100
2 246 7 727 204 100
2 246 7 727 204 100
2 246 7 727 204 100
2 384 2015 369
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2005
2006
2007
2008
2009
12 661 2 384 10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
10 277
40%
35%
22%
35% 25% 100%
35% 30% 100%
35% 43% 100%
35% 65% 100%
35% 65% 100%
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Ontvangsten
562
0
35.4 Budgetflexibiliteit Tabel 35.4: Budgetflexibiliteit artikel 35
1. Totaal geraamde kasuitgaven 2. Waarvan apparaatsuitgaven 3. Dus programmauitgaven (1–2) Waarvan op 1 januari van 2005: 4. Juridisch verplicht 5. Complementair noodzakelijk 6. Bestuurlijk gebonden (maar niet juridisch) 7. Beleidsmatig gereserveerd 8. Beleidsmatig vrij 9. Totaal
Het budget voor programma uitgaven is in 2005 al voor een belangrijk deel juridisch verplicht (40%), dat geldt onder andere voor de institutionele subsidies in het kader van de subsidieregeling emancipatieprojecten. Voorts is in 2005 het budget voor 35% beleidsmatig gereserveerd op grond van de subsidieregeling emancipatieprojecten. 35.5 Evaluatieonderzoek Tabel 35.5: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen 2004 Duurzaam integreren van het man/vrouwperspectief in beleid en uitvoering Verbreden en verdiepen van het emancipatieproces
2005
2006
2007
2008
2009
X X
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
149
Een beoordeling in hoeverre de gendermainstreaming vordert zal gemaakt worden door de visitatiecommissie emancipatie (VCE) die alle departementen visiteert. De commissie legt verantwoording af aan de coördinerend bewindspersoon via jaarlijkse rapportages en een eindrapportage uiterlijk 1 november 2006. De coördinerend bewindspersoon is verantwoordelijk voor een beleidsprogramma met activiteiten (die zijn ontleend aan het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, zie tabel 35.2). Eind 2005 krijgt de Kamer een voortgangsrapportage op het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie. Afhankelijk van de bevindingen van deze tussentijdse evaluatie zal de coördinerende bewindspersoon in 2006 besluiten over bijstelling of wijziging van de tot nu toe gevolgde aanpak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
150
4. NIET-BELEIDSARTIKELEN NIET-BELEIDSARTIKEL 97 AFLOPENDE REGELINGEN 97.1 Algemene beleidsdoelstelling Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. 97.2 De afgesloten regelingen
Financiële afwikkeling afgesloten regelingen De wet Werkloosheidsvoorziening is financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Regeling ex-mijnwerkers De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat uitsluitend nog nabetalingen worden verantwoord. Op deze voorziening wordt tevens de Rijksbijdrage aan het algemeen mijnwerkersfonds verantwoord. IHS-banenpools In verband met koopkrachtverlies voor ex-banenpoolers is in 1999 een afbouwregeling gecreëerd met een looptijd van 3 jaar met als doel koopkrachtreparatie van optredende negatieve koopkrachteffecten. Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord. Ontvlechting Arbvo De financiële afwikkeling van de ontvlechting Arbvo is tot en met 2004 verantwoord op artikel beleidsartikel 17 «SUWI». Op deze voorziening worden met ingang van 2005 uitsluitend nabetalingen of ontvangsten op afrekeningen verantwoord. Ondersteuning Bedrijfsverzamelgebouwen Voor de implementatie van de SUWI-structuur is een stimuleringsregeling bedrijfsverzamelgebouwen van kracht geweest. Eventuele nabetalingen of terugontvangsten op deze stimuleringsregeling worden hier verantwoord. Afwikkeling ESF-oud Naar verwachting worden in 2004 alle eindafrekeningen van de ESFprogramma’s ontvangen en kan worden overgegaan tot definitieve afwikkeling van deze programma’s. Eventuele nabetalingen of terugontvangsten worden op deze voorziening geboekt. Afwikkeling overige uitgaven in verband met de implementatie van de SUWI-structuur De financiële afwikkeling van het proces «implementatie van de SUWIstructuur» is afgerond. Eventuele afrekeningen op de posten «Facilitering oprichting CWI», «Coördinatie reïntegratiemarkt», «ICT» en «Overig» worden op deze voorziening afgewikkeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
151
97.3 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 97.1: Begrotingsuitgaven artikel 97 (bedragen x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
238 034 243 258
38 798 38 980
62 244
0 182
0 182
0 182
0 182
Programmauitgaven Afgesloten Regelingen Regeling Ex Mijnwerkers IHS-Banenpools Ontvlechting Arbvo Ondersteuning vorming BVG’en Afwikkeling ESF-oud Overig afwikkeling SUWI
242 974 4 182 139 189 233 2 547 33 045 17 824
38 822
182
182
182
182
182
182
182
182
182
182
182
284
158
62 59 3
0
0
0
0
284
158
14 640
11 587
0
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Agentschappen Ontvangsten
15 000 22 640 1 000
De bedragen 2003 zijn de in dat jaar uiteindelijk gerealiseerde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Naast de toerekening van de apparaatsuitgaven zijn nog bedragen 2004 geraamd voor Ontvlechting Arbvo, Bedrijfsverzamelgebouwen en Overige SUWI. De rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds loopt tot 2010 en bedraagt € 0,182 miljoen per jaar. 97.4 Budgetflexibiliteit Het betreft hier in alle gevallen uitfinanciering van aflopende en of afgesloten regelingen. De budgetten zijn daardoor volledig inflexibel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
152
NIET-BELEIDSARTIKEL 98 ALGEMEEN 98.1 Karakter van de uitgaven Op dit artikel worden apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen. Op dit artikel worden verder de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving toegelicht.
Personeel en materieel Het totale personele en materiële budget in 2005 bedraagt € 234,6 miljoen (inclusief huisvesting en automatisering). Van het totale apparaatsbudget wordt € 88,6 miljoen toegerekend aan de beleidsartikelen. De toerekening naar de beleidsartikelen is met ingang van 2005 inclusief de apparaatuitgaven van de premiegefinancierde uitgaven en de overige beleidsonderwerpen. Hierdoor worden er voor € 24 miljoen meer apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen toegerekend dan in voorgaande jaren. De toedeling naar de beleidsartikelen in 2005 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt: Tabel 98.1: Toedeling personele en materiële budgetten naar artikelen (x € 1 000) Beleidsartikel
Personeel
Materieel
Totaal apparaat
21. 22. 23. 24. 25. 26.
718 16 904 2 570 539 1 412
44 2 033 118 25 172
762 18 937 2 688 564 1 584
3 368 2 085 974 42 827 3 707 1 349 684 438
227 203 89 5 058 160 71 36 21
3 595 2 288 1 063 47 885 3 867 1 420 720 459
304 2 015 59 81 428
18 369 3 16 136 31 014 17 463
322 2 384 62 97 564 31 014 17 463
161 381
73 260
234 641
27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 97. 98. 98. 98.
Inkomensbeleid Activerend arbeidsmarktbeleid Reïntegratie Sociale Werkvoorziening Arbeid en Zorg Overlegstructuren, CAO-vorming en Medezeggenschap Regulering Individuele Arbeidsrelaties Pensioenbeleid Arbeidsomstandigheden, Arbozorg en Verzuim Inkomensbescherming met activering Inkomensbescherming arbeidsongeschiktheid Overige Inkomensbescherming Tegemoetkoming specifieke kosten Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW Emancipatie Aflopende regelingen Algemeen personeel en materieel Algemeen huisvesting Algemeen automatisering
Totaal apparaatsuitgaven
De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 8,0 miljoen (artikel 23) en de bijdrage aan IWI van € 26,4 miljoen (artikel 98) zijn buiten deze berekening gehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
153
Een onderdeel van de apparaatsuitgaven op artikel 98 zijn de uitgaven van de Arbeidsinspectie en de SIOD. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze onderdelen van SZW.
Arbeidsinspectie De missie van de Arbeidsinspectie (AI) luidt: «De Arbeidsinspectie pakt misstanden aan op het gebied van veiligheid en gezondheid van werknemers en op het gebied van de illegale arbeid en levert beleidsrelevante informatie op deze terreinen». Het aanpakken van misstanden vraagt om een gedegen inzicht in het veld en een weldoordachte strategie en verantwoorde keuze in de inzet van de middelen. De Arbeidsinspectie zet met name haar handhavingscapaciteit in daar waar toezicht nodig is om tot een voldoende niveau van naleving te komen. De inzet van de AI op handhaving arbeidsomstandigheden is zoveel mogelijk gericht op de grote ziekmakers en WAO-veroorzakers. Voor de keuzes van inspectieprojecten en de daarbij te inspecteren onderwerpen wordt o.a gebruik gemaakt van een risicomodel waarin de arbeidsrisico’s zijn geïnventariseerd en geprioriteerd. Ieder inspectieproject wordt afgesloten met een projectverslag wat openbaar wordt gemaakt. Daarnaast worden ernstige arbeidsongevallen en klachten m.b.t. arbeidsomstandigheden onderzocht. Wanneer hierbij overtredingen worden geconstateerd wordt handhavend opgetreden. Op grond van het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 zijn aangewezen inrichtingen verplicht tot het hebben van een Veiligheidsbeheersingssysteem (VBS) om de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te beheersen. Binnen de Arbeidsinspectie is de directie Major Hazard Control (MHC) belast met het toezicht op deze bedrijven. Hiertoe worden de Veiligheidsrapporten van deze bedrijven beoordeeld en worden bedrijven geïnspecteerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar incidenten met gevaarlijke stoffen en naar zware ongevallen. Wanneer overtredingen worden geconstateerd wordt handhavend opgetreden. De AI heeft in 2003 en 2004 ca. 80 nieuwe inspecteurs geworven voor de aanpak van illegale tewerkstelling. In 2005 zullen nog circa 50 nieuwe inspecteurs op dit terrein van bestrijding arbeidsmarktfraude instromen. De nieuwe inspecteurs zullen worden ingezet in een aantal nieuwe multidisciplinaire Interventieteams ten behoeve van opsporing van o.a. illegale tewerkstelling in de horeca, de vleesverwerkende industrie, de tuinbouw en de transportsector. Daarnaast worden bestaande teams zoals het Westland interventie Team (WIT) en het Bouw Interventie Team (BIT) versterkt. Tevens zal de AI capaciteit inzetten om in met name Amsterdam, Den Haag en Utrecht meer onderzoeken te doen in het kader van het bestrijden van malafide uitzendbureaus, ter ondersteuning van het gemeentelijk handhavingsbeleid in probleemwijken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
154
Tabel 98.2: Producten arbeidsinspectie Producten
Aantal
% van de capaciteit
Uitgaven (x € 1 000)
Trajecten Arbeidsomstandigheden Trajecten Arbeids Tijden Wet Monitor-rapportages AVO Arbeidsmarkt Fraude -trajecten Klachtenonderzoek Ongevalsonderzoek Major Hazard Control Overig reactief Desk-research rapportages Beschikkingen, Ontheffingen, Vergunningen
19 944 270 1 7 320 2 091 2 383 355 1 846 9
39,7 1,1 4,2 20,2 6,3 16,1 6,9 3,1 0,5
24 162 653 2 577 12 309 3 850 9 776 4 181 1 900 279
3 425
1,9
1 129
Totaal aantallen Totaal in procenten Totaal uitgaven (Personeel en Materieel)
37 644 100 60 816
Voor de begroting zijn negen productgroepen onderscheiden. De eenheid waarin deze gepland worden zijn «af te sluiten interventietrajecten», bij de Arbeidsinspectie kortweg «zaak» genoemd. Een zaak omvat alle bezoeken en administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf. De producten Arbo-trajecten, Klachtenonderzoek, Ongevalonderzoek, Overig reactief en Major Hazard Control zijn begroot en nader toegelicht in beleidsartikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim. Het periodieke arbeidsvoorwaardenonderzoek (AVO-monitor) is als apart product onderscheiden. Het onderzoek levert representatieve informatie over o.a. loonontwikkelingen, onderbetaling, arbeidsmarktpositie van mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders en werknemers met vaste en tijdelijke contracten en als ook de beloningsverschillen tussen deze groepen. Ook diverse externe onderzoeksinstellingen maken van de verzamelde gegevens gebruik. Om tot een representatief AVO-onderzoek te komen worden bij circa 2500 bedrijven gegevens verzameld van circa 60 000 werknemers. De gegevens worden ter plekke verzameld uit de personeels- en loonadministraties en via interviews. Voorts worden gegevens opgevraagd, bewerkt en geanalyseerd van ruim 100 000 werknemers werkzaam bij de overheid. Naast het AVO onderzoek wordt ook een aantal deskresearch analyses uitgevoerd. Bij deze onderzoeksprojecten worden de rapportages als één product geteld omdat hier geen sprake is van individuele handhavingstrajecten. Het aantal zaken van 3425 bij de productgroep beschikkingen/ontheffingen/vergunningen is opgebouwd uit ca. + 400 Vergunningen in het kader van de kernenergiewet, + 25 beschikkingen in het kader van de Arbeidstijdenwet + 3000 meldingen t.b.v. de FARBO regeling (fiscale aftrekmogelijkheid voor arbovriendelijke investeringen).
SIOD Speerpunten in 2005 voor de SIOD blijven de aanpak van zware en/of georganiseerde vormen van illegale tewerkstelling, premie- en uitkerings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
155
fraude en subsidiefraude. Binnen deze typering zijn aspecten als internationale (grensoverschrijdende) fraude, identiteitsfraude en bestrijding malafide intermediairs vertegenwoordigd. Tabel 98.3: Kengetallen SIOD
Met OM bepaald aantal af te ronden opsporingsonderzoeken Streefaandeel zelfgegenereerde onderzoeken Beschikbaar aantal uren voor ondersteuning interventieteams Beoogde opbrengst sv-premienadeel (in miljoenen euro’s)
Realisatie 2003
Streven 2004
Streven 2005
68 22%
65 30%
80 30%
Nvt
2 800
8 400
10,2
12,6
15,7
In 2003 heeft de SIOD 68 opsporingsonderzoeken afgerond (het streefaantal was 65) met een totale opbrengst van € 16,7 miljoen (sv-premienadeel). Hiernaast is een fiscaal nadeel van € 43,4 miljoen opgespoord. Voor 2004 heeft de SIOD met het Openbaar Ministerie afgesproken het streefaantal van 65 te handhaven, waarbij aangetekend wordt dat de SIOD zich nog meer op de zware zaken zal concentreren. Voor 2005 zet de SIOD in op 80 afgeronde opsporingsonderzoeken. In 2003 had de SIOD 22% van de afgeronde onderzoeken zelf gegenereerd, o.a. op basis van CIE-informatie, signalen uit themaonderzoeken, spin-offs van reeds uitgevoerde onderzoeken en andere interne projecten. Voor 2004 en 2005 zet de SIOD erop in dat 30% van de opsporingsonderzoeken voortkomt uit eigen bronnen. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van de 5 fte’s uit de amendements-middelen Verburg die reeds aan de formatie van de SIOD zijn toegevoegd. Vanaf 2004 faciliteert de SIOD de interventieteams op het terrein van risicoanalyse. Deze ondersteuning wordt in het kader van het amendement Verburg in 2005 uitgebreid met inzet van extra criminaliteitsanalisten. Tabel 98.4: Overzicht van een aantal SIODproducten, beslag op capaciteit en uitgaven in 2005 Producten
Aantal opsporingsonderzoeken Ondersteuning interventieteams (in uren) Totaal Operationele ondersteuning en bedrijfsvoering Totaal in procenten Totaal uitgaven (personeel & materieel)
Aantal
% van de capaciteit
uitgaven (x € 1000)
73%
14 413
27%
5 227
80 8 400
100% 19 640
Programmauitgaven artikel 98 De programmauitgaven op dit artikel zijn het Primair proces, Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
156
en zullen daar worden verantwoord. Indien van toepassing zal voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.
Voorlichting Het totale budget bedraagt € 6,3 miljoen, waarvan € 5,9 miljoen centraal geraamd op artikel 98. De voorlichtingsuitgaven, die rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toegerekend, worden onder het desbetreffende beleidsartikel verantwoord. In verband met de wijzigingen in de WW en de WAO zijn omvangrijke meerjarige voorlichtingscampagnes gestart, waarvan de financiering via dit artikel verloopt. Subsidies Het totale subsidiebudget van SZW bedraagt in 2005 € 74,6 miljoen. Hiervan wordt € 67,4 miljoen toegerekend aan beleidsartikelen en € 7,2 miljoen centraal geraamd op artikel 98. Voor een totaaloverzicht van alle SZW subsidiemiddelen verwijs ik naar Bijlage subsidies in hoofdstuk 13. Voor alle subsidiabele activiteiten van SZW worden de kaders sinds 1998 gesteld door de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies. Hierin zijn de bepalingen opgenomen waaraan de subsidieverstrekking moet voldoen. De subsidies worden zoveel mogelijk in de begroting zichtbaar gemaakt bij het beleidsartikel dat betrekking heeft op een specifieke doelstelling waar de subsidie een bijdrage aan levert. Er is echter een aantal subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn, alsmede een aantal subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend. Voor beide categorieën subsidies geldt dat ze zijn opgenomen onder beleidsartikel 98 «Algemeen». Daarnaast wordt een klein reservebudget gehanteerd dat kan worden ingezet voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend. Ook dit reservebudget is geplaatst onder artikel 98.
Handhaving Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 62,6 miljoen, verdeeld over de artikelen 30 en 98. Van dit budget heeft € 32,3 miljoen betrekking op de uitvoering van het Handhavingsprogramma 2003–2006. Speerpunten zijn de bestrijding van zwarte fraude, identiteitsfraude en illegale tewerkstelling. Zie onder andere ook de Beleidsagenda en artikel 22. Aan beleidsartikel 30 is € 23,5 miljoen toegerekend. Hiervan is € 15 miljoen gereserveerd voor intensiveringen uit het Handhavingsprogramma 2003–2006. Dit betreft onder meer de gemeentelijke maatregelen «Uitbreiding controle en opsporing» en «Hoogwaardig Handhaven». Een bedrag van € 39,9 miljoen is niet aan beleidsartikelen toegerekend. Hiervan is een bedrag van € 17,3 miljoen geoormerkt voor intensiveringen uit het Handhavingsprogramma. Dit betreft onder meer de invoering van de bestuurlijke boete bij de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) en maatregelen in het kader van de voorkoming en bestrijding van Identiteitsfraude en Illegale tewerkstelling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
157
Op grond van het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord moeten met de uitvoering van het Handhavingsprogramma 2003–2006 extra netto-opbrengsten gerealiseerd worden, die oplopen naar € 140 miljoen in 2006. De extra uitgaven en bruto-opbrengsten zijn in onderstaande tabel weergegeven. De begrotingsuitgaven in de tabel omvatten naast de hierboven aangegeven uitgaven voor het handhavingprogramma ook de onder de apparaatsuitgaven opgenomen uitbreiding van de Arbeidsinspectie ten behoeve van deelname aan interventieteams (€ 6,1 miljoen). De premiegefinancierde uitgaven hebben vooral betrekking op uitbreiding van fysieke controles door het UWV en op de intensieve aanpak van identiteitsfraude. Tabel 98.5: Brutoopbrengsten en uitgaven fraude Strategisch Akkoord en Hoofdlijnen akkoord (x € 1 mln)
Bruto-opbrengsten – uitkeringslasten waarvan begrotingsgefinancierd (art. 30) waarvan premiegefinancierd (WAO, WW) – premie-ontvangsten – boete-ontvangsten (art.2) Totaal Uitgaven* – begrotingsgefinancierd (art. 30) – premiegefinancierd (WAO, WW) Totaal Saldo (nettoopbrengsten) taakstelling *
2005
2006
2007
2008
83,5 54,4 29,1 62,5 11,5 157,5
99,5 60,6 38,9 78,1 14,6 192,2
105,7 63,7 42 78,3 14,6 198,6
105,7 63,7 42 78,3 14,6 198,6
38,4 18,6 57,0
30 14,1 44,1
29,3 16,7 46,0
29,3 16,7 46,0
100,5 95
148,1 140
152,6 140
152,6 140
excl. de amendementsmiddelen Verburg (voor apparaatsuitgaven AI en SIOD), die geen deel uitmaken van deze uitgavenreeks.
98.2 Budgettaire gevolgen van beleid Onderstaand overzicht biedt inzicht in het totaal van de budgetten die niet worden toebedeeld en dus op het artikel Algemeen worden begroot en verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
158
Tabel 98.6: Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1 000)
Verplichtingen Uitgaven
Programmauitgaven Handhaving Primair proces Subsidies Voorlichting Onderzoek en Beleidsinformatie Waarborg en garanties Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Huisvesting Automatisering Bijdrage aan IWI Ontvangsten
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
294 146 298 931
335 423 328 351
231 755 235 582
314 288 315 660
305 123 305 594
305 123 305 094
306 257 306 228
20 336 4 564 3 093 798 5 117 6 764 0
48 342 27 860 3 001 1 144 7 036 9 301 0
63 978 39 912 495 7 230 5 937 10 404 0
57 255 33 894 495 7 151 4 912 10 803 0
56 278 33 409 495 7 558 4 412 10 404 0
55 778 33 409 495 7 558 3 912 10 404 0
55 778 33 409 495 7 558 3 912 10 404 0
269 595 153 299 33 536 29 015 18 020 35 725
280 009 165 474 34 389 31 349 21 546 27 251
171 604 81 428 16 136 31 014 17 463 25 563
258 405 154 390 24 646 35 226 18 580 25 563
249 316 148 789 24 887 35 446 14 631 25 563
249 316 148 624 25 052 35 446 14 631 25 563
250 450 148 624 25 052 36 580 14 631 25 563
9 916
16 828
19 126
19 126
19 126
19 126
19 126
De voor 2005 en verder begrote uitgaven voor de onderdelen «Primair proces», «Voorlichting», «Subsidies» en «Onderzoek» en «Handhaving» zijn nog niet volledig toebedeeld aan de individuele beleidsartikelen, maar zijn deels begroot op het niet-beleidsartikel 98 «Algemeen». Deze middelen worden verdeeld over de beleidsartikelen op basis van jaarlijks op te stellen jaarplannen. Deze toedeling leidt tot begrotingsmutaties in de suppletore begrotingen.
Garanties aan instellingen De kredietgarantie aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek van het Rijk loopt door tot het jaar 2011. Het uitstaande risico bedraagt per 1 januari 2005 circa € 98 000,– en neemt jaarlijks met circa € 16 000,– af. Bijdrage aan IWI De bijdrage in 2005 aan de baten-lastendienst i.o. Inspectie Werk & Inkomen van € 26,5 miljoen is begroot op dit artikel 98. De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW (exclusief Equal) van € 8,0 miljoen is begroot op artikel 23 «Reïntegratie». 98.3. Budgetflexibiliteit Tabel 98.7: Budgetflexibiliteit apparaatsuitgaven artikel 98
Totaal apparaatsuitgaven Waarvan op 1 januari 2005: Juridisch verplicht Beleidsmatig vrij Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
171 604
258 405
249 316
249 316
250 450
95% 5%
91% 9%
87% 13%
83% 17%
80% 20%
100%
100%
100%
100%
100%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
159
Apparaatsuitgaven De categorieën apparaatsuitgaven zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer er personeel in dienst is zullen er uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting en automatisering moeten worden gedaan. Uitgaven aan inhuur van externe deskundigen zijn in principe flexibel en worden vooral bepaald door specifieke organisatie- en ontwikkelingsvraagstukken. Primair proces Deze uitgaven zijn nog onverplicht en dus volledig flexibel. Onderzoek Ten laste van het onderzoeksbudget is een aantal langlopende verplichtingen aangegaan met een looptijd tot 2006. Dit betekent dat in 2005 31% van de geraamde uitgaven inflexibel is. In 2006 is dat nog 7% en tot slot in 2007 4%. Vanaf 2008 zijn de uitgaven 100% flexibel. Tabel 98.8: Langlopende verplichtingen van Onderzoeksbudget
Onderzoeksbudget Waarvan op 1 januari 2005: Juridisch verplicht Beleidsmatig vrij Totaal
2005
2006
2007
2008
2009
10 404
10 803
10 404
10 404
10 404
31% 69%
7% 93%
4% 96%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Voorlichting Ten laste van het voorlichtingsbudget zijn geen langlopende verplichtingen aangegaan. In technisch juridische zin zijn daarmee alle geraamde uitgaven flexibel. Hoewel nog niet verplicht, zijn de geraamde uitgaven wel nodig voor het in stand houden van een basis infrastructuur voorlichting. Subsidies Uitgangspunt bij het verstrekken van subsidies is dat ze in principe niet meerjarig worden verstrekt (op enkele uitzonderingen na). Daarnaast is er bij subsidies sprake van een bevoorschotting van 80% van de totale kosten in jaar t, en 20% financiering in jaar t+1. Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering Ten laste van het handhavingbudget op dit artikel worden in principe geen langlopende verplichtingen aangegaan. Verplichtingen in een bepaald jaar worden in de regel voor 80% bevoorschot en afgerekend in het volgende jaar. Dit betekent dat van het budget voor 2005 20% niet flexibel is. Voor de latere jaren is er in principe sprake van 100% budgetflexibiliteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
160
NIET-BELEIDSARTIKEL 99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN Op dit artikel worden de uitgaven geparkeerd voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.
Onvoorzien De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Loonbijstelling Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen. Prijsbijstelling Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen. 99.1 Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 99.1: Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1 000) Artikelonderdeel
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Verplichtingen Uitgaven
0 0
1 118 1 118
5 020 5 020
20 344 20 344
19 502 19 502
19 218 19 218
19 218 19 218
Programmauitgaven Onvoorzien Loonbijstelling Prijsbijstelling
0
1 118 0 315 803
5 020 0 0 5 020
20 344 0 0 20 344
19 502 0 14 19 488
19 218 0 104 19 114
19 218 0 104 19 114
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
161
5. DE BEDRIJFSVOERING Programma Managementinformatie Nu en in de Toekomst In 2003 is ten behoeve van de verdere ontwikkeling en inbedding van VBTB binnen het ministerie van SZW het «programma Informatiekundige Gevolgen van VBTB» gestart. In 2004 is het programma onder de naam «programma Managementinformatie Nu en in de Toekomst» verder gegaan. Zowel in 2004 als in 2005 ligt de nadruk dan ook op het ontwikkelen én eenvoudig beschikbaar maken van managementinformatie die managers ondersteunt in het sturing geven aan het efficiënt en effectief bereiken van de (in de begroting) gestelde doelen. Hiertoe lopen een aantal projecten, gericht op het bereiken van de volgende doelen: 1. Het in kaart brengen van de managementinformatiebehoefte aangaande de bedrijfsvoering en wel op een zodanige wijze dat de integrale manager op basis van deze managementinformatie adequaat kan sturen en verantwoording kan afleggen. 2. Het «VBTB»-proof maken van projectmatig werken, door het verbeteren van de gebruikte werkwijzen, het gegevensbeheer en de (management)informatievoorziening binnen projecten. Vervanging financiële administratie systemen Een belangrijke ontwikkeling in de bedrijfsvoering van SZW is de realisatie van een geïntegreerd financieel systeem ter ondersteuning van de begrotingsvoorbereiding, de financiële administratie en de bekostiging van gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties. Het nieuwe systeem, dat op 1 januari 2006 operationeel moet zijn, zal gebaseerd worden op het zogenaamde KFI-model. Met het nieuwe systeem wordt beoogd het begrotingsproces van SZW verder te stroomlijnen, de aansluitingsproblemen tussen de huidige financiële systemen te elimineren, de totale beheerskosten te verminderen en de kwaliteit en beschikbaarheid van stuur- en managementinformatie aanzienlijk te verbeteren. In de toekomst zal dit systeem ook gebruikt worden om voor andere aspecten van de bedrijfsvoering, zoals personeel en materieel beheer, het gegevensbeheer en de (management)informatievoorziening te ondersteunen. Voorbereiding SSC HRM In 2004 en 2005 wordt binnen SZW gewerkt aan het voorbereiden van de overgang van de personeels- en salarisadministratie (PSA) naar het rijksbrede shared service centre HRM per 1 januari 2006. In de gekozen aanpak wordt veel aandacht besteed aan het begeleiden van de betrokken PSA-medewerkers, het voorbereiden van de SZW-organisatie op het gebruik van het digitale zelfbedieningsconcept voor managers en medewerkers (E-HRM), het digitaliseren van de personeelsdossiers en de overgang naar het nieuwe personeelssysteem van het shared service centre HRM. SZW geldt als één van de voorlopers in dit interdepartementale veranderingstraject.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
162
Aansturing SUWI-ZBO’s Bij de aansturing van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (SVB) gaat SZW uit van het zogenaamde government governance analysekader. Het waarborgen van de realisatie van de beleidsdoelstellingen vormt de grondslag van de government governance benadering. In deze benadering staan de government governance principes inzake beleid, sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden centraal. In aanvulling op de government governance is gekozen voor het zogenaamde 4R model (geven van Richting en Ruimte en het vragen van Rekenschap en Resultaat). De kern van het 4R model is de scheiding tussen beleid en uitvoering. De minister bepaalt wat er moet gebeuren en binnen welk kader (Richting) en de besturen van de uitvoeringsorganisaties bepalen hoe dat gebeurt (Ruimte). De focus van het verkeer tussen de minister van SZW en de SUWI-zbo’s ligt in eerste instantie op de outputprestaties en de outcome. Daarbij is sprake van een P&C-cyclus waarbij op vaste momenten door uitvoeringsorganisaties verantwoording wordt afgelegd met betrekking tot de voornemens en de behaalde prestaties. Specifiek met betrekking tot de bedrijfsvoering stelt de Raad van Bestuur in het jaarverslag een mededeling bedrijfsvoering op. Deze maakt deel uit van een groeitraject dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. In 2005 zal over het begrotingsjaar 2004 door alle zbo’s een mededeling bedrijfsvoering worden opgesteld. Wanneer uit het verantwoordings- en toezichtstraject blijkt dat de bedrijfsvoering c.q. het interne beheer niet op orde is, dan zal de minister stappen doen in de richting van het uitvoeringsproces.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
163
6. DE AGENTSCHAPPEN In dit hoofdstuk worden de twee agentschappen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegelicht: het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen. 6.1 AGENTSCHAP SZW Missie Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen, op een objectieve, effectieve en efficiënte wijze te doen plaatsvinden. Op het moment van verschijnen van de begroting verzorgt het Agentschap voor SZW de uitvoering van twee Europese regelingen, namelijk ESF doelstelling 3 en EQUAL en zes nationale SZW regelingen. Voorts verzorgt het Agentschap SZW de (juridische en financiële administratieve) afwikkeling van het ESF-oud programma 94–99. Thans is het Agentschap SZW in gesprek met twee directies over de mogelijke uitvoering van twee nieuwe regelingen met ingang van 2005 (FARBO en langer werken). Het Agentschap SZW verkent de mogelijkheden tot samenwerking met andere agentschappen op het terrein van huisvesting, ICT en dergelijke. Strategie en Doelstellingen Om de uitvoering op de gewenste wijze te realiseren heeft het Agentschap SZW onder andere de volgende aandachtspunten geformuleerd voor de middenlange termijn: I. Verbetering van de Interne Processen II. Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgevers III. Verbetering van doelmatigheid Deze aandachtspunten zijn verder geconcretiseerd in doelstellingen en per doelstelling heeft het Agentschap SZW een indicator benoemd. Een selectie is opgenomen in tabel 6.1.1. Naast de interne sturing worden deze indicatoren gebruikt ter toetsing van de doelmatigheid van het Agentschap SZW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
164
Tabel 6.1.1: Strategie en doelstellingen Verbeteren van Interne Processen Realisatie 2003
Begroting 2004
Streefwaarde 20051
Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerders Verbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen
1. Doorlooptijd: 86 dagen
1. Doorlooptijd: 91 dagen
2. Slagingspercentage: 92% 3. financiële fouten: geen
2. Slagingspercentage: 90% 3. financiële fouten: < 0,5%
1. Doorlooptijd: 100% < 91 dagen 2. Slagingspercentage: 90% 3. financiële fouten: < 0,5%
Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgevers
Realisatie 2003
Begroting 2004
Streefwaarde 2005
Realisatie van beleidsdoelstellingen
1. Toewijzing op nieuwe aanvragen van beschikbare Europese middelen budgetjaar 2003: 110,7% 2. Telefonische bereikbaarheid: 66% binnen 15 sec. 3. Aantal bezoeken website: 54 000
1. Verplichting van beschikbare Europese middelen: 85%
1. Verplichting van beschikbare Europese middelen: n.v.t.2
Verbeteren doelmatigheid
Realisatie 2003
Begroting 2004
Streefwaarde 2005
Daling van het tarief per medewerker Loonkosten per FTE Materiele kosten per FTE Directe uren/totale uren
1. gem. tarief per medewerker per direct uur € 95,65 2. € 55 200 3. € 27 400 4. 47,2%
1. gem. tarief per medewerker per direct uur € 82,50 2. € 54 000 3. € 27 000 4. 52%
1. gem. tarief per medewerker per direct uur € 82,10 2. € 63 5003 3. € 22 400 4. 57%
Bereikbaarheid
1 2
3
2. Telefonische bereikbaarheid: 90% binnen 15 sec. 3. Aantal bezoekers website: 70 000
Op dit moment overweegt het Agentschap SZW of de gekozen indicatoren aangepast gaan worden. De primaire verantwoordelijkheid voor deze doelstelling ligt bij de beleidsdirectie (i.c. ABG); het Agentschap SZW levert hieraan door middel van voorlichting en advies een belangrijke bijdrage. De weergegeven loonkosten per fte is gebaseerd op 25% ingehuurde externe medewerkers, in 2005 zal dit percentage worden bijgesteld tot 15%.
Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerders Voorspelbaarheid – en dus het zijn van een betrouwbare partner – is voor een uitvoeringsorganisatie van groot belang om duidelijk afstand te doen van de ervaringen met ESF-subsidies uit het verleden en zo meer kwalitatief goede aanvragen te realiseren. De doorlooptijd is een kwaliteitsaspect dat iets zegt over de klantvriendelijkheid. De doorlooptijd is het aantal dagen dat het Agentschap SZW nodig heeft om een beoordeling af te ronden. Bij het slagingspercentage wordt gemeten welk percentage van de aanvragen leidt tot toekenning van een subsidie. Dit percentage zegt iets over de duidelijkheid van communicatie die het Agentschap SZW geeft voordat een subsidie-aanvraag wordt ingediend en tijdens de behandelfase van de aanvraag. Het slagingspercentage zal ook in 2005 alleen voor de subsidieregeling ESF doelstelling 3 worden gemeten.
Verbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen Het afgeven van foutloze beschikkingen schept vertrouwen bij alle betrokkenen. Het Agentschap SZW streeft naar een zo gering mogelijk percentage financiële fouten. Het financiële foutenpercentage is de verhouding tussen het gecorrigeerde subsidiebedrag gedeeld door het totale subsidiebedrag van de gecontroleerde dossiers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
165
Bereikbaarheid De telefonische bereikbaarheid is een indicator voor de klanttevredenheid. Hieronder wordt verstaan welk percentage van de binnenkomende telefoontjes binnen welke tijd wordt beantwoord. Ook in 2005 zal het aantal bezoeken op de website van het Agentschap SZW (www.Agentschapszw.nl) worden gemeten. Deze indicator geeft aan in hoeverre het Agentschap SZW op het gebied van e-voorlichting succesvol is gebleken. Daling van het tarief per medewerker Inzicht in de functieniveaus, bijbehorende taken en de hoogte van de tarieven is wenselijk om actief te kunnen sturen op financieel resultaat. Dit uiteraard wel met instandhouding van de gewenste kwaliteit. De daling van het gemiddelde tarief per medewerker is het gevolg van een betere opbouw van het personeelsbestand. Loonkosten per FTE De loonkosten vormen veruit de belangrijkste kostenpost. Beheersing daarvan is dus noodzakelijk. Het normatieve kader van de gewenste loonstijging wordt bepaald door exogene factoren (CAO) en endogene factoren (percentage inleen en beheerste incidentele en structurele loonsverbeteringen zittend personeel). Materiële kosten per FTE Onder de materiële kosten wordt verstaan de kosten voor: persoonlijke vergoedingen, opleidingen, materieel, post/distributie, telefonie, cateringvoorzieningen en vervoersvoorzieningen. Voorlichtings- en communicatiekosten evenals automatiseringskosten, huisvestingskosten en onderzoek en advies staan apart in de begroting, maar zijn bij het bepalen van de kosten per fte meegenomen. Deze indicator is belangrijk in het kader van de beheersing van de overheadkosten. Directe uren/Totale uren Het aantal directe evenals het totale aantal uren is afkomstig uit de tijdverantwoording van de medewerkers. De verhouding lijn (direct) en staf (indirect) is van invloed op de uitkomst van deze indicator. De ratio zegt iets over de productiviteit van de organisatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
166
Tabel 6.1.2: Begroting van baten en lasten Agentschap SZW (x € 1 000)
Baten Opbrengsten moederdepartement1 Opbrengst overige departementen Opbrengst derden Rentebaten Buitengewone baten Exploitatiebijdrage Totaal baten Lasten Apparaatskosten – personele kosten – materiële kosten Rentelasten Afschrijvingskosten – Materieel – Immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal Lasten Saldo van baten en lasten 1
2
realisatie 2003
na 1e sup 2004
2005
2006
2007
2008
2009
10 447 80 – 27 – 5 648 16 202
12 459
15 700
8 397
8 188
7 973
8 971
21
21
21
21
21
252 12 484
15 721
8 418
8 209
7 994
8 992
10 731 4 209 18
8 780 3 268 15
11 436 3 901 73
5 877 2 158 56
5 836 2 126 39
5 638 2 142 10
6 810 2 173
48 118 1 000 44 16 168
58 142
115 185
115 185
60 100
60 100
12 263
15 710
8 391
8 161
7 950
8 983
34
221
11
27
48
44
9
Bij het bepalen van de opbrengsten moederdepartement is op dit moment alleen uitgegaan van de uitvoering van de huidige regelingen. Gelet op de afloop van de regelingen laat dit een afnemend beeld zien. Deze bijdrage heeft betrekking op een eenmalige bijdrage in de (personeels)kosten van de ondernemingsraad.
Baten
Algemeen Het Agentschap SZW heeft tot taak de uitvoering van (subsidie)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen. In de nabije toekomst zal het Agentschap SZW zich hoofdzakelijk richten op opdrachten uit het moederdepartement, maar mogelijke opdrachten uit andere ministeries worden niet uitgesloten. De programmaperiode van de Europese regelingen loopt tot en met 2006. Het is nog niet zeker of en zo ja in welke vorm en omvang deze regelingen na 2006 zullen worden voortgezet. Ook drie van de vijf nationale regelingen kennen eindige looptijden. De terugval in de omzet na 2005 wordt concreet verklaard door afloop van de regelingen EQUAL, ID-banen, Klantmanagement en TSS abw. Ten aanzien van de tariefstelling geldt dat het Agentschap SZW streeft naar een tariefdaling die gericht is op een tariefontwikkeling die gelijk blijft aan het inflatiepercentage.
Opbrengst moederdepartement De opbrengst moederdepartement betreft de uitvoering van de regelingen ESF doelstelling 3, Equal, ID-banen, Mut Bijstand Buitenland, Stimuleringsregeling Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG), Klantmanagement en Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw (TSS Abw). De uitvoering van ESF 94–99 wordt in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de directie ABG gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
167
Het Agentschap SZW kent de processtappen (producten) basislast, intake en ontvankelijkheid, monitoren, overig beheer, einddeclaratie, intake bezwaarschriften, afhandeling bezwaarschriften en afhandeling beroepszaken. De uit te voeren producten kunnen per regeling verschillen. Daarnaast worden bij een aantal regelingen out-of-pocketkosten in rekening gebracht. Deze kosten hebben betrekking op specifieke wensen van de opdrachtgever en worden direct aan de opdrachtgever doorbelast. De volgende matrix geeft de vermoedelijke omzet, per product en opdrachtgever in 2005 weer: Tabel 6.1.3: Omzet per product en opdrachtgever 2005 (x € 1 000)
Basislast Intake en ontvankelijkheid Beoordelen en beschikken Monitoren Overig beheer Einddeclaratie Intake bezwaarschriften Afhandeling bezwaarschriften Afhandeling beroepszaken Subtotaal Out of pocket Totaal
ESF-3
Equal ID-banen
1 741 350 2 155 1 509 1 476 1 463 3 159 14 8 870 412 9 282
1 409 58 662 834 940 15 2 26 8 3 954 490 4 444
254 201 398 64 0 0 14 50 0 981 48 1 029
Bijstand Buitenland
BVG
Klant management
TSS abw
Subtotaal
105 16 119 4 10 58 1 12 7 332 8 340
71 0 19 2 13 70 1 10 4 190 0 190
43 0 0 0 95 0 0 0 0 138 0 138
22 4 26 0 2 0 0 14 0 68 0 68
3 645 629 3 379 2 413 2 536 1 606 21 271 33 14 533 958 15 491
nieuwe regelingen
Totaal
209
15 700
Opbrengst overige departementen Op dit moment worden geen opdrachten voor overige departementen uitgevoerd maar mogelijke opdrachten in de nabije toekomst worden niet uitgesloten. Opbrengst derden Opbrengst derden betreft omzet die buiten de Rijksoverheid wordt gerealiseerd. Het Agentschap SZW zal zich hoofdzakelijke richten op opdrachten vanuit het moederdepartement, maar het is niet uitgesloten dat er in de directe toekomst opdrachten voor derden worden uitgevoerd. Rentebaten De rentebaten heeft betrekking op de Rekening Courant Mifi Beheer. Het gehanteerde rentepercentage is variabel. Buitengewone baten Het Agentschap SZW verwacht dat geen buitengewone baten gerealiseerd zullen worden. Exploitatiebijdrage Een exploitatiebijdrage van het moederministerie heeft (in de regel) een tijdelijk karakter. Op dit moment is de verwachting dat het Agentschap SZW in 2005 geen exploitatiebijdrage nodig zal hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
168
Lasten
Personele kosten De hoogte van de personeelskosten wordt bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van CAO-verhogingen en de reguliere beloningsronde. Bovendien is rekening gehouden met het streven de tarieven die bij de opdrachtgevers in rekening worden gebracht nauwelijks te laten stijgen, door een beter en evenwichtiger personeelsbestand. Bij het bepalen van de personeelskosten is uitgegaan van een piek aan werkzaamheden in begrotingsjaar 2005. Deze piek aan werkzaamheden heeft betrekking op het werkaanbod van de regeling ESF doelstelling 3 en EQUAL. Voor de regeling ESF doelstelling 3 is rekening gehouden met extra aanvragen en alle bijkomende werkzaamheden in de vervolgprocessen, voor de regeling EQUAL is rekening gehouden met het samenvallen van de werkzaamheden van tranche één en twee. Dit betekent ook dat de productiecapaciteit flexibel moet kunnen worden aangepast, zodat in de begroting is uitgegaan van 15% extern ingehuurde medewerkers (Agentschap SZW-breed). Omdat nog niet bekend is in welke vorm en omvang de (Europese) regelingen na 2006 zullen worden voortgezet, is bij het bepalen van de personeelskosten na 2005 alleen rekening gehouden met de uitvoering van de huidige regelingen.
Materiële kosten Een groot deel van de materiele kosten is gerelateerd aan het aantal personeelsleden en bestaan uit huisvestingkosten, automatiseringskosten en overige kosten. De verwachting is dat in 2005 een piek aan werkzaamheden opgevangen moeten worden waardoor extra personeel in dienst zal zijn en de materiele kosten in dat jaar hoger zullen zijn. De verwachting is dat na 2005 de piek in werkzaamheden voorbij zal zijn en is in de begroting alleen nog rekening gehouden met de uitvoering van de huidige regelingen. Hierdoor zullen de materiele kosten lager zijn. De huisvestingkosten en automatiseringskosten zijn gebaseerd op de afgesproken SLA’s. Daarnaast is rekening gehouden met onderhoudskosten van de in gebruik zijnde softwaresystemen en overige automatiseringskosten. De overige materiele kosten betreffen kantoorkosten, voorlichting & communicatie en advies & onderzoek. Rentelasten De rentelasten hebben betrekking op vier investeringsleningen, twee voor (hoofdzakelijk) immateriële en twee voor (hoofdzakelijk) materiële activa. De leningen voor immateriële activa kennen een looptijd van vijf jaar en de rentepercentages zijn 3,72% en 3,22%. De lening voor materiële activa heeft een looptijd van drie jaar en de geldende rentepercentages zijn 3,35% en 2,69%. Afschrijvingskosten Bij de materiële activa wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar gehanteerd en bij de immateriële activa is de termijn vijf jaar. In 2003 en 2004 is door het Agentschap SZW geïnvesteerd in materiële en immateriële activa en deze investeringen zijn van invloed op de afschrijvingskosten in 2005 en volgende jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
169
Dotaties aan voorzieningen Het Agentschap SZW verwacht dat er geen dotaties aan voorzieningen zullen worden gedaan. Buitengewone lasten Het Agentschap SZW verwacht dat geen buitengewone lasten zullen worden gerealiseerd. Saldo van baten en lasten. Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar. Kasstroomoverzicht Tabel 6.1.4: Kasstroomoverzicht Agentschap SZW (x € 1 000)
1
2
Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito) Totaal operationele kasstroom
3a –/– Totaal investeringen 3b +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen 3 Totaal investeringskasstroom
realisatie 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
6 887
5 060
5 234
4 961
4 767
4 585
4 305
– 3 272
714
311
327
209
204
9
0
0
0
0
0
0
0
44
0
10
172
448 0 – 448
4a –/– eenmalige uitkering aan moederdepartement 4b +/+ eenmalige storting door moederdepartement 4c –/– aflossingen op leningen 4d +/+ beroep op leenfaciliteit 4 Totaal financieringskasstroom 5
Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)
87 1 980 1 893
540
540
521
381
312
0
– 540
– 584
– 521
– 391
– 484
0
5 060
5 234
4 961
4 767
4 585
4 305
4 314
Operationele kasstroom De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal. Investeringskasstroom De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in materiële en immateriële activa. Het Agentschap SZW verwacht in de nabije toekomst geen grote investeringen te doen. Financieringskasstroom De eenmalige storting van het moederdepartement wordt ten laste van het Eigen Vermogen gebracht volgens de vermogensvoorschriften baten-lastendiensten. Deze vermogensvoorschriften schrijven voor dat het Eigen Vermogen, exclusief de verplichte reserves niet hoger mogen zijn dan 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
170
De aflossing op leningen heeft betrekking op de aflossing van de lopende leningen. Vermogensontwikkeling Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling van het Agentschap SZW: Tabel 6.1.5: Vermogensontwikkeling Agentschap SZW (x € 1 000)
1
Eigen Vermogen per 1 januari
2
Saldo van baten en lasten
3a uitkeringen aan moederdepartement 3b bijdrage moederdepartement ter versterking EV 3c overige mutaties 3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen 4
Eigen Vermogen per 31 december
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
250
284
505
472
499
537
409
34
221
11
27
48
44
9
– 10
– 172
– 44
0
0
– 44
0
– 10
– 172
0
284
505
472
499
537
409
418
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
171
6.2 INSPECTIE WERK EN INKOMEN Inleiding De Inspectie Werk en Inkomen heeft de tijdelijke status van dienst die een batenlastenstelsel voert. Beoogd is dat de inspectie per 1 januari 2005 als volwaardige batenlastendienst van start gaat. Taken IWI De inspectie houdt onafhankelijk toezicht op de uitvoeringsinstanties die de werknemers- en volksverzekeringen uitvoeren en op de gemeentebesturen, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale voorzieningen. Het gaat om het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), de Stichting Inlichtingenbureau (IB), het Bureau Keteninformatisering werk en inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) en de gemeenten. IWI houdt ook toezicht op de werking van het stelsel van werk en inkomen, door te kijken naar de wijze waarop CWI, UWV, SVB en gemeenten samenwerken bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taken. Verder houdt IWI toezicht op de Sociaal-Economische Raad (SER), de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) en certificatie- en keuringsinstellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden (CKI’s) en participeert de inspectie in de interdepartementale Commissie van toezicht op het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB). Het toezicht op de SER en de PVK is beperkt tot enige aspecten. Vanaf 2005 krijgt IWI de coördinatie en verantwoordelijkheid van het toezicht op de certificering en accreditatie met betrekking tot risicovolle activiteiten. De Raad van Accreditatie blijft de beoordelingen van de aangewezen instellingen verrichten. Het toezicht van de inspectie draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. De inspectie levert deze bijdrage door vast te stellen in hoeverre de uitvoering functioneert conform de daaraan te stellen eisen van doeltreffendheid, rechtmatigheid en doelmatigheid. De inspectie draagt daarmee tevens bij aan: + het bevorderen van de kwaliteit van uitvoering en beleid; + het bevorderen van de werking van het stelsel in relatie tot de beleidsdoelstellingen van de minister. De inspectie beoogt hiermee tevens het vertrouwen van de burger in het systeem van beleid, uitvoering en toezicht te bevorderen. Producten De inspectie heeft een jaarcyclus, gebaseerd op de jaarlijks op te leveren toezichtproducten. De programmering vindt primair plaats via het plan van werkzaamheden voor het komende jaar (jaarplan). Het jaarplan 2005 is het resultaat van een door de inspectie uitgevoerde omgevings- en risicoanalyse. Deze analyses helpen bij het maken van keuzes, gegeven de omvang van het toezichtterrein en de beschikbare capaciteit. De inspectie houdt bij de programmering rekening met de door de minister geformuleerde kaders voor de jaar- en meerjarenplannen van het UWV, het CWI, de SVB, het BKWI en het IB (zoals neergelegd in de Meibrieven 2004) en met de bestuurlijke afspraken die de minister maakt met uitvoerende instanties. Ook de wensen van de Tweede Kamer en de signalen van uitvoerende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
172
instanties en gemeentebesturen, burgers en maatschappelijke organisaties zijn in de overwegingen betrokken. In het jaarplan geeft de inspectie aan welke producten zij het komende jaar gaat maken. Onderzoek is de kernactiviteit van de inspectie. In de wettelijk voorgeschreven rapportages en in de rapportages naar aanleiding van risicogericht onderzoek oordeelt IWI over de kwaliteit van de uitvoering en draagt zij bij aan de kwaliteit van de regelgeving. Ook houdt de inspectie capaciteit vrij om te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen of verzoeken. De inspecteur-generaal stelt het jaarplan voor 1 juli vast en biedt het aan de minister aan. Prioriteiten 2005 In het Jaarplan 2004 stelde de Inspectie Werk en Inkomen zich ten doel te komen tot stelselbrede oordelen, een accentverschuiving in het toezicht en het verbreden van de kwaliteit van de inspectie. Voor 2005 wordt deze lijn versterkt doorgezet. Een belangrijke ontwikkeling is de omslag die de inspectie maakt naar doeltreffendheid als hoofdaccent van het toezicht. Hoofddoelen in de sociale zekerheid zijn beperking van de instroom in de regelingen (preventie), bevordering van de uitstroom (activering) en het voorzien in een uitkering waar nodig (uitkering). Vanaf het jaar 2004 programmeert de inspectie haar onderzoek vanuit de thema’s preventie, activering en uitkering. De inspectie richt haar toezichtvragen op doeltreffendheid en neemt daarbinnen waar relevant de invalshoeken rechtmatigheid en doelmatigheid mee. Met haar onderzoeksprogramma in het jaarplan voor 2005 geeft de inspectie invulling aan de accentverschuiving naar doeltreffendheid. De onderzoeken die vallen binnen de thema’s preventie, activering en uitkering leiden vrijwel zonder uitzondering tot uitspraken, oordelen en inzichten over de bijdrage van de uitvoeringsinstanties en gemeenten aan het bereiken van de doelen van de wetgever. Doelmatige taakuitvoering IWI bevordert de doelmatigheid door resultaatgericht management. Met het moederdepartement worden afspraken gemaakt over de producten (prestaties en kwaliteit) van IWI en de daarbij in te zetten middelen (kosten). In de managementrapportages en in het jaarverslag legt de IG hierover verantwoording af. De inspectie maakt transparant wat zij doet. Vooralsnog hanteert IWI in 2005 een productiviteitsnorm van 1 250 uur. Bij het bepalen van de norm is rekening gehouden met onder andere vakantie- en feestdagen, ziekteverzuim en uren die gemiddeld beschikbaar zijn voor indirecte activiteiten zoals opleidingen etc. IWI wil de tijdigheid waarmee producten worden afgerond vergroten: in 2005 wil de inspectie minimaal 80 procent van de producten leveren op de afgesproken plandatum. IWI zal heldere afspraken maken met de uitvoeringsinstanties en gemeenten om te bevorderen dat de benodigde informatie volgens planning beschikbaar komt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
173
Tabel 6.2.1: Begroting baten en lasten 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Baten Opbrengst moederdepartement Opbrengst overige departementen Opbrengst derden Rentebaten Buitengewone baten Exploitatiebijdrage
35 725 – – 145 4 285 –
27 251 – – 50 – –
26 473 – – 45 – –
26 473 – – 45 – –
26 473 – – 45 – –
26 473 – – 45 – –
26 473 – – 45 – –
Totaal baten
40 155
27 301
26 518
26 518
26 518
26 518
26 518
25 512 7 055 –
18 615 7 977 –
18 608 6 990 –
18 608 6 990 –
18 608 6 990 –
18 608 6 990 –
18 608 6 990 –
420 – 6 303 1 365
175 – – 270
140 – – –
120 – – –
115 – – –
110 – – –
85 – – –
40 655
27 037
25 738
25 718
25 713
25 708
25 683
–/– 500
264
780
800
805
810
835
Lasten Apparaatskosten + Personele kosten + Materiële kosten Rentelasten Afschrijvingskosten + Materieel + Immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal lasten Saldo van baten en lasten
Toelichting bij de begroting van baten en lasten over het jaar 2005 Baten
Opbrengst moederdepartement De opbrengst moederdepartement wordt vooralsnog onderscheiden in «IWI-productie gerelateerd» en «niet IWI-productie gerelateerd». De inspectie brengt de kosten van haar toezichtproducten (toezichtbevindingen, risicoanalyses en T-toetsen) in rekening bij het moederdepartement. Voor de geplande producten uit het jaarplan 2005 heeft de inspectie naar verwachting circa € 25,1 miljoen nodig. De opbrengst van het moederdepartement komt vanaf 2004 aanmerkelijk lager uit dan de voorafgaande jaren in verband met de taakstellingen die aan de inspectie zijn opgelegd als gevolg van het Strategisch en Hoofdlijnenakkoord. Met ingang van 2004 is de inspecteur-generaal eindverantwoordelijk geworden voor zowel IWI als de Arbeidsinspectie (A.I.). De «niet IWIproductie gerelateerde» opbrengst (circa € 1,4 miljoen) van het moederdepartement betreft vooralsnog uitgaven van IWI die voornamelijk ten behoeve van de A.I. worden verricht (o.m. huisvestingskosten). In de loop van 2004 zullen hierover nadere afspraken gemaakt worden met het moederdepartement. De productie gerelateerde omzet wordt voorlopig als volgt verdeeld over de productengroepen van de inspectie:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
174
Tabel 6.2.2: Omzet IWI naar productgroepen Omzet IWI naar productgroepen
Geschatte capaciteitsinzet (in %)
Omzet (x € 1 000)
29,1
7 280
7,9 10,8 6,8 10,5 6,2
2 038 2 735 1 778 2 604 1 635
1,8
440
Risico-analyses + Ad hoc + Jaarplan + Monitoring
0,6 1,1 12,1
139 262 2 987
IWIproducten uit jaarplan 2005
86,9
21 898
Overlopende producten uit jaarplan 2004 (onderhanden werk)
13,1
3 198
100,0
25 096
Toezichtbevindingen (oordelen) + Wettelijke en reguliere producten + Risicogerichte producten + Preventie + Activering + Uitkering + Overige risicogerichte producten + Onvoorzien T-toetsen (tevens wettelijk product)
Totaal
IWI maakt afspraken met het moederdepartement over de te leveren producten en prijzen. In de loop van 2004 zal IWI een notitie opstellen over de tariefstructuur voor 2005. De kostprijs van de producten is afhankelijk van de aan de producten te besteden uren (declarabele uren) tegen het uurtarief van de medewerkers inclusief een risico-opslag. Het jaarplan 2005 gaat uit van 151 toezichtmedewerkers. Vooralsnog is in de begroting rekening gehouden met een productienorm van 1 250 uur per jaar waarvan circa 94% declarabel is. Het gemiddelde uurtarief van een toezichtmedewerker bedraagt bij huidig inzicht circa € 139. De kosten van inhuur van externe deskundigen worden voor zover van toepassing direct aan de producten toegerekend.
Rentebaten De rentebaten betreffen de rekening-courant en de depositorekeningen bij het ministerie van Financiën. Deze baten worden vanaf 2004 lager geraamd dan voorgaande jaren als gevolg van een gemiddeld lager liquiditeitensaldo en rentepercentage. Lasten
Algemeen De lasten van IWI zijn opgebouwd uit de apparaatskosten (personele en materiële kosten) en de afschrijvingskosten van materiële vaste activa. In de lasten zijn de «niet IWI-productie gerelateerde» kosten van circa € 1,4 miljoen opgenomen (zie toelichting baten). In de begroting 2005 is geen rekening gehouden met de kosten van flankerend beleid als gevolg van de personele reductie van IWI in 2004. Er is van uitgegaan dat deze kosten (loonkosten van niet geplaatste
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
175
medewerkers, scholingskosten, kosten van FPU+-regelingen, kosten van outplacement, doorlopende kosten van leaseauto’s, etc.) gefinancierd kunnen worden uit de in de jaarrekening 2003 gevormde reorganisatievoorziening. De openstaande verplichtingen in het kader van de reorganisatie zullen elke vier maanden worden geherwaardeerd. De resultaten van deze herwaarderingen zullen worden opgenomen in de tussentijdse rapportages en de jaarrekening van IWI.
Apparaatskosten Onderstaand wordt een toelichting gegeven op de apparaatskosten en zijn de uitgangspunten nader toegelicht. Tabel 6.2.3: Apparaatskosten IWI Realisatie 2003
Raming 2004
Begroting 2005
Apparaatskosten IWI
32 567
26 592
25 598
Personele kosten Waarvan: + Loonkosten medewerkers + Inhuur externe deskundigen + Uitbestede onderzoeken + Rechtspositionele regelingen + Werving en selectie + Opleidingen + Overige personeelskosten + Kosten voormalig personeel/flankerend beleid
25 512
18 615
18 608
20 814 1 736 274 573 7 342 435 1 331
15 985 1 000 300 455 – 400 475 –
15 878 1 000 300 445 40 500 445 –
7 055
7 977
6 990
1 599 3 718 1 738
1 287 4 983 1 707
1 130 4 330 1 530
Materiële kosten Waarvan: + ICT/automatisering + Huisvesting + Bureaukosten
Personele kosten De begrote loonkosten medewerkers zijn gebaseerd op een formatie en een gemiddelde bezetting van 238 fte tegen het gemiddelde loonniveau van 2004. Hierbij is rekening gehouden met een uitbreiding in 2005 met 3 fte in het kader van het toezicht op de certificering en accreditatie met betrekking tot risicovolle activiteiten als asbestverwijdering, werken met vuurwerk en risicovolle producten als drukapparatuur. In vergelijking met voorgaande jaren zijn de loonkosten vanaf 2004 aanmerkelijk lager begroot. Dit komt door de taakstelling die aan IWI is opgelegd naar aanleiding van het Strategisch en Hoofdlijnenakkoord. De begrotingspost voor inhuur van externe deskundigen zal aangewend worden voor tijdelijke capaciteitstekorten en benodigde specifieke deskundigheid die niet binnen de inspectie aanwezig is. De inspectie is zeer kritisch ten aanzien van de inzet van externen en heeft daarom de raming vanaf 2004 ten opzichte van 2003 verder teruggebracht. Het opleidingsbudget 2005 is voor een groot deel bestemd voor de organisatiebrede opleidingen die in 2005 zullen worden georganiseerd. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor individuele opleidingen van medewerkers en begeleidings- en heroriëntatietrajecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
176
Materiële kosten De kantoorautomatisering van de inspectie is uitbesteed aan het facilitair bedrijf van het moederdepartement. De kosten hiervan zijn voornamelijk afhankelijk van het aantal personal computers (desktop en laptop), het aantal specifieke IWI applicaties en de overeengekomen tarieven. Vanaf 2004 komen de kosten hiervan lager uit dan begroot als gevolg van de afname van het aantal personeelsleden en dus het aantal personal computers. Als gevolg van de reorganisatie van de inspectie zullen de vijf regiokantoren in de loop van 2004 sluiten. De huurovereenkomsten van vier vestigingen lopen eind 2004 af. Thans wordt onderzocht of het doorlopende contract van de vestiging in Groningen kan worden overgenomen door een ander onderdeel van het departement. In de begroting zijn voorzichtigheidshalve de kosten van deze regionale vestiging opgenomen. De afname van de bureaukosten wordt voornamelijk veroorzaakt door de beëindiging van de lease-overeenkomsten van de dienstauto’s van medewerkers uit de voormalige regio’s.
Afschrijvingskosten De afschrijvingskosten betreffen in het bijzonder het meubilair, de telefooncentrale en de kantoorapparatuur. Buitengewone lasten De buitengewone lasten in 2004 betreffen de afkoop van een rechtspositionele regeling. Tabel 6.2.4: Kasstroomoverzicht IWI
1
Rekening courant RIC 1 jan.
2
Totaal operationele kasstroom
–/– Totaal investeringen +/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen 3 Totaal investeringskasstroom –/– Eenmalige uitkering aan moederdepartement +/+ Eenmalige storting door moederdepartement –/– Aflossing op leningen +/+ Beroep op leenfaciliteit 4 Totaal financieringskosten 5
Rekening courant RIC 31 dec.
realisatie 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
4 787
21 147
16 491
13 463
11 137
9 500
8 207
16 901
–/– 4 676
–/– 2 476
–/– 1 349
–/– 796
–/– 483
–/– 276
–/– 541 – –/– 541
–/– 62 82 20
– – –
– – –
– – –
– – –
– – –
–/– 178
–
–/– 552
–/– 977
–/– 841
–/– 810
–/– 835
178 – – –
– – – –
– – – –/– 552
– – – –/– 977
– – – –/– 841
– – – –/– 810
– – – –/– 835
21 147
16 491
13 463
11 137
9 500
8 207
7 096
De operationele kasstroom voor de jaren 2005 tot en met 2009 betreft het saldo van baten en lasten, de afschrijvingen op materiële vaste activa en de afname van de voorzieningen. De investeringen 2004 hebben betrekking op enkele aanpassingen aan het gebouw, aanvulling van meubilair en zonwering en de vervanging van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
177
bestelauto. De desinvesteringen betreffen de boekwaarde van het meubilair en de vloerbedekking van de in 2004 te sluiten regiokantoren. Tabel 6.2.5: Overzicht vermogensontwikkeling IWI
1
Eigen Vermogen per 1 januari
2
Saldo van baten en lasten
Uitkeringen aan moederdepartement Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen Overige mutaties 3 Directe mutaties in Eigen Vermogen 4
Eigen Vermogen per 31 december
realisatie 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
1 654
976
1 240
1 468
1 291
1 255
1 255
–/– 500
264
780
800
805
810
835
–/– 178
–
–/– 552
–/– 977
–/– 841
–/– 810
–/– 835
– – –/– 178
– – –
– – –/– 552
– – –/– 977
– – –/– 841
– – –/– 810
– – –/– 835
976
1 240
1 468
1 291
1 255
1 255
1 255
Uitgaande van een gelijkblijvende opbrengst van de producten van de inspectie over de jaren 2006–2009 als begroot voor 2005 zal de staat van baten en lasten de komende jaren een positief saldo weergeven. Het deel van het eigen vermogen dat de 5%-norm overschrijdt zal worden uitgekeerd aan het moederdepartement. Tabel 6.2.6: Indicatieve openingsbalans Indicatieve openingsbalans
1-1-2005
Activa Materiële vaste activa + Grond en gebouwen + Installaties en inventarissen + Dienstauto’s Vlottende activa + Voorraden + Vorderingen + Nog te ontvangen/vooruitbetalingen + Liquide middelen
– 3 400 260 16 491
Totaal activa
20 764
Passiva Vermogen + Exploitatiereserve + Onverdeeld resultaat Langlopende schulden + Leningen Voorzieningen Kortlopende schulden + Crediteuren + Nog te betalen Totaal passiva
– 602 11
976 264 – 12 729 2 300 4 495 20 764
De boekwaarde van de materiële vaste activa is de boekwaarde van 1 januari 2004 gecorrigeerd voor de investeringen, afschrijvingen en desinvesteringen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
178
In deze indicatieve openingsbalans is geen rekening gehouden met onderhanden werk (bestede uren maal tarief) per 31 december 2004. In de post vorderingen is de vordering op het moederdepartement opgenomen die in verband met de voorziening voor reorganisatie in de balans per 31 december 2003 is gevormd. De liquide middelen zijn voornamelijk ter dekking van de verplichtingen in verband met de voorzieningen. De hoogte van de voorzieningen per 31 december 2004 is afgeleid van het saldo per 1 januari 2004 waarop de geraamde uitgaven 2004 in mindering zijn gebracht. Deze post is opgebouwd uit de voorziening voor wachtgeld van voormalige Ctsv-medewerkers voor circa € 9,5 miljoen en de reorganisatievoorziening van IWI zoals eind 2003 is gevormd voor een bedrag van € 3,2 miljoen. Van deze verplichtingen heeft € 3,4 miljoen per 1 januari 2005 een looptijd van minder dan 1 jaar, € 6,6 miljoen van 2 tot 5 jaar en € 2,7 miljoen van meer dan 5 jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
179
7. VERDIEPINGSBIJLAGE Was/wordt tabel Deze was/wordt-tabel verklaart de nieuwe structuur van de begroting 2005 op artikel-, op operationele doelstellingniveau en naar de uitgaven en ontvangsten vanuit de structuur van de begroting 2004. Oude structuur 2004
Nieuwe structuur 2005
Beleidsartikel 1: Basisdienstverlening werk en inkomen OD 1, 2 en 3: Centra voor Werk en Inkomen Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: CWI (CWI) OD 4: BKWI Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: BKWI OD 4: Handhaving Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 4: Handhaving Ontvangsten
Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid: Ontvangsten
Beleidsartikel 2: Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie Apparaatsuitgaven: Bijdrage aan het Artikel 23 Reïntegratie, Apparaatsuitgaven: Bijdrage aan het Agentschap SZW Agentschap SZW OD 1: Sluitende reintegratie OD 1: Wiw dienstbetrekkingen en WEP OD 1: Praktijkscholing OD 1: Kinderopvang Abw OD 1: SVWW/RWI OD 1: Agenda voor de Toekomst OD 1: Flexibel reintegratiebudget OD 1: EQUAL projecten/AG SZW OD 1: ID-banen OD 1: RSP OD 1: Stimuleringsregeling ID-banen OD 3: Doelgroepenbeleid
Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Praktijkscholing Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: KOA-regeling Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: RWI/SVWW Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Agenda voor de Toekomst Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: SZW cofinanciering Equal Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Flexibel reïntegratiebudget Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: RSP Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Stimuleringsregeling ID-banen Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid, OD 3, Doelgroepenbeleid
Overig: Subsidies en overige beleidsuitgaven Overig: Voorlichting Overig: Onderzoek en beleidsinformatie
Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Subsidies Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Voorlichting Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: Onderzoek
Ontvangsten
Artikel 23 Reïntegratie: Ontvangsten Artikel 22 Activerend arbeidsmarktbeleid: Ontvangsten (deel boetes illegale tewerkstelling)
Beleidsartikel 4: Aangepast werken OD 1: WSW
Artikel 24 Sociale werkvoorziening, OD 1: WSW
Ontvangsten
Artikel 24 Sociale werkvoorziening: Ontvangsten
Beleidsartikel 5: Algemene inkomensgarantie op minimumniveau OD 1: Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZ Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: nieuwe indeling WWB OD 1: Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: nieuwe indeling WWB OD 1: Toeslagenwet uitkeringslasten Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 3: Toeslagenwet uitkeringslasten OD 1: Toeslagenwet uitvoeringskosten Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 3: Toeslagenwet uitvoeringskosten OD 1: Subsidies en overige beleidsuitgaven Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Subsidies OD 1: Voorlichting Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Voorlichting OD 2: Handhaving Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 1: Handhaving Ontvangsten
Artikel 30 Inkomensbescherming met activering: Ontvangsten
Beleidsartikel 6: Inkomensgarantie voor jonggehandicapten OD 1: Wajong uitkeringslasten Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 2: Wajong uitkeringslasten OD 1: Wajong uitvoeringskosten Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 2: Wajong uitvoeringskosten OD 2: Bijdrage aan REA Artikel 23 Reïntegratie OD 1: REA uitkeringslasten (Wajong) OD 2: Bijdrage aan REA Artikel 23 Reïntegratie OD 1: REA uitvoeringskosten (Wajong)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
180
Oude structuur 2004
Nieuwe structuur 2005
Beleidsartikel 7 Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten OD 1: Tbia uitkeringslasten Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 4: Tbia uitkeringslasten OD 1: Tbia uitvoeringskosten Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 4: Tbia uitvoeringkosten Beleidsartikel 8: Inkomensvoorziening voor kunstenaars OD 3: Wik Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 3: WWIK uitkeringslasten en uitvoeringskosten Ontvangsten
Artikel 30 Inkomensbescherming met activering: Ontvangsten
Beleidsartikel 9: Tegemoetkoming in de kosten van kinderen OD 1: AKW uitkeringslasten Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: AKW uitkeringslasten OD 1: AKW uitvoeringskosten Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: AKW uitvoeringskosten OD 1: TOG uitkeringslasten Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: TOG uitkeringslasten OD 1: TOG uitvoeringskosten Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 2: TOG uitvoeringskosten Ontvangsten
Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten: Ontvangsten
Beleidsartikel 11: Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren OD 1: Rijksbijdrage loopbaanonderbreking Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 1: Rijksbijdrage loopbaanonderbreking OD 2 en 3: Kinderopvang Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Kinderopvang Overig: Communicatie Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Voorlichting Overig: Onderzoek en beleidsinformatie Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Onderzoek Overig: Subsidies en overige beleidsuitgaven Artikel 25 Arbeid en Zorg, OD 2: Primair proces Ontvangsten
Artikel 25 Arbeid en Zorg: Ontvangsten
Beleidsartikel 12: Coördinatie emancipatiebeleid Subsidies emancipatieondersteuning Artikel 35 Emancipatie, OD 2: Subsidies Stimuleringsmaatregel dagindeling Artikel 35 Emancipatie, OD 2: Dagindeling Primair proces Artikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Primair proces Voorlichting Artikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Voorlichting Onderzoek en beleidsinformatie Artikel 35 Emancipatie, OD 1 en 2: Onderzoek Ontvangsten
Artikel 35 Emancipatie: Ontvangsten
Beleidsartikel 13: Verbetering arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuimaanpak Convenanten arbeidsomstandigheden Artikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 2: Subsidies Subsidies en overige beleidsuitgaven Artikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 1 en 2: Subsidies Voorlichting Artikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim, OD 1 en 2: Voorlichting Ontvangsten
Artikel 29 Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim: Ontvangsten
Beleidsartikel 14: Tegemoetkoming asbestslachtoffers OD 1: Regeling asbestslachtoffers uitkeringsArtikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 3: Uitkeringslasten regeling asbest lasten OD 1: Regeling asbestslachtoffers uitvoerings- Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten, OD 3: Uitvoeringskosten regeling kosten asbest Ontvangsten
Artikel 33 Tegemoetkoming specifieke kosten: Ontvangsten
Beleidsartikel 15: Rijksbijdragen sociale fondsen OD 1: Rijksbijdrage WAZ Artikel 34: Rijksbijdragen aan sociale fondsen en spaarfonds AOW, OD 1: Rijksbijdrage WAZ OD 2: Gemoedsbezwaren Artikel 34, OD 1: Premiebijdragen gemoedsbezwaren OD 3: Heffingskortingen Artikel 34, OD 1: Bijdragen BIKK AOW Artikel 34, OD 1: Bijdragen BIKK Anw OD 4: AOW-gat Artikel 34, OD 1: Rijksbijdrage AOW-gat grensarbeiders OD 5: Ouderdomsfonds Artikel 34, OD 1: Rijksbijdrage Ouderdomsfonds Beleidsartikel 16: Rijksbijdrage spaarfonds AOW OD 1: Rijksbijdrage Spaarfonds AOW Artikel 34, OD 2: Rijksbijdrage Spaarfonds AOW Beleidsartikel 17: Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen Apparaatsuitgaven: Agentschappen Artikel 97 Aflopende regelingen, Apparaatsuitgaven: Agentschap SZW
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
181
Oude structuur 2004
Nieuwe structuur 2005
OD 1: Facilitering oprichting CWI OD 1: Ontvlechting Arbvo OD 1: Coördinatie reïntegratiemarkt OD 1: ICT OD 1: Overig OD 1: Afwikkeling ESF OD 2: Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouw (bvg-en)
Artikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI Artikel 97 Aflopende regelingen: Ontvlechting Arbvo Artikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI Artikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI Artikel 97 Aflopende regelingen: Overige afwikkeling SUWI Artikel 97 Aflopende regelingen: Afwikkeling ESF-oud Artikel 97 Aflopende regelingen: Ondersteuning vorming BVG’en
Ontvangsten
Artikel 97 Aflopende regelingen: Ontvangsten
Nietbeleidsartikel 97: Aflopende regelingen Financiele afwikkeling afgesloten regelingen Jeugdspaarwet Regeling ex mijnwerkers Experimenten Koopkrachtreparatie Millenniumbijdragen Liquidatiewet invaliditeitswetten IHS-banenpools
Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Regeling ex mijnwerkers Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen Artikel 97 Aflopende regelingen: Afgesloten regelingen
Ontvangsten
Artikel 97 Aflopende regelingen: Ontvangsten
Nietbeleidsartikel 98: Algemeen Apparaatsuitgaven Personeel Materieel Huisvesting Automatisering Bijdrage moederdepartement aan Agentschappen
Programmauitgaven Primair proces Onderzoek en beleidsinformatie Voorlichting
Personeel wordt zoveel mogelijk toegerekend aan de 15 beleidsartikelen Materieel wordt zoveel mogelijk toegerekend aan de 15 beleidsartikelen Artikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Huisvesting Artikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Automatisering Artikel 98 Algemeen, apparaatsuitgaven: Bijdrage moederdepartement aan IWI
Waarborg en garanties
Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Primair proces (deels naar artikel 22 en 29) Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Onderzoek (deels naar artikel 29) Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Voorlichting (deels naar artikel 22, 26 en 29) Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Subsidies (deels naar artikel 26 en 29) Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Handhaving (deels toerekening naar artikel 29) Artikel 98 Algemeen, programmauitgaven: Waarborg en garanties
Ontvangsten
Artikel 98 Algemeen: Ontvangsten
Subsidies Handhaving en kwaliteitsverb. uitvoering
Nietbeleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien Onvoorzien Artikel 99 Nominaal en onvoorzien: Onvoorzien Loonbijstelling Artikel 99 Nominaal en onvoorzien: Loonbijstelling Prijsbijstelling Artikel 99 Nominaal en onvoorzien: Prijsbijstelling Premieartikel 1: Inkomensgarantie bij werkloosheid Uitkeringslasten WW Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 2: WW uitkeringen Uitvoeringskosten WW Artikel 30 Inkomensbescherming met activering, OD 2: WW uitvoeringskosten Premieartikel 2: Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid Uitkeringslasten WAO Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAO uitkeringen Uitvoeringskosten WAO Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAO uitvoeringskosten Uitkeringslasten WAZ Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAZ uitkeringen Uitvoeringskosten WAZ Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: WAZ uitvoeringskosten Uitkeringslasten ZW Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: ZW uitkeringen Uitvoeringskosten ZW Artikel 31 Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid, OD 1: ZW uitvoeringskosten Premieartikel 3: Reïntegratie Uitkeringslasten Reïntegratie
Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: REA uitkeringslasten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
182
Oude structuur 2004
Nieuwe structuur 2005
Uitvoeringskosten Reïntegratie
Artikel 23 Reïntegratie, OD 1: REA uitvoeringskosten
Premieartikel 4: Inkomensgarantie voor nabestaanden Uitkeringslasten Anw Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 1: Anw uitkeringslasten Uitvoeringskosten Anw Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 1: Anw uitvoeringskosten Premieartikel 5: Inkomensgarantie voor ouderen Uitkeringslasten AOW Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 2: AOW uitkeringslasten Uitvoeringskosten AOW Artikel 32 Overige inkomensbescherming OD 2: AOW uitvoeringskosten Overig beleidsonderwerp 1: Arbeidsmarkt beleid
Artikel 22: Activerend arbeidsmarktbeleid
Overig beleidsonderwerp 2: Inkomensbeleid
Artikel 21: Inkomensbeleid
Overig beleidsonderwerp 3: Overlegstructu ren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap
Artikel 26: Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap
Overig beleidsonderwerp 4: Regulering van individuele arbeidsrelaties
Artikel 27: Regulering van individuele arbeidsrelaties
Overig beleidsonderwerp 5: Pensioenbeleid
Artikel 28: Pensioenbeleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
183
VERDIEPINGSBIJLAGE 2005 Artikel 21: Inkomensbeleid Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
0
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1. Apparaatskosten toerekening 2. Apparaatskosten toerekening
0 0 0
0 0 0
762 718 44
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2005
0
0
762
0
0
0
0
Nieuwe Mutaties: 1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Artikel 22: Activerend arbeidsmarktbeleid Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
443 532
362 961
321 485
312 035
308 835
296 435
295 435
Mutatie 1e suppletore begroting
0
26 221
5 300
5 300
2 300
2 300
2 300
Nieuwe mutaties: Operationele doelstelling 3 1. Langer doorwerken ouderen 2. Primair proces jeugdwerkloosheid 3. Voorlichting jeugdwerkloosheid 4. Overboeking naar VWS
0
11 408
57 320
28 195
27 666
18 557
18 557
0 0 0 0
2 700 1 577 753 – 198
6 900 500 0 0
9 100 500 0 0
9 100 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0
2 000 456 0
4 000 18 300 6 000
4 000 4 000 8 000
4 000 4 000 8 000
4 000 4 000 8 000
4 000 4 000 8 000
0 0 0
0 3 520 600
– 181 2 864 0
– 181 2 776 0
– 181 2 747 0
– 181 2 738 0
– 181 2 738 0
0 0
0 0
16 904 2 033
0 0
0 0
0 0
0 0
443 532
400 590
384 105
345 530
338 801
317 292
316 292
Stand ontwerpbegroting 2004
Operationele doelstelling 4 5. Arbeidsadviseur 6. Indicatiestelling WSW 7. Bedrijfsverzamelgebouwen 8. Wettelijke taken naar Inlichtingenbureau 9. Loonbijstelling 2004 10. Prijsbijstelling 2004 Apparaatsuitgaven 11. Apparaatskosten toerekening 12. Apparaatskosten toerekening Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe Mutaties: 1. Deze mutatie heeft betrekking op het kabinetsstandpunt langer doorwerken ouderen, hierin zijn een aantal maatregelen aangekondigd waarvoor budget beschikbaar is. 2 en 3. Betreft een overheveling van middelen die voorheen op artikel 98 stonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
184
4.
Betreft een overboeking naar VWS in het kader van Operatie Jong. 5. Voor de invoering van de functionaliteit van de arbeidsadviseur worden meerjarig middelen aan de ketenpartijen beschikbaar gesteld. Door het inrichten van een servicedesk ontstaat een onafhankelijke en laagdrempelige advies- en informatiefunctionaliteit met als doel de klant zodanig te ondersteunen dat de klant de regie over zijn eigen reïntegratie kan nemen. Vooralsnog zijn de middelen aan de begroting van CWI toegevoegd. 6. De indicatiestelling Wsw is van gemeenten overgegaan naar CWI. Het budget voor de uitvoering van de indicatiestelling is daarom overgeboekt van artikel 24 naar artikel 22. 7. De huisvestingskosten van CWI zullen stijgen als gevolg van hogere huurprijzen in de bedrijfsverzamelgebouwen (vaak een A-locatie) ten opzichte van de oude CWI-panden. Daarnaast vallen de huuropbrengsten tegen en lopen de leegstandskosten op. 8. Een aantal wettelijke beheertaken van BKWI zal worden overgenomen door het Inlichtingenbureau. 9. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004. 10. De raming is bijgesteld voor de prijsbijstelling 2004. 11 en 12. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
Stand ontwerpbegroting 2004
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
33 052
0
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
0
9 500
12 600
12 600
12 600
12 600
0
11 500
14 600
14 600
14 600
14 600
Mutatie 1e suppletore begroting Stand ontwerpbegroting 2005
33 052
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
185
Artikel 23: Reïntegratie Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2 055 088
1 932 198
1 797 646
1 737 362
1 665 700
1 665 107
1 661 907
0
181 146
51 323
36 423
33 923
32 123
32 123
49 400
– 80 188
23 189
– 29 653
8 854
4 787
4 987
Operationele doelstelling 1 Flexibel reïntegratiebudget 1. Nabetaling ID-banen tot en met jaar 2003 2. Uitvoeringskosten Nug Anw 3. Prijsbijstelling 2004
0 0 0
10 000 10 053 1 050
0 7 535 0
0 7 621 0
0 7 621 0
0 7 621 0
0 7 621 0
RSP 4. Loonbijstelling 2004 5. Wijziging uitvoeringskosten
0 0
0 – 30
118
118
118
118
118
Stimuleringsregeling ID-banen 6. Schuif stimuleringsregeling ID-banen 7. Spak compensatie 8. Loonbijstelling 2004
0 0 0
– 85 000 – 3 000 0
20 000 – 3 000 149
1 000 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Cofinanciering EQUAL 9. Wijziging kasritme
0
– 7 795
0
– 2 012
6 807
3 000
0
Praktijkscholing 10. Afbouw praktijkscholing 11. Loonbijstelling 2004
0 0
0 0
0 380
– 30 000 204
0 0
0 0
0 0
RWI / SVWW 12. Extra besparingen RWI 13. Loonbijstelling 2004 14. LCR
0 0 0
0 0 250
0 71 0
– 1 000 68 0
– 1 600 60 0
– 1 600 60 0
– 1 600 60 0
38 400 0
0 1 120
0 1 840
0 240
0 640
0 1 280
0 1 280
11 000
0
0
0
0
0
0
0 0 0 0 0
– 100 – 3 100 – 3 200 700 – 1 350
– 100 – 3 100 – 3 200 2 000 – 1 400
– 800 – 3 100 – 3 200 3 400 – 1 400
– 800 – 3 100 – 3 200 4 400 – 1 200
– 800 – 3 100 – 3 200 3 500 – 1 200
– 800 – 3 100 0 3 500 – 1 200
Overige programmauitgaven 23. Budgettair neutrale herschikkingen
0
214
– 792
– 792
– 892
– 892
– 892
Apparaatsuitgaven 24. Apparaatskosten toerekening 25. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
2 570 118
0 0
0 0
0 0
0 0
2 104 488
2 033 156
1 872 158
1 744 132
1 708 477
1 702 017
1 699 017
Stand ontwerpbegroting 2004 Mutatie 1e suppletore begroting
Nieuwe mutaties:
REA uitkeringslasten 15. Toerekening REA 2003 aan artikel 23 16. Juninota REA uitvoeringskosten 17. Toerekening REA 2003 aan artikel 23 18. Wijziging financiering no-risk polis/afschaffen REA-uitkering bij scholing 19. Schuif januarinota 20. Verschuiving wajong premie 21. Tegenvaller HA 22. Juninota
Stand ontwerpbegroting 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
186
Nieuwe mutaties 1. De nabetalingen voor de ID-banen tot en met 2003 komen vooral voort uit de naloop van de vaststelling 2002 en bezwaarschriften die in 2004 zijn afgehandeld. 2. Inzet loonbijstelling 2004 voor de uitvoeringskosten Nug Anw. 4, 8, De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. 11 en 13. 3. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling 2004 5. De uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong in 2003 worden verantwoord op artikel 23. 6. In december 2003 is de stimuleringsregeling met een halfjaar verlengd tot 1 juli 2004. Met deze schuif wordt de begroting aangepast aan de veranderde budgetbenutting door de verlenging van de regeling. Tegelijkertijd is ook een begin juni verwachte onderrealisatie ingeboekt. 7. Met het vervallen van de versnelde afbouw van de Spak is ook de compensatieregeling voor de stimuleringsregeling ID-banen vervallen. 9. De afronding van de eerste tranche Equal is met een half jaar verlengd. Aangezien de meeste uitgaven aan het eind van de looptijd van de projecten plaats vindt, verschuiven de uitgaven van de eerste tranche naar achteren. De tweede tranche is eerst in 2004 gestart en de uitgaven in verband daarmee worden vooral in 2007 en 2008 verwacht. 10. In verband met de verwachte liquidatie van de Stichting Centrum Vakopleiding in 2005 en de beëindiging in 2006 van de subsidie aan de Regionale opleidingscentra (ROC) voor praktijkscholing valt een bedrag van € 30 mln vrij. 12. Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek RWI heeft het kabinet besloten de RWI als zelfstandig orgaan te handhaven. Het aantal taken is teruggebracht, daarom is het beschikbare budget naar beneden bijgesteld. 14. Prijsbijstelling 2004 ingezet voor budget ten behoeve van de Landelijke Cliëntenraad. 15 en 17. Aan artikel 23 zijn de uitgaven in 2003 aan de uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong toegerekend (zie ook mutatie 5 artikel 31). 16 en 22. Aanpassingen van de REA-uitgaven naar aanleiding van de uitvoeringsgegevens in de juninota van UWV. 18. Vanaf 2006 wordt de financiering van de no risk polis overgeheveld van de REA naar AWF-vangnet. Het afschaffen van de REA-uitkering bij scholing levert in de jaren daarvoor een kleine besparing in de uitvoeringskosten op. 19. Op basis van inzichten van UWV in de toedeling van de uitvoeringskosten REA heeft een herverdeling over de fondsen plaatsgevonden. 20. Schuif tussen het begrotings- en premiegefinancierde deel van de uitvoeringskosten REA. 21. Naar aanleiding van gewijzigde inzichten met betrekking tot de toedeling van de uitvoeringskosten (februarinota) zijn besparingen in het kader van het Hoofdlijnenakkoord naar een realistisch niveau bijgesteld. 23. Dit betreffen neutrale herschikkingen met artikel 98. 24 en 25. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
187
Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
201 493
16 701
15 701
151 835
15 701
15 701
15 701
Mutatie Amendement
0
50 000
0
0
0
0
0
Mutatie 1e suppletore begroting
0
133 000
24 000
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1. Extra ontvangsten WIW 2. Lagere ontvangsten arbeidsmarkt
0 0 0
65 000 65 000 0
0 0 0
– 10 845 0 – 10 845
– 10 845 0 – 10 845
– 10 845 0 – 10 845
– 10 845 0 – 10 845
201 493
264 701
39 701
140 990
4 856
4 856
4 856
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. Naar verwachting zullen de terugontvangsten Wiw hoger zijn dan aanvankelijk geraamd. 2. Abusievelijk zijn in voorgaande jaren de ontvangsten in de meerjarenraming horizontaal geëxtrapoleerd, zonder expliciet te toetsen/ramen of de onderhavige ontvangstenbedragen reëel waren. Om dit euvel te herstellen wordt thans een technische correctie doorgevoerd waarin vanaf 2006 de meerjarenraming voor deze ontvangsten met € 10,8 miljoen neerwaarts wordt bijgesteld. Artikel 24: Sociale werkvoorziening Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2 151 307
2 149 945
2 149 899
2 149 899
2 149 899
2 149 899
2 149 899
Mutatie 1e suppletore begroting
0
12 600
24 000
24 000
24 000
24 000
24 000
Nieuwe mutaties:
0
23 538
– 6 184
7 447
7 518
7 518
7 518
Operationele doelstelling 1 1. Spak compensatie structureel 2. Loonbijstelling 2004 3. Indicatiestelling WSW
0 0 0
– 12 000 35 994 – 456
– 24 000 31 552 – 14 300
– 24 000 31 447 0
– 24 000 31 518 0
– 24 000 31 518 0
– 24 000 31 518 0
Apparaatskosten 4. Apparaatskosten toerekening 5. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
539 25
0 0
0 0
0 0
0 0
2 151 307
2 186 083
2 167 715
2 181 346
2 181 417
2 181 417
2 181 417
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1. De structurele Spak compensatie die verwerkt was bij 1e suppletore begroting is ingetrokken in verband met het niet doorgaan van de versnelde afschaffing van de Spak. 2. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004. Hierbij is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
188
3.
4 en 5.
tranche 2004 voor het jaar 2004 zelf separaat met een bedrag van ca € 4 miljoen verhoogd, ter compensatie van de verhoging van de WAO-premie in 2004. In verband met voorbereidingen voor de overdracht van de indicatiestelling Wsw per 1-1-2005 naar CWI is in 2004 een bedrag van bijna € 0,5 miljoen overgeboekt naar artikel 22 CWI. Voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw in 2005 is een bedrag van € 14,3 miljoen overgeboekt naar artikel 22 CWI. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
458 934
469 480
434 843
424 843
424 843
424 843
424 843
Mutatie 1e suppletore begroting
0
2 100
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1. Terugvordering onderrealisatie 2. Bijstelling samenloop Wsw/WAO 3. Nieuwe systematiek 4. Indexering ontvangsten samenloop
0 0 0 0 0
37 550 18 000 – 9 800 29 350 2 585
7 200 17 000 – 9 800 0 2 586
– 9 800 0 – 9 800 0 2 615
– 9 800 0 – 9 800 0 2 655
– 9 800 0 – 9 800 0 2 694
– 9 800 0 – 9 800 0 2 800
458 934
511 715
444 629
417 658
417 698
417 737
417 843
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1. De raming van de ontvangsten is voor 2004 met € 18 miljoen en voor 2005 met € 17 miljoen verhoogd op grond van verwachte terugvordering als gevolgvan onderrealisatie van arbeidsplaatsen in de respectieve uitvoeringsjaren 2002 en 2003. 2. De raming van de ontvangsten is neerwaarts bijgesteld met € 9,8 miljoen wegens minder samenloop als gevolg van een lager volume WSW-werknemers met een WAO-uitkeringsrecht. 3. Vanaf 2004 is een nieuwe systematiek ingevoerd voor de ontvangsten wegens samenloop van Wsw-loon met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. In verband hiermee draagt het UWV in 2004 eenmalig één kwartaal extra anticumulatiebaten wegens samenloop WAO af. Daarmee hebben de ontvangsten voortaan volledig betrekking op het betreffende begrotingsjaar. 4. Het betreft de verhoging van de raming van de ontvangsten wegens samenloop (de uitkeringen) op grond van de loon- en prijsontwikkeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
189
Artikel 25: Arbeid en zorg Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
218 058
219 492
586 971
621 831
657 492
657 492
664 374
Mutatie Nota van Wijziging
0
122 699
0
0
0
0
0
Mutatie 1e suppletore begroting
0
– 28 528
– 19 000
– 19 000
– 15 500
– 15 000
– 15 000
Nieuwe mutaties:
0
1 725
– 4 604
15 221
10 639
12 639
12 639
Operationele doelstelling 1 1. Uitvoeringskosten LBO
0
200
0
0
0
0
0
0 0 0
0 0 0
122 699 – 56 868 100 000
122 699 – 39 800 100 000
122 699 – 40 500 100 000
122 699 – 40 500 100 000
122 699 – 40 500 100 000
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 – 55 1 781 100
50 720 – 4 000 – 7 000 0 – 6 000 0 6 884 0
– 1 919 – 4 000 – 20 000 14 000 – 6 000 0 7 293 0
– 1 656 – 7 500 – 65 000 15 000 – 12 000 0 7 711 0
– 118 – 7 500 – 80 000 17 000 – 12 000 0 7 711 0
0 – 7 500 – 80 000 10 000 – 12 000 0 7 711 0
Overige programmauitgaven 13. Budgettair neutrale herschikking
0
– 101
– 72
– 72
– 72
– 72
– 72
Apparaatsuitgaven 14. Apparaatskosten toerekening 15. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
1 412 172
0 0
0 0
0 0
0 0
218 058
315 588
775 918
775 032
760 674
749 712
749 712
Stand ontwerpbegroting 2004
Operationele doelstelling 2 Kinderopvang 2. Uitname Gemeentefonds 3. Naar Gemeentefonds 4. Hoofdlijnenakkoord 5. Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen 6. Vrijval uitvoeringskosten 7. Aanpassing compensatieregeling 8. Amendement compensatieregeling 9. Naar OCW tussenschoolse opvang 10. Naar VWS kinderopvangproject 11. Loonbijstelling 2004 12. Prijsbijstelling 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1. De voorlopige realisaties leiden tot een hogere raming van de uitgaven. 2. De middelen die in voorgaande jaren in het Gemeentefonds zaten voor de financiering van (de uitbreiding van) kinderopvang worden toegevoegd aan de Wet kinderopvang. 3. Storting in het Gemeentefonds i.v.m. de overheveling van sociaal-medisch geïndiceerden naar gemeenten (alleen 2005) en voor bijdragen van gemeenten voor de gemeentelijke doelgroepen en uitvoering van eerstelijnstoezicht door gemeenten. 4. Intensivering uit het hoofdlijnenakkoord ter aanvulling van budgettair kader van de Wet kinderopvang. 5. De raming is aangepast i.v.m. het naar voren halen van het uitbetalingsmoment in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. 6. De uitvoeringskosten van de Wet kinderopvang vallen lager uit dan eerder geraamd. 7. Bijstelling van de raming door afbouw van de compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
190
8.
Kosten van het amendement voor een structurele compensatieregeling voor ontbrekende werkgeversbijdragen. 9. I.v.m. de overdracht van de verantwoordelijkheid voor tussenschoolse opvang naar het ministerie van OCW worden de daarmee gemoeide middelen overgeheveld naar dat ministerie. 10. Bijdrage van SZW in een subsidie van VWS voor het project Friese taal in de kinderopvang. 11. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2004. 12. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004. 13. Budgettair neutrale herschikking met artikel 98. 14 en 15. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
2
0
0
0
0
0
0
Mutatie 1e suppletore begroting
0
0
10 000
0
0
0
0
Stand ontwerpbegroting 2005
2
0
10 000
0
0
0
0
Artikel 26: Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
537
248
218
218
218
218
Mutatie 1e suppletore begroting
0
85
490
225
200
200
200
Nieuwe mutaties: 1. Budgettair neutrale herschikkingen
0 0
0 0
3 595 52
0 82
0 82
0 82
0 82
Apparaatsuitgaven 2. Apparaatskosten toerekening 3. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
3 368 227
0 0
0 0
0 0
0 0
Stand ontwerpbegroting 2005
0
622
4 385
525
500
500
500
Nieuwe mutaties: 1. Budgettair neutrale herschikking met artikel 98. 2 en 3. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
191
Artikel 27: Regulering individuele arbeidsrelaties Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
0
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties:
0
0
2 288
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven 1. Apparaatskosten toerekening 2. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
2 085 203
0 0
0 0
0 0
0 0
Stand ontwerpbegroting 2005
0
0
2 288
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Artikel 28: Pensioenbeleid Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
0
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties:
0
0
1 063
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven 1. Apparaatskosten toerekening 2. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
974 89
0 0
0 0
0 0
0 0
Stand ontwerpbegroting 2005
0
0
1 063
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
192
Artikel 29: Arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuim Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
40 639
69 802
49 922
39 470
28 934
15 934
15 304
Mutatie 1e suppletore begroting
0
– 5 875
– 3 392
– 892
– 392
1 108
0
Nieuwe mutaties:
0
– 2 741
50 621
5 745
5 525
6 657
5 521
Operationele doelstelling 1 1. Accreditatie en certificering 2. Budgettair neutrale herschikkingen 3. Loonbijstelling 2004 4. Kasschuif VASt 5. Farbo-regeling
0 0 0 0 0
0 360 50 – 2 136 0
548 – 15 46 1 000 5 000
548 0 45 0 5 000
548 0 36 0 5 000
548 0 36 1 136 5 000
548 0 36 0 5 000
Operationele doelstelling 2 6. Dekking kosten langer doorwerken ouderen 7. Van VWS bijdragen tbv NVAB 8. Budgettair neutrale herschikkingen 9. Loonbijstelling 2004
0 0 0 0
– 1 000 200 – 280 65
– 4 000 200 – 100 57
0 200 – 100 52
0 0 – 100 41
0 0 – 100 37
0 0 – 100 37
Apparaatsuitgaven 10. Apparaatskosten toerekening 11. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
42 827 5 058
0 0
0 0
0 0
0 0
40 639
61 186
97 151
44 323
34 067
23 699
20 825
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1. Mutatie houdt verband met intensivering toezicht op risicovolle activiteiten als asbestverwijdering en risicovolle producten als drukapparatuur. 2 en 8. Het gaat hier om diverse overboekingen van en naar andere artikel(onderdel)en. 3 en 9. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. 4. Uitgaven voor het programma versterking arbobeleid stoffen worden later gedaan dan begroot. 5. Overboeking van Ministerie van Financiën voor de uitvoering van de FARBO-subsidieregeling vanaf 2005. 6. Mutatie betreft vrijval middelen arboconvenanten ter dekking van kosten langer doorwerken ouderen (zie artikel 22, OD 3, mutatie 1). 7. Overboeking van het ministerie van VWS als bijdrage in aan de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) te verstrekken subsidie voor richtlijnontwikkeling in de arbocuratieve keten. 10 en 11. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
6 115
5 984
6 884
6 884
6 884
6 884
6 884
Stand ontwerpbegroting 2005
6 115
5 984
6 884
6 884
6 884
6 884
6 884
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
193
Artikel 30: Inkomensbescherming met activering Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
4 624 160
5 483 151
5 640 975
5 585 412
5 660 277
5 715 883
6 074 998
Mutatie Amendement Verburg (29 200 XV 29)
0
50 000
0
0
0
0
0
Mutatie 1e sup begroting en nieuwe mutaties:
0
– 335 994
– 338 505
– 163 387
– 138 005
– 238 490
– 598 187
0
– 211 059
167 441
390 408
414 416
308 092
– 297 337
0 0 0 0
– 4 473 – 285 378 0 55 650
– 3 932 – 283 935 – 199 984 61 323
– 1 185 – 290 781 – 194 351 64 121
2 523 – 293 571 – 192 692 66 100
6 881 – 294 888 – 192 012 66 928
22 387 – 88 915 – 191 998 68 128
0 0 0 0
– 19 973 2 142 50 000 12 754
– 39 144 6 028 0 11 411
– 59 519 9 585 0 9 397
– 32 932 12 846 0 7 384
– 14 896 15 840 0 6 041
– 5 324 0 0 0
0
0
1 250
2 500
2 500
2 500
0
0 0
0 0
11 982 1 000
22 107 1 000
35 911 1 000
42 117 1 000
44 000 1 000
0 0 0
– 39 779 – 19 600 2 131
– 44 582 – 38 859 2 113
– 49 028 – 37 184 2 193
– 56 674 – 36 583 2 585
– 59 251 – 35 782 2 714
– 42 840 – 35 391 2 687
0
– 1 575
3 947
2 349
– 598
– 3 266
6 442
0
0
– 23 965
– 44 215
– 71 822
– 84 234
– 88 000
0 0 0
– 5 803 – 7 154 430
– 7 236 – 11 411 431
– 6 961 – 11 650 501
– 7 766 – 11 667 592
– 8 535 – 11 681 694
– 5 698 – 11 684 716
0
0
– 4 407
– 6 073
– 5 827
– 5 564
10 561
Bijstand zelfstandigen 22. Realisatie 23. Loonbijstelling 2004
0 0
– 1 511 182
– 3 262 167
– 2 602 166
– 2 660 165
– 2 685 167
0 172
Overig 24. Realisatie 2004 25. Nabetalingen 26. Overboeking naar Gemeentefonds
0 0 0
– 15 000 170 000 – 50 000
0 13 714 0
0 8 618 0
0 9 655 0
0 11 582 0
0 12 312 0
Handhaving 27. Mutaties Voorjaarsnota 28. Budgettair neutrale herschikkingen 29. Loonbijstelling 2004 30. Prijsbijstelling 2004
0 0 0 0
3 436 2 340 177 345
– 700 181 244 0
– 700 181 213 0
– 700 181 249 0
– 700 181 249 0
– 700 181 249 0
Subsidies en Voorlichting 31. Eindejaarsmarge subsidies
0
403
0
0
0
0
0
Stand ontwerpbegroting 2004
Operationele doelstelling 1 Wet Werk en Bijstand 1. Mutaties op doorwerking conjunctuur 2. Mutaties op doorwerking SVBprognose gekorte AOW-uitkeringen 3. Realisatie 2003 4. Realisatie 2004 5. Loonbijstelling 2004 6. Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB 7. Afschaffen remigratieregeling 8. Alimentatie 9. Pardonregeling asielzoekers 10. Stopzetten minimumloongarantie 2e ziektejaar 11. Verhoging IOAW-leeftijd van 50 naar 55 12. AOW-tegemoetkoming IOAW 13. Realisatie 2003 14. Realisatie 2004 15. Loonbijstelling 2004 16. Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB 17. Verhogen IOAW-leeftijd van 50 naar 55 IOAZ 18. Realisatie 2003 19. Realisatie 2004 20. Loonbijstelling 2004 21. Bijstellingen i.v.m. afstemming ramingsopbouw met CPB
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
194
Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
0
300
0
0
0
0
0
0 0 0
11 900 10 000 314
10 000 10 000 292
8 000 0 284
8 000 0 287
8 000 0 290
0 0 290
TBIA uitkeringslasten 36. Mutaties Voorjaarsnota 37. Juninota UWV 38. Loonbijstelling 2004
0 0 0
– 500 525 77
– 500 481 70
– 300 446 75
– 200 420 75
– 200 368 72
0 200 72
TBIA uitvoeringskosten 39. Mutaties Voorjaarsnota 40. Schuif januarinota 41. Juninota UWV 42. Loonbijstelling 2004 43. Prijsbijstelling 2004
0 0 0 0 0
1 245 200 0 9 1
1 155 200 110 5 0
1 245 200 70 3 0
1 255 200 90 3 0
1 205 200 80 3 0
0 200 100 3 0
0
1 250
16 000
17 500
9 250
0
0
0
0
3 707
0
0
0
0
0
0
160
0
0
0
0
4 624 160
5 197 157
5 302 470
5 422 025
5 522 272
5 477 393
5 476 811
32. Voorlichting lenen jongeren
Operationele doelstelling 3 WWIK uitkeringslasten en uitvoeringskosten 33. Mutaties Voorjaarsnota 34. Nabetalingen 35. Loonbijstelling 2004 Operationele doelstelling 4
Operationele doelstelling 5 TRI 44. Herbeoordelingen Apparaatsuitgaven 45. Apparaatskosten toerekening personeel 46. Apparaatskosten toerekening materieel Stand ontwerpbegroting 2005
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota) en nieuwe mutaties: 1. CPB’s ramingsbijstellingen van de werkloze beroepsbevolking hebben afgelopen begrotingsjaar geleid tot mutaties in de geraamde WWB-lasten van circa € – 211 mln in 2004, oplopend tot circa € + 414 mln in 2007. 2. SVB’s prognose van de meerjarige ontwikkeling van de gekorte AOW-uitkeringen heeft tot aanpassing van de geraamde WWB-lasten. 3, 13, 18, Doorwerking van de realisaties in 2003 heeft geleid tot 22 en 21. ramingsbijstellingen. 4, 14, 19 Bijstellingen tengevolge van volumerealisaties in 2004 hebben en 24. geleid tot mutaties in de geraamde lasten. 5, 15, 20, De ramingen zijn aangepast aan de loonontwikkeling 2004. 23, 29, 35, 38 en 42. 6 en 16. In verband met afstemming van de ramingsopbouw met CPB zijn de geraamde lasten aangepast. 7. Ramingsbijstellingen door de doorwerking van de afschaffing van de remigratieregeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
195
8.
Uitstel van de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving op gebied van kinderalimentatie heeft tot een besparingsverlies geleid van € 50 mln in 2004. 9. De geraamde WWB-lasten zijn bijgesteld voor doorwerking van de pardonregeling aan asielzoekers. 10. Dit betreft de ramingsbijstelling als gevolg van de doorwerking van het discontinueren van de minimumloongarantie. 11. Voor doorwerking op de WWB van verhoging van de IOAWleeftijd van 50 naar 55 jaar is de raming van de WWB-lasten verhoogd met ca € 12 mln in 2005, oplopend tot € 44 mln in 2009. 12. In het licht van het inkomensbeeld 2005 heeft het Kabinet besloten tot een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60 bruto per jaar. De uitgaven worden gefinancierd via een rijksbijdrage tegemoetkoming AOW’ers (artikel 34) maar heeft ook gevolgen voor de uitgaven WWB. 17. Verhoging van de IOAW-leeftijd van 50 naar 55 jaar leidt tot een geraamde bruto besparing op de IOAW-lasten van € 24 mln in 2004, oplopend tot € 88 mln in 2009. 25. Ramingen van de nabetalingen over eerdere jaren hebben geleid tot bijstellingen van ca € 170 mln in 2004 tot € 12 mln in 2009. 26. De amendementsgelden Verburg van € 50 mln zijn overgeheveld naar het Gemeentefonds (de bijzondere bijstand). 27, 31, 33,Mutaties toegelicht in de Voorjaarsnota (eindejaarsmarge 2003 36 en 39. en budgettair neutrale herschikking van budgetten). 28. Budgettair neutrale herschikkingen tussen subartikelonderdelen. 30 en 43. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling. 32. Voor voorlichting over lenen aan jongeren is € 0,3 mln beschikbaar gesteld. 34. Wijziging van de bevoorschottingssystematiek ter voorkoming van nabetalingen 2004 in 2005 leidt tot een verhoogde kasraming in 2004. De inwerkingtreding van de WWIK in 2005 leidt eenmalig tot een verhoogde kasraming in 2005 omdat in dat jaar de brutering van de in 2004 verstrekte netto geldleningen samenvallen met de vanaf 2005 bruto verstrekte geldleningen. Deze extra uitgaaf wordt gecompenseerd door extra inkomsten aan loonheffing tot hetzelfde bedrag. 37. Op basis van de juninota UWV 2004 worden de uitkeringslasten structureel verhoogd vanwege een hoger geraamd volume voor 2004. 40 en 41. De ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volumeinzichten. 44. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wijziging systematiek herbeoordelingen en de regeling ter wijziging van het Schattingsbesluit is besloten tot een overgangsregeling (TRI). De kosten van de TRI bedragen € 44 mln in de periode 2004–2007. Daarnaast is in de bedragen een verschuiving van de bijstand naar de TRI verwerkt. 45 en 46. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
196
Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
72 870
22 689
22 689
22 689
22 689
22 689
22 689
Nieuwe mutaties: 1. Uitboeken ontvangsten fwi 2. Ontvangsten oude jaren
0 0 0
3 311 – 22 689 26 000
– 22 689 – 22 689 0
– 22 689 – 22 689 0
– 22 689 – 22 689 0
– 22 689 – 22 689 0
– 22 689 – 22 689 0
Stand ontwerpbegroting 2005
72 870
26 000
0
0
0
0
0
Stand ontwerpbegroting 2004
Nieuwe mutaties: 1. In de begroting was een geextrapoleerde post ontvangsten WFA opgenomen. Deze post komt onder de WWB niet meer voor en vervalt daarom. 2. In samenhang met de afrekening over de laatste bevoorschatting WFA 2003 is € 26 miljoen ontvangen. Artikel 31: Inkomensbescherming en arbeidsongeschiktheid Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
1 641 796
1 679 030
1 694 727
1 711 509
1 744 282
1 778 682
1 772 900
0
– 55 115
– 39 685
– 29 135
– 27 415
– 25 425
0
– 49 400
122 672
16 395
390
1 203
1995
23 041
0 0 0 0
17 870 100 000 0 9 572
24 888 0 – 15 000 9 754
25 294 0 – 30 000 9 946
25 818 0 – 30 000 10 188
26 383 0 – 30 000 10 402
27 100 0 – 10 000 10 700
– 49 400
0
0
0
0
0
0
Wajong uitvoeringskosten 6. Schuif januarinota 7. Volume juninota 8. Loonbijstelling 2004 9. Prijsbijstelling 2004
0 0 0 0
– 5 500 0 624 106
– 5 500 294 539 0
– 5 500 173 477 0
– 5 500 262 435 0
– 5 500 269 441 0
– 5 500 300 441 0
Apparaatsuitgaven 10. Apparaatskosten toerekening 11. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
1 349 71
0 0
0 0
0 0
0 0
1 592 396
1 746 587
1 671 437
1 682 764
1 718 070
1 755 252
1 795 941
Stand ontwerpbegroting 2004 Mutatie 1e suppletore begroting
Nieuwe mutaties: Operationele doelstelling 2 Wajong uitkeringslasten 1. Uitvoeringsmutaties Juninota 2. Nabetalingen UWV 3. WAO maatregelen 4. Loonbijstelling 2004 5. Overboeking naar artikel 23 Reïntegratie
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. Op basis van de juninota UWV 2004 worden de uitkeringslasten structureel verhoogd vanwege een hoger geraamd volume voor 2004.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
197
Daarnaast is voor 2004 de gemiddelde uitkering naar beneden bijgesteld. 2. Betreft een afrekening over voorgaande dienstjaren. 3. Financiële gevolgen van de herbeoordelingsoperatie met een gewijzigd schattingsbesluit voor de Wajong. 4 en 8. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. 5. De uitkeringslasten en uitvoeringskosten REA Wajong in 2003 worden verantwoord op artikel 23. 6 en 7 de ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volumeinzichten. 9. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004. 10 en 11. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Artikel 32: Overige inkomensbescherming Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
315 292
348 447
330 068
307 581
293 000
287 800
272 200
Mutatie 1e suppletore begroting
0
– 3 587
– 5 617
– 21 660
– 20 710
– 21 531
0
Nieuwe mutaties:
0
– 39 121
6 861
11 163
9 760
9 326
– 285
Operationele doelstelling 3 Toeslagenwet uitkeringslasten 1. Overgangsrecht TW 2. Uitvoeringsmutaties 3. Doorwerking VLZ 4. Loonbijstelling 2004
0 0 0 0
2 000 – 7 987 0 2 077
2 000 – 2 608 3 750 1 996
2 000 – 1 162 7 500 1 792
2 000 – 2 389 7 500 1 714
2 000 – 2 805 7 500 1 689
2 000 – 4 029 0 1 600
Toeslagenwet uitvoeringskosten 5. Uitvoeringsmutaties 6. Schuif januarinota 7. Loonbijstelling 2004 8. Prijsbijstelling 2004
0 0 0 0
0 600 162 27
305 600 98 0
380 600 53 0
282 600 53 0
289 600 53 0
– 509 600 53 0
Apparaatsuitgaven 9. Apparaatskosten toerekening 10. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
684 36
0 0
0 0
0 0
0 0
315 292
341 739
331 312
297 084
282 050
275 595
271 915
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. Voor de beëindiging van de export uitkeringen worden waarschijnlijk de toegekende prestaties van voor 1 juni 1992 geëerbiedigd. 2. Geraamde besparing als gevolg van de geraamde dalingen voor het WAO- en WW-volume. 3. Als gevolg van 70% van het laatst verdiende loon in het tweede ziektejaar zullen meer mensen een beroep doen op de TW. 4 en 7. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. 5 en 6. De ramingen zijn aangepast op basis van de uitvoeringsinformatie UWV mbt herverdelingen tussen fondsen en volumeinzichten. 8. De raming is aangepast voor de prijsbijstelling 2004.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
198
9 en 10.
Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Opbouw uitgaven (x € 1 000)
Stand ontwerpbegroting 2004
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
0
0
0
0
0
0
0
0
36 000
0
0
0
0
0
0
36 000
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties: 1.
Nabetaling UWV
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe Mutaties: 1. Betreft een afrekening over de Toeslagenwet met het UWV over voorgaande dienstjaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
199
Artikel 33: Tegemoetkoming specifieke kosten Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
3 313 038
3 320 630
3 302 591
3 277 086
3 257 023
3 239 223
3 214 423
Mutatie 1e suppletore begroting
0
50
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties:
0
15 287
44 791
64 719
67 741
54 545
43 146
0 0 0
14 138 0 0
15 753 16 000 0
22 275 15 000 0
19 389 14 000 0
21 407 14 000 – 15 000
– 4 900 14 000 0
0
0
7 000
22 000
29 000
29 000
29 000
AKW uitvoeringskosten 5. Doorwerken afstel beleid 6. Uitvoeringsmutaties juninota 7. Loonbijstelling 2004 8. Prijsbijstelling 2004
0 0 0 0
500 0 994 170
350 511 812 0
360 284 814 0
360 101 815 0
460 – 218 815 0
500 – 600 815 0
TOG uitkeringslasten 9. Uitvoeringsmutaties juninota
0
– 590
3 590
3 680
3 770
3 880
4 200
TOG uitvoeringskosten 10. Uitvoeringsmutaties juninota 11. Loonbijstelling 2004 12. Prijsbijstelling 2004
0 0 0
0 51 8
280 26 0
270 26 0
270 26 0
170 21 0
100 21 0
Reg. asbestslachtoffers uitkeringslasten 13. Loonbijstelling 2004
0
11
8
8
8
8
8
Reg. asbestslachtoffers uitvoeringskosten 14. Loonbijstelling 2004 15. Prijsbijstelling 2004
0 0
3 2
2 0
2 0
2 0
2 0
2 0
Apparaatsuitgaven 16. Apparaatskosten toerekening 17. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
438 21
0 0
0 0
0 0
0 0
3 313 038
3 335 967
3 347 382
3 341 805
3 324 764
3 293 768
3 257 569
Stand ontwerpbegroting 2004
Operationele doelstelling 2 AKW uitkeringslasten 1. Uitvoeringsmutaties juninota 2. Niet doorgaan woonlandbeginsel 3. Correctie AKW-maatregel 4. Niet doorgaan akw-maatregel 16–17-jarigen
Operationele doelstelling 3
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1 en 9. Op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB zijn de ramingen van het volume AKW en TOG meerjarig aangepast. 2 en 4. Niet doorgaan van de maatregelen woonlandbeginsel en 16–17-jarigen. 5, 6 en Betreft mutaties op de uitvoeringskosten AKW en TOG van de 10. SVB. 7, 11, 13 De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. en 14. 8, 12 De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling 2004. en 15. 16 en 17. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
200
Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
12 168
272
272
272
272
272
272
Stand ontwerpbegroting 2005
12 168
272
272
272
272
272
272
Artikel 34: Rijksbijdragen aan de Sociale fondsen en aan het Spaarfonds AOW Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
6 529 255
6 721 025
7 722 770
8 243 515
8 555 460
8 880 705
8 994 151
Mutatie 1e suppletore begroting
0
– 69 700
– 51 100
– 51 100
– 51 100
– 51 100
– 51 100
Nieuwe mutaties:
0
973 224
– 13 778
– 110 100
– 50 900
– 202 500
– 199 600
0 0 0 0 0
– 9 800 – 53 300 – 6 800 1 043 124 0
0 – 149 400 – 18 600 0 2 000
0 – 241 700 – 24 200 0 2 000
0 – 191 700 – 17 000 0 2 000
0 – 330 100 – 32 600 0 2 000
0 – 330 100 – 32 600 0 2 000
0
0
‘151 900
153 800
155 800
158 200
161 100
0 0
0 0
304 18
0 0
0 0
0 0
0 0
6 529 255
7 624 549
7 657 892
8 082 315
8 453 460
8 627 105
8 743 451
Stand ontwerpbegroting 2004
Operationele doelstelling 1 1. Rijksbijdrage WAZ 2. BIKK AOW 3. BIKK ANW 4. Storting Ouderdomsfonds 5. Nieuwe rijksbijdrage Aof 6. Rijksbijdrage tegemoetkoming AOW-ers Apparaatsuitgaven 7. Apparaatskosten toerekening 8. Apparaatskosten toerekening Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. De WAZ is afgeschaft per 1 augustus 2004. Hiermee vervalt ook de rijksbijdrage WAZ van € 9,8 mln. 2 en 3. Bijstelling BIKK-raming voor de AOW en ANW naar aanleiding van nieuwe cijfers van het CPB. De heffingskortingen, op basis waarvan de BIKK-bedragen worden berekend, zijn bijgesteld. Ook zijn de premies aangepast. Dit heeft invloed op de verdeling van de rijksbijdragen BIKK tussen de fondsen van de volksverzekeringen. 4. Om de vermogenspositie van het Ouderdomsfonds (Of) ultimo 2004 op nul te doen uitkomen is de rijksbijdrage Of met € 1043 mln verhoogd. Dit belast het EMU-saldo niet en zo kan de AOW-premie ongewijzigd blijven en wordt het lasten- en koopkrachtbeeld niet beïnvloed. 5. Instellen van een rijksbijdrage Aof tbv de financiering van de uitkeringen tijdens verlof wegens zwangerschap en bevalling aan alfahulpen en overige voorheen WAZ-verzekerde personen. Deze uitkeringen waren via de in 2004 afgeschafte WAZ
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
201
6.
7 en 8.
gefinancierd en dienen publiek gefinancierd te blijven. Dit gebeurt via de Rijksbijdrage Aof. In het licht van het inkomensbeeld 2005 heeft het Kabinet besloten tot een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 60 bruto per jaar. De uitgaven worden gefinancierd via een rijksbijdrage tegemoetkoming AOWers. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.
Artikel 35: Emancipatie Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
13 781
11 088
10 410
10 410
10 410
10 410
10 410
Mutatie 1e suppletore begroting
0
431
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties:
0
169
2 251
– 133
– 133
– 133
– 133
Operationele doelstelling 2 1. Budgettair neutrale herschikkingen
0
169
– 133
– 133
– 133
– 133
– 133
Apparaatsuitgaven 2. Apparaatskosten toerekening 3. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
2 015 369
0 0
0 0
0 0
0 0
13 781
11 688
12 661
10 277
10 277
10 277
10 277
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1. Deze meerjarige mutatie betreft de invulling van de efficiencytaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord voor 2004 en verder. In 2004 heeft ook een budgettair neutrale herschikking van onderzoeksmiddelen van artikel 98 naar artikel 35 plaatsgevonden. 2 en 3. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
562
0
0
0
0
0
0
Stand ontwerpbegroting 2005
562
0
0
0
0
0
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
202
Artikel 97: Aflopende regelingen Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
243 258
30 182
182
182
182
182
182
Mutatie 1e suppletore begroting
0
8 798
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties:
0
0
62
0
0
0
0
Apparaatsuitgaven 1. Apparaatskosten toerekening 2. Apparaatskosten toerekening
0 0
0 0
59 3
0 0
0 0
0 0
0 0
243 258
38 980
244
182
182
182
182
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties 1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
Stand ontwerpbegroting 2004
Nieuwe mutaties: 1. Liquidatie Arbvo Stand ontwerpbegroting 2005
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
14 640
2 887
0
0
0
0
0
0 0
8 700 8 700
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
14 640
11 587
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties 1. De raming van de resterende liquidatiekosten Arbvo valt naar de huidige inzichten € 8,7 miljoen lager uit dan eerder was geraamd. SZW ontvangt daarom € 8,7 miljoen terug op de eerder betaalde liquidatiekosten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
203
Artikel 98: Algemeen Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
289 931
324 062
316 598
308 853
311 073
311 073
305 572
Mutatie 1e suppletore begroting
0
14 770
8 228
3 513
– 2 867
– 3 367
2 134
Nieuwe mutaties:
0
– 10 481
– 89 244
3 294
– 2 612
– 2 612
– 1 478
Handhaving 1. Budgettair neutrale herschikkingen 2. Loonbijstelling 2004
0 0
– 4 073 416
– 100 543
– 100 509
– 100 424
– 100 424
– 100 424
Primair proces 3. Budgettair neutrale herschikkingen
0
– 4 988
68
68
68
68
68
Subsidies 4. Budgettair neutrale herschikkingen 5. Van VWS NIBUD
0 0
– 876 0
– 28 122
– 58 122
42 122
42 122
42 122
Voorlichting 6. Budgettair neutrale herschikkingen
0
– 668
0
0
0
0
0
Onderzoek 7. Budgettair neutrale herschikkingen 8. Naar VWS Gezondheidsraad 9. Prijsbijstelling 2004
0 0 0
– 3 779 – 200 200
365 0 0
350 0 0
350 0 0
350 0 0
350 0 0
Personeel 10. Loonbijstelling 2004 11. Efficiency taakstelling 12. Apparaatskosten toerekening 13. Budgettair neutrale herschikkingen 14. Selectief AVV-en 15. Desaldering ontvangsten WAO
0 0 0 0 0 0
2 697 – 303 0 1 020 260 302
2 542 – 3 231 – 79 953 1 437 1 020 0
2 502 – 4 664 0 997 510 0
2 524 – 6 097 0 745 0 0
2 524 – 6 097 0 580 0 0
2 524 – 6 097 0 580 0 0
Materieel 16. Apparaatskosten toerekening 17. PIA taakstelling 18. Van Justitie tolk & vertaalcentrum 19. Budgettair neutrale herschikkingen
0 0 0 0
0 – 432 0 – 59
– 8 647 – 757 193 – 1 666
0 – 757 193 – 456
0 – 757 193 – 204
0 – 757 193 – 39
0 – 757 193 – 39
Huisvesting 20. Budgettair neutrale herschikkingen 21. Extrapolatie huisvestingsbudget
0 0
263 0
910 0
910 0
910 0
910 0
910 1 134
Automatisering 22. Budgettair neutrale herschikkingen 23. Kasschuif
0 0
1 569 – 2 000
870 – 2 000
100 4 000
100 0
100 0
100 0
Bijdrage moederdepartement aan IWI 24. Budgettair neutrale beschikkingen 25. Loonbijstelling 2004
0 0
– 86 256
– 1 199 267
– 1 199 267
– 1 199 267
– 1 199 267
– 1 199 267
289 931
328 351
235 582
315 660
305 594
305 094
306 228
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1, 3, 4, 6, Betreft budgettair neutrale begrotingsmutaties tussen artikelen 7, 13, 19, binnen de SZW-begroting. 20, 22 en 24.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
204
2, 10, 25. De ramingen zijn aangepast voor de loonbijstelling 2004. 5. Het Ministerie van VWS heeft haar jaarlijkse subsidie aan NIBUD overgedragen aan SZW. 8. Overheveling naar het Ministerie van VWS als SZW-bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad. 9. De ramingen zijn aangepast voor de prijsbijstelling 2004. 11. Deze efficiencytaakstelling is opgelegd bij augustusbesluitvorming in de Ministerraad. 12 en 16. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen. 14. Tijdelijke formatieuitbreiding in verband met het selectief algemeen verbindend verklaren van CAO’s. 15. De ontvangsten en uitgaven zijn verhoogd met ontvangen premiekortingen WAO 2001 en 2002 van het UWV (subsidie REA). 17. Efficiency-taakstelling op inkopen en aanbesteden. 18. Justitie heeft de subsidierelatie met TVCN, dat de bemiddeling van tolk- en vertaaldiensten voor de overheid verzorgt, beëindigd. In afwachting van eventuele gezamenlijke aanbesteding moet SZW de bemiddeling nu zelf opzetten. Hiervoor is door Justitie een bedrag van € 193 000 op de begroting van SZW overgeboekt. 21. Extrapolatie van het huisvestingsbudget naar het jaar 2009. 23. Kasschuif in verband met geplande vervanging kantoorautomatisering en ICT-infrastructuur in 2006 Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
9 916
15 626
18 526
18 526
18 526
18 526
18 526
Mutatie 1e suppletore begroting
0
600
600
600
600
600
600
Nieuwe mutaties: 1. Desalderingen
0 0
602 602
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
9 916
16 828
19 126
19 126
19 126
19 126
19 126
Stand ontwerpbegroting 2004
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. Betreft desalderingen WAO (zie mutatie 15 onder uitgaven), Academie en EU.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
205
Artikel 99: Nominaal en onvoorzien Opbouw uitgaven (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
8 890
7 975
13 694
15 490
24 190
24 190
Mutatie 1e suppletore begroting
0
60 441
54 221
71 782
71 304
71 408
71 408
Nieuwe mutaties:
0
– 8 119
– 2 390
– 10 590
– 12 590
– 21 690
– 21 690
1. 2. 3. 4. 5.
0 0 0 0
– 11 458 303 – 2 600 6 004
0 303 – 2 900 0
0 303 – 11 100 0
0 303 – 13 100 0
0 303 – 22 200 0
0 303 – 22 200 0
0 0 0 0
352 – 720 – 56 015 – 4 079
352 – 145 – 54 786 0
352 – 145 – 54 542 0
352 – 145 – 54 702 0
352 – 145 – 54 690 0
352 – 145 – 54 690 0
0
1 118
5 020
20 344
19 502
19 218
19 218
6. 7. 8.
Restant eindejaarsmarge Efficiency taakstelling Compensaties uit loonbijstelling oud Loonbijstelling Compensatie negatieve arbeidsvoorwaarden Compensaties uit prijsbijstelling Uitdelen loonbijstelling 2004 Uitdelen prijsbijstelling
Stand ontwerpbegroting 2005
Nieuwe mutaties: 1. Het restant eindejaarsmarge 2003 is ingeleverd ten behoeve van de financiële problematiek. 2. Inzet loonbijstelling op efficiency taakstelling (zie mutatie 11 uitgaven artikel 98). 3 en 6. Loonbijstelling 2003 en prijsbijstelling 2004 zijn deels gebruikt ter dekking van maatregelen. 4. Incidentele aanpassing van de loonbijstelling in verband met stijging WAO-premie 2004. 5. Compensatie aan de sector Rijk in verband met een negatieve arbeidsvoorwaardenruimte. 7 en 8. Verdelen loon- en prijsbijstelling 2004 (RB-eng deel) naar de begrotingsartikelen. Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Stand ontwerpbegroting 2004
0
400
14 600
20 000
20 000
20 000
20 000
Mutatie 1e suppletore begroting
0
– 400
– 14 600
– 20 000
– 20 000
– 20 000
– 20 000
Stand ontwerpbegroting 2005
0
0
0
0
0
0
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
206
8. DE BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Moties, stand per 15 juli 2004 Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1999–2000 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
1.
Motie-Schimmel/Blok over het ongedaan maken van instemmingsrechten. Motie-Schimmel/Van Zijl over ongehuwd samenwonende partners.
26 674, nr. 15
Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet Planning: 1-7-2005 Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet Planning: 1-7-2005
2.
26 711, nr. 25
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2000–2001 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
1.
Motie-Barth over toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet. Motie-Smits verzoekt om individuele benadering van alle WAO-, WAZ- en Wajonggerechtigen t.b.v. reïntegratie.
25 437, nr. 21
3.
Motie-Schimmel/Bussemaker, over behoeften alleenstaanden kortdurend zorgverlof Wet Arbeid en Zorg.
27 207, 27 208, nr. 61
4.
Motie-Van Gent, Kortdurend zorgverlof via een «keuzekaart» Wet arbeid en zorg.
27 207, 27 208, nr. 42
5.
Motie-Bussemaker/Schimmel/Van Gent, aspecten van het langdurend zorgverlof.
27 207, 27 208, nr. 60
Uitgevoerd bij brief van 29-4-2004 (25 883, nr. 24) Uitgevoerd door middel van invoering van de reïntegratietelefoon door het UWV en de invoering van de individuele reïntegratie-overeenkomst IRO door de minister van SZW. In uitvoering, de Tweede Kamer bij brief van 21-4-2004 geïnformeerd (27 207, nr. 63) Planning: maart 2005 In uitvoering, de Tweede Kamer bij brief van 21-4-2004 geïnformeerd (27 207, nr. 63) Planning: maart 2005 Uitgevoerd. Is verwerkt in MvT wetsvoorstel Wijziging Wet Arbeid en Zorg (Kamerstukken II 2001-02, 28 467, nr. 3) en Nota van wijziging (Kamerstukken II 2003-04, 28 467, nr. 4)
2.
27 400 XV nr. 32
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2001–2002 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
1.
Motie-Van Leeuwen bij plenaire behandeling wetsvoorstel zelfstandigheidsverklaringen WAZ. (EK) Motie-Santi c.s. over uitbreiding van de maximale duur van het verrichten van arbeid.
27 686, nr. 71d
Uitgevoerd bij brief van 10-7-2004 aan Eerste Kamer (27 6861)
19 637, nr. 646
Uitgevoerd bij brief van 5-4-2004 (19 637, nr. 808)
2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
207
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2002–2003 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
1.
Motie-Hessels over de AOW-franchise in de ABP. (EK) Motie-Huizinga-Heringa c.s. over kwaliteitseisen voor reïntegratiebedrijven. Motie-Bussemaker/Dittrich over de voortgang van het plan van aanpak arbeidsmarkt-positie hoger opgeleide vluchtelingen. Motie-Bruls/Smulders over regionale/ lokale invulling van arbeidsmarktbeleid en gesubsidieerde arbeid. Motie-Bruls over arbeidsplaatsen voor SW-bedrijven. Motie-Bussemaker/Noorman-den Uyl over een concrete doelstelling voor het beleid ten aanzien van gesubsidieerde arbeid. Motie-Van Gent/Noorman-den Uyl/De Ruiter over de vraag waar de langlaag-uitkering wel en niet is verstrekt. Motie-Bruls/Bakker over verruiming van de meeneemregeling.
28 278, nr. 8
Uitgevoerd bij brief van 9-12-2003 (28 278 nr.9) Uitgevoerd bij brief van 21-11-2003 (26 448, nr. 97)
Motie-Van der Vlies over concrete afspraken in het Najaarsakkoord over het aannemen van substantieel meer gehandicapten en chronisch zieken. Motie-Van Gent over sluitende en ambitieuze afspraken in het Najaarsoverleg over inschakeling van bijstandsgerechtigden door het bedrijfsleven. Motie-Halsema over mogelijke uitbreiding Wet aanpassing Arbeidsduur.
28 870, nr. 76
Motie-Bussemaker over een zelfstandige verblijfsgrond. Motie-Hirsi Ali, over het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Motie-Van Oerle-van der Horst over de wet daderaanpak huiselijk geweld.
28 600 XV, nr. 101
2.
3.
4.
5. 6.
7.
8.
9.
10.
11.
12. 13. 14.
28 870, nr. 84
27 223, nr. 38
Uitgevoerd bij brief van 6-7-2004 (27 223, nr. 56)
28 600 XV, nr. 57
Uitgevoerd bij brief van 24-4-2004 (28 600 XV, nr. 108)
28 600 XV, nr. 59
Uitgevoerd bij brief van 24-4-2004 (28 600 XV, nr. 108) Uitgevoerd bij brief van 27-10-2003 (29 200 XV, nr. 13)
28 870, nr. 72
28 785, nr. 6
Uitgevoerd bij brief van 13-10-2003 (Soza-03-689)
28 870, nr. 82
Uitgevoerd door indiening van wetsvoorstel werk en bijstand (28 870) d.d. 12-5-2003 Uitgevoerd bij brief van 17-10-2003 (Soza-03-704)
28 870, nr. 79
Uitgevoerd bij brief van 17-10-2003 (Soza-03-704)
28 637, nr. 9
Uitgevoerd bij indiening Kabinetstandpunt evaluatie wet aanpassing arbeidsduur (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 503, 1) Uitgevoerd bij brief d.d. 22-5-2003 van Minister V&I (28 345/19 634 nr. 4) Uitgevoerd bij brief van 2-12-2003 (29 200 XV, nr. 37) Uitgevoerd bij Handelingen TK 2003–2004, bij brief van 27-10-2003 (28 345/29 200 XV, nr. 5)
28 600 XV, nr. 100 28 600 XV, nr. 102
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2003–2004 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
1.
Motie-Noorman-den Uyl/Mosterd over twee jaar actief steunen van een dekkend netwerk van regionale platforms. Motie-Visser/Bruls over een flexibel stelstel van tewerktelingsvergunningen. Motie-Bussemaker/Bruls over invoering van de bestuurlijke boete per 1-7-2004 en substantiële verhoging ervan.
29 200 XV, nr. 44
Uitgevoerd bij brief van 20-1-2004 (29 200 XV, nr. 69)
29 407, nr. 2
Uitgevoerd bij brief van 20-2-2004 (29 407, nr. 8)
29 407, nr. 3
Uitgevoerd door indiening van Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen (29 523, nrs. 1–3)
2.
3.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
208
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2003–2004 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
4.
Motie-Bruls/Varela over de vrijstelling individuele arbeidsmarkttoets en de verplichte vacaturemelding. Motie-Weekers/Bussemaker over meer overheidsbanen creëren tussen WML en de laagste bestaande CAO-loonschalen + z.s.m. bestaande eigen laagste CAO-loon-schalen opvullen. Motie-Weekers/Rambocus over verhoging van de boetes voor en rapportage over illegale tewerkstelling. Motie Bussemaker c.s. over behoud van gereserveerde middelen voor gesubsidieerde arbeid in 2004. Motie-Bruls over een plan van maatregelen en initiatieven ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden. Motie-Weekers over de informatiebehoefte over de arbeidsdeelname van etnische minderheden. Motie-Algra over actieve stimulering van aanvragen voor ESF-subsidie en nadrukkelijker ondersteuning bij het correct opstellen van de aanvragen, alsmede het transparant maken van het uitvoeringstraject. Motie-Verburg over beperken wachttijd voor Wsw-geïndiceerden tot maximaal 1 jaar. Motie-Noorman-den Uyl c.s. over detachering en begeleid werken WSW-gerechtigden. Motie-Bruls c.s. over het omzetten van de Europese richtlijn voor overheidsopdrachten in nationale wetgeving. Motie-Van de Vlies over het onverwijld met verdere maatregelen te komen indien in 2004 zou blijken dat de negatieve effecten voor bepaalde groepen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen nog dusdanig groot zijn dat niet van een rechtvaardige inkomensverdeling kan worden gesproken. Motie-De Pater-van der Meer/Griffith over duidelijk-heid met betrekking tot de arbeidsrelatie. Motie-Verburg/Weekers over heroverwegen van de last in, first out-regel bij beoordelen van ontslagaanvragen door het CWI. Motie-Depla/Omtzigt over een onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden om NP op te bouwen, dan wel opgebouwde rechten voor een OP om te ruilen voor een recht op NP en hiervan uiterlijk op 1-4-2004 verslag te zenden aan de TK. Motie-Gerkens/Tonkens over een verplichting om met een bemiddelingsbureau te werken.
29 407, nr. 12
Uitgevoerd bij brief van 14-5-2004 (29 407, nr. 15)
29 200 XV, nr. 52
Motie is overgedragen aan verantwoordelijk Minister van BZK bij brief van 20-1-2004 (29 200 XV, nr. 69)
29 523, nr. 14
In voorbereiding Planning: 1-11-2004
29 200 XV, nr. 20
Uitgevoerd bij brief van 18-12-2003 (29 200 XV, nr. 66)
27 233, nr. 49
Uitgevoerd bij brief van 27-4-2004 (29 544, nr. 1)
27 223, nr. 51
Uitgevoerd bij brief van 27-4-2004 (29 544, nr. 1)
26 642, nr. 64
Uitgevoerd bij brief van 24-8-2004 (26 642, nr. 68)
29 200 XV, nr. 46
Uitgevoerd bij brief van 2-7-2004 (29 200 XV, nr. 101)
29 225, nr. 11
Wordt betrokken bij hoofdlijnennotitie modernisering Wsw Planning: september 2004 Motie is inmiddels overgedragen aan EZ bij brief van 15-4-2004
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
29 225, nr. 13
29 200 XV, nr. 61
Tweede Kamer bij brief van 1-7-2004 geïnformeerd (29 542/29 200 XV, nr. 3). In september 2004 zal de beschikbare informatie mede namens de ministers van Financiën en VWS naar de Tweede Kamer worden gezonden.
25 437, nr. 38
Uitgevoerd bij brief van 10-5-2004 (25 437, nr. 45)
29 200 XV, nr. 48
Uitgevoerd bij brief van 25-5-204 (29 200 XV, nr. 8)
29 257, nr. 6
Uitgevoerd bij brief van 2-4-2004 (29 257, nr. 7)
28 447, nr. 84
In voorbereiding Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
209
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2003–2004 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
19.
Motie-Lambrechts over samenhang tussen kinderopvang peuterspeelzaal en (voor)school.
28 447,nr. 78
20.
Motie-Meulenbelt c.s. over het opstellen van een goede regeling voor asbestslachtoffers. (EK) Motie-De Wit/Huizinga-Heringa over scholing krachtens artikel 22 Wet REA. Motie-Varela over verzoek om wetsvoorstel mbt positie van Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) uiterlijk 1 april 2004 in te dienen. Motie-Noorman-den Uyl/Smilde over het recht op vakantie. Motie-Weekers c.s. over voortzetting van het experiment PRB. Motie-Dittrich over de loonsuppletieregeling. Motie-Dittrich c.s. inzake verwerken van uitgangspunt van de individuele toetsing bij vraag of werknemer in aanmerking komt voor WAO-uitkering. Motie-Verburg c.s. over een gesprek met een arbeidskundige voorafgaand aan de herbeoordeling. Motie-Meulenbelt c.s. over een regeling voor asbest-slachtoffers. (EK) Motie-Smilde/Noorman-den Uyl over vrijstelling in geval van vrijwilligers- of mantelzorgtaken. Motie-Noorman-den Uyl over aanpassing van het besluit IRO.
26 824 C
Min. v.VWS neemt dit mee in de uitwerking van de agendapunten van de operatie JONG Planning: oktober 2004 Uitgevoerd bij brief van 7-5-2004 aan Eerste Kamer (26 824 E)
Motie-Verburg c.s. over ver-sterking van het toezicht op ZBO’s. Motie-Noorman-den Uyl c.s. over een analyse naar de bestuurscultuur in publieke en semi-publieke organisaties. Motie-Weekers c.s. over halfjaarlijkse rapportage over de voortgang van de invoering van de wetsvoorstellen. Rapportage vindt plaats voor 1 december en voor 1 juni. Motie-Omtzigt/Weekers over een jaarlijks verzekeringsbericht en inzage in gegevens. Motie-Noorman-den Uyl c.s. over de taakverdeling tussen de minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën.
26 448, 113
Motie-Mosterd/Bibi de Vries over aanscherpen van voorwaarden waaronder leningen aan jongeren worden verstrekt (schuldenproblematiek).
29 200 XV, nr. 49
21. 22.
23. 24. 25. 26.
27.
28. 29.
30.
31. 32.
33.
34.
35.
36.
29 200 XV, nr. 51 29 200 XV, nr. 54
28 862, nr. 31 26 448, nr. 133 28 333, nr. 32 28 333, nr. 10
Uitgevoerd bij brief van 25-6-2004 (29 200 XV, nr. 101) Uitgevoerd bij brief van 20-1-2004 (29 200 XV, nr 69). Ingediend bij Tweede Kamer op 1-7-2004 (29 677) Uitgevoerd bij brief van 7-4-2004 (28 862, nr. 36) Uitgevoerd bij brief van 18-5-2004 (26 448, nr. 142) Wordt verwerkt in het wetsvoorstel WIA Planning: november 2004 Wordt verwerkt in het wetsvoorstel WIA Planning: november 2004
28 333, nr. 38
In voorbereiding Planning: 1-10-2004
26 824 B
In voorbereiding Planning: 1-1-2005 Afwachten evaluatie pilot, deze wordt voor 1-11-2004 door UWV uitgevoerd. Planning: december 2004 UWV is gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijkheden tot een meer homogene samenstelling van doelgroepen, waarover voor 1 oktober 2004 wordt gerapporteerd. Voorafgaand daaraan kan de IRO-regeling in werking treden. Planning: januari 2005 Motie wordt betrokken bij kabinetsreactie IBOPlanning: december 2004 Motie wordt betrokken bij kabinetsreactie IBO Planning: december 2004
28 862, nr. 32
26 448, nr. 134
26 448, nr. 115
29 529, nr. 17
Er zijn procesmatige afspraken gemaakt. Op dit moment wordt aan de inrichting van de rapportage gewerkt. Planning: 1 december 2004
28 219/28 371, nr. 22
In voorbereiding Planning: september 2004
28 219/28 371, nr. 23
Uitgevoerd bij brief van 11-6-2004 Wetsvoorstel Wet financiëring Sociale Verzekeringen (Wfsv) (29 529) en Wetsvoorstel Invoeringswet Wfsv (29 531) De Kamer zal hierover geïnformeerd worden bij aanbiedingsbrief onderzoek «schulden (on)draaglijke last». Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
210
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2003–2004 Nr.
Omschrijving/onderwerp
Vindplaats
Stand van zaken
37.
Motie-Bruls c.s. over het tegengaan van niet-gebruik van bijzondere bijstand chronisch zieken, gehandicapten en ouderen.
29 420, nr. 15
38.
Motie-Weekers c.s. over de inkomenspositie van bepaalde groepen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen.
29 200 XV, nr. 53
Bij brief van 14 juni jl. (29 420, nr. 18) heeft de Staatssecretaris aan de Kamer toegezegd in overleg met de VNG een onderzoek te laten uitvoeren naar de maatregelen die gemeenten hebben getroffen om het niet-gebruik bijzondere bijstand voor chronische ziekte, handicap en ouderen tegen te gaan. Planning: september 2004 In het licht van deze motie wordt de toevoeging aan de middelen voor de bijzondere bijstand voor € 25 miljoen gecontinueerd. Verder reserveert het kabinet in 2005 € 25 miljoen voor maatregelen rond zittend ziekenvervoer en zelfzorgmiddelen en worden in het generieke inkomensbeeld dat over de hele linie negatief zal zijn ouderen met een laag inkomen relatief ontzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
211
TOEZEGGINGEN Stand per 15 juli 2004
Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen Vergaderjaar 2000–2001 Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
1.
Knipbepaling pensioenen
2.
Inzicht in opvatting over financiering prepensioenregeling vanuit Bpf
3.
Evaluatie effecten wat betreft marktwerking van wetsvoorstel Bbf
20-9-2000 Algemene politieke beschouwingen TK 27 400/27 046, vergaderjaar 1999–2000 (27 400/27 046) 27-9-2000 Plenaire behandeling wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073) 27-9-2000 Plenaire behandeling wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073)
4.
Evaluatie poortwachter
5.
Uitvoering van een RSI-programmeringssstudie
21-6-2001 Evaluatie poortwachter 27 678, vergaderjaar 2000–2001 brief d.d. 3-12-2001 over RSI-beleid (Soza-01-1015)
Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet dat voorjaar 2005 bij de TK zal worden ingediend. Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet dat voorjaar 2005 bij de TK zal worden ingediend. De nul-meting heeft plaatsgevonden per 1 januari 2001. De een-meting vindt plaats per 1 januari 2004. Planning toezending resultaat een-meting aan TK: najaar 2004. In voorbereiding. Planning: maart 2006
6.
wetsvoorstel tot goedkeuring ESH (herzien) en protocol ESH
TK 2000–2001, Aanhangsel van de handelingen nr. 1032
De resultaten van de RSI-programmeringsstudie worden in september 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. Planning: september 2004
Vergaderjaar 2001–2002 Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
1.
Bezien van de mogelijkheden van een onderzoek inzake het volgen van (ex-bijstandscliënten na uitstroom
AO d.d. 17-10-2001 over antwoorden op vragen inzake opzet nieuwe evaluatie algemene bijstandswet (25 271, nr. 15) vergaderjaar 2001–2002
2.
Evaluatie FARBO-regeling (zowel profit- als non-profitregeling)
Miljoenennota 2002, 28 000, nr. 1
3.
Versterking handhaving ATW, o.a. door invoering bestuurlijke boete
AO d.d. 28-11-2001 over Evaluatie Arbeidstijdenwet (27 865, nr. 2)
4.
Onderzoek keuzekaart
AO d.d. 30-1-2002 kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof (26 447, nr. 41)
5.
Maatregelen bevorderen begeleid werken WSW
AO d.d. 7-2-2002 over WSW en rapport ARK (28 130, nr. 4) en AO d.d. 2-6-2004 (29 255, nr. 9)
6.
Ontwikkeling prestatieindicatoren handhaving
7.
Monitoronderzoek jeugdige werknemers
AO d.d. 27-2-2002 over Intergrale Handhaving 2002 (28 000 XVB/26 955, nr. 41) brief d.d. 5-3-2002 over het rapport Arbeid door jongeren (Soza-03-159)
Beoordeling van de offerten vergde meer tijd dan verwacht. Afronding van dit onderzoek wordt nu ultimo september 2004 voorzien. Planning: september 2004 Consequenties worden vermeld in begroting 2005 en in separate brief aan TK voor prinsjesdag Wetsvoorstel aanvaard door EK op 1-6-2004. De Tweede Kamer bij brief van 11 juni 2004 (29 000, nr. 10) geïnformeerd. Planning: december 2004 Kabinetsstandpunt n.a.v. evaluatie wordt naar TK gezonden. Planning: maart 2005 In september 2004 wordt een Hoofdlijnennotitie modernisering Wsw aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarin wordt ook op het begeleid werken ingegaan. Planning: september 2004 Wordt meegenomen in de begroting 2005. De rapportage over het monitoronderzoek Jeugdige werknemers zal in september 2004 zijn afgerond. Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
212
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
8.
De Tweede Kamer in kennis stellen alvorens over te gaan tot het vaststellen van een maximum premie (voorhangprocedure)
20-3-2002 Plenaire behandeling wetsvoorstel eigenrisicodragen Ziektewet (27 873)
Als de minister overgaat tot vaststellen max. premie, wordt het besluit eerst voorgelegd aan TK. Situatie heeft zich nog niet voorgedaan; maar kan nog wel in de toekomst. Planning: eventueel januari 2006
Vergaderjaar 2002–2003 Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
1.
Aanbieding aan Tweede Kamer van onderzoeksrapport «Evaluatie Arbowet 1998» en daaraan te verbinden beleidsconclusies.
Het onderzoek Arbowet in beeld is op 14 juni 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het is een van de bouwstenen van de evaluatie Arbowet 1998, waarover in november 2004 aan de SER advies wordt gevraagd. Planning: november 2004
2.
De Tweede Kamer Informeren mbt vorderingen en uitvoeren Actieplan vereenvoudiging regelgeving bij SZW bij het indienen van de jaarlijkse begrotingswet van SZW (Begrotingswet 2005) De staatssecretaris zal laten onderzoeken of het mogelijk is een overzicht op te stellen van de concrete gevolgen van het pensioenconvenant voor de samenstelling van pensioenfondsbesturen. Tussentijdse evaluatie Arbo Platform Nederland.
brief d.d. 21-10-2002 over Evaluatie Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Soza-02-722) en AO d.d. 28-11-2002 over voortgang Arbokennisinfrastructuur (25 883, nr. 10) en over de brief van 21 okt. 2002 inzake de evaluatie Arbowet 1998 (Soza-02-722) (25 883, nr. 13) Brief aan TK 28-11-2002 (TK 2002-03, 28 600 XV nr. 24
12-12-2002 Plenaire behandeling van begroting SZW hoofdstuk XV, voor het jaar 2003
Dit loopt mee in de evaluatie van het medezeggenschapsconvenant. Planning: december 2004
brief d.d. 10-3-2003 Instelling Arbo Platform Nederland (Soza-03-155)
Op verzoek van het Arbo Platform Nederland voert de voorzitter van de SER-commissie Arbeidsomstandigheden, prof.dr. H. Franken, een onafhankelijke evaluatie uit van het platform. Uiterlijk 1 oktober 2004 wordt aan SZW gerapporteerd. Planning: maart 2005 In het AO van 18-3-04 over handhaving heeft Staatssecretaris Rutte aangegeven dat n.a.v. het vorige AO aan een extern bureau de opdracht is gegeven een inventarisatie te maken bij alle betrokken partijen en voorstellen te doen voor uniformering van handhavingsbegrippen, Planning: november 2004 Evaluatie moet binnen drie jaar na inwerkingtreding starten. Zal in 2005 starten. Planning: maart 2006
3.
4.
5.
De minister heeft toegezegd in de Integrale Rapportage Handhaving over 2001 in te gaan op het fraudebegrip.
AO d.d. 26-3-2003 over de integrale rapportage Handhaving 2001 en Handhavingsprogramma 2003–2006 (vergaderjaar 2002–2003, 17 050, nr. 246) en AO d.d. 27-2-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41)
6.
Bij de evaluatie van de Wet Instroomcijfers komen de mogelijkheden om onderscheid te maken bij de WAOinstroom tussen voltijd/deeltijd, man/vrouw en de mogelijkheid tot halfjaarlijkse rapportage aan de orde. Meerjarenstrategie RSI en werkdruk. De Tweede Kamer zal eind 2003 worden geïnformeerd over de meerjarenstrategie psychosociale arbeidsbelasting en RSI
AO d.d. 10-4-2003 inzake de regeling instroomcijfers WAO (28 159, nr. 9)
7.
AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282)
In voorbereiding Planning: september 2004
Onderzoek rapportage is opgeleverd. Planning: november 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
213
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
8.
Seksuele intimidatie. De staatssecretaris zegt toe de aanpak van seksuele intimidatie mee te nemen in de evaluatie van de Arbowet Begin 2004 zullen de resultaten van een onderzoek naar de causale relatie tussen positieve effecten en aandacht besteden aan arbozorg bekend worden gemaakt.
AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282)
Doorwerken na 65 jaar. Voor 1 januari 2005 krijgt de TK een notitie inzake de agendering van de thematiek (routeplanner voor discussie).
3-9-2003 Plenaire behandeling wetsvoorstel gelijke behandeling leeftijd bij arbeid (28 170)
Het rapport «Evaluatie van de Arbowet inzake ongewenste omgangsvormen» wordt in augustus afgerond. Planning: november 2004 TNO Arbeid heeft november 2003 zijn inventarisatie naar kosten van arbozorg en kosten van werkgebonden verzuim en WAO-instroom afgerond en verwerkt in een datamodel. Eind januari start het eerste onderzoek naar de causale relaties tussen investeringen van bedrijven in arbozorg en de effecten hiervan op ziekteverzuim. Eerste resultaten komen in augustus 2004 beschikbaar. Planning: september 2004 De Tweede Kamer ontvangt een notitie. Planning: januari 2005
9.
10.
AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282)
Vergaderjaar 2003–2004 Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
1.
De Minister zegt de Vaste Commissie toe om voor 1 juli 2004 een experimenteerartikel in de WW te implementeren ten behoeve van een flexibele besteding van een deel van de reïntegratiemiddelen door het UWV. Tot die tijd lopen de huidige nog lopende experimenten WW door. Rapportage aan de Tweede Kamer over de voortgang van het OPS-beleid Het over 2 jaar nader bezien of de verplichte aanbesteding op de reïntegratiemarkt kan worden opgeheven als blijkt dat deze zich voldoende heeft ontwikkeld en voldoende transparantie heeft verkregen. De aandacht van gemeenten vestigen op rechten van cliënten, zoals het klachtrecht.
AO d.d. 24 september 2003 over de experimenten WW (26 448, nr. 89)
Omdat de experimenteerregeling naar verwachting met de Wet vereenvoudiging in werking zal treden. Wordt invoeringsdatum gepland op 1 oktober 2004.
brief d.d. 30-9-2003 Stand van zaken OPS-beleid (Soza-03-653) 7-10-2003 Plenaire behandeling EK wet Werk en Bijstand (28 870) + Invoeringswet (28 690)
In voorbereiding. Planning: juli 2005 Wordt meegenomen in de SUWIevaluatie in 2006.
7-10-2003 Plenaire behandeling EK wet Werk en Bijstand (28 870) + Invoeringswet (28 690)
De aandacht van gemeenten vestigen op rechten van cliënten, zoals recht op budgetbeheer en het klachtrecht. Het op basis van vrijwilligheid bij gemeenten opvragen van lokale verordeningen om nader te kunnen bezien of er grote verschillen bestaan tussen lokale verordeningen. De Kamer over deze bevindingen berichten.
7-10-2003 Plenaire behandeling EK wet Werk en Bijstand (28 870)
Dit onderwerp zal worden meegenomen in een nog (door SGBO) op te stellen Handreiking aan gemeenten over cliëntparticipatie. Nadrukkelijk zal daarin gewezen worden op het klachtrecht. De handreiking zal eind juli 2004 gereed zijn. Planning: september 2004 Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de uitwerking van deze toezegging. Planning: 1-9-2004 Gemeenten hebben nog geheel 2004 om deze verordeningen op te stellen. Beoogd is deze verordeningen aanvang 2005 op te vragen, vervolgens bevindingen daarvan te beschrijven in een rapportage die wsl wordt uitbesteed. Planning: juni 2005
2. 3.
4.
5.
6.
7-10-2003 Plenaire behandeling EK wet Werk en Bijstand (28 870) + Invoeringswet (28 690)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
214
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
7.
Onderzoek invloed organisatieveranderingen en onderhoud op veiligheid in chemische industrie, gelet op toename zware ongevallen in de periode 2002–2003. Tijdens het AO op 18 december 2003 is tevens toegezegd dat hierbij meegenomen wordt of een toename van buitenlandse contractors leidt tot een afname in veiligheid. In overleg met UWV zal de minister nagaan hoe een op de bijzondere risicogroepen toegesneden aanpak gestalte kan krijgen, waarbij ook de capaciteitsvraag aan de orde zal komen.Ook wordt nagegaan hoe zo’n aanpak in 2004 geïmplementeerd kan worden, mede in relatie tot de ervaringen met de pilot in Alkmaar. Realisatiegegegevens verstrekken m.b.t. budgetten betreffende het werkdeel. Dit zal plaatsvinden na definitieve vaststelling gemeentelijke jaaropgaven. Het vaststellingsproces zal niet eerder afgerond zijn dan september 2004. Onderzoek informatiebehoefte werknemers met arbotaken. In 2004 zal een onderzoek worden gedaan naar de informatiebehoefte werknemers met arbotaken. Dit hangt samen met het komende SER-advies over «Arbodienstverlening: aansturen op vraag». De Wet verlenging loondoorbetaling wordt binnen 4 jaar geëvalueerd. (art. XII v.d. wet)
brief d.d. 20-10-2003 Analyse van de Arbeidsinspectie n.a.v. toename bedrijfsongevallen in de chemische industrie (Soza-03-711)
Tussenrapportage is op 7-6-2004 (Soza-04-435) naar TK gezonden. Eindrapportage in voorbereiding. Planning: oktober 2004
AO d.d. 4-11-2003 over Regels betr. openbaarmaking van gegevens per werkgever mbt verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO) (28 159, nr. 13) (28 333, nr. 3)
Planning: december 2004
brief d.d. 12-11-2003 over realisatiegegevens werk- en inkomensdeel (Soza-03-797)
In voorbereiding. Planning: oktober 2004
brief d.d. 14-11-2003 over Lastenverlichting en informatievoorziening arbeidsomstandigheden (25 883, nr. 19)
Het onderzoek naar de (arbo)informatiebehoeftes van werknemers en werknemers met arbotaken is eind juni van start gegaan. Planning: december 2004
18-11-2003 Plenaire afronding van de wetsvoorstellen wijz. van de werkloosheidswet ivm de afschaffing vd vervolguitkering (29 268) en de verlenging vd loondoorbetalingsverplichting door de werkgever bij ziekte (29 231) 18-11-2003 Plenaire afronding van de wetsvoorstellen wijz. van de werkloosheidswet ivm de afschaffing vd vervolguitkering (29 268) en de verlenging vd loondoorbetalingsverplichting door de werkgever bij ziekte (29 231) brief d.d. 18-11-2003 Toespassing WW bij werkloosheid als gevolg van een bedrijfseconomisch verslag (29 231, nr. 17) 19-11-2003 Plenaire behandeling wetsvoorstel wijz. Vd wijze van aanpassing AKW (29 258) 19-11-2003 Plenaire behandeling wetsvoorstel wijz. Vd wijze van aanpassing AKW (29 258)
Evaluatie zal in 2006 starten. Planning: december 2007
Wetgevingsoverleg d.d. 20-11-2003 (29 200 XV, nr 24)
Wordt opgenomen in de begroting 2005.
8.
9.
10.
11.
12.
De minister zegt toe 2 jaar na de invoering van de VLZ de ontwikkeling van de reïntegratiemarkt en de inzet van REA-middelen te meten.
13.
De minister zal de Tweede Kamer berichten over de samenwerking tussen het CWI en UWV met betrekking tot bedrijfseconomisch ontslag. In 2005 ontvangt de Tweede Kamer een nota waarin wordt ingegaan op de AKW-systematiek in den brede In 2005 wordt bezien of een bijzondere verhoging voor 2006 mogelijk is. Dit wordt in de AKW nota 2005 opgenomen. Samenhangend subsidie-overzicht in de begroting
14.
15.
16.
Deze toezegging wordt geoperationaliseerd in de trendrapportage reïntegratiemarkt 2006. Deze evaluatie vindt eenmaal per 2 jaar plaats. Planning: december 2006
In voorbereiding. Planning: december 2004
Planning: juli 2005
Planning: juli 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
215
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
17.
Op grond van de evaluatie Wet SUWI, die in mei 2005 naar de Tweede Kamer gaat, stelt de staatssecretaris voor een principiële discussie te voeren over de kwaliteit van de samenwerking en de geleverde prestaties in relatie tot de meest wenselijke taakverdeling, in de keten van werk en inkomen. Belangrijke input hiervoor betreft ook de bevindingen van de IWI. Op verzoek GL om in 2004 weer «puntenwolk» toegezonden te krijgen antwoordde de Minister dat hij die vraag in 2004 zal beantwoorden. Zijn antwoord zal afhangen van het type maatregelen dat wordt genomen. De minister heeft aangegeven dat het CPB hoe dan ook een «puntenwolk»zal presenteren. Inrichting ontslagstelsel. In de loop van 2004 zal de TK worden geinformeerd over het kabinetsstandpunt inzake de inrichting van het ontsalgstelsel (mede n.a.v. Rapport Adviescie. Duaal Ontslagstelsel d.d. 15-11-2000) alsmede over de voorstellen met betrekking tot ontslagvergoedingen. Minister zegt n.a.v. een vraag van Weekers (VVD) een bouwstenennotitie toe over de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat nog in deze kabinetsperiode vóór de zomer van 2004. De Tweede Kamer informeren rond gebruik sofinummer door asielzoekers die in de procedure zijn opgenomen, en wenselijkheid om beheer van het sofinummer voor deze groep bij COA te beleggen i.v.m. voorkomen van misbruik. De Minister zegt toe de nieuwe regelgeving over IRO en bestaande wettelijke bepalingen over PRB voor ziekte werknemers op elkaar aan te sluiten
brief d.d. 27-11-2003 Uitvoering motie Verburg c.s. over prestatiecontracten ketenpartners (26 448, nr. 98)
In voorbereiding. Planning: juli 2005
AO d.d. 3-12-2003 over Chronisch zieken en gehandicapten. (vergaderjaar 2003–2004, 29 200 XV/29 29 200 VXI, nr. 40)
Zie beleidsartikel 21 van de begroting 2005.
4-12-2003 plenaire behandeling Begroting SZW 2004
Wordt meegenomen bij begroting voor het jaar 2005
10-12-2003 Plenaire behandeling TK begroting SZW voor het jaar 2004 (29 200 XV)
De notitie zal tegelijk met de begroting 2005 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
– 2e Termiin begrotingsbehandeling 10 december 2003
Er vindt nader onderzoek plaats naar mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Planning: oktober 2004
AO d.d. 17-12-2003 over het Ontwerpbesluit tot wijz. vh Besluit SUWI houdende regels omtrent de individuele reintegratieovereenkomst en over de Wijziging vd Regeling SUWI houdende regels omtrent de individuele reintegratieovereenkomst (26 448, nr. 106) AO d.d. 17-12-2003 over het Ontwerpbesluit tot wijz. vh Besluit SUWI houdende regels omtrent de individuele reintegratieovereenkomst en over de Wijziging vd Regeling SUWI houdende regels omtrent de individuele reintegratieovereenkomst (26 448, nr. 106)
Planning: mei 2005
AO d.d. 18-12-2003 AO Vaste Cie SZW TK over Ongeval Amercentrale bedrijfsongevallen in de chemische industrie (25 883, nr. 3)
Oplevering id en reac-beleid en reacties Onderzoek uiterlijk mei 2005 Planning: november 2005
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
De Minister zegt toe dat tussentijdse evaluatie over de IRO jaarlijks zal plaatsvinden via het jaarverslag van het UWV. De verantwoordingsinformatie van het UWV wordt aangevuld met kwalitatieve evaluatie waarbij ook andere betrokken partijen als cliënten en reïntegratiebedrijven worden betrok-ken. Een eindevaluatie vindt plaats na 4 jaar. Onderzoek zwembadastma. De resultaten van uit te voeren onderzoek naar zwembadastma zullen in 2005 worden gerapporteerd; de rapportage zal aan de Tweede Kamer worden toegezonden.
Evaluatie over 2004 is inmiddels in gang gezet. Planning evaluatie: mei 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
216
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
25.
Het kabinetsstandpunt inzake het PBO-stelsel zal naar verwachting vóór 1 april 2004 naar de kamer worden gestuurd.
brief d.d. 19-12-2003 over Evaluatie Wbo 1999
26.
EER op levensloopregeling
27.
De minister zal aan het einde van deze kabinetsperiode een visie neerleggen op de noodzaak van continuering van een coördinerende portefeuille voor emancipatie Voortgangsrapportage Meerjarenbeleidsplan emancipatie De minister heeft toegezegd de Kamer een uitsplitsing op schrift te doen toekomen van de financiële consequenties van het al dan niet meenemen in het premieloon van de verschillende soorten verlofsparen.
AO d.d. 29-1-2004 over Meerjarennota emancipatiebeleid en AO d.d. 18-2-2004 over Emancipatie over Kabinetsreactie 2e nat. Rapport VN-vrouw (27 061/27 099, nr. 23) AO d.d. 29-1-2004 over Meerjarennota emancipatiebeleid. (27 061, nr. 21)
Bij brief van 25 juni 2004 ( Soza-04-488) is de Kamer meegedeeld dat de planning niet gehaald wordt. Het kabinetsstandpunt wordt in de loop van het najaar naar TK gezonden. Planning: december 2004 Bij brief van 6-7-2004 is aan TK meegedeeld dat EER is toegevoegd aan wetsvoorstel Vut/Prepensioen/Levensloopregeling. Planning: december 2004 Einddatum afhankelijk van de besluitvorming over evaluatie financieringsmodel. Planning: december 2006
28. 29.
30.
31.
32.
33.
34.
TK wordt geïnformeerd over uitkomsten van het beroep op soc. partners (via Star) om de laagste loonschalen op te vullen. De Staatssecretaris zegt toe om bij het schriftelijk informeren van de TK over de stand van zaken ESF-nieuw, hier ook de onderbenutting in aan te geven. Tevens zal hij de TK informeren over de EC-besluitvorming inzake de Belgische O&O-fondsencasus indien daar helderheid over is. Dit zal echter zeker niet vóór de zomer zijn. De Staatssecretaris zegt toe om de Tweede Kamer te informeren welke vervolgstappen hij onderneemt op de in de brief van 19 december genoemde 11 acties. Uiteraard zullen extra acties ook vermeld worden. De Staatssecretaris zegt toe om – vooruitlopend op de Belgische uitspraak – alvast met sociale partners te bespreken welke stappen mogelijk te nemen zijn om de O&O problematiek op te lossen via aanpassing van het NL-systeem. De minister zegt toe dat op het moment dat het dossier van Arbeidsvoorziening in het derde kwartaal wordt gesloten de finale verantwoording aan de TK zal worden gegeven. In de slotrapportage van de bestuurder Arbeidsvoorziening i.l. zal worden ingegaan op de lessen die kunnen worden getrokken uit deelname van Arbeidsvoorziening in stichtingen. De minister komt op het al dan niet aansprakelijk stellen van het oud CBA-bestuur zo spoedig mogelijk terug, in ieder geval voordat de ZBO Arbeidsvoorziening wordt opgeheven.
AO d.d. 29-1-2004 over Meerjarennota emancipatiebeleid. (27 061, nr. 21) Wetgevingsoverleg d.d. 2-2-2004 over de Wijziging van de coördinatiewet sociale verzekering en andere wetten i.v.m. een administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (WALVIS) (28 219) AO d.d. 5-2-2004 over TK-moties begroting SZW 2004 (29 200 XV, nr. 71)
In voorbereiding Planning: december 2005 Planning: december 2004
AO d.d. 11-2- 2004 over ESF (26 642, nr. 63)
Planning: september 2004
AO d.d. 11-2-2004 over ESF (26 642, nr. 63)
Op 15 juli 2004 heeft het EHJ uitspraak gedaan in de zgn. Pearlzaak. Juridische analyse komt vermoedelijk eind augustus beschikbaar. Planning: september 2004
AO d.d. 12-2-2004 inzake het onderzoek naar het functioneren van de externe accountant Arbeidsvoorzieningsorganisatie (26 642, nr. 66)
Wordt afgerond in december 2004. Planning: 1-1-2005
AO d.d. 12-2-2004 inzake het onderzoek naar het functio-neren van de externe accountant Arbeidsvoorzieningsorganisatie (26 642, nr. 66)
Wordt in december afgerond. Planning: 1-1-2005
Discussie met BZK is nog niet afgerond. Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
217
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
35.
De minister zegt toe een overzicht aan de Kamer te doen toekomen van de participatie van de SVB, het UWV en CWI in andere rechtspersonen, het evty. aanwezige materiële belang, incl. de huisvesting en de beoordeling en functionaliteit daarvan. Rapporteren over aantal vangnetbanen gesubsidieerde arbeid, indien deze gegevens in bestaande informatiebronnen voor handen zijn.
Vervolg AO d.d. 12-2-2004 inzake het onderzoek naar het functioneren van de externe accountant (26 642, nr. 66)
In voorbereiding. Planning: september 2004
AO d.d. 12-2-2004 over: kwartaalbericht Arbeidsmarkt sept. 2003 (26 448 nr. 117)
37.
Mogelijkheden bredere inzet Quickscan gelijke beloning op te nemen in Vierde Voortgangsbrief gelijke beloning.
38.
Nota dagindeling/levensloop
39.
Het masterplan huisvesting van UWV zal aan de Kamer worden toegezonden nadat UWV dat aan de minister heeft voorgelegd. Preventie en arbozorg: Tweede Kamer nader berichten over mogelijkheid om, in samenspraak met clientenorganisaties en artsen uit de keten, te komen tot een gericht pakket voor preventie en arbozorg voor langdurig zieken met hoogste aandeel arbeidsgehandicapten. (Kamerstuknr. 29 461, nr. 1) Rapport onderzoek per Saldo aan de Tweede Kamer toesturen.
AO d.d. 18-2-2004 over Emancipatie over Kabinetsreactie 2e nat. Rapport VN-vrouwenverdrag (SZW 0400002). (27 061/27 099, nr. 23) AO d.d. 18-2-2004 over Emancipatie over Kabinetsreactie 2e nat. Rapport VN-vrouwenverdrag (27 061/27 099, nr. 23) 19-2-2004 Spoeddebat over huisvesting UWV
Punt is niet meegenomen bij aanbieding BIS aan TK. Melding aan TK zal naar verwachting plaatsvinden bij aanbieden van WSW-monitor. Planning: september 2004 Planning: september 2004
36.
40.
41.
42.
43.
44.
De Staatssecretaris zegt toe samen met SVB te bezien of SVB niet een andere formulering kan hanteren dan termen als ongehuwd of samenwonend in situaties waarin een van de partners in een AWBZ-inrichting verblijft. De Staatssecretaris zegt toe samen met SVB en VWS te bezien of scherper in beeld kan worden gebracht wat de financiële vooren nadelen zijn van verschillende opties (wel of niet als gehuwd te worden aangemerkt voor de volksverzekeringen). Over de resultaten daarvan wordt de Tweede Kamer tzt geïnformeerd. De Tweede Kamer zal jaarlijks worden geïnfor-meerd over het toezicht uitgeoefend door de PVK.
45.
In het wetsvoorstel Pensioenwet wordt uitdrukkelijk gekeken naar «zorgplicht» als variant op «inleggarantie».
46.
Schriftelijk commentaar op suggestie onderwijsmodule HRM over mogelijkheden indienstnemen arbeidsgehandicapten chronisch zieken. Minister beziet suggestie formuleren macrodoelstelling rond arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap op haar merites.
47.
Na besluitvorming Brussel over ESF gelden. Planning: oktober 2004 Wordt meegezonden met Jaarplan 2005 Planning: oktober 2004
brief d.d. 8-3-2004 over Werkplan CWP 2004, meerjarenprogramma 2003–2006 CWP en Monitor arbeidsgehandicapten 2002 (29 461, nr. 1)
AO d.d. 8-3-2004 over Attitude onderzoek cie Het Werkend Perspectief (29 461, nr. 2) 9-3-2004 Mondelinge vragen Verburg (CDA) aan de stas en stas VWS over oudere mensen die moeten scheiden omdat alleen dan plaatsing in een verzorgingshuis mogelijk is, dit vanwege AOW. 9-3-2004 Mondelinge vragen Verburg (CDA) aan de stas en stas VWS over oudere mensen die moeten scheiden omdat alleen dan plaatsing in een verzorgingshuis mogelijk is, dit vanwege AOW.
Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet dat voorjaar 2005 bij de TK zal worden ingediend. De brief aan de Kamer is in voorbereiding. Planning: september 2004
AO d.d. 11-3-2004 AO over de Update van Hoofdlijnen voor de Pensioenwet (28 294, nr. 2), de uitvoering 2b PSW (28 294, nr. 5) AO d.d. 11-3-2004 over de Update van Hoofdlijnen voor de Pensioenwet (28 294, nr.2), de uitvoering 2b PSW (28 294, nr. 5) AO d.d. 18-3-2004 AO over Attitude onderzoek cie Het Werkend Perspectief (SZW-04-49) (29 461, nr. 2)
Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet dat voorjaar 2005 bij de TK zal worden ingediend.
AO d.d. 18-3-2004 over Attitude onderzoek cie Het Werkend Perspectief (29 461, nr. 2)
Planning: oktober 2004
Brief aan de Kamer is in voorbereiding. Planning: september 2004
Wordt meegenomen in het wetsvoorstel Pensioenwet dat voorjaar 2005 bij de TK zal worden ingediend. Planning: oktober 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
218
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
48.
Op welke wijze kan de effectiviteit van de inspanningen van diverse actoren bij deelname van mensen met een arbeidshandicap aan het arbeidsproces gemeten worden. De Minister zal de Kamer informeren of het waar is dat slechts 10% van werkzoekende arbeidsgehandicapten staat ingeschreven bij het CWI (blz. 8/9) De jaarlijkse kwantitatieve rapportage over de handhaving binnen het SZWdomein (de zgn. Integrale rapportage handhaving) kan jaarlijks niet eerder dan in december aan de Kamer worden aangeboden. De Staatssecretaris heeft toegezegd (in AO 18-3-4) dat hij zal bezien of het mogelijk is om eerder in het jaar te komen met een kwalitatieve rapportage en de Kamer hierover in de eerstvolgende voortgangsrapportage SUWI zal informeren. N.a.v. de discussie over het door de SVB ingezette handhavingsbeleid heeft de staatssecretaris toegezegd de mogelijkheid van ambtsinstructies om intimiderende controle-methoden tegen te gaan, in overweging te zullen nemen. De Staatssecretaris heeft toegezegd het rapport dat de UWV maakt van het UWV-onderzoek naar de redenen van de stijgende non-afdoening, te zullen opsturen bij de rapportages over de voortgang SUWI, dan wel, indien er zorgwekkende zaken uit naar voren komen, in de komende zomer. De bevindingen van de SIOD over valse detacheringsverklaringen zullen worden meegenomen in de notitie over de illegalenproblematiek in relatie tot uitzendbureaus.
AO d.d. 18-3-2004 over Attitude onderzoek cie Het Werkend Perspectief (29 461, nr. 2)
Planning: september 2004
AO d.d. 18-3-2004 over Attitude onderzoek cie Het Werkend Perspectief (29 461, nr. 2)
In oktober 2004 bestuurlijk overleg gepland. Planning: december 2004
AO d.d. 18-3-2004 over Integrale rapportage Handhaving 2002 (17 050, nr. 259)
De Tweede Kamer bij brief van 18-5-2004 geïnformeerd. (PM)Planning: september 2004
AO d.d. 18-3-2004 over Integrale rapportage Handhaving 2002 (17 050, nr. 259)
In voorbereiding. Planning: december 2004
AO d.d. 18-3-2004 over Integrale rapportage Handhaving 2002 (17 050, nr. 259)
Planning: december 2004
AO d.d. 26-3-2003 over de integrale rapportage Handhaving 2001 en Handhavingsprogramma 2003–2006 (vergaderjaar 2002–2003, 17 050, nr. 246) en AO d.d. 18-3-2004 over Integrale rapportage Handhaving 2002 (170 50, nr. 259) AO d.d. 1-4-2004 Voorlopig kader van de regeling werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) (28 333, nr. 33) AO d.d. 7-4-2004 over de huisvestingskosten UWV (26 448, nr. 135)
De bevindingen van de SIOD zijn niet meegenomen in de illegalennota. Bekeken moet worden hoe de TK op andere wijze geïnformeerd kan worden over de bevindingen van de SIOD m.b.t detacheringsfraude. Planning: december 2004 In voorbereiding. Planning: oktober 2004
AO d.d. 7-4-2004 over de huisvestingskosten UWV (vergaderjaar 2003–2004, 26 448, nr. 135)
Informatieverstrekking wacht op besluitvorming door UWV. Planning september 2004
AO d.d. 15-4-2004 over de 2e voortgangsrapportage Agenda van de Toekomst inzake (26 448, nr. 129) (28 870, nr. 112)
Toegezegd jurisprudentie-onderzoek zal gebaseerd zijn op de kaders die gelden voor het arbeids- en bestuursrecht. Planning: oktober 2004
49.
50.
51.
52.
53.
54.
De Kamer zal kort na het zomerreces de IVA- en WGA-regelingen ontvangen
55.
Over de vervolgstappen van UWV ten aanzien van de betaalde makelaarscourtage zal de Kamer vóór 1 mei geïnformeerd worden Over de besluitvorming van UWV ten aanzien van het beoogde paviljoen en de loopbruggen bij het hoofdkantoor zal de Kamer nader geïnformeerd worden. De minister verbindt aan deze toezegging geen termijn aangezien dit de onderhandelingspositie van UWV in de lopende besprekingen zou kunnen verslechteren. Het aan de Kamer doen toekomen van jurisprudentie m.b.t. tot «het werken met behoud van uitkering».
56.
57.
UWV-onderzoek loopt nog. Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
219
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
58.
Schriftelijk uitleg geven over het recht op kinderopvang in relatie tot het systeem van vraagfinanciering in vergelijking met het recht op zorg en het voor de zorg geldende systeem van vraagfinanciering. Stimuleren van de doelstelling te komen tot 90% werkgeversbijdragen door dit onderwerp nadrukkelijk op de agenda te zetten van het reguliere overleg met de STAR. Het functioneren van de financiëringssystematiek van de specifieke (gemeentelijke) doelgroepen, waar- bij uitdrukkelijk ook wordt gekeken naar de systematiek van een tweepartijenfinancieringsstelsel voor doelgroepen (strekking motie nr. 71), betrekken bij de evaluatie van de Wet kinderopvang. In 2006 op basis van een evaluatie een open debat over de werkgeversbijdrage voor kinderopvang, waarbij alle door de Kamer genoemde opties aan de orde kunnen zijn; deze opties betreffen: structurele compensatieregeling, verplichte werkgeversbijdrage, zgn. driekwart dwingend recht, d.w.z. een verplichting voor de werkgever om zich in een cao jegens de werknemers te verbinden tot een bijdrage. De minister zegt toe bij de begroting voor 2006 terug te komen op het liquiditeitsnadeel in fondsen. De minister zegt toe in het najaar van 2004 een ketentest uit te voeren. De minister zegt toe met de werkgevers te discussiëren over de omvang van het PANA-bericht en de duur van de overgangsperiode. De Kamer wordt over de uitkomst van deze gesprekken geïnformeerd. De minister zegt toe de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen m.b.t. de wijzigingen in de WW-methodiek in relatie tot ambulante artiesten. De minister zegt toe bij verdere uitwerking van WFSV rekening te houden met de vraag van kamerlid Omtzigt of de informatie i.k.v. inzagerecht per telefoon of on-line kan worden aangevraagd. De minister zegt toe i.k.v. WFSV terug te komen op de vraagstelling hoe berichtenverkeer aan werknemers zo efficiënt en inzichtelijk als mogelijk kan verlopen. De minister zegt toe om kort na het zomerreces een wetsvoorstel over wijziging RWI bij de TK in te dienen. In dat kader zal ook het benodigde budget voor de RWI nader worden bepaald.
21-4-2004 Plenaire behandeling Wetsvoorstel Kinderopvang (28 447) en 28-4-2004 Heropening van het wetsvoorstel Kinderopvang (28 447)
Planning: december 2004
21-4-2004 Plenaire behandeling Wetsvoorstel Kinderopvang (28 447) en 28-4-2004 Heropening van het wetsvoorstel Kinderopvang (28 447)
Staat jaarlijks op agenda Regiegroep. Eindresultaat bezien bij de evaluatie in 2006. Planning: september 2004
21-4-2004 Plenaire behandeling Wetsvoorstel Kinderopvang (28 447) en 28-4-2004 Heropening van het wetsvoorstel Kinderopvang (28 447)
Einddatum afhankelijk van besluitvorming over evaluatie financieringsmodel voor doelgroepen. Planning: december 2006
21-4-2004 Plenaire behandeling Wetsvoorstel Kinderopvang (28 447) en 28-4-2004 Heropening van het wetsvoorstel Kinderopvang (28 447)
Einddatum afhankelijk van de besluitvorming over evaluatie financieringsmodel. Planning: december 2006
27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371)
Planning: september 2005
27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371) 27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371)
Planning: september 2005
27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371)
In voorbereiding. Planning: januari 2006
27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371)
In voorbereiding. Planning: december 2004
27/28-4-2004 Plenaire behandeling wetsvoorstel Walvis (29 219 + 28 371)
In voorbereiding Planning: oktober 2004
brief d.d. 29-4-2004 over RWI (26 448, nr. 137)
Wetsvoorstel is 25/6 in MR geweest. Planning: september 2004
59.
60.
61.
62.
63. 64.
65.
66.
67.
68.
Overleg heeft plaatsgevonden. Wacht op afhandeling WFSV in de Eerste Kamer. Planning: oktober 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
220
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
69.
De Tweede Kamer wordt elke drie maanden geïnformeerd over besluiten CWI inzake toetsing beroepssectoren. + TK informeren zodra grenswaarde aantal nieuwe migranten wordt genaderd.
Rapportage vindt plaats via de kwartaalverslagen. Het tweede kwartaalverslag wordt medio augustus 2004 naar de Tweede Kamer gezonden. Planning: september 2004
70.
De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over het activeren van het arbeidsaanbod in de beroepssectoren die door CWI zijn aangewezen.
71.
Juridische mogelijkheden nagaan van specifieke publicatie van naam en toenaam (schandpaal) melden van bedrijven die gebruik maken van illegale arbeid. Brief naar de TK voor het zomerreces met een vergelijking van de voorgestelde vestigingsvergunning, de oude uitzendvergunning en het publiekprivate APK-stelsel zoals voorgesteld door de branche (afweging van beide opties) Een beredeneerde schatting van de effecten van het voorgestelde pakket van maatregelen op het terugdringen van de fraude en illegaliteit in de uitzendbranche zal bij de wetgevingstukken worden gevoegd. Nagaan of het mogelijk is bedrijven, indien bij controle geen vergunning wordt aangetroffen, te sluiten.
AO d.d. 29-4-2004 over de brief d.d. 16-4-2004 inzake aangewezen sectoren/beroepsgroepen waarvoor de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning niet getoets wordt op beschikbaarheid van prioriteitsgenietend aanbod (29 407, nr. 10) AO d.d. 29-4-2004 over de brief d.d. 16-4-2004 inzake aangewezen sectoren/beroepsgroepen waarvoor de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning niet getoets wordt op beschikbaarheid van prioriteitsgenietend aanbod (29 407, nr. 10) AO d.d. 26-5-2004 over bestrijding fraude uitzendbranche (170 50, nr. 267)
AO d.d. 26-5-2004 over bestrijding fraude uitzendbranche (170 50, nr. 267)
De Tweede Kamer bij brief van 2-7-2004 (17 050, nr. 268) geïnformeerd. Planning: voor einde zomerreces
AO d.d. 26-5-2004 over bestrijding fraude uitzendbranche (17 050, nr. 267)
Wordt meegenomen in het voorstel tot wijziging van de WAADI, waarin de vestigingsvergunning wordt geregeld. Planning: december 2004
AO d.d. 26-5-2004 over bestrijding fraude uitzendbranche (17 050, nr. 267)
Wordt meegenomen in het voorstel tot wijziging van de WAADI, waarin de vestigingsvergunning wordt geregeld. Planning: december 2004 In voorbereiding. Planning: december 2007
72.
73.
74.
75.
76.
77.
De Wet tot wijziging van de WAO ivm invoering branchegewijze premiedifferentiatie wordt geëvalueerd. Daarbij zal worden bezien of zolang het nodig is om een systeem van premiedifferentiatie te hanteren, de premiedifferentiatie kan worden gebracht op het niveau van de branches. Ook wordt de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden bij de evaluatie meegenomen. Conform een eerder gedane toezegging (zie brief d.d. 11-3-2004, 29 407, nr. 14) zal de minister zich voor de zomer beraden op de vraag of de Nederlandse wetgeving, met name de WAGA verandering behoeft. Nagegaan zal worden of het toepassen van de beslagvrije voet bij verrekening van een uitkering bij de uitvoering tot vragen leidt. Eventueel zal er in 1 van de Verzamelbrieven aan gemeenten expliciet aandacht aan worden gegeven.
26-5-2004 Plenaire behandeling wijz. WAO ivm invoering branche-gewijze premiedifferentiatie (29 292)
Planning: september 2004
Wordt nog dit jaar verwerkt in een wijziging van WAADI of de WAV. Planning: december 2004
AO d.d. 27 mei 2004 (Europa-overleg) (21 501-31, nr. 49)
De Tweede Kamer bij brief van 2-7-2004 geïnformeerd (29 407, nr. 16) Planning: september 2004
Wetgevingsoverleg EK d.d. 1-6-2004 over het wetsvoorstel Veegwet werk en bijstand (29 499)
In voorbereiding. Planning: september 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
221
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
78.
Het aan TK en EK zenden van een korte notitie over de vermogensvrijlating van de eigen woning in de bijstand in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen. (Geldt alleen voor bestaande informatiestromen) In dit kader zal er aandacht besteed worden ingeval er sprake is van woonboten ipv eigen woning. De ministeriële regeling Wsw zal zodra die is vastgesteld na de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer ter kennisneming aan de Tweede Kamer worden toegezonden. De Staatssecratrais zegt de Kamer toe een brief te zenden over de gevolgen van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) voor o.a. de WWB op het moment dat de contouren van de WMO duidelijker worden en een structuur aan het ontstaan is. De staatssecretaris zal bekijken of het jongerenconvenant werkgelegenheid in de metaalsector ook in andere sectoren kan worden gebruikt. Hij zal de Kamer hiervan op de hoogte houden De ambitie om de trend in de toename van het aantal onderbetalingen te keren zal in de begroting 2005 nader worden gekwantificeerd in de vorm van streefcijfers. Daarbij zal de eventuele waarde van het invoeren van een bestuurlijke boete in de WML worden betrokken. De Tweede kamer ontvangt een analyse van de verschillen in vaststelling van de uitkering op grond van de WW Bij werkhervatting op basis van het aantal uren dan wel op basis van de inkomsten.
Wetgevingsoverleg EK d.d. 1-6-2004 over het wetsvoorstel Veegwet werk en bijstand (29 499)
In voorbereiding. Planning: december 2004
AO d.d. 2 juni 2004 over de WSW (PM)
ministeriële regeling wordt nu opgesteld en gaat zodra gereed en vastgesteld ter kennisneming naar de TK. Planning: november 2004
AO d.d. 2 juni 2004 over de WSW (PM)
In voorbereiding Planning: december 2004
Plenair debat 2-6-2004 inzake werkgelegenheid (Handelingen 2003–2004, 795 144)
In voorbereiding Planning: december 2004
AO d.d. 3-6-2004 over antwoorden op vragen vd cie over het onderzoeksrapport van de Arbeidsinspectie «Werknemers met een brutoloon op en onder het wettelijk minimumloon (29 200 XV, nr. 95)
Zie artikel 27 Operationele doelstelling 2. Daarin staat vermeld dat de Kamer voor december 2004 geïnformeerd wordt.
Wetgevingsoverleg d.d. 14-6-2004 over Wijziging van enkele sociale verzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (29 513) en Goedkeuring vh voornemen tot opzegging van en ILO-Verdrag 118(betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen mbt de sociale zekerheid (29 382) Wetgevingsoverleg d.d. 14-6-2004 over Wijziging van enkele sociale verzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (29 513) en Goedkeuring vh voornemen tot opzegging van en ILO-Verdrag 118 (betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen mbt de sociale zekerheid (29 82) Wetgevingsoverleg d.d. 14-6-2004 over Wijziging van enkele sociale verzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (29 513) en Goedkeuring vh voornemen tot opzegging van en ILO-Verdrag 118 (betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen mbt de sociale zekerheid (29 382)
Wordt meegenomen met het project deregulering. Planning: november 2004
79.
80.
81.
82.
83.
84.
Er wordt onderzocht of na opzegging van Verdrag 118 opnieuw bekrachtiging kan plaatsvinden voor de takken van verzekering die niet onder artikel 5 (exportbepaling) van het verdrag vallen.
85.
In het bestuurlijk overleg met UWV worden afspraken gemaakt om scholing in een reintegratietraject eerder in te zetten
Planning: december 2004
Planning: oktober 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
222
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
86.
Het whithe-board zal geactualiseerd naar de stand van 1 juli 2004 naar de TK worden gezonden mits de Minister hierachter staat. De minister zal zich bij de voortgangsrapportage van het «Actieplan vereenvoudiging sv-wetgeving» laten inspireren door de publicatie «De Belgen doen het beter» van Docters van Leeuwen. Het evaluatie rapport dubbele keuring jonge vrouwen zal worden toegestuurd. Integrale rapportage van de resultaten van de reintegratie inspanningen, verzenden na voortgangsrapportage Agenda van de Toekomst 2003. De minister zegt toe een schriftelijk antwoord te geven op de vraag van mw. Noorman-den Uyl waar branches subsidie kunnen aanvragen, nu vraaggerichte projecten bij het UWV niet van de grond komen De Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de operationalisatie van het begrip moeilijk plaatsbare groepen, wanneer het UWV deze, in samenspraak met de LCR heeft afgerond. De Tweede Kamer informeren over de inzet van arbeidsadviseurs in de plaatsen waar het PRB-experiment loopt. De minister zegt toe de Tweede Kamer vóór 1 oktober 2004 te informeren over de uitkomsten van het overleg met UWV over de aanbesteding van de reïntegratiecontracten De minister heeft toegezegd in de loop van het proces gebruik te maken van de expertise van de ARK.
Wetgevingsoverleg d.d. 14-6-2004 over (vereenv. SV-wetten) 29 513)
Actieplan wordt geactualiseerd. Planning: augustus 2004
Wetgevingsoverleg d.d. 14-6-2004 over (vereenv. sv-wetten) (29 513)
Voorbereidingen voor de afdoening zijn gestart. Planning: september 2004
15-6-2004 Plenair debat EK over arbeid en ziekte
Toezegging wordt ingevuld na verschijning rapport. Planning: september 2004 In voorbereiding. Planning 1-1-2005
87.
88.
89.
90.
91.
92.
93.
94.
95.
De minister heeft toegezegd het convenant tussen UWV en BD inzake overgang personeel de Kamer toe te zenden.
96.
De minister heeft toegezegd de Kamer nadere informatie te verschaffen over de planning van de samenwerking SIOD/FIOD.
97.
De minister heeft toegezegd schriftelijk terug te komen op de wijze van dagloonberekening (100% vs. 80%).
98.
De staatssecretaris zegt toe de komende maanden de mogelijkheden van een model zoals de Belgische Kruispuntbank en andere ervaring in het buitenland nader te bekijken.
AO d.d. 17-6-2004 over Jaarverslag 2003 (29 540/29 596/29 605, nr. 119)
AO d.d. 23-6-2004 over Adviestaken van de Raad voor werk en Inkomen (26 448, nr. 148)
Planning: september 2004
AO d.d. 23-6-2004 over uitvoering moties over individuele reïntegratieovereenkomst (26 448, nr. 150)
UWV is gestart met operationalisatie van begrip «moeilijk plaatsbare groepen» in samenspraak met LCR en Borea. Planning: oktober 2004
AO d.d. 23-6-2004 over uitvoering moties over individuele reïntegratieovereenkomst (26 448, nr. 150)
Planning: oktober 2004
AO d.d. 24-6-2004 over tussenevaluatie SUWI 2004 en verantwoording SUWI-organisaties 2003 (26 448, nr. 149)
Planning: september 2004
24-6-2004 Plenaire behandeling van de wetsvoorstellen: Invoeringswet financiering sociale verzekering (29 531), de Wet financiering sociale verzekeringen (WFsv) (29 529) 24-6-2004 Plenaire behandeling van de wetsvoorstellen: Invoeringswet financiering sociale verzekering (29 531), de Wet financiering sociale verzekeringen (WFsv) (29 529) 24-6-2004 Plenaire behandeling van de wetsvoorstellen: Invoeringswet financiering sociale verzekering (29 531), de Wet financiering sociale verzekeringen (WFsv) (29 529) 24-6-2004 Plenaire behandeling van de wetsvoorstellen: Invoeringswet financiering sociale verzekering (29 531), de Wet financiering sociale verzekeringen (WFsv) (29 529) 24-6-2004 d.d. AO over tussenevaluatie SUWI 2004 en verantwoording SUWI-organisaties 2003 (26 448, nr. 149)
Wordt betrokken bij implementatie wfsv inwerkingtreding 1-1-2006 Planning: 1-1-2006
Planning: december 2004
Planning: juli 2005
Planning: december 2004
Planning: oktober 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
223
Nr.
Omschrijving
Vindplaats
Stand van zaken/knelpunten
99.
De staatssecretaris zegt toe de lijst met belemmeringen in de wet- en regelgeving die de samenwerking tussen ketenpartners bemoeilijken, te bekijken. De staatssecretaris zegt toe schriftelijk uitleg te geven over de veronderstelling dat CWI de 8-dagen termijn van overdracht aan gemeenten overschrijdt De minister verwacht dat UWV per 1 juli helder in beeld brengt welke maatregelen er genomen zijn om het transformatieproces en de overgang naar de Belastingdienst vrij van risico’s te laten verlopen. De minister zal na ontvangst van de UWV ICT-koersnota de Kamer informeren over het verloop van het ICT-transformatieproces.
AO d.d. 24-6-2004 over tussenevaluatie SUWI 2004 en verantwoording SUWI-organisaties 2003 (26 448, nr. 149)
In voorbereiding Planning: september 2004
AO d.d. 24-6-2004 over tussenevaluatie SUWI 2004 en verantwoording SUWI-organisaties 2003 (26 448, nr. 149) 29-6-2004 Mondelinge vragen mw. Verburg (CDA) over mislukken ICT-project bij het UVW
In voorbereiding Planning: september 2004
100.
101.
Wordt met het jaarplan meegenomen. Planning: oktober 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
224
9. BIJLAGE INZAKE ZBO’S EN RWT’S Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen. Indien een ZBO of een RWT uit de departementale begroting en/of via de premie-uitgaven een bijdrage ontvangt, is het beleidsartikel vermeld waarin het ZBO of de RWT is opgenomen, alsmede de daarbijbehorende raming van de totale bijdrage voor 2005. Tabel 9.1: Overzicht van ZBO’s en RWT’s van SZW
Centrale organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) inclusief BKWI Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Sociale Verzekeringsbank (SVB) Raad voor Werk en Inkomen (RWI) St. Kunstenaars & Co Inlichtingenbureau (IB) Diverse certificerende instellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden en veiligheid Vereveningsinstantie Onderlinge Waarborgmaatschappij MAAV
RWT
ZBO
Beleidsartikel
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja
Artikel 22 Artikel 23, 30, 31 en 32 Artikel 32 en 33 Artikel 23 Artikel 30 Artikel 30
Ja Ja Ja
Artikel 29 Artikel 28 en 31 Artikel 28 en 31
Bijdrage OB 2005 (x € 1 miljoen)
346,3 1 811,8* 223,1* 24,2 2
– – –
* Deels via premiegefinancierde uitgaven.
RWI De bijdrage in 2005 aan RWI van € 24 mln is inclusief de bijdrage voor de RWI-subsidieregeling Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW). SUWI Het SUWI-stelsel is nu ruim twee jaar van kracht. Sinds de implementatie van de wet SUWI in 2002 is er veel gebeurd. Ten eerste heeft, mede naar aanleiding van de huisvestingsproblematiek bij UWV afgelopen jaar, een versterkingsslag plaatsgevonden in aansturing en toezicht door SZW van de SUWI-uitvoeringsorganisaties. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 30 maart 2004 geïnformeerd (kamerstukken II, 2003–2004, 26 448, nr. 126). De hierin beschreven sturingsaanpak wordt ingegeven door transparantie, volledige en betrouwbare informatie, heldere rollen, duidelijke spelregels en soberheid. Daarnaast wordt voortdurend nagedacht over de optimalisering van het SUWI-stelsel in de nabije toekomst en zijn in het kader hiervan op diverse terreinen prioriteiten voor de uitvoering benoemd. Te denken valt hierbij aan ketensamenwerking en keteninformatisering, klantgerichtheid en handhaving, maar ook aan aspecten als doelmatigheid/efficiency en kwaliteit. Op deze laatste aspecten wordt hieronder nader ingegaan. Bovendien hebben we de komende jaren – hoofdzakelijk bij UWV – te maken met een intensief beleidsprogramma. De Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (WALVIS) zal worden ingevoerd en de samenwerking tussen UWV en de Belastingdienst zal worden geïmplementeerd. Ook wordt beoogd dat de WW vereenvoudigd wordt en dat het stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt herzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
225
Voorts is voorzien dat in 2005 het bij de implementatie van de SUWIstructuur gestarte transformatieprogramma zoveel mogelijk wordt afgerond. Vooral bij UWV en CWI speelt dit proces een belangrijke rol. Doelmatigheid Zoals hierboven aangegeven, zijn efficiency en doelmatigheid belangrijke items in de aansturingsrelatie met de SUWI-uitvoeringsorganisaties. Centrale vraag hierbij is hoe de beoogde doelen van «werk boven uitkering» en «klantgerichtheid» zo goed mogelijk bereikt worden tegen zo laag mogelijk kosten. Doelmatigheid kent verschillende aspecten. Ten eerste is de hierboven aangehaalde SUWI-efficiencyslag van belang. Met de invoering van de wet SUWI is met de uitvoeringsorganisaties een bezuinigingsdoelstelling op de uitvoeringskosten afgesproken. Voor CWI en UWV is deze taakstelling 20% respectievelijk 25% over de periode 2002–2005. De afgelopen jaren zijn deze besparingen geherinvesteerd in kwaliteits- en transformatieprojecten. In 2005 zal moeten worden bezien hoe de afronding van het transformatietraject kan worden gecombineerd met het intensieve beleidsprogramma dat in de nabije toekomst door UWV zal moeten uitgevoerd. Bij SVB werd tot op heden jaarlijks bezien in hoeverre de efficiency kan worden verbeterd. In 2004 zal een afspraak over de meerjarenefficiency worden gemaakt. BKWI en IB hebben een relatief beperkt takenpakket en een beperkt budget uitvoeringskosten. Bij het huidige takenpakket van BKWI en IB zijn de uitvoeringskosten constant. Er zijn ook situaties waarin een hoger niveau van de uitvoeringskosten een gelijkwaardig of zelfs hoger niveau van doelmatigheid inhoudt. Met de invoering van de wet SUWI is namelijk besloten in de periode 2002–2005 geld vrij te maken voor het transformatieproces van UWV en CWI, zoals hierboven omschreven. De transformatie moet leiden tot één gestroomlijnde organisatie die doelmatiger werkt. Ook is hier de relatie tussen de zogenaamde grote (uitkeringslasten) en de kleine geldstroom (uitvoeringskosten) relevant. Op dit moment ontplooien de diverse organisaties nieuwe initiatieven om de relatie aantoonbaar te maken dat een intensivering van de uitvoeringskosten een groter besparingseffect op de uitkeringslasten kan bewerkstelligen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
226
Tabel 9.2: Uitvoeringskosten per SUWIorganisatie bij constante prijzen* en bij constant volume: (€ 1 miljoen)
2003
2004
2005
1 849,2 1 647,2 187,7 14,3
1 937,2 1 530,2 243,2 163,8
1 763,8 1 377,4 227,2 159,2
SVB totaal Reguliere kosten
218,6 218,6
228,5 228,5
228,5 228,5
228,5 228,5
228,5 228,5
228,5 228,5
228,5 228,5
CWI totaal Reguliere kosten Transformatiekosten**
411,3 371,1 40,2
377,0 365,2 11,8
337,9 337,9 0,0*
317,8 317,8
311,6 311,6
310,6 310,6
309,6 309,6
BKWI totaal Reguliere kosten Projectkosten
10,7 6,1 4,6
8,6 6,8 1,8
8,4 6,6 1,8
6,7 6,7
6,7 6,7
6,7 6,7
6,7 6,7
IB totaal*** Reguliere kosten ? Projectkosten
7,2 4,5 2,7
4,7 4,7
4,7 4,7
4,7 4,7
4,7 4,7
4,7 4,7
4,7 4,7
UWV totaal Reguliere kosten Transformatiekosten Kwaliteit
* ** ***
2006
2007
2008
2009
1 481,3 1 272,9+PM 1 234,8+PM 1 290,0 1 228,6 1 195,4 32,1 44,3 39,3 159,2 PM PM
1 220,1+PM 1 191,0 29,2 PM
De uitvoeringskosten van UWV, CWI, SVB, BKWI en IB zijn vermeld in prijsniveau 2004. Vooralsnog staat een bedrag van € 2,7 miljoen op de aanvullende post Financiën t.b.v. transformatie CWI in 2005. De uitvoeringskosten Inlichtingenbureau worden in de begroting SZW niet afzonderlijk weergegeven, maar als onderdeel van het handhavingsbudget op artikel 30.
Prestatie-indicatoren Binnen het Ministerie van SZW wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten prestatie-indicatoren. Naast de zogenaamde VBTB-prestatieindicatoren bestemd voor de verantwoording over het gevoerde beleid (en de resultaten daarvan) aan de Tweede Kamer, zijn met CWI, UWV en SVB in het kader van de aansturing duidelijke, aan SUWI-gerelateerde resultaatafspraken gemaakt in de vorm van uitvoerings-prestatie-indicatoren. In de bestuurlijke verantwoording over de prestaties van de SUWI-organisaties door middel van de kwartaalverslagen en het jaarverslag staan deze uitvoerings-prestatie-indicatoren centraal. Zij vormen als het ware de kern van de verantwoording door de verschillende organisaties. Hieronder treft u tevens een overzicht van deze uitvoerings-prestatie-indicatoren aan. Hierbij dient te worden vermeld dat onderstaande concept-normen 2005 afkomstig zijn uit de concept-jaarplannen van de SUWI-organisaties. De definitieve jaarplannen moeten de SUWI-organisaties conform de SUWI-wet uiterlijk 1 oktober a.s. aanbieden. De planning is om de Tweede Kamer begin november via de toezending van de jaarplannen te informeren over de uitkomst van de goedkeurings- en vaststellingsprocedure, inclusief de definitieve normstelling van de genoemde indicatoren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
227
Tabel 9.3: Prestatieindicatoren UWV
Resultaatgebied 1: voorkomen van uitkeringsinstroom 1. Tijdigheid beoordeling reïntegratieverslag*** 2. Juistheid beoordeling reïntegratieverslag*** 3. Uitvoering arborol – hersteld vóór einde wachttijd*** Resultaatgebied 2: juiste en tijdige uitkeringsverstrekking 4. Tijdigheid WW (beschikkingen op aanvraag binnen 8 weken genomen) 5. Tijdigheid WAO (beschikkingen op aanvraag binnen 13 wk (2004) resp. 8 wk (2005) genomen)*** 6. Tijdigheid ZW (beschikkingen op aanvraag binnen 4 weken genomen) 7. Rechtmatigheid 8. Compliance (het percentage uitkeringsgerechtigden en werk-gevers dat bekend is met de plichten en de bijbehorende sancties, gemeten via een representatief onderzoek) 9. Aantal overtredingen naar duur en omvang (van zowel uitkerings-gerechtigden als werkgevers) Resultaatgebied 3: bevorderen van reïntegratie/uitstroom 10. Plaatsingspercentage WW 11. Plaatsingspercentage AG 12. Sluitende aanpak WW 13. Sluitende aanpak AG 14. Snelle start reïntegratietrajecten (binnen 4 weken na vaststelling afstand tot arbeidsmarkt of reïntegratievisie een aanmelding naar reïntegratiebedrijf) Resultaatgebied 4: klantgerichtheid 15. Uitkomsten klanttevredenheidsonderzoek werknemersscore 16. Uitkomsten klanttevredenheidsonderzoek, werkgeversscore Resultaatgebied 5: efficiency 17. Efficiënte uitvoeringsprocessen (efficiencyverbetering) * ** *** ****
norm 2004*
concept-norm 2005**
80% 70% > 96%
> 70% PM nvt
86%
90%
90% 90% 99%
90% 90% 97 à 98%
60% nvt
PM na 0-meting in 4e kwartaal 2004
50% 40% 95% 90%
60% 40% 100%**** 99%
85%
85%
6,5 6,5
7 PM
18% eind ’04 tov ’02
PM
De Tweede Kamer is bij brief van 27 november 2003 geïnformeerd over de jaarplannen 2004 van de SUWI-organisaties, inclusief bovenstaande normen 2004 en bijbehorende toelichting. Begin november zullen de definitieve jaarplannen 2005 van de SUWI-organisaties aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Hierin zijn de definitieve normen 2005 en bijbehorende toelichting opgenomen. in verband met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte zijn deze prestatie-indicatoren in 2005 slechts beperkt van toepassing. In het concept-jaarplan 2005 gaat UWV vooralsnog uit van een norm Sluitende Aanpak van 99%. Dit in afwijking van de Europese richtlijn van 100%. In reactie op het concept-jaarplan is UWV gevraagd de afwijkende norm van 99% toe te lichten, dan wel uit te gaan van de Europese norm van 100%. Deze reactie is op dit moment nog niet ontvangen. In het definitieve jaarplan 2005 dat begin november aan de Tweede Kamer zal worden gezonden, zal de definitieve norm 2005, inclusief toelichting, zijn opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
228
Tabel 9.4: Prestatieindicatoren CWI
Resultaatgebied 1: voorkomen van uitkeringsinstroom 1. Preventiequote WW 2. Preventiequote Abw (WWB) 3. Uitstroomquote (WW en WWB fase 1) 4. Marktbereik vacatures 5. Vervullingsquote (Inclusief het vacature offensief) Resultaatgebied 2: juiste en tijdige uitkeringsverstrekking 6. Volledigheid overdracht gegevens CWI mbt uitkeringsintake (CWI maakt onderscheid naar WW en WWB) 7. Tijdigheid overdracht gegevens CWI mbt uitkeringsintake (CWI maakt onderscheid naar WW en WWB) Resultaatgebied 3: bevorderen van reïntegratie 8. Kwaliteitscijfer reïntegratieadviezen 9. Kwaliteitscijfer kennisgevingen verwijtbaar gedrag UWV en gemeenten Resultaatgebied 4: klantgerichtheid 10. Klanttevredenheid bij CWI van bezoekers CWI/werkzoekenden 11. Klanttevredenheid bij CWI van werkgevers 12. Klanttevredenheid bij CWI van ketenpartners Resultaatgebied 5: efficiency 13. Efficiencytaakstelling * **
norm 2004*
concept-norm 2005**
18% 40% 50% 50% 74 250
20% 45% 55% vervallen 82 000
85% en 80%
85% en 85%
80% en 96%
80% en 96%
7 7
7 7
7 7 7
7 7 7
15% eind ’04 tov ’02
PM
De Tweede Kamer is bij brief van 27 november 2003 geïnformeerd over de jaarplannen 2004 van de SUWI-organisaties, inclusief bovenstaande normen 2004 en bijbehorende toelichting. Begin november zullen de definitieve jaarplannen 2005 van de SUWI-organisaties aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Hierin zijn de definitieve normen 2005 en bijbehorende toelichting opgenomen.
Tabel 9.5: Prestatieindicatoren SVB
Resultaatgebied 1: voorkomen van uitkeringsinstroom Niet van toepassing op SVB Resultaatgebied 2: juiste en tijdige uitkeringsverstrekking 1. Rechtmatigheid 2. Handhaving 3. Nationale tijdigheid a AOW b ANW c AKW 4. Internationale tijdigheid a AOW b ANW c AKW Resultaatgebied 3: bevorderen van reïntegratie Niet van toepassing op SVB Resultaatgebied 4: klantgerichtheid 5. klanttevredenheid (gemeten op een vijf-puntsschaal) a telefonische dienstverlening b e-mail dienstverlening c schriftelijke dienstverlening 6. Klachtenmanagement
7. Compliance: bekendheid met regels en plichten Resultaatgebied 5: efficiency 8. Efficiency * **
norm 2004*
concept-norm 2005**
nvt
nvt
99% (Anw 98,5%) PI + norm in ontwikkeling
99% PI + norm in ontwikkeling
90% 80% 95%
95% 85% 95%
60% 40% 70%
85% 85% 85%
nvt
nvt
(5 pnt schaal) 3,2 3,1 3,2 PI + norm in ontwikkeling nvt
3,2 3,1 3,2 Tijdigheid 95% Tevredenheid 2,8 PI + norm in ontwikkeling
1%
PM
De Tweede Kamer is bij brief van 27 november 2003 geïnformeerd over de jaarplannen 2004 van de SUWI-organisaties, inclusief bovenstaande normen 2004 en bijbehorende toelichting. Begin november zullen de definitieve jaarplannen 2005 van de SUWI-organisaties aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Hierin zijn de definitieve normen 2005 en bijbehorende toelichting opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
229
Handhaving Als VBTB-prestatie-indicator voor handhaving hanteert SZW het nalevingsniveau. SZW volgt de handhaving van de suwi-organisaties, samengesteld per wet (UWV: WAO, WW, ZW en TW en SVB: AKW, ANW en AOW) aan de hand van kengetallen die aansluiten bij de handhavingsketen: – Preventie (kennis van de verplichtingen en de sancties bij overtreding) – Controle (algemeen en specifiek i.h.b. op basis van risico-analyse) – Opsporing (administratieve overtredingen en fraude) – Afdoening (zowel administratief als strafrechtelijk) In de jaar- en kwartaalrapportages van zowel UWV als SVB zijn – of worden op termijn – de belangrijkste gegevens opgenomen. De gegevens die SZW eerder in de jaarlijkse begrotingen heeft opgenomen, worden aangemerkt als kerngegevens en sluiten aan bij de prestatie-indicator en kengetallen handhaving in de begroting. Tabel 9.6: Kerngegevens handhaving UWV onderdeel handhavingsketen Preventie controle (en toezicht) opsporing afdoening
kerngetal bekendheid met regels* Aantal fysieke en bijzondere controles Fysieke controles o.b.v. risicoanalyse geconstateerde overtredingen Tot. schadebedrag (x € 1 mln)*** aantal waarschuwingen aantal boeten en maatregelen aantal processen verbaal Afdoeningspercentage incassoratio****
2002
2003
Halfjaarcijfers 2004**
– 35 237 – 254 614 23,1 85 853 139 057 505 88% –
50% 31 418 (4 779) 271 238 24,9 85 889 148 715 603 87% –
– 15 264 2 242 133 504 11,2 39 299 73 791 262 85% –
BRON: UWV-jaarverslag 2003. * BRON: Periodiek Onderzoek Regel Overtreding Sociale Zekerheid (POROSZ-2), alleen WAO en WW. ** BRON: 2e kwartaalverslag 2004. *** Schadebedrag = alle geconstateerde fraude, dus terug te betalen (exclusief maatregelen). **** opgenomen VBTB-paragraaf van SZW-begroting 2004.
Tabel 9.7: Kerngegevens handhaving SVB onderdeel handhavingsketen Preventie Controle (+ toezicht) opsporing afdoening
kerngetal
2002
2003
Halfjaarcijfers 2004**
bekendheid met regels* aantal fraudesignalen personen
– 1 848
– 2 689
– –
464 433 5,8 29 112 14 072 31 93% –
685 544 9,3 34 323 16 804 141 79% –
409 162 5,7 – – 247 40% –
aantal onderzoeken aantal aangiften Tot. schadebedrag (x € 1 mln)*** aantal waarschuwingen aantal boeten en maatregelen geen afdoening aangiftes afdoeningspercentage incassoratio
BRON: SVB-handhavingsrapportage 2003. * BRON: (vanaf eind 2004) Periodiek Onderzoek Regel Overtreding Sociale Zekerheid (POROSZ-3), AKW, ANW en AOW. ** BRON: 2e kwartaalverslag 2004 SVB. *** Schadebedrag = geconstateerde fraude vanaf € 6 000, dus terug te betalen (exclusief administratieve terugvorderingen en maatregelen). **** opgenomen VBTB-paragraaf van SZW-begroting 2004.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
230
10. FINANCIEEL BELEID BUDGETDISCIPLINESECTOR SOCIALE ZEKERHEID EN ARBEIDSMARKT 10.1 Inleiding In deze bijlage wordt de uitgavenontwikkeling sociale zekerheid toegelicht voor de kabinetsperiode 2004–2007. Op hoofdlijnen worden de geraamde volume en prijsontwikkelingen in deze sector benoemd en de financiële effecten van het voorgenomen beleid in deze sector aangegeven. Op basis van de begrotingsregels zijn hier de nieuwe ontwikkelingen getoetst aan de ijklijn conform het Hoofdlijnenakkoord (reële kader). In deze bijlage wordt tevens een toelichting gegeven op de voorgestelde premiepercentages voor 2005 en de daarbij behorende premiemiddelen voor 2004–2007. De uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt worden namelijk voor ongeveer 70% gefinancierd uit premiemiddelen. De minister van SZW stelt de premies voor de desbetreffende sociale fondsen vast. Een confrontatie van de premie-inkomsten en de uitgaven laat een beeld zien van exploitatie- en vermogenssaldi van de fondsen. De exploitatiesaldi tellen mee voor het EMU-saldo. 10.2 Uitgangspunten en ontwikkelingen De economische groei 2004 wordt geraamd op 11⁄4%, voor 2005 op 11⁄2% en voor de jaren daarna op 21⁄2%. De lage groeicijfers voor de eerste jaren in dit decennium hebben geleid tot een fors oplopende werkloosheid tot naar verwachting 550 000 in 2005. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het laagste niveau in 2001 van 251 000. Onderstaande grafiek laat de ontwikkelingen in de werkloosheid zien sinds 1994; het hoogste niveau in de vorige situatie van laagconjunctuur begin jaren negentig. Deze grafiek laat daarmee zien onder welke conjuncturele omstandigheden de begroting van SZW voor 2005 is opgesteld. In deze grafiek is ook getoond in welke mate de raming afwijkt van die ten tijde van het opstellen van het Hoofdlijnenakkoord in juni 2003. Toen is namelijk ook al gerekend met een oplopende werkloosheid. Naar huidige inzichten is deze oploop echter iets later op gang gekomen en zijn de vooruitzichten voor latere jaren iets verslechterd. Dit blijkt uit het feit dat de werkloosheid in 2003 en 2004 (raming) is meegevallen en de geraamde werkloosheid voor 2005 en latere jaren is tegengevallen ten opzichte van de raming ten tijde van het Hoofdlijnenakkoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
231
arbeidsmarkt Grafiek 10.1: Werkloze beroepsbevolking van 1994–2003 en de ramingen voor 2004–2007
550000 500000 450000 400000 350000 300000
huidige raming
20 06
20 04
20 02
20 00
19 98
19 96
19 94
250000
raming juni 2003
Het geraamde aantal uitkeringsgerechtigden met een werkloosheidsuitkering stijgt ook fors namelijk van ongeveer 570 000 in 2003 naar 700 000 in 2005. In paragraaf 10.3 worden de volume-ontwikkelingen voor de periode 2003–2007 toegelicht. De algemene prijsontwikkeling in de sector SZA wordt bijna volledig bepaald door de vertaling van de contractloonontwikkeling naar het minimumloon en de sociale uitkeringen conform de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA). Voor 2004 en 2005 heeft het kabinet besloten het bruto minimumloon en de sociale uitkeringen niet aan te passen gezien het zorgelijke verloop van de loonontwikkeling en de gewenste loonmatiging1. Voor 2006 en latere jaren is een herstel van de koppeling verondersteld en zijn in de ramingen het bruto minimumloon en de uitkeringen aangepast met 1,1% respectievelijk 1,5%. Deze prijsontwikkelingen leiden tot een gematigde ontwikkeling in de sector SZA zeker in vergelijking met de middellange termijn raming van juni 2003. Hiermee zijn de besparingen in de nominale sfeer ingevuld (zie ook tabel 10.4). Voor de periode 2004–2007 is besloten tot een ombuigingspakket in de sector SZA van ruim 7,5 miljard in 2007. Hierin is verwerkt dat het kabinet door de verslechterde economische situatie aanvullende ombuigingen heeft moeten voorstellen bovenop die in het Strategische en Hoofdlijnenakkoord waren opgenomen. Een toelichting is opgenomen in paragraaf 10.4. In onderstaande tabel zijn een aantal kengetallen voor de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt gegeven.
1
In 2004 is alleen sprake van een overloop van 0,6% wegens de indexering van de uitkeringen per 1 juli 2003 met 1,2%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
232
arbeidsmarkt Tabel 10.1: Kengetallen ontwikkeling in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt 2003
2004
2005
2006
2007
Totale uitgaven SZA (in miljarden euro’s) waarvan saldo van ombuigingen en intensivering
55,9 – 0,5
57,6 – 1,3
58,2 – 3,7
57,5 – 5,8
58,1 – 7,1
Uitgaven SZA in procenten BBP (%) Uitkomst toetsing aan ijklijn SZA (in miljarden euro’s)
12,3
12,4 – 0,7
12,3 – 0,2
11,6 – 0,4
11,3 – 0,4
4,1 2,3
4,2 2,3
4,3 2,3
4,3 2,4
4,3 2,4
67,7
70,2
71,2
69,9
69,2
Exploitatiesaldi fondsen (in miljarden euro’s)
0,6
– 0,6
– 0,4
– 1,7
– 3,1
Effect op EMU-saldo (in% BBP)
0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,3
– 0,6
Aantal uitkeringsgerechtigden (*1000) waarvan ouder dan 65 jaar Aantal uitkeringsgerechtigden in procenten werkenden (%)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de uitgaven SZA stijgen van bijna 56 miljard in 2003 tot 57,6 miljard in 2004 en zich daarna grosso modo stabiliseren rond dat niveau. Deze gematigde ontwikkeling in de uitgaven is bereikt door de voorgestelde ombuigingen oplopend tot per saldo 7,1 miljard in 2007. Het aandeel van de uitgaven SZA in het BBP (de SZQ) loopt voorts terug van 12,3% in 2003 tot 11,3% in 2007. Dit als gevolg van de gematigde uitgavenontwikkeling en de aantrekkende economie aan het einde van de kabinetsperiode. In de jaren 2004 en 2005 zou de SZQ zonder ombuigingen licht oplopen wegens de groei in de werkloosheid gevolgd door een lichte terugloop in 2006 en 2007 (conjunctuur). Ten opzichte van de uitgavenstand in het Hoofdlijnenakkoord is er sprake van een onderschrijding van het uitgavenkader. Dit laatste komt aan de orde in de volgende twee paragrafen. Het aantal uitkeringsgerechtigden in procenten van de werkenden stijgt van 67,7% in 2003 naar 71,2% in 2005 en loopt daarna iets terug naar 69,2% in 2007. Uit voorgaande kengetallen blijkt ook dat de financiële positie van de fondsen door oplopende werkloosheid en tegenvallende premieinkomsten vanaf 2004 het EMU-tekort opwaarts zullen beïnvloeden. 10.3 De bijstellingen in de uitgaven SZA en de toetsing aan het uitgavenkader In onderstaande tabel zijn de bijstellingen in de uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt getoond sinds de vorige begroting van SZW. Onderscheid is gemaakt tussen Macrobijstellingen, Mee- en tegenvallers en bijstellingen op basis van beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
233
arbeidsmarkt Tabel 10.2: Bijstellingen in de uitgaven Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en toetsing aan uitgavenkader SZA (in miljarden euro’s) 2004
2005
2006
2007
Uitgavenniveau Begroting 2004
59,0
59,2
59,1
59,6
Macrobijstellingen wv Nominale loon- en prijsbijstellingen wv Overige nominale ontwikkelingen (ruilvoetverlies) wv Volume SZA
– 0,5 – 0,2
– 0,7 – 0,6
– 0,9 – 0,6
– 0,8 – 0,6
0,3 – 0,5
0,5 – 0,6
0,3 – 0,6
0,2 – 0,4
Overige mee en tegenvallers wv Uitvoering wv Ramingsbijstellingen WW wv Ontvangsten arbeidsmarkt wv Besparingsverliezen wv Overig
– 0,9 – 0,3 – 0,1 0,1 – 0,1 – 0,4
– 0,3 – 0,4 – 0,2 0,2 0,2 0,1
– 0,7 – 0,6 – 0,2 0,2 0,2 – 0,1
– 0,6 – 0,7 – 0,3 0,3 0,3 0,1
0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 – 0,1 0,2 0,0
0,0 – 0,2 0,2 0,0
– 0,1 – 0,2 0,2 – 0,1
Uitgavenniveau Begroting 2005
57,6
58,2
57,5
58,1
Uitgavenkader SZA in lopende prijzen
58,3
58,4
57,9
58,5
Over/onderschrijding
– 0,7
– 0,2
– 0,4
– 0,4
Beleid wv Anticumulatie WW wv IOAW leeftijdsgrens wv Overig
De uitgaven SZA zijn allereerst bijgesteld op grond van nieuwe informatie omtrent de macro-economische ontwikkelingen zoals de werkloosheid en de loon- en prijsontwikkelingen conform de MEV 2005. Verder zijn de uitgaven SZA meegevallen op grond van bijvoorbeeld de ontvangen uitvoeringsgegevens van onder andere UWV en gemeenten en de ramingsbijstellingen WW. Bij dit laatste gaat het om nieuwe inzichten inzake de opbrengsten van de voorgenomen WW-maatregelen. Hier staan beperkte besparingsverliezen tegenover. Bij het opstellen van de begroting voor 2005 is niet alleen gestreefd naar het handhaven van de budgettaire kaders maar zijn ook aanvullende besparingen voorgesteld ter oplossing van de algemene budgettaire problematiek tot uitdrukking komend in het EMU-saldo. Het EMU-tekort in 2003–2005 komt zonder aanvullend ombuigingsbeleid namelijk hoger uit dan – 21⁄2% wat volgens de regels budgetdiscipline aanvullende maatregelen aan de uitgavenkant van de begroting ook in de sector SZA noodzakelijk maakt. In de sector SZA zijn extra maatregelen voorgesteld in de WW en IOAW tot een bedrag van 0,2 miljard in 2007. Deze extra maatregelen worden toegelicht in paragraaf 10.4. De aldus resulterende uitgaven SZA kunnen worden getoetst aan het uitgavenkader conform Hoofdlijnenakkoord van juni 2003. Dit laat zien dat er sprake is van een onderschrijding van het uitgavenkader met 0,4 miljard in 2007. In de begroting van SZW zijn uitkeringsregelingen ter inkomensbescherming bij inactiviteit opgenomen. Het betreffen in beginsel open einde regelingen die ten goede komen aan ongeveer 4,1 à 4,3 miljoen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
234
arbeidsmarkt mensen. Onderstaand zijn de volume-ontwikkelingen van deze uitkeringsregelingen weergegeven. De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is inclusief het vangnet ziekteverzuim; de werkloosheidsuitkeringen is inclusief de bijstand en de Ioaw/z. Tabel 10.3: Volumeontwikkelingen conform de definitie van de I/Averhouding (aantallen in duizend) 2003
2004
2005
2006
2007
werkloosheidsuitkeringen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Aow/Anw
569 920 2 391
662 907 2 420
697 882 2 450
688 845 2 479
677 835 2 510
Totaal
3 880
3 988
4 028
4 013
4 022
244
237
253
248
252
4 124
4 225
4 281
4 261
4 274
Ziekteverzuim particuliere sector Totaal aantal inactieven (teller in I/A-verhouding)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering sterk stijgt met ruim 130 000 in 2005 ten opzichte van 2003 en daarna licht daalt. Dit komt voornamelijk door de conjuncturele ontwikkelingen zoals is geschetst in paragraaf 10.1. Het volume arbeidsongeschikt-heidsuitkeringen zal naar verwachting met zo’n 20 000 per jaar in 2004 en 2005 dalen gevolgd door een forse verlaging in 2006 mede als gevolg van de voorgenomen maatregelen in de WAO. De verlagingen in 2004 en 2005 zijn voor een deel statistisch van aard aangezien de verlenging loondoorbetaling van 1 naar 2 jaar leidt tot een verschuiving van arbeidsongeschiktheid ten laste van de werkgevers. Het aantal 65-plussers van ruim 2 miljoen zal stijgen wegens de vergrijzing en het aantal weduwen en weduwnaars zal dalen wegens de geleidelijke werking van de inkomenstoets bij nieuwe gevallen. 10.4 Financiële effecten van beleid In het kader van het Strategische en Hoofdlijnakkoord zijn ombuigingsvoorstellen gedaan in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid. In de begroting van vorig jaar1 zijn alle maatregelen toegelicht. In aansluiting op deze toelichting is thans volstaan met een nieuwe actuele tabel waarbij alleen een aantal nieuwe ombuigingen in het kader van de verslechterde economische omstandigheden zullen worden toegelicht. De bedragen kunnen afwijken van die uit de genoemde akkoorden omdat voor de uitwerking een iets andere vormgeving danwel invoeringsdatum is gekozen. De opgenomen bedragen sluiten aan op de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 hoofdstuk XV, nr 2, pagina 293.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
235
arbeidsmarkt Tabel 10.4: Financiële effecten van ombuigingen en intensiveringen in de begroting van SZW (in miljoenen euro’s in constante prijzen)
2003 Ombuigingen SA a. WAO b. Feitelijk arbeidsverleden versus fictief c. Verscherping sancties/handhaving en controle d. Sollicitatieplicht 57,5+/eigen bijdrage werkgevers e. Decentralisatie financiering bijstand f. Anticumulatie gouden handdruk g. Vrij besteedbare reïntegratie budgetten h. Herziening alimentatiebeleid i. Woonlandbeginsel j. Afschaffing categoriale bijstand (gemeentefonds) k. Beperking duur vervolguitkering l. Premie-inning door de belastingdienst m. Afschaffing subsidie verlof (finlo en langdurig zorg verlof) n. Afschaffen AKW 16–17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen o. Invoeren risicogroepen WW
2004
2005
2006
2007
2007 sector SZA
100
300 9 80 5 200
500 19 120 20 250
690 28 120 39 250
690 28 120 39 250
10
40 – 10 150
650
750
850 90
850 190
850 190
850 190
– 23
70 25 – 56
70 124 – 44
70 203 24
70 268 59
268 59
4
20
30
40
40
40
subtotaal
641
1 089
1 714
2 286
2 604
2 534
Intensiveringen SA p. Basisregeling levensloop * q. Arbopakket
100 25
200 41
200 36
200 36
200 36
200 36
subtotaal
125
241
236
236
236
236
–3
216
374
445
445
10
20 80
40 140
50 140
140
25 150
73 150
110 150
110
70 200 130
71 200 225
72 200 225
72 200 225
180
260
350
50
100
150
Ombuigingen oorspronkelijk opgevoerd in begroting 2004 (HA) r. WW (afschaffen vervolg- en kortdurende uitkering; aanscherpen wekeneis) s. Vergelijkbare maatregelen voor WW collectieve sector t. Herkeuringen WAO u. Afschaffing arbeidsongeschiktheidsverz. Zelfstandigen v. Gemeentelijk minimabeleid (gemeentefonds) w. Vervallen subsidietaak raad voor werk en inkomen (RWI) x. Geen intensivering levensloop aan uitgvavenkant y. Stroomlijnen Rea-instrumenten z. Aftrekbaarheid prepensioen-premie afschaffen (inkomstenkant) aa. Aftrekbaarheid vut-premie afschaffen (inkomstenkant) bb. Aanpassing uitkeringen (nullijn 2004/2005 en herstel koppeling vanaf 2006)
430
1 590
2 550
3 240
3 240
subtotaal
627
2 711
4 183
5 132
4 432
100
100
100
100
Intensiveringen HA cc. Kinderopvang
40
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
236
arbeidsmarkt Tabel 10.4: Financiële effecten van ombuigingen en intensiveringen in de begroting van SZW (in miljoenen euro’s in constante prijzen)
2003 Ombuigingen aanvullend pakket begroting 2004 dd. Achterwege laten bijzondere verhoging AKWbedragen ee. Indexeringen AKW 2004 en 2005 op basis van WKA ff. Aanpassing schattingsbesluit gg. Inkomensniveau van 70% in tweede ziektejaar hh. Extra opbrengsten aftrekbaarheid prepensioen en vut (inkomstenkant)
2004
2005
2006
2007
2007 sector SZA
10
30
50
60
60
30 15
75 35 50
85 95 100
85 195 125
85 195 75
– 230
760
1 020
subtotaal
55
– 51
1 090
1 485
265
Intensivering begroting 2004 en 2005 ii. Bijzondere bijstand jj. Tegemoetkoming AOW-gerechtigden
80
25 154
25 155
25 157
157
Aanvullend pakket begroting 2005 kk. Anticumulatie WW ll. IOAW; leeftijd verhogen van 50 naar 55 jaar.
75 12
150 22
150 36
150 36
subtotaal
87
172
186
186
4 461 515
7 719 561
9 401 518
7 561 493
Totaal ombuigingen Totaal intensiveringen
641 125
1 770 321
* Deze bedragen hebben betrekking op de uitgavenkant. De 100 miljoen in 2003 is vervallen in het kader van het gedeeltelijk handhaven van het spaarloon.
In vergelijking met de begroting van vorig jaar zijn de ombuigingen in de SZA-sector opwaarts aangepast van 7,1 miljard tot 7,5 miljard in 2007. Dit komt door een actualisatie van de ombuigingsbedragen en doordat het kabinet aanvullende ombuigingen in de sociale zekerheid heeft voorgesteld. Zo wordt aanvullend voorgesteld de WW-uitkering te anticumuleren met de gouden handdrukken (maatregel kk) en de leeftijd voor de toegang tot de IOAW te verhogen van 50 naar 55 jaar (maatregel ll). Beide maatregelen leveren in totaal 186 miljoen op in 2007. Bij de behandeling van de begroting voor 2004 is besloten tot een intensivering van de bijzondere bijstand voor 2004 met 80 miljoen om de inkomenssituatie van chronisch zieken op te vangen. Deze intensivering wordt 2005 met 25 miljoen gecontinueerd. Eveneens vindt er in de begroting 2005 een intensivering plaats 154 miljoen in 2005 als onderdeel van de koopkrachtreparatie voor ouderen. 10.5 Financieringsaspecten sociale verzekeringen Het kabinet stelt in oktober/november de premies AOW, Anw, WAO-basis en Awf-verzekering vast ter financiering van de uitgaven sociale verzekeringen. De voornemens ten aanzien van de premievaststelling zijn opgenomen in de MEV 2005 en zijn onderstaand weergegeven. De gedifferentieerde premies voor de WAO en de wachtgeldfondsen neemt het kabinet over van het UWV. Het UWV zal deze premies vaststellen in het najaar van 2004. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende kabinetsramingen vermeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
237
arbeidsmarkt Tabel 10.5: Premiepercentages voor de sociale verzekeringen in procenten van het premieplichtige inkomen
premieniveaus aow anw wao-basis wao gedifferentieerd a) waz (zelfstandigen) awf wachtgeldfondsen a) premiewijziging tov voorgaande jaar aow anw wao-basis wao gedifferentieerd a awf wachtgeldfondsena a b)
2003
2004
2005
2006b)
2007
17,90 1,25 5,05 2,35 8,80 7,35 1,30
17,90 1,25 5,30 2,35 0,00 7,35 1,89
17,90 1,25 5,15 2,10
17,90 1,25 4,80 1,85
17,90 1,25 4,80 1,85
7,85 1,94
7,85 1,99
7,85 1,99
0,25 – 0,25
– 0,15 – 0,25 0,50 0,05
– 0,35
0,59
0,05
bij deze premievaststelling volgt het kabinet het advies van het UWV Er is nog geen rekening gehouden met het fiet dat de WAO, per 1-1-2006, vervangen wordt door de WIA, bestaande uit aparte regelingne voor volledig arbeidsongeschikten (IVA) en voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
+ Het kabinet stelt voor de AOW-, en de Anw-premie voor 2005 op hetzelfde niveau als in 2004 vast te stellen. Het opvangen van overschotten en tekorten bij het Aow-fonds vindt plaats via een rijksbijdrage aan het AOW-fonds. + Het kabinet is voornemens de WAO-basis-premie met 0,15%-punt te verlagen ten opzichte van 2004. Dit vloeit voort uit de afspraak conform het Strategische Akkoord om jaarlijks in de kabinetsperiode 2004–2007 de WAO-premiemiddelen met 0,25 miljard te verlagen ten gunste van de AWBZ. In de WAO-basis-premie voor 2004 en 2005 is overigens ook een tijdelijke premieverhoging verwerkt van gemiddeld 0,2%-punt ter compensatie van het niet versneld afschaffen van de Spak. Deze tijdelijke premieverhoging vervalt per 1 januari 2006. + Wat betreft de gedifferentieerde premies WAO en wachtgeld houdt het kabinet rekening met een verschuiving van lasten wegens de aanvaarde wet loondoorbetaling bij ziekte. Door verlenging van de loondoorbetalingsperiode van 1 naar 2 jaar verschuiven namelijk in 2005 de lasten van enerzijds het gedifferentieerde WAO-fonds (Aok) naar anderzijds de directe werkgeverslasten en de vangnetlasten ziekteverzuim gefinancierd uit de wachtgeldfondsen. Zoals is opgemerkt komt het UWV met de vastgestelde premieniveaus in het najaar van 2004. Eventuele hieruit voortkomen andere lastenontwikkelingen dan thans in de kabinetsvoorstellen besloten liggen zullen worden gecompenseerd in de andere premies. Een WW-premieverhoging van in totaal 0,50%-punt wil het kabinet eveneens doorvoeren. Met de verhoging van de Awf premie van 0,45%-punt voor werkgevers wordt (gedeeltelijk) dekking gevonden voor het verlagen van het vpb-tarief naar 30%. De verhoging van de premie voor werknemers met 0,05%-punt maakt deel uit van het pakket om de koopkracht van ouderen te verbeteren. De uitgaven van de sociale verzekeringen worden voornamelijk uit premiemiddelen gefinancierd. Op grond van specifieke overwegingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
238
arbeidsmarkt worden de sociale verzekeringsfondsen ook voor een deel gevoed uit rijksmiddelen. Ten slotte ontvangen de fondsen een interest vergoeding voor het aanhouden van overschotten bij het rijk (geïntegreerd middelenbeheer). In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de inkomsten van de fondsen. Tabel 10.6: Ontvangsten sociale verzekeringen (in miljarden euro’s) 2003
2004
2005
2006
2007
38,2
39,6
38,5
38,9
40,6
5,1 2,8 2,3
4,0 2,8 1,1
0,0
0,0
4,9 2,5 2,2 0,2 0,0
5,5 2,7 2,6 0,3 0,0
5,3 3,0 2,2 0,5 0,0
saldo onderlinge betalingen fondsena interest
– 0,9 0,3
– 1,0 0,3
– 0,9 0,2
– 0,9 0,3
– 0,9 0,5
totale ontvangsten
42,7
42,8
42,8
43,8
45,5
premiegefinancierde uitgaven begroting SZWb
42,1
43,4
43,2
42,1
42,3
premies bijdragen van het rijk w.v. bijdrage in de kosten van de heffingskortingen Aow/Anw w.v. bijdrage Aow ihkv wegnemen van de exploitatietekort bijdrage tegemoetkoming AOW-gerechtigden w.v. Overige bijdragen
a
b
De af te dragen werkgeverspremies over de SZW-relevante uitkeringen leveren een bijdrage aan de financiering van uitgaven van de zorgfondsen. In z’n totaliteit zijn overigens de afdrachten over de uitkeringen van de fondsen gelijk aan de inkomsten (onderlinge betaling). Dit zijn de uitkeringslasten plus uitvoeringskosten toegelicht op de begrotingsartikelen 23, 30, 31 en 32; zie ook tabel 10.2.
De ontwikkeling in de premieontvangsten hangen samen met de vast te stellen premieniveau’s en de algemene ontwikkelingen ten aanzien van de premiegrondslagen. Voor de jaren 2004 en 2005 is de ontwikkelingen in de premiegrondslagen gematigd wegens de veronderstelde contractloonontwikkeling in de sector bedrijven van 1,15% respectievelijk 0,65%. Voor latere jaren is vooralsnog aangesloten bij de ramingen uit de middellange termijnraming van het CPB van juni 2003. De rijksbijdragen omvatten allereerst de bijdrage in de kosten van de kortingen (Bikk) vanaf 2001 samenhangend met de herziening van het fiscale stelsel. Daarnaast wordt aan het Aow-fonds een rijksbijdrage verleend ter oplossing van de tekorten bij dit fonds. Ook de tegemoetkoming AOW-gerechtigden wordt via een rijksbijdrage gefinancierd. De overige rijksbijdragen zijn beperkt van omvang en hangen samen met de vrijstelling van premiebetaling voor gemoedsbezwaarden en de compensatie van de korting op de AOW uitkering van vrouwen van grensarbeiders. De rijksbijdrage ter mede bekostiging van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren (Waz) is per 1 januari 2005 vervallen en deels vervangen door een rijksbijdrage Aof. De ontwikkelingen in de ontvangsten en uitgaven sociale verzekeringen, zoals deze in de voorgaande tabel zijn gepresenteerd, beïnvloeden de exploitatiesaldi van de sociale fondsen. Deze saldi zijn relevant voor de berekening van het EMU-saldo. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende saldi voor de SZW-relevante fondsen weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
239
arbeidsmarkt Tabel 10.7: De exploitatiesaldi van de SZWrelevante fondsen; in miljarden euro’s
SVB (Aow/Anw) UWV (Wao, Awf en Ufo) Wachtgeld Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
0,1 0,7 – 0,3
0,2 – 0,7 – 0,0
– 0,1 – 0,2 – 0,1
– 0,4 1,2 0,1
0,4 2,5 0,3
0,5
– 0,6
– 0,4
1,7
3,1
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er in 2003 nog sprake was van een exploitatieoverschot bij alle fondsen te samen. Vanaf 2004 slaat dat tijdelijk om in een tekort. Dit komt voornamelijk doordat vanaf dat jaar tekorten in het Awf-fonds zullen ontstaan onder invloed van de sterk stijgende werkloosheidslasten vooral ten laste van het fonds. Gezien de voorgestelde premieverhoging in 2005 aanwezige vermogens bij dit fonds (zie hierna) kunnen deze exploitatietekorten door het fonds zelf worden opgevangen. De exploitatiesaldi van de fondsen beïnvloeden het vermogen van de fondsen. Door vergelijking van het aanwezige vermogen met het normvermogen kunnen de vermogensoverschotten en -tekorten worden afgeleid. Deze vermogenssaldi zijn in onderstaande tabel opgenomen. Tabel 10.8: De vermogenssaldi van de SZWrelevante fondsen; in miljarden euro’s
SVB ) UWV Wachtgeld Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
0,3 8,9 – 0,4
0,5 8,7 – 0,4
0,3 8,6 – 0,5
0,6 10,1 – 0,1
0,9 12,8 0,5
8,7
8,7
8,3
10,6
14,2
Vermogenstekorten doen zich voor bij de wachtgeldfondsen. Daar staan overschotten bij de werknemersverzekeringen tegenover. Ten behoeve van de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven is een spaarfonds AOW ingesteld. Dit fonds is bestemd voor de financiering van de groei van de uitgaven na 2020 ten gevolgde van de vergrijzing. In onderstaande tabel zijn de stortingen en de cumulatieve vermogensopbouw weergegeven. Tabel 10.9: De rijksbijdrage aan en het vermogen van het AOWspaarfonds; in miljarden euro’s. 2003
2004
2005
2006
2007
Rijksbijdrage AOWspaarfonds Rente
2.5 0.7
2.6 0.8
2.7 1.0
2.9 1.1
3.0 1.3
Totaal
3.2
3.4
3.7
4.0
4.3
15.9
19.3
23.0
27.0
31.3
Vermogen ultimo het jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
240
11. BIJLAGE INKOMENSBELEID 11.1 Beleidsmaatregelen met niet-standaard inkomenseffecten
1. Inleiding Bij het generieke koopkrachtbeeld wordt rekening gehouden met de prijsontwikkeling (CPI), loonontwikkeling, de wijzigingen in belasting- en premietarieven en mutaties in de ziektekosten en kinderbijslag. Dit geeft een beeld van de inkomensontwikkeling uit hoofde van voor vrijwel iedereen geldende factoren. Daarnaast zijn er echter beleidsmaatregelen die niet tot uitdrukking komen in het in artikel 21 gepresenteerde generieke koopkrachtbeeld maar die voor bepaalde groepen wel van invloed zijn op het feitelijke inkomen. Het is belangrijk ook zicht te houden op de inkomenseffecten van dergelijke maatregelen en op de mate van cumulatie van inkomenseffecten van verschillende maatregelen voor diverse groepen huishoudens. Daarom geeft deze bijlage een inventarisatie van dergelijke maatregelen en wordt aangegeven in welke mate de verschillende maatregelen cumuleren voor bepaalde groepen. In deze paragraaf zijn maatregelen opgenomen die in 2005 tot meetbare en statische inkomenseffecten leiden voor ten minste 10 000 huishoudens in 2005. Met het statische inkomenseffect van een beleidsmaatregel wordt het effect bedoeld voor iemand die zich voor en na de ingang van de maatregel in dezelfde situatie bevindt. Om deze reden worden alleen maatregelen beschouwd die effecten voor «bestaande gevallen» genereren. Ook kunnen er maatregelen in deze paragraaf zijn opgenomen die ten dele al in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking zijn gekomen, bijvoorbeeld beleidsmaatregelen met specifieke inkomenseffecten die ook van invloed zijn op de generieke prijsontwikkeling. Hieronder volgt allereerst een beschrijving van de beleidsmaatregelen per departement, waarbij het aantal betrokkenen en de bijbehorende effecten zo mogelijk gekwantificeerd zijn. Vervolgens geeft de conclusie een samenvattend overzicht waarbij ook de eventuele cumulatie van inkomenseffecten in ogenschouw is genomen. 11.2 Maatregelen met specifieke inkomenseffecten Hieronder volgt een beschrijving van de diverse maatregelen per departement.
Financiën + Maximering Eigenwoningforfait In het Strategisch Akkoord is afgesproken in 2005 het initiatiefwetsvoorstel Hillen in te voeren. Dit voorstel is door het kabinet in aangepaste vorm overgenomen en treedt per 2005 in werking. Hiermee wordt geregeld dat het eigenwoningforfait nooit meer kan bedragen dan de hypotheekrente-aftrek, zodat er per saldo geen bijtelling voor de inkomsten uit eigen woning meer geldt. Dit bevordert de aflossing van de eigenwoningschuld. Dit wordt materieel bereikt door, indien er per saldo een bijtelling (eigenwoningforfait –/– hypotheekrente > 0) voor de inkomsten uit eigen woning bestaat, een aftrek te verlenen ter hoogte van dit saldo. In totaal zullen er circa 720 000 huishoudens profijt hebben van deze maatregel. Het grootste deel van de gebruikers betreft AOW-ers, die gemiddeld een positief inkomenseffect van 1,3% tot 1,7% ondervinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
241
+ Vervallen «dubbel» spaarloon Het gebruik van het spaarloon is momenteel mogelijk per dienstbetrekking. Dit betekent dat personen die gedurende het jaar van baan verwisselen of meerdere dienstbetrekkingen hebben meerdere malen het maximale spaarloon van € 613 kunnen sparen. Met ingang van 2005 wordt dit onbedoelde extra gebruik van het spaarloon afgeschaft. Naar schatting wordt jaarlijks door 400 000 personen het spaarloon «gedubbeld». Het gaat hierbij om 145 000 personen die, doordat ze meerdere banen hebben, structureel dubbel gebruik maken van het spaarloon en 255 000 personen die van baan wisselen. Voor de eerste groep is het nadeel van de maatregel structureel, voor de laatste groep incidenteel. Het grootste deel van de gebruikers betreft huishoudens met een inkomen boven modaal, die er in koopkracht gemiddeld ongeveer 1,1% op achteruit gaan. + Vervallen PC-privé-regeling De zogenaamde PC-privé-regeling, waarbij elke drie jaar voor € 1415 aan computer- en randapparatuur onbelast kan worden verstrekt aan de werknemer, is met ingang van 27 augustus 2004 afgeschaft. Lopende PC-privé-contracten worden geëerbiedigd. Circa 400 000 personen maken jaarlijks gebruik van de regeling. Het grootste deel van de gebruikers betreft huishoudens met een inkomen boven modaal, die er als gevolg van deze maatregel met gemiddeld 0,9% in koopkracht op achteruitgaan. + Indexering Eigenwoningforfait Het eigenwoningforfait (EWF) is het voordeel uit eigen woning dat aan de hand van een wettelijke tabel is vastgesteld en dat tot het inkomen uit werk en woning moet worden gerekend. Het eigenwoningforfait is een percentage van de eigenwoningwaarde welke wordt vastgesteld volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Het EWF wordt jaarlijks aangepast aan de gemiddelde huurontwikkeling. Elke vier jaar, bij aanvang van een nieuwe WOZ-tijdvak, wordt het EWF tevens omgekeerd evenredig aangepast aan de gemiddelde WOZ-waardemutatie. In 2005 begint een nieuw WOZ-tijdvak. Deze WOZ-waardemutatie wordt voor de nieuwe WOZ-periode 2005–2008 (de waardemutatie tussen 1-1-1999 en 1–1-2003 is hierbij het uitgangspunt) geraamd op 49%. Samen met de jaarlijkse indexering betekent dit dat in 2005 het EWF in totaal zal dalen van 0,85% van de WOZ-waarde op peildatum 1-1-1999 naar 0,60% van de WOZ waarde op peildatum 1-1-2003. Aangezien de vierjaarlijkse mutatie een gemiddelde waardemutatie betreft kunnen op individuele basis afwijkingen ontstaan indien de individuele WOZ-waardeontwikkeling afwijkt van dit gemiddelde. Zo zullen huishoudens wier WOZ-waarde van de eigenwoning meer is gestegen dan het gemiddelde een nadeel hebben aangezien de nominale bijtelling zal stijgen. Omgekeerd zullen huishoudens met een lagere WOZ-waardeontwikkeling een voordeel hebben. Uit voorlopige cijfers van gemeenten blijkt dat voor circa 75% van de huizen een WOZ-mutatie van 40–60% zal optreden, de rest van de huizen zal daar onder (13%) of daarboven (12%) zitten.
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu + Aanpassing normhuurtabellen Elk jaar worden de normhuren (de bijdrage die de huursubsidieontvangers zelf moet betalen) aangepast met de verwachte huurverhoging of met de bijstandsontwikkeling. Dit jaar is ervoor gekozen, net als vorig jaar, de normhuren niet te laten stijgen met de gemiddelde huurstijging, maar met de verwachte bijstandsontwikkeling. Hierdoor stijgen de normhuren niet met 2,9% (de gemiddelde huurstijging), maar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
242
met 1,8% (de verwachte bijstandontwikkeling voor 2004). Het positieve effect bedraagt voor het jaar 2005 gemiddeld € 11. Dit bedrag is echter afhankelijk van de hoogte van de normhuur (waarbij een hogere normhuur een positiever effect heeft). Dit bedrag komt voor de laagste inkomens overeen met een positief inkomenseffect van ongeveer 0,1%. + Taakstelling huursubsidie Met ingang van het subsidiejaar 2004/2005 is invulling gegeven aan de taakstelling, zoals aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord. Het gaat om een vermindering van het totale huursubsidiebudget met € 150 mln in 2005 en € 210 mln in 2006. Voor het subsidietijdvak 2004/2005 is dit vormgegeven door een verhoging van de eigen bijdrage met € 12 per maand. Voor het subsidietijdvak 2005/2006 zal deze verhoging naar verwachting met circa € 2 worden verhoogd. Dit betekent voor 2005 ten opzichte van 2004 een inkomensverlies voor mensen met huursubsidie van circa € 75, wat overeenkomt met een koopkrachteffect van – 0,4% à – 0,8%. + Correctie gecorrigeerd verzamelinkomen Het toetsinkomen voor de huursubsidie bedraagt voor het tijdvak 2004/2005 het gecorrigeerde verzamelinkomen uit 2002. De correctie voor niet-standaardaftrekposten (in verband met bijvoorbeeld de beperking van de lijfrente-aftrek) die in de aanpassingswet IB2001 werd ingevoerd wordt in drie jaar afgebouwd; in het tijdvak 2002/2003 werd de correctie nog voor 100% doorgevoerd, in het tijdvak 2003/2004 voor 2/3, en voor het tijdvak 2004/2005 nog voor 1/3. Dit betreft geen nieuw beleid en is reeds ingevoerd bij de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale wetgeving op 1 januari 2001. Naar schatting circa 50 000 huishoudens hebben te maken met een daling van de huursubsidie als gevolg van een hoger verzamelinkomen, door de afbouw van de correctie voor niet-standaardaftrekposten. + Gematigde huurontwikkeling Met de verhuurders is afgesproken de huurontwikkeling te verlagen van de eerder geraamde 3,2% naar 2,9%. Het positieve inkomenseffect dat samenhangt met deze ontwikkeling is afhankelijk van de hoogte van de huur en de vraag of de betrokkene recht heeft op huursubsidie. Voor huishoudens met huursubsidie onder de kwaliteitskortingsgrens is er geen effect. Het effect voor huishoudens met huursubsidie en een huur boven de kwaliteitskortingsgrens is zeer beperkt. Het voordeel geldt in deze gevallen alleen voor dat gedeelte van de huur boven de kwaliteitskortingsgrens en bedraagt hooguit enkele tientallen centen. Het effect van een lagere huurstijging komt niet rechtstreeks tot uitdrukking in de generieke koopkrachtcijfers. Wel werkt de huurprijsontwikkeling door in de inflatie.
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen + Correctie gecorrigeerd verzamelinkomen Net als bij de huursubsidie is het toetsinkomen voor de aanvullende beurs in de WSF en de WTOS in 2005 het gecorrigeerde verzamelinkomen uit 2002. De correctie voor niet-standaardaftrekposten wordt in 2005 voor het laatst meegenomen in het gecorrigeerd verzamelinkomen. Deze correctie wordt namelijk in drie jaar afgebouwd; in 2003 werd de correctie nog voor 100% meegenomen, in 2004 voor 2/3, en in 2005 nog voor 1/3. Dit betreft geen nieuw beleid en is reeds ingevoerd bij de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale wetgeving op 1 januari 2001. De correctie voor nietstandaardaftrekposten heeft voor deze regelingen inkomenseffecten voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
243
ongeveer 15% van de rechthebbenden (ongeveer 72 000 personen). Het inkomenseffect is afhankelijk van het totaalbedrag aan nietstandaardaftrekposten dat is opgegeven in 2000. + Verhoging collegegeld Met ingang van 1 september 2005 wordt het collegegeld met € 100,– voor het collegejaar 2005–2006 verhoogd. Het gaat om een groep van 464 267 studenten in het Hoger Onderwijs. Het negatieve inkomenseffect bedraagt € 100,–. Voor studenten die aanspraak kunnen maken op studiefinanciering wordt dit gecompenseerd met een verhoging van het leendeel van de studiefinanciering. Het collegegeld is onderdeel van de berekening van de consumentenprijsindex van het CBS. In de generieke koopkrachtberekeningen (artikel 21) is daarom een zeer gering effect voor alle huishoudens zichtbaar.
Volksgezondheid, Welzijn en Sport + Pakketmaatregelen In 2005 zal het verzekerde pakket op bepaalde onderdelen worden verkleind. Deze maatregelen betreffen voornamelijk behandelingen die feitelijk geen betrekking hebben op een ziekte of die tot de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde worden gerekend, bijvoorbeeld cosmetische ingrepen. Het aantal mensen dat effect ondervindt van een maatregel wordt geschat op minder dan 10 000 per jaar. Anderzijds zullen voor een bedrag van € 25 miljoen de in 2004 genomen maatregelen bij zelfzorggeneesmiddelen en zittend ziekenvervoer worden verzacht. + No-claimteruggaveregeling in de ZFW In het algemene koopkrachtbeeld voor 2005 zoals opgenomen in artikel 21 is het gemiddelde effect van de invoering van de no-claimteruggaveregeling in de ZFW opgenomen. Dit betreft het saldo van (het nadeel van) een verhoging van de nominale ZFW-premie en (het voordeel) van een gemiddelde no-claimteruggaaf. Ten opzichte van deze gemiddelde koopkrachteffecten bestaat uiteraard een spreiding. Circa 50% van de ZFW-verzekerden heeft lagere kosten dan gemiddeld (en ontvangt dus een hogere teruggaaf) en 50% heeft hogere kosten (en ontvangt dus een lagere teruggaaf). Uiteraard zullen er ook burgers zijn die de volledige no-claimteruggaaf van € 250 zullen ontvangen. Dit betekent voor de alleenstaanden onder hen een koopkrachtverbetering van € 167. Voor samenwonenden is dit bedrag € 334. Voor degenen die geheel geen no-claimteruggaaf ontvangen is sprake van een negatief effect ten opzichte van het generieke koopkrachtbeeld van € 83 per verzekerde. Op minimumniveau ligt de spreiding ten opzichte van het generieke koopkrachtbeeld tussen – 1,2% en + 2,4%. Voor een ZFW-verzekerde komt het saldo van ziektekostenpremies en de no-claimteruggaaf in aanmerking voor aftrek via de buitengewone uitgavenregeling en de tegemoetkomingsregeling voor buitengewone uitgaven. Als ook rekening gehouden wordt met het dempende effect hiervan ligt de spreiding gemiddeld zo’n 1⁄4%-punt lager (zowel een kleinere uitslag naar boven, als naar beneden).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
244
De teruggaaf over 2005 wordt pas na afloop van het jaar uitgekeerd. Omdat het betrekking heeft op het jaar 2005 wordt in de gepresenteerde cijfers het voordeel van deze teruggaaf relevant geacht voor het koopkrachtbeeld 2005.
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit + Het Europese Landbouwakkoord van juni 2003 In juni 2003 zijn de Europese landbouwministers het eens geworden over een volgende stap in de hervorming van de zuivelsector. De interventieprijs voor boter zal over de periode 2004–2007 met 25% dalen en die voor melkpoeder met 15%. Uit onderzoek van het LEI1 blijkt dat het inkomen van gespecialiseerde Nederlandse melkveebedrijven door deze maatregelen in deze periode met € 7300 zullen dalen ofwel met 23%. + Liberalisering van de energiemarkt voor de glastuinbouw Medio 2004 is de energiemarkt geheel geliberaliseerd. De liberalisatie heeft voor de glastuinbouw tot gevolg dat iedereen dus ook alle telers gas vrij op de markt moeten inkopen, terwijl dit hiervoor alleen voor grote afnemers gold. Kleinere bedrijven en bedrijven met extensieve gewassen, die minder dan 170 000 m3 per jaar afnemen, ondervinden nu nadeel van de liberalisering als gevolg van de verwachte stijging van tarieven voor kleingebruikers op een volledig vrije energiemarkt. Het is nog niet geheel duidelijk hoe de doorwerking voor de sector zal zijn, maar het LEI heeft berekend dat voor 2000 van de in totaal 10 000 glastuinbouwbedrijven in Nederland, het een kostenstijging van € 23 000 betekent, terwijl het gemiddeld inkomen van de groep € 30 000 per jaar bedraagt. De onderstaande twee maatregelen hebben betrekking op de administratieve lasten van landbouw-, tuinbouw- en melkveebedrijven. Omdat in deze sectoren voornamelijk zelfstandigen actief zijn, kunnen veranderingen in de administratieve lasten doorwerken in het inkomen. + Besluit Beginselen geïntegreerde gewasbescherming De Beginselen geïntegreerde gewasbescherming worden als voorwaarde gesteld voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het besluit houdt in dat bedrijven in de land- en tuinbouw worden verplicht een gewasbeschermingsplan op te stellen en bij te houden met als doel te komen tot een duurzame gewasbescherming. Dit besluit is mede genomen ter implementatie van Europese regels. Het besluit doet de administratieve lasten van in totaal 63 000 telers naar schatting gemiddeld over alle sectoren met € 62 per jaar stijgen. + Afschaffing mestafzetovereenkomsten Afschaffing van mestafzetovereenkomsten geeft een besparing voor het bedrijfsleven van € 16 miljoen per jaar aan administratieve lasten. Er zijn ongeveer 30 000 overeenkomsten afgesloten. Aannemende dat er meestal één overeenkomst per bedrijf wordt afgesloten betekent dit een besparing van € 500 per bedrijf.
1
De melkprijs in beweging, gevolgen van Europese zuivelhervorming voor de melkveehouderij. LEI Den Haag, maart 2004.
Justitie + Nieuw stelsel Kinderalimentatie In de bijlage inkomensbeleid van de SZW-begroting 2004 is ingegaan op de inkomenseffecten als gevolg van een nieuw kinderalimentatiestelsel, waarvan oorspronkelijk inwerkingtreding per 1 juli 2004 was beoogd. Het invoeringsmoment en resulterende inkomenseffecten van dit stelsel zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
245
afhankelijk van de verdere afhandeling van het wetsvoorstel dat op 23 maart 2004 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2003–2004, 29 840).
Sociale Zaken en Werkgelegenheid + Wet Kinderopvang In 2005 wordt de Wet Kinderopvang ingevoerd. Deze regelt onder andere de vergoeding van kosten voor kinderopvang. In het huidige stelsel bestaat een adviestabel die aangeeft in welke mate ofwel gemeenten, ofwel werkgevers een bijdrage in de kosten van kinderopvang kunnen geven. Deze adviestabel wordt echter niet verplichtend opgelegd. De bijdragen van werkgevers én de bijdragen van ouders komen daarbij in aanmerking voor fiscale tegemoetkomingen vanuit de overheid. Dit stelsel wordt vervangen door een regeling waarbij het rijk een deel van de kosten vergoedt en ook de werkgever wordt verondersteld een deel van de kosten te vergoeden. Als werkgevers minder bijdragen dan verondersteld, kunnen ouders in aanmerking komen voor extra compensatie. Deze compensatieregeling wordt de eerste jaren, tot 2009, na inwerkingtreding van de wet afgebouwd. In de structurele situatie kunnen huishoudens met een toetsingsinkomen tot ca. € 45 000 blijvend in aanmerking komen voor compensatie van een ontoereikende werkgeversbijdrage. De bestaande fiscale faciliteiten komen te vervallen. De effecten zijn zeer gedifferentieerd. Zoals gezegd bestaat op dit moment een adviestabel die echter niet verplichtend wordt opgelegd. Er bestaat daarom nu een grote spreiding in de mate waarin ouders zelf bijdragen in de kosten voor kinderopvang. Doordat er vanaf 2005 sprake is van een wettelijke regeling wordt deze spreiding kleiner. Met de Wet kinderopvang worden de kosten van kinderopvang voor circa een kwart van de ouders lager. Dit geldt met name voor gebruikers van kinderopvang die in de huidige situatie geen of een erg lage werkgeversbijdrage ontvangen. Voor ongeveer een kwart van de ouders worden de kosten van kinderopvang hoger. Dit zijn vooral huishoudens met hoge inkomens. Door de versobering van de compensatieregeling, in de loop van de tijd, stijgen de kosten voor die ouders van wie de werkgever(s) niet (volledig) bijdragen. De inkomenseffecten als gevolg van de versobering zijn – aan de onderkant van de inkomensverdeling – beperkt. In tabel 11.1 zijn de kosten van kinderopvang als percentage van het netto huishoudinkomen weergegeven voor 2004 en 2005. De kosten voor 2004 zijn gebaseerd op de adviestabel; de spreiding ten opzichte van deze cijfers is daardoor hoog. Uit de tabel blijkt dat uitgaande van een volledige werkgeversbijdrage in zowel de huidige als de nieuwe situatie de kosten op minimumniveau gelijk blijven. Op modaal dalen de kosten als percentage van het netto gezinsinkomen voor huishoudens 0,3%-punt en voor huishoudens op 2 x en 3 x modaal stijgen de kosten met respectievelijk 0,6%-punt en 1,0%-punt. In deze berekeningen is uitgegaan van een huishouden met twee werkende partners en één kind dat drie dagen per week naar een kinderdagverblijf met een gemiddelde prijs gaat. De inkomenseffecten zijn anders als er meer of minder dagen kinderopvang wordt genoten, in de oude of de nieuwe situatie geen sprake is van een werkgeversbijdrage of als de prijs van de kinderopvang voor een huishouden hoger of lager is dan gemiddeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
246
Tabel 11.1 Kinderopvangkosten als % van het netto huishoudinkomen (2004 volgens SZW adviestabel, 2005 volledige werkgeversbijdrage, 3 dagen opvang voor € 8 205 per jaar)
minimum modaal 2 x modaal 3 x modaal
Kosten 2004
Kosten 2005
2,2% 4,6% 8,7% 8,3%
2,2% 4,3% 9,3% 9,3%
+ Herbeoordelingsoperatie WAO De Wet Wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten en Wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (WAO, WAZ en Wajong) vervangt de wettelijke periodieke herbeoordelingen zoals die in de arbeidsongeschiktheidswetten staan door een eenmalige herbeoordeling. De herbeoordelingsoperatie start op 1 oktober 2004 en wordt over tweeëneenhalf jaar gespreid. De beleidsmaatregel heeft betrekking op uitkeringsgerechtigden op grond van de WAO, WAZ en Wajong. Er zijn uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld arbeidsongeschikten die bij eerdere herzieningen onder beschermend overgangsrecht vielen. Grofweg komt dit er op neer dat arbeidsongeschikten van 55 jaar of ouder uitgezonderd worden. In totaal worden ruim 500 000 arbeidsongeschikten herbeoordeeld in een periode van tweeënhalf jaar vanaf oktober 2004. Voor slechts een deel van hen zal de maatregel gevolgen hebben. Geraamd is dat circa 110 000 arbeidsongeschikten met een lagere uitkering worden geconfronteerd. Voor personen die door extra inkomsten uit werk de uitkeringsverlaging compenseren, ontstaat geen inkomensachteruitgang. Indien er geen of onvoldoende inkomsten uit werk zijn om het verlies aan uitkering te compenseren, wordt dit in alle gevallen (tijdelijk) gecompenseerd door een vervangende uitkering (WW, bijstand of tijdelijke overgangsregeling (TOI)). Vanwege de sterk individuele omstandigheden is het niet mogelijk inkomenseffecten voor deze groep te specificeren. + Bijzondere bijstand In 2004 is ter compensatie voor de doorwerking van maatregelen in de zorg eenmalig een bedrag van 80 miljoen euro toegevoegd aan het budget voor bijzondere bijstand. Daarnaast hebben werkgevers in dat jaar een eenmalige bijdrage van 20 miljoen aan dit budget geleverd. Vanaf 2005 wordt het budget voor de bijzondere bijstand met 25 miljoen euro verhoogd. Tegenover de daling van dit bedrag ten opzichte van 2004 staat dat de minister van VWS 25 miljoen euro inzet voor verzachtende maatregelen op het terrein van zelfzorggeneesmiddelen en zittend ziekenvervoer en dat kwetsbare groepen in het generieke koopkrachtbeeld zoveel mogelijk zijn ontzien. Het inkomenseffect van de wijziging in het budget voor de bijzondere bijstand is sterk afhankelijk van de invulling die gemeenten aan de regeling geven. + Nieuw loonbegrip Walvis De Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Walvis) introduceert één loonbegrip binnen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
247
werknemersverzekeringen. Hierdoor wijzigt zowel het premieloon als het uitkeringsloon. Daarnaast wordt de dagloonvaststelling (voor de berekening van de uitkeringshoogte) sterk vereenvoudigd. + De wijziging in het premieloon treedt in werking op 1 januari 2005. Alleen in specifieke individuele situaties kan er een positief inkomenseffect optreden, doordat er kleine wijzigingen kunnen optreden met betrekking tot loon in natura en kostenvergoedingen. Dit effect kan optreden als de werkgever ervoor kiest om collectieve eindheffing toe te passen over vergoedingen en verstrekkingen tot € 200 per persoon per maand. Over deze loonbestanddelen is dan geen premie verschuldigd. Op macroniveau blijft de premiegrondslag vrijwel ongewijzigd. + De wijzigingen in de uitkeringsvaststelling zijn in 2005 beperkt. In de loop van 2005 kan op microniveau een verlagend effect ontstaan op een nieuwe uitkering als een werknemer loon in natura ontvangt in de referteperiode (bij toepassing van collectieve eindheffing blijven vergoedingen en verstrekkingen tot € 200 p.p. per maand buiten beschouwing bij de vaststelling van de uitkering). Voor reeds vastgestelde uitkeringen is er geen effect. 11.3. Cumulatie van generieke en specifieke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten Tabel 11.2 geeft een overzicht van de cumulatie van de hierboven beschreven inkomenseffecten van die maatregelen, die op het grootste gedeelte van de hieronder gepresenteerde inkomensgroepen van toepassing zijn. Om deze reden zijn bijvoorbeeld de effecten van de maatregelen in het Landbouwbeleid en verhoging van het collegegeld buiten beschouwing gelaten. Tabel 11.2: Cumulatie inkomenseffecten 2005
Wonen Hillen (eigen woningforfait) Aanpassing WOZ-waarde Huursubsidie Zorg no-claim teruggaafregeling in de ZFW Kinderen Wet Kinderopvanga Sociale Zekerheid WALVIS
Laag inkomen
Laag inkomen met kinderen
Hoog inkomen
Hoog inkomen met kinderen
Ouderen laag inkomen
Ouderen hoog inkomen
0/+ + /– –
0/+ + /– –
0/+ + /– 0
0/+ + /– 0
0/+ + /– –
0/+ + /– 0
+ /-
+ /-
0
0
+ /-
0
0
+ /i
0
–/i
0
0
+ /–
+ /–
+ /–
+ /–
+ /–
+ /–
a
De i betekent dat niet eenduidig is te zeggen wat het effect is, maar dat er een grote spreiding bestaat en er voor individuele huishoudens plussen en/of minnen kunnen optreden.
1
Het negatieve inkomenseffect bij de huursubsidie wordt veroorzaakt door de taakstelling op de huursubsidie en bedraagt € 75. Tegenover dit negatieve effect staat een positief effect welke het gevolg is van een aanpassing van de normhuurtabellen. Dit positieve effect bedraagt gemiddeld € 11.
Laag inkomen Voor huishoudens met een laag inkomen kunnen de volgende effecten cumuleren: + De maatregelen in de huursubsidie leiden tot negatieve effecten1 voor degenen die in een huurhuis wonen en huursubsidie ontvangen. + Voor gezinnen met relatief veel zorggebruik, leidt de no-claimteruggaafregeling tot een negatief effect omdat zij geen teruggaaf zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
248
ontvangen. Daarentegen geldt voor gezinnen met relatief weinig zorggebruik dat de no-claimteruggaveregeling tot een positief effect leidt. Voor gezinnen met een laag inkomen en kinderen geldt additioneel: + De invoering van de Wet Kinderopvang heeft gemiddeld genomen geen effect. Voor huishoudens die nu onder de KOA-regeling vallen of voor wie vanaf 2005 de werkgever geen werkgeversbijdrage vergoedt ontstaan wel negatieve inkomenseffecten.
Hoog inkomen Gezinnen met kinderen met een bovenminimaal inkomen kunnen gemiddeld genomen negatieve inkomenseffecten ondervinden van de Wet Kinderopvang. Gezinnen met een eigen woning kunnen positieve dan wel negatieve effecten ondervinden van de indexering van het Eigenwoningforfait; de maximering van het Eigenwoningforfait heeft positieve effecten. Voor werkenden met een inkomen rond en boven modaal kunnen additionele negatieve inkomenseffecten optreden als gevolg van het vervallen van de pc-privé regeling en het dubbel spaarloon, omdat voornamelijk deze huishoudens van deze regelingen gebruik maken. Huishoudens met een hoog inkomen zijn over het algemeen niet ZFW-verzekerd. Daarom is verondersteld dat deze huishoudens geen effecten ondervinden van invoering van de no-claim-teruggaveregeling in de ZFW. Ouderen Met name voor ouderen zal het voorstel rond de maximering van het eigen woningforfait positieve inkomenseffecten kunnen hebben. Daarnaast geldt voor ouderen die veel zorg consumeren een structureel negatief effect als gevolg van de invoering van de no-claimteruggaveregeling. De verzachtende maatregelen op het terrein van zelfzorggeneesmiddelen en zittend ziekenvervoer kunnen positieve effecten hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
249
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
250
17,90% 17,90% .
1,25% 1,25% .
3
1 618
1 500 82 36
1 621
1 424 195 . 2
Anw
7,40% . 7,40%
453
12 022
9 870 1 357 795
12 475
11 586 – 267 1063 93
WAO
22 936 . 106 23 042
Uitkeringen/Verstrekkingen Onderlinge Betalingen Uitvoeringskosten
Totaal lasten
Wettelijke premie Aandeel werknemers Aandeel werkgevers
17,90% 17,90% .
10
23 052
Totaal baten
Besparingen (exploitatie)
19 301 3 750 . 1
Premies Totaal Inkomensoverdrachten Onderlinge Betalingen Saldo Interest
AOW
1,25% 1,25% .
143
1 573
1 456 82 35
1 716
1 521 190 . 5
Anw
7,65% . 7,65%
406
11 888
9 660 1 389 839
12 294
11 220 – 208 1 174 107
WAO
Tabel 12.1.B. Overzicht sociale verzekeringen 2004 (bedragen in miljoenen euro)
Wettelijke premie Aandeel werknemers Aandeel werkgevers
113
22 537
Totaal lasten
Besparingen (exploitatie)
22 436 . 101
22 650
Totaal baten
Uitkeringen/Verstrekkingen Onderlinge Betalingen Uitvoeringskosten
17 773 4 856 . 21
Premies Totaal Inkomensoverdrachten Onderlinge Betalingen Saldo Interest
AOW
Tabel 12.1.A. Overzicht sociale verzekeringen 2003 (bedragen in miljoenen euro)
0,00% . 0,00%
– 406
620
529 28 63
214
200 0 . 14
WAZ
8,80% . 8,80%
297
604
525 27 53
901
887 –2 . 16
WAZ
. . .
0
1 589
1 391 . 198
1 589
. 1 589 . .
Vangnet ZW
. . .
0
1 546
1 368 . 178
1 546
. 1 546 . .
Vangnet ZW
1,89% . 1,89%
– 39
2 248
1 776 295 177
2 209
2 483 – 460 185 2
Wgf
1,30% . 1,30%
– 279
1 763
1 348 226 189
1 484
1691 – 411 196 8
Wgf
Awf
7,35% 5,80% 1,55%
– 701
3 896
2 832 563 501
3 195
4 375 – 1 360 44 136
Awf
7,35% 5,80% 1,55%
24
3 169
2 280 501 389
3 194
4 421 – 1 418 41 150
12.1 Exploitatie-overzichten sociale verzekeringen 2003–2008
12. BIJLAGE SOCIALE ZEKERHEID
. . .
0
494
414 . 79
494
. 494 . .
REA
. . .
0
616
535 . 80
616
. 616 . .
REA
0,80% . 0,80%
– 11
441
397 . 45
430
471 – 41 . .
Ufo incl. vangnet
0,80% . 0,80%
– 56
420
335 . 85
364
414 – 50 . .
Ufo incl. vangnet
– 597
45 790
41 391 2 356 2 043
45 194
39 572 3 954 1 403 265
Totaal
554
44 296
40 197 2193 1 906
44 850
38 196 5 064 1300 290
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
251
23 361 . 106 23 467
Uitkeringen/Verstrekkingen Onderlinge Betalingen Uitvoeringskosten
Totaal lasten
17,90% 17,90% .
1,25% 1,25% .
139
1 529
1 418 76 34
1 668
1 500 158 . 11
Anw
7,25%
7,25%
68
11 765
9 612 1 289 864
11 833
10 780 – 145 1 076 122
WAO
23 969 . 108 24 076
Uitkeringen/Verstrekkingen Onderlinge Betalingen Uitvoeringskosten
Totaal lasten
Wettelijke premie Aandeel werknemers Aandeel werkgevers
17,90% 17,90% .
150
24 226
Totaal baten
Besparingen (exploitatie)
18 918 5 307 . 1
Premies Totaal Inkomensoverdrachten Onderlinge Betalingen Saldo Interest
AOW
1,25% 1,25% .
201
1 519
1 401 85 34
1 720
1 524 180 . 16
Anw
6,65% . 6,65%
915
10 490
8 523 1 288 679
11 405
10 209 – 93 1 118 172
WAO
Tabel 12.1.D. Overzicht sociale verzekeringen 2006 (bedragen in miljoenen euro)
Wettelijke premie Aandeel werknemers Aandeel werkgevers
– 273
23 195
Totaal baten
Besparingen (exploitatie)
18 456 4 738 . 1
Premies Totaal Inkomensoverdrachten Onderlinge Betalingen Saldo Interest
AOW
Tabel 12.1.C. Overzicht sociale verzekeringen 2005 (bedragen in miljoenen euro)
WAZ
.
WAZ
. . .
0
1 878
1 694 . 184
1 878
. 1 878 . .
Vangnet ZW
. . .
0
1 689
1 495 . 194
1 689
. 1 689 . .
Vangnet ZW
1,94% . 1,94%
110
2 068
1 659 313 96
2 178
2 642 – 628 153 11
Wgf
1,94% . 1,94%
– 72
2 211
1 770 292 149
2 139
2 554 – 543 129 0
Wgf
7,85% 5,85% 2,00%
457
3 368
2 492 538 339
3 825
5 037 – 1 377 45 119
Awf
7,85% 5,85% 2,00%
– 254
3 788
2 859 496 432
3 534
4 681 – 1 316 53 116
Awf
. . .
0
231
190 . 40
231
. 231 . .
REA
.
.
0
358
299 . 59
358
. 358 . .
REA
0,80% . 0,80%
– 128
659
604 . 55
531
551 – 20 . .
Ufo incl. vangnet
0,80% . 0,80%
–6
497
447 . 50
491
521 – 30 . .
Ufo incl. vangnet
1 704
44 290
40 532 2 223 1 535
45 995
38 882 5 478 1 316 319
Totaal
.
– 397
45 305
41 262 2 153 1 889
44 908
38 491 4 909 1 258 172
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
252
24 633 . 112 24 745
Uitkeringen/Verstrekkingen Onderlinge Betalingen Uitvoeringskosten
Totaal lasten
Wettelijke premie Aandeel werknemers Aandeel werkgevers
17,90% 17,90% .
62
24 807
Totaal baten
Besparingen (exploitatie)
19 652 5 152 . 3
Premies Totaal Inkomensoverdrachten Onderlinge Betalingen Saldo Interest
AOW
1,25% 1,25% .
304
1 512
1 391 87 34
1 816
1 585 210 . 21
Anw
6,65% . 6,65%
1 592
10 382
8 470 1 334 578
11 974
10 604 – 85 1 198 257
WAO
Tabel 12.1.E. Overzicht sociale verzekeringen 2007 (bedragen in miljoenen euro)
.
WAZ
. . .
0
1 941
1 763 . 178
1 941
. 1 941 . .
Vangnet ZW
1,94%
1,94%
260
2 022
1 635 329 57
2 282
2 719 – 645 168 39
Wgf
7,85% 5,85% 2,00%
1 026
3 171
2 330 564 277
4 197
5 437 – 1 423 37 146
Awf
. . .
0
213
175 . 38
213
. 213 . .
REA
0,80%
0,80%
– 118
663
613 . 50
546
564 – 18 . .
Ufo incl. vangnet
3 127
44 649
41 008 2 314 1 326
47 776
40 561 5 345 1 404 108
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
253
13 684
– 247
Totaal decentraal
Totaal
– 247
Wgf
13 931
Centrale fondsen
1 215 3 662 187 6 655
WAZ WAO Ufo AWf 11 719
2 212
Totaal SVB
Totaal UWV
2 072 140
aanwezig
AOW Anw
(bedragen in miljoenen euro)
4 993
197
197
4 796
2 860
52 546 25 2 236
1 936
1 829 107
8 691
– 444
– 444
9 135
8 859
1 163 3 116 162 4 419
276
243 33
benodigd vermogensoverschot
2003
13 087
– 286
– 286
13 373
11 007
809 4 068 176 5 954
2 366
2 082 283
aanwezig
4 380
135
135
4 244
2 342
50 565 25 1 702
1 902
1 792 110
8 708
– 421
– 421
9 129
8 665
760 3 502 151 4 252
464
291 173
benodigd vermogensoverschot
2004
12.2 Vermogens sociale fondsen, ultimo 2003–2008
12 690
– 358
– 358
13 048
10 816
4 946 170 5 700
2 232
1 810 422
aanwezig
4 344
138
138
4 206
2 262
535 25 1 702
1 944
1 827 116
8 346
– 496
– 496
8 842
8 554
4 410 145 3 998
288
– 18 306
benodigd vermogensoverschot
2005
2006
2007
aanwezig
benodigd
vermogensoverschot
aanwezig
benodigd
vermogensoverschot
AOW Anw
1 959 623
1 882 119
77 504
2 022 927
1 944 120
77 807
Totaal SVB
2 583
2 002
581
2 949
2 064
885
WAZ WAO Ufo AWf
5 861 42 6 157
496 25 1 435
5 364 17 4 722
7 453 – 76 7 184
484 25 1 214
6 968 – 101 5 969
12 060 14 642
1 956 3 958
10 103 10 684
14 560 17 509
1 724 3 788
12 837 13 721
Wgf
2
134
– 133
615
131
484
Totaal decentraal
2
134
– 133
615
131
484
14 644
4 092
10 552
18 124
3 919
14 205
Totaal UWV Centrale fondsen
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
254
13. BIJLAGE SUBSIDIES Bij het begrotingsonderzoek 2004 is toegezegd dat in de begroting van 2005 een integraal overzicht van subsidies van SZW zal worden gepresenteerd. De onderstaande tabellen bieden dit overzicht. Bij de vormgeving van de tabellen is onderscheid gemaakt naar twee subsidiedefinities. De eerst gehanteerde definitie is die volgens de Algemene Wet Bestuursrecht (artikel 4.21): «De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten». Artikel 4.21, lid 3 specificeert de definitie nader: «De subsidietitel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.» Uit lid 3 kan afgeleid worden dat specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies geen subsidies zijn. Tabel 13.1: Subsidieverstrekkingen SZW in de periode 2002–2009 volgens de definitie Algemene Wet Bestuursrecht (x € 1 000)
Instelling X Oud art. 2 2 2 2 2 2 11 98 13 13 13 13 13 5 12 12 12 12 12 12 97 98 98
Nieuw art. Omschrijving Inc. subsidies Stimulering 22 arbeidsparticipatie 23 EQUAL 23 Inc. subsidies Arbeidsmarktbeleid 23 Inc. Sociale activeringssubsidies 23 Subsidies Soc. Verz./PRB’s 23 Meerjarenprogramma NIBUD 25 Kinderopvang 26 Kwaliteit Arbeidsverhoudingen 29 Farbo-regeling 29 Subsidieregeling arboconvenanten 29 Arbozorg en verzuimbeleid 29 Arbeidsveiligheid en preventie 29 Subsidies Arbeid & Gezondheid 30 Inc. Subsidies bijstand 35 Equality 35 IIAV 35 Vrouwenalliantie 35 Koepelorg. Vrouwenbewegingen 35 Subsidieregeling Emancipatie 35 Overige emancipatiesubsidies 97 Algemeen Mijnwerkersfonds 98 Antheus 98 Projectsubsidies Totaal Definitie AWB
Regeling o
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
397 o 19 763 1 429 4 212 450 X 200 0 o 400
194 11 600 455 2 984 117 207 4 194 300
477 10 795 1 304 6 154 569 200 6 433 537
o 20 295 2 226 1 782 296 970 2 087 1 636 388 0 o 1 651 1 089 182 14 0
20 157 10 070 7 062 349 989 2 100 2 000 437 0 2 268 0 182 31 0
39 312 6 977 10 899 1 154 675 1 800 1 800 380 0 3 700 0 182 19 1 408
0 6 807 62 0 0 200 3 444 300 5 000 25 030 8 232 10 280 0 113 1 800 1 620 0 225 4 082 0 182 14 7 230
0 4 795 62 0 0 200 3 467 300 5 000 21 635 8 245 8 743 0 0 1 800 1 620 0 225 4 082 0 182 0 7 151
0 6 807 0 0 0 200 3 892 300 5 000 14 243 5 236 8 888 0 0 1 800 1 620 0 0 4 307 0 182 0 7 558
0 3 000 0 0 0 200 3 892 300 5 000 2 739 5 236 10 024 0 0 1 800 1 620 0 0 4 307 0 182 0 7 558
0 0 0 0 0 200 3 892 300 5 000 1 001 5 236 8 888 0 0 1 800 1 620 0 0 4 307 0 182 0 7 558
59 467
65 696
94 775
74 621
67 507
60 033
45 858
39 984
X X X X
De piek aan subsidieverstrekkingen in 2004 wordt voornamelijk veroorzaakt door de piek aan uitgaven aan arboconvenanten. De tweede gehanteerde subsidiedefinitie is die volgens het Ministerie van Financiën, zoals toegepast bij het Subsidie Overzicht Rijksoverheid en in de Miljoenennota:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
255
«Een gebonden inkomens- of een vermogensoverdracht van het rijk om-niet aan een natuurlijk of rechtspersoon in Nederland». Het voornaamste onderscheid tussen beide definities ligt in het feit dat specifieke uitkeringen aan gemeenten en provincies bij de tweede subsidiedefinitie wel als subsidie worden aangemerkt. Bij deze definitie worden bijvoorbeeld de WSW en het flexibel reïntegratiebudget als subsidie aangemerkt. Tabel 13.2: Toevoegingen subsidieregelingen volgens de subsidiedefinitie van het Ministerie van Financiën (x € 1 000) Oud art.
Nieuw art. Omschrijving
2 2 2 2 2 3 2 2 2 4 2 11 17
22 23 23 23 23 23 23 23 23 24 25 25 97
Stimulering arbeidsparticipatie Praktijkscholing Sectorale Stimulansen Agenda voor de Toekomst Sluitende reïntegratie I/D-banen WIW en WEP Stimuleringsregeling ID-banen Flexibel Reïntegratiebudget WSW Kinderopvang ABW Kinderopvang Regeling Bedrijfsverzamelgebouwen
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
9 518 13 972 12 271 18 345 20 545 20 545 45 45 96 078 79 807 64 829 65 209 5 033 0 0 0 14 207 21 982 17 927 24 238 16 235 6 127 6 127 6 127 99 586 135 937 163 226 46 744 21 119 593 0 0 688 597 670 324 19 220 0 0 0 0 0 979 394 981 102 0 0 0 0 0 0 290 260 132 039 0 0 0 0 0 0 0 0 59 963 36 149 1 000 0 0 0 0 0 1 593 716 1 620 543 1 638 970 1 638 970 1 638 970 1 638 970 2 075 687 2 151 307 2 186 539 2 167 151 2 181 346 2 181 417 2 181 417 2 181 417 57 604 57 944 71 500 0 0 0 0 0 152 691 153 269 232 549 769 062 769 737 754 954 743 992 743 992 1 588
2 547
22 640
0
0
0
0
0
Totaal toevoegingen Financiën definitie
4 465 210 4 400 230 4 444 380 4 747 441 4 653 985 4 602 606 4 570 551 4 570 551
Totaal beide definities
4 524 677 4 465 926 4 539 155 4 822 062 4 721 492 4 662 639 4 616 409 4 610 535
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
256
14. BIJLAGE GEBRUIKTE AFKORTINGEN AAW Abw AfJ Afz AG SZW AI AKW ANW AOW Arbo ATW AVV AWBZ Awf BALtz
BBP Bbz Bia BIKK BKWI BRZO BVG CAO CBS CIE CKI CPB CSW CTB CWI CWP EMU ESF EU EVC FTE FTK GSD HRM HVS IAS IB IBG ICT ID-banen IHS IOAW
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Algemene bijstandswet Arbeidsongeschiktheidsfonds Jonggehandicapten Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen Agentschap SZW Arbeidsinspectie Algemene kinderbijslagwet Algemene nabestaanden wet Algemene Ouderdoms Wet Arbeidsomstandigheden Arbeidstijdenwet Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten Algemene wet bijzondere ziektekosten Algemeen werkloosheidsfonds Wettelijke regeling tot beperking van bovenwettelijke aanvullingen op de verplichte gedeeltelijke loondoorbetaling in het tweede ziektejaar Bruto Binnenlands Produkt Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen Wet Beperking inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria Bijdrage in de Kosten van Kortingen Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen Besluit risico’s zware ongevallen Bedrijfsverzamelgebouwen Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bureau voor de Statistiek Criminele Inlichtingen Eenheid Certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden Centraal Plan Bureau Commissie voor de Positieverbetering van Vrouwen College Toelating Bestrijdingsmiddelen Centra voor Werk en Inkomen Commissie Het Werkend Perspectief Europese Monetaire Unie Europees Sociaal Fonds Europese Unie Erkenning van Verworven Competenties Fulltime Equivalent Financiële Toetsingskader Gemeentelijke Sociale Dienst Human Resource Management Hoofdelijk Versnelde Scholing Instituut asbestslachtoffers Inkomstenbelasting Informatie Beheer Groep Informatie en Communicatie Technologie Instroom, doorstroombanen Individuele Huursubsidie Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
257
IOAZ IRO IVA IWI LBO MKB NUG OCW OI OR OSB PaVEM Pem POR PVK REA RI&E ROC’s RSI RSP RWI RWT SCP SER SIGIS SIOD SPAG SPAK SUWI SVB SVWW SZW TAS TBA Tbia TOG TRI TSS TW UWV VASt VBS VBTB Vlw VLZ VN VNG
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Individuele Reïntegratie Overeenkomst Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten Inspectie voor Werk en Inkomen Loopbaanonderbreking Midden- en Kleinbedrijf Niet Uitkeringsgerechtigden Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Overgangsregeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten Ondernemingsraad Ondernemersorganisatie schoonmaak- en Bedrijfsdiensten Participatie Vrouwen Etnische Minderheden Participatie van vrouwen uit Etnische Minderheden Publiek Overzichten Resultaten Wsw Pensioen- en Verzekeringskamer Reïntegratie Arbeidsgehandicapten Risico-inventarisatie en evaluatie Regionale Opleidingencentra Repetitive Strain Injury Regeling schoonmaakdiensten particulieren Raad voor Werk en Inkomen Rechtspersoon met een wettelijke taak Sociaal en Cultureel Planbureau Sociaal Economische Raad Structurering en integratie Gemeentelijke informatiestromen SZW Sociale Inlichtingen en Opsporings Dienst Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen Specifieke Afdrachtskorting Structuur Uitvoering Werk en Inkomen Sociale Verzekeringsbank Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen Wet bescherming inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria Tegemoetkoming Onderhoudskosten Gehandicapten Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten Tijdelijke Stimuleringsregeling Samenwerkingsverband Abw Toeslagenwet Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen Veiligheidsbeheerssysteem Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording Vermindering langdurig werklozen Verlenging doorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 Verenigde Naties Vereniging Nederlandse Gemeenten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
258
VUT WAJONG Walvis WAMIL WAO WAV WAZ Wbo WEOR WEP Wet Samen WGA Wgr WWIK WIA WIW WKA WK WML WMW WOA WOR WSW Wulbz WVA WW WWB WWIK WWOW ZBO ZFW ZW
Vervroegde Uittreding Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten Wet administratieve lastenverlichting in de Sociale verzekeringen Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeid Vreemdelingen Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Wet op de bedrijfsorganisatie Wet op de Europese Ondernemingsraden Werkervaringsplaatsen Wet Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten Wet gemeenschappelijke regeling Wet Werk en Inkomen Kunstenaars Wet Werk en Inkomen Arbeidsvermogen Wet inschakeling werkzoekenden Wet Koppeling met afwijkingsmogelijkheid Wet kinderopvang Wet minimumloon Wet medezeggenschap werknemers Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur Wet op de Ondernemingsraden Wet sociale werkvoorziening Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en premie Volksverzekeringen Werkloosheidswet Wet Werk en Bijstand Wet Werk en Inkomen Kunstenaars Wetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere Werknemers Zelfstandige Bestuursorgaan Ziekenfondswet Ziektewet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
259
TREFWOORDENREGISTER ABW 46, 53, 256 Activering 2, 21, 22, 23, 25, 58, 153, 173, 175, 180, 181, 182, 194 Administratieve lastenverlichting 4, 17, 217, 225, 247, 259 Agentschap SZW 1, 2, 4, 54, 55, 153, 159, 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170, 171, 180, 181, 257 Anw 24, 47, 120, 121, 122, 124, 125, 137, 139, 181, 183, 186, 187, 229, 235, 237, 239, 240, 250, 251, 252, 253, 254 AOW-gat 137, 139, 181 AOW 2, 8, 16, 17, 24, 25, 27, 28, 82, 120, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 136, 137, 138, 139, 153, 181, 183, 194, 195, 196, 201, 202, 208, 218, 229, 230, 237, 238, 239, 240, 241, 250, 251, 253, 254, 257 Arbeid en zorg 2, 5, 15, 16, 23, 25, 37, 65, 66, 67, 69, 70, 72, 137, 146, 148, 181, 190, 207 Arbeidsaanbod 30, 33, 36, 37, 41, 221 Arbeidsgehandicapten 21, 50, 56, 57, 59, 90, 92, 93, 218, 219, 258 Arbeidsinspectie 17, 40, 80, 88, 89, 93, 154, 155, 158, 215, 222, 257 Arbeidsmarktbeleid 2, 11, 12, 21, 22, 23, 25, 37, 38, 43, 48, 51, 52, 62, 153, 180, 183, 184, 208, 235, 255 Arbeidsomstandigheden 2, 5, 14, 19, 20, 23, 25, 35, 87, 88, 89, 95, 111, 153, 154, 155, 172, 181, 207, 213, 215, 225, 257, 258 Arbeidsongeschiktheid 2, 8, 11, 14, 15, 17, 20, 21, 23, 25, 63, 87, 90, 96, 104, 105, 106, 107, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 119, 136, 153, 154 180, 182, 189, 197, 225, 235, 236, 239, 247, 257, 258, 259 Arbo 14, 20, 35, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 153, 155, 213, 214, 215, 236, 255, 257 Armoedeval 17, 18, 26, 29, 30, 31, 37 Asbestslachtoffers 129, 132, 133, 135, 181, 200, 210, 257, 258 Automatisering 153, 159, 160, 166, 169, 176, 177, 182, 204, 205 Baten-lastendienst 159, 170 Bedrijfsverzamelgebouw 17, 151, 152, 167, 182, 184, 185, 256, 257 Bedrijfsvoering 2, 4, 156, 162, 163 Bijstand 8, 12, 19, 21, 24, 25, 30, 35, 47, 48, 49, 90, 96, 97, 98, 99, 100, 106, 107, 120, 124, 129, 130, 135, 167, 168, 194, 196, 208, 211, 212, 214, 222, 235, 236, 237, 242, 243, 247, 255, 257 BKWI 43, 172, 180, 185, 225, 226, 227, 257 Centra voor Werk en Inkomen 43, 180, 257 Dagindeling 23, 142, 146, 148, 149, 181, 218 Emancipatie 2, 23, 25, 140, 141, 142, 143, 144, 145, 148, 149, 150, 153, 181, 202, 217, 218, 255 Equal 54, 146, 147, 148, 159, 167, 168, 180, 187, 255 ESF 36, 51, 52, 55, 71, 146, 147, 148, 151, 152, 164, 165, 167, 168, 169, 182, 209, 217, 218, 257 Etnische minderheden 12, 37, 40, 141, 209 Farbo 88, 93 Gemeentefonds 24, 71, 130, 190, 194, 196, 236 Gesubsidieerde arbeid 53, 208, 209, 218 Huisvesting 43, 153, 159, 160, 164, 166, 169, 176, 182, 185, 204, 205, 218, 219, 225, 242 ID-banen 24, 54, 167, 168, 180, 186, 187, 256, 257 Inkomensbeleid 2, 22, 25, 26, 27, 28, 32, 153, 183, 184, 241, 245 Inlichtingenbureau 99, 172, 184, 185, 225, 227 Inspectie Werk en Inkomen 1, 2, 4, 17, 61, 70, 164, 172, 173 Kinderbijslag 27, 129, 130, 131, 241, 257 Kinderopvang 16, 18, 23, 24, 25, 28, 35, 66, 69, 70, 71, 72, 73, 142, 146, 180, 181, 190, 191, 210, 220, 236, 246, 247, 248, 249, 255, 256
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
260
Koopkracht 8, 26, 27, 28, 31, 137, 151, 182, 201, 241, 242, 243, 244, 245, 247 Koppeling 232, 236, 259 Kunstenaars 96, 103, 181, 225, 259 Levensloop 13, 16, 23, 68, 69, 71, 76, 142, 146, 148, 217, 218, 236 Loonkosten 9, 33, 34, 36, 51, 61, 74, 165, 166, 175, 176 Loopbaanonderbreking 66, 67, 68, 69, 71, 181 Nabestaanden 12, 120, 121, 122, 133, 183, 257 Ouderen 4, 8, 11, 12, 13, 14, 22, 28, 31, 37, 38, 39, 44, 78, 84, 99, 100, 101, 128, 135, 183, 184, 193, 209, 211, 248, 249 Participatiegraad 36, 37 Pensioen 2, 9, 13, 16, 22, 25, 28, 35, 68, 69, 76, 82, 83, 84, 85, 123, 124, 125, 137, 153, 172, 183, 192, 207, 212, 213, 217, 218, 236, 237, 258 Preventiequote 41, 229 Raad voor Werk en Inkomen 51, 61, 172, 225, 236, 258 Reïntegratie 2, 4, 5, 12, 15, 17, 20, 21, 23, 25, 41, 42, 46, 47, 48, 49, 50, 52, 54, 56, 57, 58, 62, 70, 73, 90, 91, 92, 96, 97, 98, 111, 112, 116, 151, 153, 159, 180, 182, 183, 185, 186, 197, 207, 208, 214, 215, 216, 223, 228, 229, 236, 256, 258 Scholing 12, 13, 15, 16, 24, 36, 37, 54, 55, 56, 57, 100, 101, 104, 106, 176, 180, 186, 187, 210, 222, 256, 257 SIOD 17, 41, 154, 155, 156, 158, 219, 223, 258 Sluitende aanpak 46, 47, 48, 49, 58, 61, 141, 228 Sociale activering 46, 255 Sociale fondsen 2, 25, 136, 153, 181, 201, 231, 239, 253 Sociale werkvoorziening 2, 12, 21, 25, 42, 59, 62, 180, 188, 259 Spaarfonds AOW 136, 138, 139, 181, 201 Spak 186, 187, 188, 238 SUWI 4, 41, 43, 44, 45, 49, 56, 108, 117, 118, 126, 151, 152, 163, 182, 214, 216, 219, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 258 SVB 121, 122, 123, 124, 127, 128, 132, 133, 134, 137, 163, 172, 194, 195, 200, 218, 219, 225, 226, 227, 229, 230, 240, 253, 254, 258 Toeslagenwet 120, 125, 126, 128, 180, 198, 258 Uitstroomquote 229 UWV 12, 15, 16, 17, 21, 24, 41, 42, 47, 49, 50, 51, 52, 53, 56, 57, 91, 92, 99, 101, 102, 104, 105, 108, 111, 112, 114, 115, 116, 125, 136, 137, 158, 163, 172, 187, 189, 195, 196, 197, 198, 205, 207, 210, 214, 215, 216, 218, 219, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 234, 237, 238, 240, 253, 254, 258 VBTB 4, 162, 227, 230, 258 Veiligheid 20, 79, 88, 140, 141, 142, 145, 146, 148, 154, 215, 225, 255, 258 Veilig 94 Voorlichting 22, 43, 54, 55, 71, 76, 77, 78, 79, 84, 85, 93, 106, 149, 153, 156, 157, 159, 160, 165, 166, 169, 180, 181, 182, 184, 194, 195, 196, 204 Wajong 24, 50, 54, 56, 57, 63, 105, 113, 114, 116, 117, 118, 125, 180, 186, 187, 197, 198, 207, 247 WAO 4, 10, 13, 15, 20, 46, 47, 53, 56, 63, 91, 92, 104, 105, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 125, 126, 154, 157, 158, 182, 189, 197, 198, 204, 205, 206, 207, 210, 213, 214, 215, 221, 228, 230, 235, 236, 237, 238, 247, 250, 251, 252, 253, 254, 259 WAZ 24, 46, 63, 68, 92, 105, 110, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 125, 136, 137, 139, 181, 182, 201, 207, 247, 250, 251, 252, 253, 254, 259 Werkloosheid 7, 8, 9, 12, 13, 17, 26, 29, 30, 31, 36, 38, 40, 43, 46, 47, 49, 51, 96, 100, 101, 102, 104, 115, 151, 182, 184, 215, 225, 231, 232, 233, 234, 235, 240, 257, 258, 259 Wet Werk en Bijstand 97, 194, 221, 222, 259 Wsw 42, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 185, 189, 209, 212, 222, 258
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
261
WW 10, 12, 14, 15, 21, 22, 24, 41, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 54, 55, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 112, 120, 122, 124, 125, 126, 129, 157, 158, 180, 182, 186, 195, 196, 198, 214, 215, 220, 222, 225, 228, 229, 230, 234, 236, 237, 247, 258, 259 Ziektewet 110, 213, 259
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 hoofdstuk XV, nr. 2
262