Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
20 317
Stormvloedkering Nieuwe W a t e r w e g
Nr. 12
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 7 april 1989
1 Samenstelling: Leden: De Beer (VVD), Rienks (PvdA), ondervoorzitter, Scherpenhuizen (VVD), Eversdijk (CDA), Castricum (PvdA), Spieker (PvdA), Hennekam (CDA), Zijlstra (PvdA), Veldhoen (PvdA), Van Vlijmen (CDA), voorzitter. Blauw (VVD), Nijland (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Tegelaar Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Lilipaly (PvdA), Wolftensperger (D66), Van Gelder (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Biesheuvel (CDA), Feenstra (PvdA) en Baas-Jansen (CDA). Plv. leden: Korthals (VVD), Melkert (PvdA), Lauxtermann (VVD), Van Noord (CDA), Kosto (PvdA), Swildens Rozendaal (PvdA), Wolters (CDA), Lankhorst (PPR), De Visser (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Te Veldhuis (VVD), Frissen (CDA), Van Es (PSP), Koetje (CDA), Leerling (RPF), De Cloe (PvdA), Eisma (D66), Weijers (CDA), Schutte (GPV), Huys (PvdA) en Reitsma (CDA).
912956 F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989
De vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat 1 heeft op 1 en 16 maart 1989 mondeling overleg gevoerd met de minister van Verkeer en Waterstaat over de Stormvloedkering Nieuwe W a t e r w e g (Kamerstuk 20 317 nrs. 9 en 11) en de rivierdijkversterking. Voorts zond de bewindsvrouwe nog op 16 maart 1989 een brief, die als bijlage bij dit overleg is afgedrukt. Ter voorbereiding van het mondeling overleg heeft de commissie op 27 februari 1989 in het openbaar de navolgende organisaties over onderhavige materie gehoord: - de provincie Zuid-Holland; - de gemeente Rotterdam; - de Unie van Waterschappen; - het Hoogheemraadschap Schieland, het Waterschap IJsselmonde en het Waterschap De Groote Waard; - het Interprovinciaal Overleg, - de provincie Gelderland; - het Waterschap Alblasserwaard en de Vijfherenlanden; - het Landbouwschap. Van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie (1 maart 1989) De heer Blauw ( V V D ) stelde vast dat voor de totstandkoming van de stormvloedkering zowel politiek als maatschappelijk gezien een breed draagvlak bestaat. Tijdens het mondeling overleg van 5 oktober 1988 (zie voor het verslag Kamerstuk 20 317, nr. 8) had hij reeds te kennen gegeven dat aan het element veiligheid niet getornd mag worden. Dit staat zo hoog in het vaandel van zijn fractie, dat zij bereid is varianten met betrekking tot de financiering, ook minder populaire, te bespreken. De minister heeft daarna, zoals zij had toegezegd, intensief overleg gevoerd over mogelijke financieringsmodellen die zij, zoals ook was toegezegd, vóór de jaarwisseling aan de Kamer zou presenteren. Voor geen enkel model bleek een meerderheid te vinden en in het kabinet ontstond een patstelling. In haar brief van 27 december 1988 heeft de minister een voorstel gedaan, waarvan op voorhand bekend was dat het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
niet met gejuich zou worden ontvangen. Bovendien is in die brief impliciet de mededeling «take it or leave it» vervat, waarmee de inbreng van het parlement lijkt te worden uitgeschakeld. De heer Blauw merkte op dat zijn fractie daarop heeft gereageerd door erop te wijzen dat zij gebruik zal maken van haar recht van amendering. Hij erkende het belang van het terugdringen van het financieringstekort. Nu blijkt echter dat als gevolg van de nieuwe maatgevende hoogwaterstanden in het boven- en benedenrivierengebied extra middelen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het oorspronkelijke plan, zoals verwoord in het regeerakkoord. Voor 15 maal 60 min. per jaar zal de Nederlandse samenleving gevrijwaard blijven van overstromingen. De heer Blauw zei dat overleg in zijn fractie tot een drieledige conclusie heeft geleid: - er moet spoedig een besluit worden genomen om verder uitstel van de bouw van de stormvloedkering te voorkomen; - de dijkversterkingswerken in het benedenrivierengebied mogen niet langer worden uitgesteld; - er behoeft geen majeure wijziging van de Deltawet plaats te vinden. Vanuit die invalshoek zijn drie financieringsmodellen gekozen, die hij in volgorde van voorkeur opsomde: a) algemene middelen; b) voorfinanciering; c) nationale waterschapsspoor. Hij realiseerde zich dat optie a) een verstoring van het kasritme tot gevolg kan hebben. Toch koos hij ondubbelzinnig voor financiering uit de algemene middelen, nu blijkt dat verschillende opties voor dekking denkbaar zijn. De opbrengsten van de verkoop van nationale eigendommen kunnen opnieuw worden geïnvesteerd in andere nationale eigendommen, c.q. andere nationale belangen. Op basis van die grondgedachte gaf hij de voorkeur aan verkoop van het staatsaandeel in Postbank en DSM als dekking voor de bouwvan de stormvloedkering. Eventueel kan op langere termijn de verkoop van domeingronden worden overwogen. Optie b) was voor de heer Blauw alleen bespreekbaar als optie a) niet uitvoerbaar blijkt te zijn. Deze vorm van financiering brengt geen enkele besparing met zich mee voor de overheid: een argument te meer om voor optie a) te kiezen. Bovendien zal overleg met de betrokken intermediair vertraging opleveren en wijziging van de wet compliceren. Hij besefte dat optie c) niet op voorhand de schoonheidsprijs verdient en zag deze dan ook als laatste mogelijkheid. Hij hechtte echter zo aan het element veiligheid, dat deze optie niet onder alle omstandigheden uitgesloten moet worden geacht. Tijdens de hoorzitting op 28 februari 1989 heeft de vertegenwoordiger van de gemeente Rotterdam nogal negatief gereageerd op de gedachte de sluitingsfrequentie van de dam aan te passen aan de realiteit. Rotterdam vreest dat een beperkte bereikbaarheid van de haven een negatief imago tot gevolg zal hebben. De bereikbaarheid van Rotterdam wordt echter al door klimatologische omstandigheden bepaald: mammoetschepen worden vanaf windkracht acht niet binnengeloosd. Daarom achtte de heer Blauw een hogere sluitingsfrequentie bespreekbaar. Levert een hogere frequentie nog besparingen op, zo vroeg hij de minister tot slot. De heer Eversdijk (C.D.A.) merkte allereerst op dat zijn fractie voorstander is van een stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. Omdat in eerdere plannen, noch in het regeerakkoord is voorzien in de bouw van een stormvloedkering, is ook niet voorzien in de financiering. Hij was van mening dat de bouw van dit onderdeel van de Deltawerken, even als de overige onderdelen, uit de algemene middelen moet worden betaald. Omdat dit echter in strijd is met het streven naar terugdringing van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
2
financieringstekort, moet een oplossing worden gezocht die zo dicht mogelijk ligt bij financiering uit de algemene middelen. Hij prees het creatieve financieringsplan van de minister. Uit de begroting «natte waterstaat» zal 528 min. worden vrijgemaakt. Dit betreft in hoofdzaak gelden bestemd voor dijkversterkingen in het benedenrivierengebied, die niet hoeven te worden uitgevoerd als de stormvloedkering wordt gebouwd. Een snelle beslissing over de bouw is mede daarom wenselijk, omdat de omvang van dit deel van de begroting gedurende het verloop van de versterkingswerkzaamheden zal afnemen. Kan de minister inzicht geven in de samenstelling van dit bedrag? Uit de impuls voor verbetering van de infrastructuur wordt een bijdrage van 350 min. geleverd. De heer Eversdijk vroeg of hier wel sprake is van infrastructuur. Hoewel dit een oneigenlijk gebruik van de middelen lijkt, kon hij hiermee toch instemmen. Een bijdrage van de provincie Zuid-Holland van 3 min. is logisch, maar lijkt in vergelijking met bijdragen van andere provincies aan de dijkversterking wat karig. Ook de bijdrage van de gemeente Rotterdam van 30 min. is logisch, omdat met de bouw van de stormvloedkering wordt voorkomen dat de stad voor de tweede maal op de schop moet. Is het juist dat de gemeente hieraan de voorwaarde verbindt dat tenminste 20 min. gecompenseerd moet worden via andere ministeries? De bijdrage van 30 min. van de aanliggende waterschappen achtte de heer Eversdijk eveneens logisch en bovendien redelijk. De voorbereidingskosten komen nu immers niet voor rekening van de waterschappen. In dit verband vroeg hij of het juist is dat de stormvloedkering zal worden gesloten bij een waterstand van 3,60 meter. Welke gevolgen heeft dit voor het peil in de Alblasserwaard? Naarmate het alarmpeil wordt verhoogd, zullen ook de dijken in de Alblasserwaard moeten worden verhoogd. Waarom kunnen de werkzaamheden daar inmiddels niet worden voortgezet? De drie genoemde onderdelen van het financieringsplan van de minister leveren 941 min. van de benodigde 1,4 mld. op. Het laatste bedrag is een schatting. In hoeverre kunnen de onderhandelingen met gegadigden voor de bouw nog leiden tot verlaging van dit bedrag? De minister wijst vervolgens op een bijdrage van 267 min. uit de kosten voor versterking van rivierdijken die niet onder invloed staan van de stormvloedkering. In het regeerakkoord is bepaald dat deze versterkingen in 1998 moeten zijn afgerond. De heer Eversdijk stelde vast dat zijn fractie niet van plan is op dit punt van het regeerakkoord af te wijken: een politieke vertraging van de rivierdijkversterking is niet acceptabel. De situatie in het bovenrivierengebied is bovendien op sommige punten onveiliger dan in het gebied achter de stormvloedkering. Daarnaast zou het onjuist zijn de bevolking, die de versterking uiteindelijk heeft geaccepteerd, met een vertraging te confronteren. De minister stelt dat in de uitvoering van deze rivierdijkversterking al noodgedwongen vertraging optreedt. Kan zij inzicht geven in de aard van deze vertraging? Op dit moment kunnen de werkzaamheden, ook financieel, nog redelijk op schema worden uitgevoerd. De heer Eversdijk was bovendien van mening dat de dijkversterking in het bovenrivierengebied los moet worden gezien van de stormvloedkering, die vooral van belang is voor het benedenrivierengebied. In het voorstel van de minister is een vrijwillige bijdrage van 199 min. van de zeewerende waterschappen opgenomen. Ofschoon de waterschappen dit van de hand wijzen, blijft de minister van deze mogelijkheid uitgaan. Wil zij haar houding toelichten? De heer Eversdijk had overigens de indruk dat de Unie van Waterschappen pas op het laatste moment bij het overleg is betrokken. Natuurlijk zal de Kamer geen bezwaar maken tegen een vrijwillige overeenkomst met de waterschappen, maar als hierover geen overeenstemming kan worden bereikt, moet de Deltawet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 988-1989, 20 317, nr. 12
3
worden aangepast. Hij stelde nadrukkelijk dat zijn fractie niet bereid is aan een dergelijke wetswijziging mee te werken en motiveerde dit standpunt als volgt: De eventuele waterschapsheffing wordt slechts aan een beperkt deel van de Nederlandse bevolking opgelegd, terwijl de gehele Nederlandse bevolking belang heeft bij de bescherming van het economische hart van het land. Voorts kan deze heffing onder de huidige wetgeving alleen worden opgelegd aan de eigenaren van onroerend goed. Een principieel bezwaar is daarnaast dat de waterschappen dan worden gebruikt als een incassobureau van het rijk. Er is niet langer sprake van de trits belang-betaling-zeggenschap. Is een dergelijke methode al eerder toegepast? Het zou voor de hand liggen de ontbrekende 450 min. uit de rijkskas te betalen, maar dit is gezien het regeerakkoord onmogelijk. Bovendien heeft de minister van Financiën al een belangrijke handreiking gedaan door de kasproblematiek voor zijn rekening te nemen. De heer Eversdijk was daarom van oordeel dat in de ontbrekende middelen moet worden voorzien door de stormvloedkering te laten bouwen door een openbaar lichaam met een kapitaaldienst. Dit openbaar lichaam zal hiervoor een lening afsluiten, waarvoor het ministerie van Verkeer en Waterstaat gedurende 30 jaar in de rente en aflossing zal voorzien. Hij veronderstelde dat met deze «last» voor het ministerie in komende regeerakkoorden rekening kan worden gehouden. Hoewel hij hiertegen grote bezwaren had, meende de heer Eversdijk dat, indien onverhoopt geen overeenstemming met de regering kan worden bereikt, de beslissing noodgedwongen moet worden uitgesteld tot de opstelling van het volgende regeerakkoord. De heer W o l f f e n s p e r g e r (D66) stelde vast dat de Kamer in principe met de bouw van een stormvloedkering akkoord is gegaan waardoor een financieel probleem is ontstaan. De stormvloedkering is nominaal goedkoper, maar moet in een paar jaar worden gebouwd terwijl de dijkversterking over vele jaren kan worden uitgesmeerd. Dit levert een kasprobleem op dat tussen 1990 en 1 996 op ongeveer één mld. kan worden becijferd. Hij wilde er bij voorbaat op wijzen hoe groot dit kasprobleem is. Wanneer de uitgavenstromen voor de twee alternatieven: stormvloedkering en dijkverhoging worden verdisconteerd, leidt dit tot de conclusie dat de stormvloedkering duurder is. Indien de Kamer uiteindelijk kiest voor de stormvloedkering mag haar beslissing nimmer zijn gebaseerd op het argument dat de stormvloedkering goedkoper is. Andere argumenten: het vermijden van zware ingrepen, de kwaliteit van de beveiliging en de anticipatie op de zeespiegelrijzing moeten tot dit besluit leiden. Het financiële probleem is grotendeels ontstaan door een nieuwe, van buiten komende bedreiging voor de veiligheid van Nederland, zo stelde de heer Wolffensperger. Een eerder voorstel van de minister waarin een waterkeringsheffing van 110 min. per jaar werd geïntroduceerd werd door de Kamer afgewezen. Naar aanleiding van de discussie op 5 oktober 1988 heeft de minister haar voorstellen nader ingevuld en geformuleerd in haar brief van 27 december 1988. De heer Wolffensperger was teleurgesteld in dit voorstel van de minister. Hij had de indruk dat de enig juiste oplossing voor financiering van een dergelijk werk door het kabinet wordt afgewezen. Het verschil met het vorige voorstel is dat nu een grotere rijksbijdrage wordt opgevoerd en een lagere waterkeringsheffing. Hij veronderstelde dat de minister hiermee probeert Kamer en waterschappen tegemoet te komen. Hij ging vervolgens in op de verschillende onderdelen van het voorstel van 27 december. In de eerste plaats is het opvallend dat daarin de stormvloedkering zelf wordt getemporiseerd. In de tweede plaats valt op dat de kasproblematiek zelfs groter is geworden ten opzichte van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 2 0 3 1 7 , nr. 12
4
vorige voorstel. Hij wees erop dat ook de rentelasten die het gevolg zullen zijn van de omvangrijke kastekorten in 1992 en 1995 bij de financiële beschouwing moeten worden betrokken. Het rijk zal zelf 773 min. bijdragen. Deze bijdrage wordt onttrokken uit andere noodzakelijke infrastructurele projecten. De gevolgen hiervan zijn nauwelijks te overzien. De dijkversterkingen worden met nog eens twee jaar getemporiseerd, wat per saldo een vertraging van vier tot vijf jaar oplevert. De waterschappen achten dit onaanvaardbaar, omdat de veiligheid in gevaar wordt gebracht en betrokkenen lange tijd in onzekerheid verkeren. Versobering van het programma Scheepvaartwegen en havens zal 110 min. opleveren. Hij wees erop dat juist de noodzaak van dit programma gedurende de afgelopen periode door de Kamer is benadrukt. Gezien de staat van onderhoud van de Nederlandse waterwegen, moet het ergste worden gevreesd. Kan de minister een toelichting geven op de besparing die zij verwacht van de verlaging van de overschrijdingsfrequentie? Aan de extra middelen voor verbetering van de infrastructuur wordt een bedrag van 350 min. onttrokken. Ook hier wordt een programma waarvan het grote belang door iedereen wordt onderkend, ondermijnd ter financiering van de stromvloedkering. Tegen een vrijwillige bijdrage door derden had de heer Wolffensperger geen bezwaar, als die bijdrage maar overeenstemt met de besparing van die derden op de dijkverzwaring. Hij twijfelde echter aan de vrijwilligheid van die heffing. Aan de waterschappen zal jaarlijks een bijdrage van 14,2 min. per jaar worden gevraagd. Hoewel dit een redelijke bijdrage lijkt, moet de vraag worden gesteld of zo'n geringe bijdrage de moeite van het doordrukken van een principieel onjuiste beslissing wel waard is. Deze heffing is een oneigenlijk middel, omdat hiermee de lasten die in feite door alle burgers van Nederland gedragen moeten worden, op de schouders worden gelegd van een kleinere groep. De heer Wolffensperger concludeerde dat dit financieringspatroon voor hem onaanvaardbaar is. Hij verweet dit niet alleen de minister, maar ook het kabinet. Het zou absurd zijn als de stormvloedkering niet kan worden gebouwd, omdat geen oplossing voor de financieringsproblematiek kan worden gevonden. Hij was het met de minister eens dat uitstel geen oplossing biedt. Bovendien kan uitstel ertoe leiden dat werken worden uitgevoerd die achteraf gezien overbodig zijn. Het principiële probleem, zo betoogde hij, is dat de minister door het kabinet wordt gedwongen financieringsvoorstellen te doen binnen dwingend opgelegde randvoorwaarden. Omdat hij die randvoorwaarden niet kon accepteren, achtte hij het zinloos over die financieringsvoorstellen te praten. Zijns inziens zijn slechts twee oplossingen mogelijk. Ten eerste financiering uit de algemene middelen, hetzij langs de weg van het financieringstekort, hetzij door middel van een belastingheffing. In elk geval zouden alle posten van de rijksbegroting in de beschouwing moeten worden betrokken. In de stukken wordt deze oplossing simpelweg afgedaan met het argument dat dit strijdig is met de regels van budgetdiscipline. De variant waarbij een kapitaaldienst wordt gecreëerd, achtte de heer Wolffensperger ook bespreekbaar. Tijdens het mondeling overleg van 5 oktober zijn daarvoor twee mogelijkheden geopperd. In een bijlage bij de brief van 22 februari worden deze varianten afgewezen, omdat zij rentekosten met zich meebrengen en de flexibiliteit van de V&W-begroting beperken. Het argument van de rentekosten is onjuist, zo meende hij: de stormvloedkering is duurder en de rente is de prijs die betaald moet worden voor deze snellere en betere oplossing. De rentecomponent moet zelfs in de kosten/baten afweging worden opgenomen om tot een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
5
helder oordeel te komen. Een dergelijke benadering zou ook het kasprobleem oplossen. Bovendien brengt ook de vrij omvangrijke kasproblematiek in het voorstel van de minister wel degelijk rentelasten met zich mee. Het argument dat de flexibiliteit van de begroting wordt aangetast, is niet erg overtuigend tegen de achtergrond van de voorstellen van de minister die ook een beslag leggen op de flexibiliteit van haar begroting. Bovendien leiden deze tot temporisering van andere infrastructurele werken. Daarnaast moeten in de oplossing van de minister ook de financiële risico's van het in een latere periode uitvoeren van de werken worden ingecalculeerd. Ook de heer Zijlstra (P.v.d.A.) wees erop dat over de wenselijkheid van een stormvloedkering geen verschil van mening bestaat. Bovendien is iedereen het erover eens dat snel een beslissing moet worden genomen, zowel over de stormvloedkering als over een mindere bedijking in het benedenrivierengebied die is afgestemd op de stormvloedkering. Kortheidshalve noemde hij dit het «post-stormvloedkeringprogramma». De Unie van Waterschappen heeft te kennen gegeven dat zij bij een onomkeerbare beslissing voor de stormvloedkering de mindere dijkversterking zal accepteren. Om aan de onzekerheid een einde te maken moet zo snel mogelijk een beslissing worden genomen. Daarna moet zo snel mogelijk een aanvang worden gemaakt met de bouw van de stormvloedkering. Daartoe dient overeenstemming over de financiering te worden bereikt. De ministerraad weigert een financiering uit de algemene middelen. In hoeverre kan de Kamer een onherroepelijke beslissing nemen als de financiering niet is geregeld? De heer Zijlstra had de indruk dat een vastberaden beslissing van de Kamer de onzekerheid tot een minimum zal terugbrengen en op korte termijn een aanvang van het «post-stormvloedkeringprogramma» mogelijk maakt. De financiering zou kunnen plaatsvinden via bij voorbeeld de kapitaaldienst van de provincie Zuid-Holland, die zich daartoe bereid heeft verklaard. Ook de drie Zuid-Hollandse waterschappen zijn daartoe bereid. Financiering via een speciaal publiekrechtelijk lichaam is eveneens een aanvaardbare oplossing. Is de minister bereid deze vorm van financiering, als de Kamer zich daarover uitspreekt, nogmaals in de ministerraad te verdedigen? De heer Zijlstra was overigens van mening dat het voor de hand ligt dat de Kamer, in plaats van te kiezen voor een jaar uitstel, eerst probeert de financiering via de kapitaaldienst door te zetten. De heer Eversdijk merkte bij interruptie op dat ook hij van mening was dat deze weg eerst moet worden afgelegd. De heer Zijlstra achtte financiering via een extra heffing voor de zeewerende waterschappen ongewenst. Onafhankelijk van de oplossing van het financieringsprobleem is onmiddellijk uitvoering van de punten 1, 2 en 3 van de prioriteitenschikking van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) mogelijk. Dit betreft in het bijzonder werkzaamheden die door het interim-beleid zijn opgeschort. Deze werkzaamheden kunnen worden uitgebreid met overige werkzaamheden in het benedenrivierengebied afhankelijk van de berekening van de maatgevende waterstanden onder het «post-stormvloedkeringprogramma». Bij een positieve, onherroepelijke uitspraak over de stormvloedkering kan het werk in ieder geval dit jaar worden hervat. De heer Zijlstra drong erop aan dat de werkzaamheden onmiddellijk nadat de maatgevende hoogwaterstanden en de dijksterkte onder het «post-stormvloedkeringprogramma» zijn vastgelegd, worden hervat. Dt- uitvoering van het programma van dijkversterking in het bovenrivierengebied voor de dijken met een geringere overschrijdingskans van 1 : 100 is wél afhankelijk van de oplossing van het financieringsprobleem. Nu al is twee jaar vertraging opgetreden. Dit betekent dat, in tegen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
6
stelling tot hetgeen in het regeerakkoord is bepaald, de dijkversterking pas in het jaar 2000 zal zijn voltooid. Om dit te vermijden is 250 min. extra nodig. De minister wil dit programma ten behoeve van de stormvloedkering nog eens twee tot drie jaar temporiseren. De werkzaamheden zullen dan pas in 2003 worden afgerond. Ook de dijkversterking in het benedenrivierengebied zal niet vóór 2006 zijn beëindigd. De heer Zijlstra merkte op dat zijn fractie niet bereid is deze vertraging voor haar rekening te nemen. Tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat 1998 als einddatum nog altijd haalbaar is. De stormvloedkering moet dan wel zodanig worden gefinancierd, dat dit niet ten koste gaat van de bovenrivierdijken. De stormvloedkering ligt er voor vele decennia en de baten voor de economie moeten worden gefinancierd over een langere periode dan alleen met de bouw is gemoeid. Hij was van mening dat de minister een herzien programma moet opstellen met als einddatum 1998. In de resterende tijd van dit kabinet, dan wel tot het moment dat een beslissing over de financiering op basis van het programma tot 1998 is genomen, moet de dijkversterking aan de hand van de prioriteitenschikking van de TAW worden uitgevoerd. De heer Zijlstra merkte voor alle duidelijkheid op dat het ontbrekende deel dat via een kapitaaldienst kan worden gefinancierd, in feite bestaat uit de wegvallende opbrengst van de vertraging van de dijkversterking van de bovenrivieren plus de wegvallende bijdrage van de waterschappen in het Deltawet-gebied. Over de compensatie van de kleinere eventueel wegvallende opbrengsten zal ook zeker nog overleg moeten worden gevoerd. Wat gaat de minister nu doen? De heer Van den Berg (S.G.P.) was voorstander van de bouw van een stormvloedkering, maar niet tot elke prijs. De stormvloedkering mag geen doel op zichzelf zijn: de veiligheid in het hele land moet het doel zijn. Hij waarschuwde voor de vertraging die de discussie over de stormvloedkering met zich kan meebrengen voor essentiële dijkverzwaring. Hij had steeds gesteld dat de bouw van een stormvloedkering een goede gedachte is die nadere uitwerking verdient, maar dat de overige werkzaamheden inmiddels moeten worden voortgezet. De verantwoordelijkheid voor de reeds opgetreden vertraging mag de minister dan ook niet bij de Kamer leggen. Zij stelt nu dat de plannen in maart in hoofdlijnen gereed zijn voor uitvoering. Wat bedoelt zij daarmee? In de bestuurlijke aanpak spelen de mede-overheden een belangrijke rol. De wijze waarop de minister met deze mede-overheden is omgegaan, riep bij de heer Van den Berg ook nogal wat vraagtekens op. De waterschappen die zich altijd loyaal en coöperatief opstellen, lopen massaal tegen dit voorstel te hoop. Hun staatsrechtelijke positie lijkt onvoldoende gewaarborgd. Uit de brief van de minister kreeg hij de indruk dat de Kamer onder druk wordt gezet. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid van de Kamer kan niet opzij worden gezet, zo betoogde hij. Kan de minister inzicht verschaffen in de technische voorbereiding van het project? Wat is de consequentie van een hoog alarmpeil voor de hoogte van de dijken in het achterliggende gebied? Zal een ander sluitpeil tot kostenbesparing kunnen leiden? Overigens zullen aan het project de hoogste eisen van betrouwbaarheid gesteld moeten worden. De Kamers van Koophandel van Rotterdam hebben in een schriftelijke reactie gesteld dat een schadevergoedingsregeling moet worden getroffen voor het geval de stormvloedkering weigert of niet het beoogde effect heeft. Hoe denkt de minister hierover? De heer Van den Berg beschouwde de stormvloedkering als een onderdeel van de Deltawerken en meende dan ook dat het financiële regime van de Deltawerken moet gelden. Dit betekent dat het project uit de algemene middelen moet worden gefinancierd. Hij onderkende het probleem dat het rijk geen kapitaaldienst heeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
7
De temporisering van de rivierdijkversterking is voor zijn fractie onaanvaardbaar. De koppeling tussen beide is ook niet juist. De minister beroept zich op een nieuwe studie van de TAW. Is de minister bereid over dit nieuwe schema alsnog met de waterschappen te overleggen? In de stukken wordt gesteld dat 500 min. extra nodig is voor de rivierdijken. Is dit inclusief het project Rampspol? Door een verder uitstel ontstaan grote risico's in het bovenrivierengebeid. De heer Van den Berg wees erop dat sommige dijken in dit gebied, in tegenstelling tot Rotterdam, nog in het geheel niet zijn verbeterd. Bovendien vreesde hij dat de financiële risico's van een overstroming in dit gebied ernstig worden onderschat. Daarom was hij van mening dat de werkzaamheden moeten doorgaan en de continuïteit niet in het gedrang mag komen. Hij wees daarnaast op het gevaar van overdijking. In haar brief van 22 februari 1989 spreekt de minister over een vrijwillige bijdrage van de zeewerende waterschappen. In bijlage I bij die brief is echter sprake van een verplichte bijdrage. Kan zij dit toelichten? Het is duidelijk dat de waterschappen hiertoe niet bereid zijn. De heer Van den Berg vroeg op welke rechtsgrond wettelijke dwang tot stand zal kunnen komen. Hij vreesde dat de minister met de waterschapsbijdrage inbreuk maakt op de fundamentele grondslagen van het waterschapsbestel. Tijdens het mondeling overleg van 5 oktober 1988 heeft zij toegezegd het beginsel van de trits en de nieuwe waterschapswetgeving bij de uitwerking van de financieringsvarianten in acht te nemen. Hij constateerde dat dit niet gebeurd is. In de memorie van antwoord op de nieuwe Waterschapswet wordt terecht gesteld dat voor bovenwaterschappelijke taken andere overheden dan de waterschappen zullen moeten worden aangesproken. Dit is met deze Deltawerken zeker het geval. Een bijdrage uit het programma Scheepvaartwegen staat haaks op het beleid gericht op versterking van de positie van de binnenvaart. In het verleden werd regelmatig gesteld dat na voltooiing van de Oosterscheldewerken meer geld voor de scheepvaartwegen beschikbaar zou komen. Nu lijkt dit programma weer te worden opgeofferd aan een stormvloedkering. De gemeente Rotterdam heeft een bijdrage afhankelijk gesteld van tegenprestaties van het rijk. De gemeente koppelt dit bovendien aan een verfijning van de bodemgesteldheid, geen verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat. De heer Van den Berg stelde vast dat een gebruiker van onroerend goed in Rotterdam vijf maal meebetaalt aan de stormvloedkering: 1) als inwoner van de gemeente Rotterdam, 2) als inwoner van de provincie Zuid-Holland, 3) via de vrijwillige bijdrage van de waterschappen Schieland en IJsselmonde, 4) via de verplichte bijdrage van deze waterschappen, 5) via de belastingen. In de Alblasserwaard zijn zeer kwetsbare dijkvakken nog niet verbeterd. De werkzaamheden daar moeten zo snel mogelijk worden aangevangen en de beslissing over de stormvloedkering moet in dit kader worden geplaatst. Waarom zal de overschrijdingsfrequentie worden verlaagd van 1/4000 naar 1/2000? Het effect van de stormvloedkering is toch al een lagere dijkhoogte bij eenzelfde overstromingsfrequentie. Het waterschap is hierin niet gekend en acht dit onjuist. Het wil eerst de studie van TNO afwachten alvorens een definitief oordeel te formuleren. Is de minister bereid deze studie bij haar overwegingen te betrekken? Het waterschap Alblasserwaard verkeert in een bijzondere positie: een dichtbevolkt gebied met dichtbebouwde dijken. Het komt door het voortdurende uitstel in grote problemen. Het lijkt dan ook billijk dat het waterschap een tegemoetkoming krijgt voor de aanpassingskosten van de verschillende plannen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
8
De heer Van den Berg achtte een kapitaaldienstconstructie bespreekbaar. Op korte termijn moet een principe beslissing over de bouw van een stormvloedkering worden genomen, zodat het dijkverbeteringsprogramma kan worden voortgezet. De oplossing voor het financieringsprobleem kan eventueel aan het nieuwe kabinet kunnen worden overgelaten, zo merkte hij tot slot op. De heer Lankhorst (P.P.R.) stelde vast dat de minister in haar brief van 22 februari 1989 alle alternatieven van de hand wijst. Hij was daarom benieuwd welke discussieruimte er nog is. Kan de de minister inzicht geven in het overleg dat zij met de andere partners die in het geding zijn, heeft gevoerd? Uit de discussie leidde hij af dat de overtuiging bestaat dat een stormvloedkering moet worden gebouwd. De besluitvorming moet op korte termijn tot stand komen. Met het financieringsvoorstel van de minister had hij niet zoveel moeite. Hij onderschreef alle posten in het voorstel, behalve de waterschapsheffing. Hij veronderstelde dat andere bewindslieden niet bereid zijn hun begroting open te stellen voor de bouw van de stormvloedkering. Het parlement mag de verantwoordelijkheid niet wegschuiven naar het kabinet: als de Kamer beslist voor de bouw van een stormvloedkering, zal zij de consequenties van de financieringsproblematiek moeten dragen. Natuurlijk kan dekking worden gezocht in de verkoop van staatsdeelneming in Postbank of DSM, maar de heer Lankhorst meende dat dit niet de dekking is die de minister van Financiën nastreeft. Bovendien zal dit financieringsmiddel te pas en te onpas kunnen worden opgevoerd. Indien gekozen wordt voor financiering uit de algemene middelen, moet dat via belastingheffing of via de weg van het financieringstekort. Hetzelfde geldt voor de voorfinanciering via de kapitaaldienst. Voor dit voorstel valt iets meer te zeggen, maar de heer Lankhorst leidde uit de stukken af dat deze oplossing niet de voorkeur van het Kabinet heeft. Hij veronderstelde dat het kabinet misschien zijn mening zal herzien nu de overige fracties zich hierover nogal positief hebben uitgesproken. Na afronding van de eerste termijn van de zijde van de commissie vroeg de minister om schorsing van de beraadslaging voor onbepaalde tijd. Antwoord van de Minister van Verkeer en Waterstaat (16 maart 1989) De Minister concludeerde dat in de eerste termijn van het mondeling overleg unaniem is vastgesteld dat de stormvloedkering Nieuwe Waterweg een goed project is en de deltaveiligheid waarborgt. De woordvoerders zijn met de regering van mening dat op korte termijn een besluit moet worden genomen, omdat een aantal andere zaken die daarmee direct of indirect verband houdt geen uitstel kan velen. De minister stelde vast dat het financieringsvoorstel dat op 1 maart voorlag niet de schoonheidsprijs van de commissie kreeg. Vooral de bijdrage van de waterschappen en het uitstel van de rivierdijkversterking stuitte bij de Kamer op bezwaren. In de brief van 10 maart 1988 is daarom een wijziging voorgesteld. De bewindsvrouwe concentreerde haar antwoord op twee punten: de temporisering van de rivierdijkversterking en de bijdrage van de zeewerende waterschappen. In het regeerakkoord wordt gesteld dat in 1990 de deltaveiligheid moet zijn gewaarborgd en in 1998 de rivierdijkversterking gereed moet zijn. De nieuwe maatgevende hoogwaterstanden hebben echter tot nieuwe conclusies geleid die extra kosten met zich mee zullen brengen. De problematiek van Noord-West Overijssel zal, ondanks de Rampspol-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
9
kering, tot extra kosten leiden. Van deze kosten kan een deel binnen de bestaande financieringsschema's worden opgevangen. Daarnaast blijft een tekort bestaan van 250 min. Voor de dekking van het financieringsplan van de stormvloedkering is een bedrag van 267 min. nodig. In totaal is daarvoor 528 min. nodig; het plan zal tot een vertraging van een aantal jaren leiden. In het TAW-advies met betrekking tot de nieuwe maatgevende hoogwaterstanden wordt een splitsing aangebracht tussen het beneden- en bovenrivierengebied. Het benedenrivierengebied krijgt hogere prioriteit, omdat in dit gebied de polders dieper liggen. Bovendien loopt in het bovenrivierengebied het water weer weg na een hoogwatergolf. In het benedenrivierengebied kan een overstroming met zoutwater plaatsvinden; er wonen meer mensen en er is sprake van een aanzienlijke economische activiteit. De gevolgen van een overstroming zullen in dit gebied dan ook ernstiger zijn dan in het bovenrivierengebied. Omdat steeds voorop heeft gestaan dat de zwakste plaatsen het eerst worden aangepakt, achtte de bewindsvrouwe de prioriteit geven aan het benedenrivierengebied en aan de stormvloedkering verantwoord. Overigens zullen verreweg de meeste rivierdijken in 1988 zijn versterkt. Het restant dat overblijft omvat Ramspol, de IJsselmeerdijken en een deel van het bovenrivierengebied Zuid-Holland. In het jaar 2000 zullen zeker alle dijken in de categorie C en B versterkt zijn en zullen alle rivierdijken voldoen aan de ncrm 1/500. Daarna wordt het programma conform afspraak afgewerkt en zullen de werken langs het IJsselmeer ter hand worden genomen. Het bezwaar vanuit de vaste commissie tegen een bijdrage van de zeewerende waterschappen was vooral van principiële aard. De minister stelde vast dat zij daarom heeft voorgesteld een deel van de investeringsimpuls van 400 min., die structureel is toegevoegd aan de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, te gebruiken voor de oplossing van deze problematiek. Van deze investeringsimpuls wordt jaarlijks 325 min. besteed aan de uitvoering van het Structuurschema verkeer en vervoer II. Die middelen zijn hoofdzakelijk bestemd voor de aanleg van infrastructuur voor het openbaar vervoer. Van de jaarlijks overblijvende 75 min. stóat, naast de al eerder vastgestelde bijdrage van 20 x 17,5 min. voor de stormvloedkering, de bestemming nog niet vast. De minister stelde voor in dit gedeelte de dekking voor de stormvloedkering te zoeken. Gedachtenwisseling in t w e e d e termijn De heer Eversdijk (C.D.A.) onderstreepte nogmaals het belang van de stormvloedkering voor de veiligheid van inwoners en het economisch hart van Nederland. Hij vond het een belangrijk en verstandig besluit van de minister direkt na de eerste termijn van de zijde van de commissie schorsing te vragen voor nader beraad. In de brief van 10 maart 1 989 stelt de minister voor de bijdrage van de zeewerende waterschappen te laten vervallen. De heer Eversdijk uitte zijn tevredenheid over deze concessie van de zijde van de regering. Zijn tweede bezwaar in eerste termijn had betrekking op de vertraging van de rivierdijkversterking in het bovenrivierengebied. Nu de waterschapsheffing is vervallen, is de leningsvariant die in de oprichting van een openbaar lichaam tot financiering en bouw van de stormvloedkering voorziet, minder urgent geworden. Deze variant vindt hoe dan ook geen genade in de ogen van de regering. Waarom wijst de regering dit zo sterk af? De heer Eversdijk kon, onder twee voorwaarden akkoord gaan met de politieke verschuiving van de einddatum van de rivierdijkversterking met twee jaar: - in alle provincies moeten de meest urgente werken, de werken in de zogenaamde C-categorie, in 1998 klaar zijn; en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 988-1 989, 20 31 7, nr. 12
10
- het grootste deel van de werken uit de B-categorie moet eveneens vóór 1998 worden afgerond. Deze voorwaarden leiden ertoe dat in ieder geval de dijkversterkingen in Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant in 1998 volgens plan klaar kunnen zijn. De heer Eversdijk was het niet eens met de opmerking van gedeputeerde staten van Gelderland dat de veiligheid op onverantwoorde wijze in gevaar wordt gebracht. De vertraging van twee jaar treft vooral de zogenaamde A-categorie. Hij meende dat dit een verantwoorde beslissing is. Bij de vaststelling van het volgende regeerakkoord zullen hoe dan ook afspraken moeten worden gemaakt over de tekorten die nu reeds zijn ontstaan. De financiële positie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal dan nauwkeurig moeten worden bezien, ook gezien de verplichtingen die het op zich neemt voor de stormvloedkering. De heer Eversdijk wees erop dat de onderhandelingen met de aannemers nog niet zijn afgerond. Eventuele meevallers moeten zijns inziens worden afgeboekt op de vertraging van de rivierdijkversterking. Hij ging ervan uit dat, zodra de Kamer de minister definitief het groene licht geeft, met de werkzaamheden in Zuid-Holland kan worden begonnen. Het is van groot belang dat de commissie-Remkes snel aan het werk gaat. Deze commissie moet de opdracht krijgen overleg te voeren met provincies en waterschappen over de uitwerking van het voorstel van de minister en de consequenties ervan voor de rivierdijkversterking. Hoewel de heer Eversdijk zich realiseerde dat de kwestie van de Alblasserwaard enigszins buiten het kader van de stormvloedkering valt, vroeg hij hiervoor toch de aandacht. Zijns inziens is het voor dit waterschap aanvaardbaar dat de dijkversterking wordt uitgevoerd als ware de stormvloedkering reeds gebouwd. Dit heeft lagere waterstanden en dus minder kostbare en minder ingrijpende dijkversterkingen tot gevolg. Voor het waterschap is wel een probleem dat de overschrijdingsfrequentie wordt verlaagd: het gebied wordt daardoor onveiliger. Dit is des te meer bezwaarlijk, omdat uit een recente studie van TNO en een in ontwikkeling zijnde leidraad van de TAW wordt aangegeven dat de overstromingskans van de Alblasserwaard aanmerkelijk groter is dan van de omliggende gebieden als gevolg van het gecombineerde effect van rivierafvoeren en zeewaterstanden. Daarom vroeg de heer Eversdijk of het wel verstandig is de veiligheidsnorm voor de dijken te verlagen. Bovendien had hij de indruk dat het financiële voordeel van een dergelijke beslissing beperkt is. Verder moet in dit gebied ook nog rekening worden gehouden met de zeespiegelstijging. Hij vroeg de minister dringend hieraan aandacht te besteden. Volgens het voorstel van de minister van 30 september 1988 wordt 110 min. gefinancierd uit het artikel Scheepvaartwegen en havens. Mag dit worden uitgelegd als een versobering in het totale kader van de «natte waterstaat», zo vroeg de heer Eversdijk. Hij zou niet graag zien dat dit tot vertragingen in de aanleg en onderhoud van waterwegen zal leiden. De heer Zijlstra (P.v.d.A.) had met enige aarzeling ingestemd met de voortzetting van het mondeling overleg op korte termijn zonder dat een noodzakelijke wisseling van stukken over het voorstel mogelijk was, omdat de tijd dringt en de werkzaamheden aan de dijken niet langer kunnen worden uitgesteld. Hij was teleurgesteld dat de minister niet is ingegaan op de suggestie de financiering door middel van een kapitaaldienst elders mogelijk te maken. Een meerderheid van de commissie leek voor die oplossing te voelen. Het thans voorliggende voorstel laboreert weer aan het fundamentele gebrek dat een investering met een lange technische en economische levensduur in enkele jaren wordt afgeschreven, waardoor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
11
financiering niet drukt op althans een groot deel van de periode dat de stormvloedkering nut afwerpt. Dit is een economisch niet te verantwoorden verplaatsing van de lasten naar de belastingbetalers en betalers van allerlei heffingen nu, respectievelijk naar mensen achter de rivierdijken en de binnenschippers. Dit aspect is achter de horizon verdwenen, aldus de heer Zijlstra. Afschrijving en financiering over een periode van 30 jaar zou redelijk zijn. De vaste Commissie voor de rijksuitgaven stelt dat de argumenten waarmee de financieringsvarianten die in een vorige fase door de Kamer zijn geopperd, worden afgedaan nogal mager zijn. De ministerraad verzet zich tegen financiering via de kapitaaldienst van een andere overheid, vanwege het debudgetteringseffect. De vraag is, zo stelt de commissie, hoe zich dit verhoudt tot andere voornemens die in materiële zin hiermee gelijkenis vertonen, zoals de financiering van de tunnels in de Randstad. Dat de aanleg van de stormvloedkering van groot belang is, is een en ander maal vastgesteld, aldus de heer Zijlstra. De kern van het voorstel van de minister is dat de waterschapsheffing wordt vervangen door een bijdrage uit de impuls voor de infrastructuur. Daarnaast verdient de nieuwe benadering van de werkzaamheden aan de rivierdijken bespreking. Die kwalitatieve benadering sprak de heer Zijlstra aan. Versterking van de dijken met een overschrijdingskans van meer dan 1/500, de categorieën 1, 2 en 3 van de TAW, lijkt in eerste instantie een goed begin. Hij ging ervan uit dat de versterking van de rivierdijken in de categorie 5 in ieder geval daarbij wordt betrokken. Daarnaast nam hij aan dat de door Zuid-Holland genoemde werkzaamheden in het benedenrivierengebied nog dit jaar worden aangepakt. Met een verschuiving van de einddatum naar 2003 kon hij echter niet instemmen. Noodgedwongen kan de einddatum nog wel van 1998 naar 2000 worden verschoven, maar een vertraging tot 2003 zal te veel gaan lijken op het stapelen van vertraging op vertraging en is een ongewenst precedent. Hoewel voor de vertraging technische redenen zijn aan te wijzen, liggen er vooral financiële redenen aan ten grondslag. De provincie Gelderland wijst erop dat tot 1995/1996 te weinig geld wordt besteed; pas na die periode wordt een niveau van 35 min. per jaar bereikt. Het is duidelijk dat dit een weerslag is van de aanleg van de stormvloedkering. Voor de continuïteit, vooral ook voor het bedrijfsleven, zou het een goede zaak zijn indien de verschuiving van het zwaartepunt van de rivierdijkverbetering ongedaan zou kunnen worden gemaakt. De heer Zijlstra besefte dat dit problemen zal opleveren, maar wees erop dat ook deze problemen het gevolg zijn van het per se willen financieren op korte termijn. In de Kamer zijn veel discussies gevoerd over de scheepvaartwegen. Daarom kan nu niet worden bezuinigd op dit artikel. Dit voornemen is een illustratie van de ongewenste resultaten van een korte termijn beleid. Het is niet langer uit te leggen dat de reeds eerder toegezegde verbeteringen weer worden uitgesteld. Het al zo lang verwaarloosde stelsel van waterwegen zal nog langer worden verwaarloosd. Bovendien kan voor het achterstallig onderhoud eigenlijk niet worden volstaan met 110 min., zo betoogde de heer Zijlstra. In de motie-Rienks c.s. van 21 november 1988 (Kamerstuk 20 800, XII, nr. 32) wordt immers gevraagd om een verhoging van het artikel Scheepvaartwegen en havens. In totaal gaat het om een wegvallend bedrag in de orde van grootte van 150 tot 200 min. Op welk concreet project binnen het programma zullen de bezuinigingen betrekking hebben? Hoewel 75 min. van de 400 min. nog niet is vastgelegd voor specifieke doeleinden, maakt dit bedrag wel degelijk een essentieel en integrerend onderdeel uit van de impuls voor de infrastructuur, aldus de heer Zijlstra. Het tekort dat ontstaat, omdat niet voor een lange termijn financiering van de stormvloedkering wordt gekozen, gaat ten koste van het openbaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
12
vervoer en de scheepvaartwegen en dus het milieu. In bijlage 4 bij de brief van de minister van 22 februari 1989 stelt de Directeur financieeleconomische zaken dat uit die 400 min./jaar boven de reeds gereserveerde 17,5 min./jaar geen bedragen kunnen worden gereserveerd voor de stormvloedkering. De heer Zijlstra leidde hieruit af dat de impuls voor de infrastructuur niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Bovendien kan uit deze brief worden afgeleid dat de zogenaamde post onvoorzien kennelijk reeds was geoormerkt voor bepaalde doeleinden. Welke doeleinden worden hier bedoeld? Jaarlijks wordt 100 min. uit de begroting in het Rijkswegenfonds gestort. De heer Zijlstra stelde voor dit bedrag ten behoeve van de financiering van de stormvloedkering te verlagen met de door de minister aangegeven bedragen uit impuls infrastructuur en het artikel scheepvaartwegen. Dan wordt niet in het openbaar vervoer maar in de wegenaanleg gekort. Deze oplossing past in een beleid dat zoveel mogelijk recht doet aan het milieu. Hij herhaalde dat hij liever had gezien dat de Kamer had doorgezet en de regering had gedwongen de stormvloedkering via een kapitaaldienst te financieren. Nu moeten allerlei kunstgrepen worden toegepast die voor een groot gedeelte een reeds vastgelegd en door de Kamer zorgvuldig afgewogen beleid doorkruisen. De vaste Commissie voor de rijksuitgaven heeft kritische opmerkingen gemaakt over de kasproblematiek die uit het financieringsvoorstel voortvloeit. De minister gaat in haar brief niet in op de wijze waarop deze problematiek zal worden opgelost. Zal zij haar toezegging gestand doen en de Kamer op korte termijn informeren over de voornemens van de minister van Financiën? Ten slotte wees de heer Zijlstra erop dat de spoed die is geboden, geen excuus mag zijn om de zogenaamde Procedure grote projecten niet volledig te volgen. De heer Blauw (V.V.D.) herinnerde eraan dat hij zich in eerste termijn voorstander had betoond van financiering van de stormvloedkering uit de algemene middelen. Hoewel het nieuwe voorstel van de minister van kritische noten kan worden voorzien, verdient het een positieve afweging. Het komt tegemoet aan de eis dat de veiligheid moet zijn gewaarborgd. De dijkversterking van de zwakke categorieën B en C wordt, behoudens een smalle marge, binnen het tijdsbestek van het regeerakkoord afgerond. Het nieuwe voorstel van de minister is een herallocatie van middelen binnen de begroting. Feitelijk gaat dit voorstel in de richting van een financiering uit de algemene middelen, aldus de heer Blauw. Derhalve is het voorfinancieringsmodel niet meer aan de orde. Vanuit een principiële invalshoek, het draagvlak voor wettelijke maatregelen, is overstroombaar Nederland buiten schot gebleven. Kan de minister ingaan op het tijdpad waarbinnen de dijken op het gewenste niveau worden gebracht? De heer Blauw vroeg in het bijzonder naar de situatie in de Alblasserwaard. Wanneer kunnen de werkzaamheden daar worden aangevangen? Hij had waardering voor de spreiding van de werkzaamheden aan de dijken in de categorie A. De minister heeft hiervoor een evenwichtige oplossing voorgesteld. Hij wees erop dat de bezuinigingen op het artikel scheepvaartwegen niet te veel in één regio mogen worden geconcentreerd. De heer Blauw was van oordeel dat de verschillende vragen die de minister niet heeft beantwoord in de voortgangsrapportage aan de orde kunnen komen en was in het algemeen ingenomen met het voorstel van de minister. Tot slot vroeg hij de minister nog in te gaan op de vraag of een hogere sluitingsfrequentie van de stormvloedkering nog besparingen oplevert. De heer Van den Berg (S.G.P.) wees erop dat de minister vele vragen die in eerste termijn zijn gesteld niet heeft beantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 31 7, nr. 12
13
Hij was erkentelijk voor de wijziging in het voorstel van de minister. De waterschapsheffing is terecht van de baan: een dergelijke heffing zou strijdig zijn met de grondslagen van het waterschapsbestel. Daarentegen was hij niet onverdeeld gelukkig met het alternatief voor deze heffing dat de minister voorstelt. Bij de toewijziging van de extra impuls voor de infrastructuur stond vooral voor ogen de verkeers- en vervoersproblemen te verlichten. Bovendien had hij reeds eerder bepleit een substantieel deel van deze impuls te bestemmen voor de vaarwegen. Het uitstel van de rivierdijkverzwaring is ook een zeer aangelegen punt, zo vervolgde de heer Van den Berg. Het gaat niet alleen om de veiligheid in het Deltagebied, maar om de veiligheid in het hele land. Hij was daarom van oordeel dat niet zo maar kan worden afgestapt van de doelstelling dat de werkzaamheden in 1998 moeten zijn afgerond. Dit jaartal is niet zonder meer tot stand gekomen: het is door middel van studies vastgesteld en daarna politiek geaccoordeerd. Het veiligheidsniveau 1/500 is een minimumniveau voor het gehele rivierengebied. Kan de minister toezeggen dat dit in 1998 wordt gehaald? In dit geval kon hij ermee instemmen dat enkele aanvullende werken later worden afgerond. Tot 1998 moet een behoorlijke continuïteit zijn gewaarborgd zodat de waterschappen kunnen doorwerken volgens hun planning en bestuurlijke en financiële afspraken. Kan de minister inzicht verschaffen in de voornemens met betrekking tot Ramspol? De heer Van den Berg herhaalde dat het programma Scheepvaartwegen niet mag worden opgeofferd aan de stormvloedkering. Op dit punt is juist een intensivering van beleid nodig. Ook de verlaging van de overschrijdingsfrequentie stelde hem voor problemen. De dijkgraaf van de Alblasserwaard heeft een TNO-studie hierover aangekondigd. Is de minister bereid de uitkomsten van deze studie af te wachten alvorens een beslissing te nemen? Het waterschap Alblasserwaard heeft veel kosten moeten maken, onder andere voor de aanpassing van plannen, en is de dupe geworden van het voortdurende uitstel van besluitvorming. Is de minister bereid een bijdrage te leveren in deze kosten? Welke werkzaamheden kunnen op korte termijn van start gaan? De heer Van den Berg sloot zich aan bij de vragen over de taakopdracht van de commissie-Remkes. In nauw overleg met de Unie van waterschappen en het IPO moet de prioriteitssteling worden bepaald. De lagere overheden zijn niet in de gelegenheid gesteld zich uit te spreken over het TAW-rapport; die mogelijkheid moet hen alsnog worden geboden. Antwoord van de Minister van Verkeer en Waterstaat in t w e e d e termijn De Minister merkte op dat er twee argumenten zijn om niet te kiezen voor de leningsvariant. Allereerst heeft de minister van Financiën grote bezwaren tegen deze begrotingssystematiek. In de tweede plaats zal de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in lengte van jaren worden belast met hoge rentelasten. Zij herhaalde dat in 1998 het veiligheidsniveau van 1/500 grotendeels zal zijn behaald. De projecten met de hoogste prioriteit worden eerst ter hand genomen. Het regeerakkoord is uitgegaan van de toenmalige veronderstellingen, maar de situatie is inmiddels gewijzigd. Het was niet te voorzien dat de maatgevende hoogwaterstanden tot een ander beeld zouden leiden met de consequenties vandien. De minister onderschreef de opmerking dat de bezuiniging op het artikel" Scheepvaartwegen over het gehele programma moet worden gespreid. Zij stelde voor over de voornemens dienaangaande in de loop
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
14
van de periode met de Kamer van gedachten te wisselen. Het is zinvol in het brede kader van de «natte» infrastructuur te bezien op welk project op welk moment bezuinigd kan worden. De regionale situaties zullen daarbij in ogenschouw moeten worden genomen. In het kader van het Structuurschema verkeer en vervoer is in de impuls voor de infrastructuur een vast bedrag gereserveerd voor de vaarwegen. Uiteraard moet de beslissing van de Kamer over dit Structuurschema en de inspraakronde worden afgewacht, maar de minister ging ervan uit dat voorshands geen aanleiding bestaat het voorstel op dit onderdeel af te wijzen. De heer Zijlstra merkte bij interruptie op dat in het Structuurschema geen sprake is van een extra bijdrage aan de vaarwegen uit de impuls van 400 min. Ook in het overzicht over de aanwending van de 400 min. dat bij de brief van 15 maart 1989 is gevoegd, is geen post met betrekking tot vaarwegen opgenomen. De Minister antwoordde dat zij ervan overtuigd was dat in de jaarplanning van het Structuurschema een bedrag voor de vaarwegen is opgenomen. Omdat zij ter plaatse niet over de stukken kon beschikken, moest zij een concreet antwoord op deze vraag evenwel schuldig blijven. Zij zegde toe de Kamer schriftelijk te informeren. In het gesprek met de gemeente Rotterdam is gesteld dat de gemeente zal worden aangeslagen voor 30 min. De stormvloedkering levert immers een besparing op op het dijkenprogramma. De gemeente heeft in antwoord daarop wensen, verlangens en eisen op andere terreinen kenbaar gemaakt. De minister heeft de gemeente daarvoor verwezen naar haar respectieve ambtgenoten. In een gesprek met de dijkgraaf van de Alblasserwaard is afwijzend beschikt op het verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van de gewijzigde situatie. Wel is aangeboden in een aantal situaties een vooruitbetaling te doen. De bewindsvrouwe was van oordeel dat dit soelaas kan bieden. De financiële positie van de Alblasserwaard als tussengebied kan aan de orde komen in de voortgangsrapportage. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat het gaat om een aanzienlijk bedrag. Indien de Kamer haar fiat geeft aan het thans voorliggende voorstel kunnen de werkzaamheden van de goedgekeurde plannen onmiddellijk een aanvang nemen. Uit de door de TAW in 1987 vergelijkenderwijs aangegeven normen heeft de Raad van de waterstaat een keuze gemaakt. De minister heeft die keuze overgenomen en aan de Kamer meegedeeld. De minister zag niet in dat een nadere studie van TNO over de Alblasserwaard tot een ander oordeel zal leiden. Zij was van mening dat de commissie-Remkes zich zo spoedig mogelijk over deze problematiek van de nadere prioriteitsstelling over de dijkversterkingen moet buigen. Uit hun opmerkingen maakte de minister op dat geen van de leden van de commissie is ingenomen met het voorstel met betrekking tot de temporisering van de rivierdijkversterking, maar dat ook zij van mening zijn dat dit de enig mogelijke beslissing is. De financieringsvorm die voor de bouw van de tunnels is gekozen, betaling door de gebruiker, kan niet op de stormvloedkering worden toegepast, omdat de Kamer zich hiertegen zal verzetten, zo meende de bewindsvrouwe. Ten slotte merkte zij op dat een beslissing over de invulling van de extra ruimte uit de 400 min. aan het parlement en de regering is. De Directeur financieel-economische zaken kan alleen van advies dienen. De voorzitter van de commissie, Van Vlijmen De griffier van de commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
15
BIJLAGE
Aan de Minister van Verkeer en Waterstaat 's-Gravenhage, 15 maart 1989 Met het oog op het vervolg-mondeling overleg op donderdag 16 maart 1989 over de Stormvloedkering Nieuwe Waterweg deel ik U namens de vaste commissie voor verkeer en waterstaat het volgende mee. De commissie gaat ervan uit, dat bij het begin van het mondeling overleg (aanvang 14.00 uur) door U een aanvang wordt gemaakt met Uw antwoord in eerste termijn, in aanvulling op hetgeen U inmiddels bij brief van 10 maart jl. aan de Voorzitter van de Kamer over onderhavige materie heeft meegedeeld. Het is de commissie niet ontgaan dat een aantal in eerste termijn vanuit de commissie opgeworpen vragen en opmerkingen in Uw zoeven genoemde brief geen beantwoording heeft ondergaan. De commissie stelt er prijs op vooraf schriftelijk een uiteenzetting te ontvangen over de invloed van Uw beleidsbrieven over de stormvloedkering op het totale infrastructuurprogramma, waarbij m.n. de vraag zich aandient in welke beleidssectoren kortingen zullen worden gepleegd. Voorts wenst zij nadere schriftelijke informatie te verkrijgen over de planning van de rivierdijkversterking, welke kwestie uitvoerig tijdens het mondeling overleg van 1 maart jl. aan de orde is geweest. Tenslotte duidt de commissie wellicht ten overvloede op de grote projectenprocedure die door de Kamer op de Stormvloedkering Nieuwe Waterweg van toepassing is verklaard. Gaarne verneemt de commissie hoe door U in het kader van deze procedure geopereerd zal gaan worden. De griffier van de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1 989, 20 317, nr. 1 2
16
Aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 16 maart 1989 In antwoord op de door u op 1 5 maart gestelde vragen bericht ik u het volgende: Rivierdijken De planning voor de rivierdijkversterkingen is in hoofdlijnen gereed. Nadere uitwerking is nog nodig. Uit de hierbij gevoegde bijlage 1 blijkt dat: - met vrijwel alle werken uit de B-categorie al in 1998 een aanvang is gemaakt. - deze in 2000 vrijwel alle worden voltooid (zie ook de grafiek op bijlage 4 van mijn brief van 22 februari 1989; - in 1998 in Gelderland 88%, in Utrecht 77% en in Noord-Brabant 80% van de dijklengte is versterkt. Ik voeg daar nog aan toe dat vooral de werken aan de dijken langs de Betuwe en de Bommelerwaard met spoed ter hand zullen worden genomen. Versterkingsimpuls infrastruktuur Zoals u is meegedeeld in de brief van 27 december 1988 heeft het Kabinet besloten uit de versterkingsimpuls voor de infrastruktuur («de f 4 0 0 min pot») gedurende 20 jaar voor de stormvloedkering jaarlijks f 17,5 min te putten. Op 1 maart 1989 heeft u ernstige bezwaren gemaakt tegen de bijdrage van de waterschappen. Dit heeft er toe geleid dat, na heroverweging van het Kabinetsstandpunt, besloten is die f 199 min nu ook te putten uit de jaarlijkse extra f 400 min. Zie voorts de hierbij gevoegde bijlage 2. Daaruit kunt u afleiden dat de reservepost (een post onvoorzien) nu geheel is opgesoupeerd. Procedure «Controle Grote Projecten» Het spreekt voor mij vanzelf dat ik mij zal houden aan de door de Tweede Kamer vastgestelde «Procedure Grote Projecten» en dat ik u van de voortgang van dit project op de hoogte zal houden. In december 1987 heeft u besloten de stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg aan te merken als «groot project». Ik merk hierover op dat reeds in april 1987 binnen mijn departement is begonnen aan zo'n rapportage. Het resultaat daarvan zond ik u als bijlage bij mijn brief van 31 augustus 1988. Voorts wijs ik u naar de bijlagen 4 en 5 van mijn brief van 22 februari 1989. De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 988-1 989, 20 317, nr. 12
17
(O CD
I
I <
Nog te versterken rivierdijken (Rijksbijdrage) C = hoogste urgentiecategorie B = midden urgentiecategorie A = laagste urgentiecategorie Provincie
CD -i CO Q) Q. CD
"Öj'
CD
00
1
CD
00 CD
N> O 00
Totaal te versterken dijklengte (km)
7.0 83.8 403.7 380 6.5 44.3 159.3 36.5
Totaal
779.1
B
B km
Friesland Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Noord Brabant Flevoland
in 1 998 versterkte n a 1 ggg dijklengte
1989 t/m 1998
f (min.)
km
f (min.)
km
f (min.)
28 4 102.2 15.0
17.92
263.0 361.3 27.1 12.0
17.0 91.0 15 3
1.5 112.3
5.5 83.0
4.9 15.3
29.6 19.9
16.1 !
388 8
4769
143.5
195.1
34.0 2
km
rO
03
km
f (min.)
80% 72%
36.0 1.5
886 28
14% 80%
6.0 5.7
16.0 7.5
49.2
114.9
Bij realisatie van de keersluis Ramspol vindt een aanmerkelijke reductie van de te versterken dijklengte plaats Betreft grondaankopen voor na 1 998 uit te voeren werken. 3
f (min)
km
f (min.)
7.0 20 66.8' 174.1 13.7 11.9 92 18.9 32 6.5 31.9 131 4 26.0 370 36.5 40.0 197.6 418.5
Aanwending van de 400 min
SVV-2
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
400 305
400 305
400 325
400 325
400 325
400 325
400 325
95
95
75
75
75
75
75
40
27
7
6
55
68 13
68 13
69 13
75 13
75 13
75
doorwerking motie 100 min
bijdrage BPR 55
55
55
56
62
62
75
investeringsimpuls Ipl
37,5
37,5
37,5
37,5
37,5
37,5
37,5
SVKW
17,5 17,5
17,5 17,5
17,5 17,5
18,5 17,5
24,5 17,5
24,5 17,5
37,5 17,5
0
0
0
1
7
7
1990
1991
1992
1993
1994
1995
20
1996
e.v.
20
struo tureel t/m 2004
nog nader in te vullen 1
7
7
e.v.
De op de laatste regel genoemde bedragen zullen kunnen worden aangewend voor de financiering van de 199 min. d.w.z.:
1993
1994
1995
1996
199
1
7
7
20
t/m
2004
2005
20
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 317, nr. 12
19